Anatomie Het enkelgewricht is een gecompliceerd geheel, vooral omdat het een aaneenschakeling van diverse gewrichten is, die op hun beurt weer noodzakelijk zijn om aan de voet zowel stabiliteit alsook beweeglijkheid te kunnen geven. De enkel heeft zowel aan de buitenkant als aan de binnenkant een aantal enkelbanden. Aan de binnenzijde zijn deze (drie) zo sterk met elkaar verweven dat ze vaak als één band gezien worden. Deze heeft dan ook een aparte naam: het ligamentum deltoïdeum (zie figuur 2). Het feit dat deze band zo sterk is, samen met de opbouw van de voet -het binnenste voetgewelf is duidelijk hoger dan het buitenste voetgewelf- maakt dat we bij een enkelband letsel meestal te maken hebben met een letsel van de buitenste enkelbanden. in figuur 3 zien we de rechter enkel vanaf de buitenkant. De lange botjes aan de voorzijde zijn de middenvoetsbeentjes. De tenen, die daar nog weer voor zitten, zijn in deze figuur niet getekend. Aan de buitenkant van de enkel zijn drie bandjes (ligamenten) het belangrijkst; zie figuur 3 en 4: 1 de voorste enkelband - ligamentum talofibulare anterius. 2. de middelste enkelband - ligamentum calcaneofibulare. 3. de achterste enkelband - ligamentum talofibulare posteriu Over het algemeen is het de voorste enkelband (1) die bij het letsel betrokken is, de middelste- en achterste enkelbanden zijn dat veel minder vaak. Wanneer dat wel het geval is, hebben we vaak ook met een gecompliceerd letsel te maken. Naast de banden spelen de spieren die rondom de enkel liggen een grote rol bij de stabiliteit van het gewricht. (Zie hiervoor ook het artikel over enkel letsels.) Met name het samenspel tussen de stand van de voet, de banden én de spieren speelt een grote rol. Juist door dit samenspel wordt er een groot beroep gedaan op de coördinatie tussen de verschillende onderdelen. De hoeveelheid stroken en de hoogte waarop de tape wordt aangebracht zijn van verschillende factoren afhankelijk, zoals: de ernst en de "versheid" van het letsel, het stadium in het revalidatieproces, de mate van (sport)belasting die weer zal gaan plaatsvinden, lengte en gewicht van de persoon. De opbouw van elke tapebandage kent een basispatroon van "ankerstroken", waarop a.h.w. de tape wordt verankerd, en van "werkstroken", waarmee het gewricht, de band of de pees wordt beïnvloed. Verder is het van belang er bij het aanbrengen van de stroken tape op te letten dat de stroken met een egale kracht en zonder plooien worden aangebracht. Veel mensen hebben de neiging om de stroken een bepaalde richting op te trekken. Het enige resultaat wat je op die manier zult krijgen is een tape met veel -ongewenste en soms storende- plooien. Laat de tape "met het lichaam meelopen"! 1e een anker op het onderbeen fig 5 2e anker op de voet De ankers (punt 1 en 2) Bij de enkel worden ankerstroken aangelegd op ongeveer 1/3 (tot evt. de ½) van het onderbeen. Het bovenste anker bestaat uit twee elkaar half overlappende stroken, die aan de achterzijde van het been niet gesloten zijn Circulair tapen is hier niet nodig en op deze manier voorkomen we dat de doorbloeding belemmerd kan worden. Het lijkt misschien overbodig om de tape zo hoog aan te leggen, maar het voordeel is dat het mechanische effect (hefboom) zo groter is, terwijl ook het neuroreflectoire effect (groter oppervlak) groter is. Het anker aan de onderzijde wordt aan de zijkant van c.q. rondom de voet aangelegd, vanaf de grote teen, via de hak, tot aan de kleine teen. Zie de figuren 5, 6 en 7. de voet komt het, als gevolg van transpiratie, nog wel eens voor dat de tape Met name onde niet goed wil hechten. Het is dan aan te raden een kleefspray te gebruiken, zoals in figuur 6 is weergegeven.Na de ankers komen de stijgbeugel (punt 3). Deze tapestrook dient, samen met de halve stijgbeugel, vooral om het hielbeen (de hak) te stabiliseren. De stijgbeugel begint aan de binnezijde van het been op het bovenste anker, loopt dan naar beneden, gaat onder de hak door, loopt aan de buitenkant weer omhoog, en hecht vervolgens weer vast op het bovenste anker. Van groot belang is hier dat de tape -zowel aan de binnenkant als aan de buitenkant- midden over de uiteinden van resp. scheenbeen en kuitbeen (de enkel botten) heen loopt. Wanneer de tape te ver naar voren ligt, zal de voet juist onhoog geduwd worden, en wanneer de tape te ver naar achteren licht, zal de voet juist naar beneden worden geduwd. De eerste mogelijkheid kan door de sportfysiotherapeut in het begin van de revalidatiefase soms bewust worden gebruikt om de enkel nog extra te ontzien. De tweede mogelijkheid echter moet zeker vermeden worden. Zie de figuren 8 en 9 De halve stijgbeugel (punt 4) is in de figuren 10 en 11 aangegeven met de stippellijn. Deze strook begint aan de binnenkant van de enkel, net naast en onder de binnenste enkelknobbel (het uiteinde van het scheenbeen). Vervolgens loopt deze strook bijna parallel (maar net niet helemaal) aan de hele stijgbeugel, gaat onder de voet door en komt dan aan de buitenzijde weer omhoog. Omdat de strook niet precies parallel loopt zal deze dan verder niet langs de hele stijgbeugel omhoog lopen, maar schuin over de vooorzijde van het onderbeen heenlopen en eindigen op het bovenste anker, of op de binnenpoot van de stijgbeugel De anti-rotatiestrook (punt 5). Analyse van beelden waarbij iemand door zijn enkel zwikt laten zien dat dit meestal gebeurd wanneer de voet iets naar binnen gedraaid, en het been naar voren geplaatst is. Vaak is dit de positie van het been bij een sliding (voetbal, tennis). Op dat moment gebeuren er twee dingen tegelijk, enerzijds kantelt het hielbeen (de hak) naar binnen, en bovendien maakt het onderbeen een draaibeweging naar buiten, terwijl de voet stil blijft staan. Zie de pijl in figuur 12. Om nu bij een nieuwe belasting deze beweging iets af te remmen kunnen we een tweetal stroken tape aanbrengen, die in het verloop van de voorste enkelband (nummer 1 in figuur 3) en tegengesteld aan deze draaibeweging lopen. De strook -aangegeven met een enkele lijn- begint op de voorvoet en loopt licht schuin omhoog, draait dan achter het been langs, en stopt op of net over de stijgbeugel. Een tweede strook -hier met een dubbele lijn aangegeven- begint vanaf het zelfde punt, maar verloopt onder een iets andere hoek, waardoor hij iets hoger zal uitkomen, en loopt vervolgens ook achter het been langs. De heel-lock (punt 6) is een tape die met name het hielbeen stabiliseert., en bestaat uit twee delen: één aan de binnenzijde, en één aan de buitenzijde. Het eenvoudigst is het om een strook tape af te scheuren, en dan het midden van die strook op de zijkant van de hak te leggen. Het hielbeen is voor te stellen als een rechthoekig blokje, en de strook tape maakt daarbij een hoek van ongeveer 45o t.o.v. de hak De beide uiteinden zijn dan nog los, en deze worden dan één voor één aangebracht door ze met de hand vast te strijken. Zie figuur 15 tot en met 19. De werkstroken (punt 6) Alle stroken tot nu toe hebben hun functie in het stabiliseren en/of ondersteunen van de enkel en de structuren rond de enkel. De werkstroken die nu komen hebben daarnaast als functie de voet zelf te stabiliseren en te ondersteunen. De eerste strook begint aan de binnenzijde van de voet, zo dicht mogelijk bij het begin van de grote teen. Het is het beste deze strook niet recht naar beneden, maar iets schuin naar achteren te beginnen (zie de pijl in figuur 20). Daarna loopt de strook onder de voet door, komt aan de buitenzijde van de voet weer omhoog, en loopt dan schuin over het onderbeen naar boven en hecht vast op het bovenste anker, of zoals hier, iets meer naar de zijkant op de binnenpoot van de stijgbeugel..( zie fig 20 21 ) De volgende werkstrook loopt parallel en begint iets meer naar achteren (in de richting van de hak). Ook het verdere verloop van de tape zal dan grotendeels parallel zijn aan de eerste werkstrook. Zie figuur 22 en 23. Bij een grotere / ernstigere blessure wordt het hele been in getapet kijk voor af of je niet gevoelig bent voor de lijm laag in de tape (gebruik dan onderwrape of spuitbus zie fig 6) Raadpleeg de dokter of EHBO let op dat de tape niet knelt. Zorg dat er eerst wordt gekoeld, het tape is preventief