Bericht.dot - Regelingen en voorzieningen

advertisement
Regelingen en voorzieningen
CODE 5.1.4.43
Geschil over jaarrekening na achterwege blijven van metercontrole
jurisprudentie
bronnen
Rechtbank Oost-Brabant, kanton Eindhoven, 2.1.2014, ECLI:NL:RBOBR:2014:57
Rechtbank Rotterdam, 1 juli 2016, ECLI:NL:RBROT:2016:4739
Samenvatting
Energieleveringscontract; afrekening op basis van jarenlang geschatte meterstanden. De zorgplicht die
op Greenchoice rust brengt ook met zich mee dat zij hoort te zorgen voor juiste en volledige jaar- en
eindafrekeningen. Dat betekent dat uit de afrekeningen van Greenchoice duidelijk moet blijken of de
daarin genoemde meterstanden zijn gebaseerd op schattingen dan wel zijn gebaseerd op daadwerkelijk
(door de consument en/of de meteropnemer) opgenomen meterstanden. Greenchoice is op dit punt in
haar zorg- en informatieplicht tekortgeschoten.
De afnemer doet een beroep op de methode -Vink. Deze methode neemt bij de uitwerking van de
zorgplicht tot uitgangspunt dat indien over een periode langer dan drie jaren geen daadwerkelijk
opgenomen meterstanden zijn doorgegeven of bekend zijn, de eventuele afwijkingen ouder dan drie
jaren niet meer aan de consument zijn toe te rekenen.
Partijen zullen hierna worden genoemd “[afnemer]” en “Greenchoice”.
(…)
2 Het geschil
Bij inleidende dagvaarding (in de verstekzaak) heeft Greenchoice als eiseres gevorderd [afnemer] als
gedaagde te veroordelen tot betaling van € 8.464,27.
[afnemer] voert -kort weergegeven- het volgende verweer.

Greenchoice heeft niet voldaan aan de voorwaarden die de Gaswet (in artikel 52b) haar oplegt.
Greenchoice heeft onder meer de voorwaarden van de overeenkomst niet besproken. Zij heeft
evenmin vooraf vastgelegd en bekend gemaakt dat voorzien is in een klachtenprocedure en zij
heeft [afnemer] niet gewezen op de mogelijkheid van geschillenbeslechting bij de
Geschillencommissie Energie en Water. [afnemer] betwist dat de algemene voorwaarden van
Greenchoice op de overeenkomst van toepassing zijn.

[afnemer] is het niet eens met het verbruik dat Greenchoice haar in rekening heeft gebracht.
Greenchoice heeft het gasverbruik jarenlang te laag geschat zonder dat zij aan [afnemer] heeft
laten weten dat zij bij het vaststellen van de jaarrekeningen slechts van geschatte meterstanden
gebruik heeft gemaakt. Greenchoice heeft [afnemer] nooit om de meterstanden gevraagd en zij
heeft haar evenmin duidelijk gemaakt wat de consequentie hiervan kon zijn. De te lage schatting
van het verbruik moet daarom voor rekening en risico van Greenchoice blijven. Greenchoice heeft
ook niet tijdig correcte en inzichtelijke jaarnota’s opgesteld. Bovendien heeft Greenchoice een te
hoog tarief in rekening gebracht.

Greenchoice heeft niets meer van [afnemer] te vorderen. Greenchoice maakt jaarlijks de
definitieve afrekening op. Dat brengt met zich mee dat het werkelijk hogere verbruik van de vijf
voorgaande jaren niet meer na afloop van het zesde jaar in rekening mag worden gebracht. Het
is naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar om het meerverbruik van vóór
10 mei 2011 van [afnemer] te vorderen.
1
CODE 5.1.4.43
Regelingen en voorzieningen

Subsidiair dient de zogenoemde en door de Geschillencommissie Energie en Water toegepaste
"methode- Vink" te worden gehanteerd. Die methode houdt in dat het energiebedrijf tenminste
eenmaal in de drie jaren de meterstanden dient op te nemen, ook wanneer de meterstanden door
de afnemer worden doorgegeven. Als het energiebedrijf dit nalaat vervalt het recht het
(meer)verbruik van langer dan drie jaren vóór de laatste meteropname in rekening te brengen.

[afnemer] beroept zich verder op verrekening. Greenchoice heeft in de eerste jaren van het
contract ongeveer 2000 m³ teveel aan gasverbruik in rekening gebracht. De werkelijke
gasmeterstand was op 10 april 2006 82.246 m³ terwijl Greenchoice is uitgegaan van een
geschatte meterstand van 80.253 m³. Het verschil is al door haar vorige energieleverancier, NRE,
bij [afnemer] in rekening gebracht.
3 De beoordeling
Tussen partijen staat als enerzijds gesteld en anderzijds niet of onvoldoende weersproken en/of op grond
van de onbestreden inhoud van overgelegde producties het volgende vast:

Greenchoice heeft met ingang van 15 juni 2006 tot en met 20 april 2012 elektriciteit en gas aan
[afnemer] geleverd op het adres [adres] te [woonplaats]; onderhavig geschil tussen partijen
betreft niet het verbruik van elektriciteit doch uitsluitend het verbruik van gas;

Greenchoice heeft per 15 juni 2006 een geschatte gasmeterstand van 80.253 m³ gehanteerd;
deze stand heeft zij gekregen van de netbeheerder;

Greenchoice noch de netbeheerder noch [afnemer] hebben in de periode van 15 juni 2006 tot en
met 20 april 2012 de meterstanden opgenomen;

een meteropnemer van de netbeheerder heeft op 20 april 2012 een gasmeterstand van 97.953
m³ opgenomen;

Greenchoice heeft over de periode van 10 mei 2011 tot en met 20 april 2012 een gasverbruik van
14.738 m³ in rekening gebracht voor een bedrag van € 9.367,18 (inclusief vastrecht levering €
27,44 en transportkosten netbeheer € 152,07; zie productie 4 van Greenchoice: jaarafrekening
d.d. 9 mei 2012);

[afnemer] heeft daarop een bedrag van in totaal € 1.700,00 betaald.
Bij de beoordeling van het geschil wordt in aanmerking genomen dat [afnemer] een consument is. Zij is
een beschermde afnemer en kleinverbruiker in de zin van de Gaswet.
Op grond van de Gaswet rust op Greenchoice een zorgplicht. Zij behoort zorgvuldig om te gaan met de
belangen van haar afnemers.
Ter comparitie is gebleken dat partijen via internet een overeenkomst tot levering van elektriciteit en gas
hebben gesloten. (…) De vraag die vervolgens moet worden beantwoord is of de algemene voorwaarden
van Greenchoice van toepassing zijn op deze overeenkomst.
Voor de beantwoording van deze vraag is van belang dat de overeenkomst langs elektronische weg tot
stand is gekomen. Uit de gegevens van de aanmelding die via een zogenaamde “print screen” zichtbaar
worden blijkt niet dat de algemene voorwaarden deel uitmaken van de overeenkomst noch dat er naar
wordt verwezen. De algemene voorwaarden zijn niet afzonderlijk langs elektronische weg of (als bijlage)
bij de brief van 6 juni 2006 aan [afnemer] toegezonden. Evenmin staat in die brief dat de algemene
voorwaarden van Greenchoice op de overeenkomst van toepassing zijn. De kantonrechter oordeelt
daarom dat onvoldoende is komen vast te staan dat, en zo ja welke, algemene voorwaarden van
toepassing zijn op de overeenkomst.
Op basis van drie producties stelt de kantonrechter het volgende vast:
2
Regelingen en voorzieningen
CODE 5.1.4.43
a. alle drie producties, dus zowel de twee van Greenchoice als die van [afnemer], hebben betrekking op
dezelfde gasmeter, namelijk die met het nummer B41042;
b. volgens productie 7 van Greenchoice en productie 1 van [afnemer] is sprake van een langere periode
waarin kennelijk geen gas is verbruikt; ([afnemer] heeft hiervoor als verklaring gegeven, dat haar cvketel in die periode kapot was en zij geen geld had voor een nieuwe ketel);
c. volgens productie 7 van Greenchoice en productie 1 van [afnemer] is sprake van daadwerkelijk
opgenomen meterstanden, wat de productie van [afnemer] betreft in elk geval op 10 april 2006;
d. het verschil in meterstand bedraagt bijna 2.000 m³ gas.
De slotsom is dan, dat in elk geval de productie(s) van één van beide partijen onjuist moet(en) zijn.
De gegevens die Greenchoice van de netbeheerder ontvangt zijn voor haar bindend; Greenchoice mag
daarvan niet afwijken. Vooralsnog is de kantonrechter met Greenchoice van oordeel, dat aan de opgave
door de netbeheerder meer gewicht moet worden toegekend dan aan de opgave van NRE. Daarmee is
echter de onduidelijkheid over het gesignaleerde verschil in beide meterstanden niet weggenomen.
[afnemer] kan haar klacht met betrekking tot deze onduidelijkheid voorleggen aan de hiertoe geëigende
insantie, zijnde Energie Data Services Nederland (EDSN), een uitvoeringsinstantie waarin de
netbeheerders en leveranciers zijn vertegenwoordigd en die krachtens (onder andere) de Gaswet
wettelijke taken heeft op het gebied van informatieuitwisseling in de energiesector. Het is aan de
netbeheerder en/of EDSN om de klacht van [afnemer] te onderzoeken en zo nodig er voor te zorgen dat
een correctie van het gasverbruik wordt verwerkt. Als uit het onderzoek blijkt dat de meterstand van
82.246 m³ onjuist is en [afnemer] teveel aan haar vorige leverancier NRE heeft betaald, zal zij dat bij
NRE moeten terugvorderen en niet bij Greenchoice. Hieruit volgt dat het beroep van [afnemer] op
verrekening niet kan slagen.
De zorgplicht die op Greenchoice rust brengt ook met zich mee dat zij behoort te zorgen voor juiste en
volledige jaar- en eindafrekeningen. [afnemer] verwijst in dit verband terecht naar artikel 2 Beleidsregel
factureringstermijnen energie (Stcrt. 16 februari 2005, nr. 33 pag. 40). Dat betekent dat uit de
afrekeningen van Greenchoice duidelijk moet blijken of de daarin genoemde meterstanden zijn gebaseerd
op schattingen dan wel zijn gebaseerd op daadwerkelijk (door de consument en/of de meteropnemer)
opgenomen meterstanden. Greenchoice is op dit punt in haar zorg- en informatieplicht tekortgeschoten.
Op de door haar aan [afnemer] verzonden jaarafrekeningen (producties 4 t/m 6 van Greenchoice) is niet
vermeld dat de meterstanden zijn gebaseerd op schattingen. Ook de bij de afrekeningen gevoegde
begeleidende brief geeft daarover geen duidelijkheid; daarin wordt slechts opgemerkt dat de meterstand
is "gebaseerd op de meteropname of ingeschat op basis van uw verbruik over de laatste jaren". Onder
aan de afrekening wordt slechts met betrekking tot het voorschotbedrag opgemerkt (hetgeen ook
begrijpelijk is) dat het is berekend op basis van een geschat verbruik. Doch met betrekking tot de aan de
afrekening ten grondslag liggende meterstanden wordt uitsluitend een begin- en eindstand vermeld,
zonder dat duidelijk is of het daarbij gaat om een geschatte of opgenomen meterstand.
Dat wil overigens niet zeggen dat de door Greenchoice verzonden facturen daarmee onjuist zijn. Het
betreffen echter slechts facturen op basis van geschat verbruik zonder dat dat uit de facturen blijkt en
zonder dat duidelijk is wat het werkelijke verbruik is. Die facturen/afrekeningen kunnen dus (zoals in
onderhavig geval) bij de consument een onjuist, althans onvolledig, beeld van zijn gasverbruik
veroorzaken.
[afnemer] stelt dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om het
méérverbruik van vóór 10 mei 2011 van haar te vorderen. De kantonrechter volgt haar daarin niet.
[afnemer] heeft de door haar ontvangen jaarafrekeningen niet vergeleken met de werkelijke meterstand.
Ze ging er naar eigen zeggen vanuit dat die ongeveer zouden kloppen. Dat is op zijn minst genomen
opmerkelijk. [afnemer] heeft een andere woning in [woonplaats] (in [adres]) die zij verhuurt. Zij heeft,
zoals op de zitting van 25 september 2013 is gebleken, voor die woning contact opgenomen met
Greenchoice om het maandelijks in rekening te brengen voorschotbedrag te laten verhogen zodat het in
overeenstemming zou zijn met het verbruik in die woning.
3
CODE 5.1.4.43
Regelingen en voorzieningen
Het is in dat licht bezien onbegrijpelijk waarom [afnemer] geen toezicht heeft gehouden op het
gasverbruik in haar eigen woning. Ook van [afnemer] mag worden verlangd dat zij toezicht houdt op het
verbruik van elektriciteit en gas in haar eigen woning. Het zou haar dan hebben moeten opvallen dat de
eindstand van de afrekening van NRE (82.246 m³, prod. 1 bij verzetdagvaarding) niet overeenstemt met
de beginstand van Greenchoice zoals vermeld op de jaarafrekening d.d. 21 mei 2007 (80.253 m³, prod. 6
van Greenchoice).
[afnemer] verzoekt om de zogenaamde methode-Vink toe te passen die de Geschillencommissie Energie
en Water hanteert.
De kantonrechter ziet voldoende aanleiding om die methode inderdaad toe te passen en overweegt
daartoe als volgt.
Het maandelijkse voorschot dient ertoe om verrassingen (grote navorderingen) aan het eind van de
verbruiksperiode te voorkomen. Als het voorschot om wat voor reden dan ook aanzienlijk afwijkt van het
werkelijk verbruik, is dat in beginsel echter voor risico van de consument. De afgenomen energie moet
worden betaald. Een te laag voorschotbedrag leidt dus niet tot verval van de plicht om alsnog te betalen.
Dat geldt ook als de energieleverancier een fout heeft gemaakt bij het berekenen van het voorschot. Als
de energiemeter lange tijd niet wordt opgenomen door de leverancier van energie of de netbeheerder of
de consument, en laatstgenoemde voorschotten betaalt die niet in overeenstemming zijn met het
werkelijke verbruik, kan dat tot aanzienlijke navorderingen leiden, omdat de voorschotten lager zijn dan
het werkelijke verbruik. In dat geval kan er aanleiding zijn om van het beginsel dat een te laag voorschot
voor risico van de consument komt af te wijken.
Gelet op de ongewenste effecten die het gevolg kunnen zijn als de consument door nalatigheid of
onzorgvuldigheid niet, niet tijdig of niet correct de meterstanden doorgeeft, brengt de hierboven reeds
genoemde zorgplicht die de leverancier/netbeheerder ten opzichte van zijn afnemers heeft (het gaat hier
om als primaire levensbehoeften te beschouwen nutsvoorzieningen) met zich mee, dat minstens eenmaal
per drie jaar de standen daadwerkelijk door de leverancier/netbeheerder worden opgenomen. Deze
zorgplicht klemt des te meer in een geval als het onderhavige waarin, zoals hierboven is vastgesteld, de
consument uit de door de leverancier verstuurde afrekeningen niet kan afleiden of de daarin genoemde
meterstanden geschat dan wel opgenomen zijn. In de onderhavige zaak staat vast, dat de
gasmeterstanden in de periode van 15 juni 2006 tot 20 april 2012 niet zijn opgenomen.
De methode Vink neemt bij de uitwerking van deze zorgplicht tot uitgangspunt dat indien over een
periode langer dan drie jaren geen daadwerkelijk opgenomen meterstanden zijn doorgegeven of bekend
zijn, de eventuele afwijkingen ouder dan drie jaren niet meer aan de consument zijn toe te rekenen. Dat
betekent in het onderhavige geval dat uitsluitend het te weinig in rekening gebrachte verbruik gedurende
drie jaren vóór de laatste meteropname (d.d. 20 april 2012) door Greenchoice bij [afnemer] in rekening
kan worden gebracht. Volgens Greenchoice heeft de netbeheerder in 2009 tevergeefs geprobeerd de
meterstand op te nemen (productie 14 van Greenchoice) en heeft de netbeheerder evenmin een
meterstand ontvangen van [afnemer]. Dat is echter onvoldoende. De meteropnemer moet meer moeite
doen om de meter op te nemen dan een halfslachtige poging daartoe.
Greenchoice heeft tijdens de mondelinge behandeling verzocht om over de drie jaren voorafgaand aan de
meteropname op 20 april 2012 een herberekening te laten uitvoeren waarbij met alle relevante
informatie, zoals graaddagen, rekening wordt gehouden. [afnemer] ondersteunt dat verzoek op
voorwaarde dat de berekening voldoende inzichtelijk is en er in ieder geval met de juiste tarieven van de
drie voorgaande jaren wordt gerekend.
Greenchoice zal in de gelegenheid worden gesteld die herberekening over te leggen waarna [afnemer] op
de herberekening mag reageren.
4
Regelingen en voorzieningen
CODE 5.1.4.43
Rechtbank Rotterdam
Samenvatting:
Energieleverancier mag niet zonder meer afrekenen op basis van geschatte meterstanden indien
particuliere afnemer verzuimt standen door te geven. Uitgangspunt is immers dat de afnemer slechts
voor zijn daadwerkelijk verbruik betaalt.
3 Het geschil
Greenchoice heeft bij (oorspronkelijke) dagvaarding gevorderd [gedaagde] bij vonnis, voor zover
mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te veroordelen aan haar te betalen € 8.507,49, te vermeerderen met
de wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) over € 7.515,02 vanaf de dag der dagvaarding tot
aan de dag der algehele voldoening, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
Aan die vordering heeft Greenchoice -samengevat- ten grondslag gelegd dat [gedaagde] ondanks
aanmaning in gebreke is gebleven met betaling van hetgeen hij Greenchoice uit hoofde van de onder 2.1
gemelde overeenkomst verschuldigd is geworden. Het betreft een (restant)hoofdsom van € 7.515,02,
vermeerderd met de wettelijke rente (in de zin van artikel 6:119 BW) daarover, door Greenchoice tot aan
de dagvaarding berekend op € 241,72. Ook dient [gedaagde] Greenchoice € 750,75 aan
buitengerechtelijke incassokosten te vergoeden.
Voormelde hoofdsom ziet op de volgende, door [gedaagde] onbetaald gelaten posten:
- de jaarafrekening d.d. 23 juli 2013 (29 juli 2012 t/m 10-6-2013): € 5.119,71
- de maandelijkse voorschotten ad € 315,- elk over de (zes) maanden juli tot en met december
2013: € 1.890,00
- het voorschot ad € 548,- voor de maand januari 2014: € 548,00
- de eindafrekening d.d. 5 maart 2014 ad - € 42,67: - € 42,69 +€ 7.515,04
4 De beoordeling
[gedaagde] heeft als eerste aangevoerd dat hij de dagvaarding van Greenchoice nooit heeft ontvangen
zodat hij daarom betwist dat deze op juiste wijze aan hem werd betekend. Nu de dagvaarding om die
reden nietig is, is ook het daarop gewezen verstekvonnis nietig. In reactie op dat verweer heeft
Greenchoice ter comparitie van partijen onderschreven dat de oorspronkelijke dagvaarding nietig is
omdat deze op een onjuist adres werd betekend.
Daarbij heeft zij medegedeeld de kosten van die dagvaarding daarom voor haar rekening te zullen nemen
en heeft zij verzocht de zaak evenwel inhoudelijk te behandelen.
De kantonrechter stelt voorop dat de door [gedaagde] betrokken stelling dat het verstekvonnis nietig is
omdat de oorspronkelijke dagvaarding aan een onjuist adres werd betekend, geen steun vindt in het
recht. Hier is (namelijk) artikel 122 lid 1 Rv van toepassing. Daar is bepaald dat indien een gedaagde, na
bij verstek te zijn veroordeeld, in verzet komt en zich dan beroept op de nietigheid van het
(oorspronkelijke) exploot van dagvaarding, de rechter dat beroep verwerpt indien naar zijn oordeel het
gebrek de gedaagde niet onredelijk in zijn belangen heeft geschaad.
Gegeven dat criterium wordt geoordeeld dat nu [gedaagde] inmiddels de gelegenheid heeft gehad, en
deze ook te baat heeft genomen, de vordering van Greenchoice (alsnog) te bestrijden, het door hem
gedane beroep op nietigheid van de oorspronkelijke dagvaarding moet worden verworpen. Zonder nadere
toelichting, die ontbreekt, valt immers niet in te zien dat [gedaagde] door het gebrek in de dagvaarding
op onredelijke wijze in zijn belangen zou zijn geschaad. In ieder geval is niet gebleken dat hij door het
gebrek is bemoeilijkt in het verweer dat hij wil voeren. In zoverre mist het verweer van [gedaagde] dan
ook doel. Uiteraard komen de kosten van de verzetdagvaarding, als nodeloos gemaakt, hier wel voor
rekening van Greenchoice.
Inhoudelijk heeft [gedaagde] zich verzet tegen het hem door Greenchoice over de onder 2.1 genoemde
periode in totaal wegens energielevering in rekening gebrachte bedrag, meer bepaald voor wat betreft
het in rekening gebrachte gasverbruik, omdat dat zou neerkomen op een exorbitant energieverbruik, wat
feitelijk niet heeft plaatsgehad, terwijl er volgens hem aan de installatie zelf niets mankeert.
De kantonrechter stelt voorop dat vast staat dat [gedaagde], hoewel Greenchoice hem daarom bij
aanvang van de overeenkomst heeft verzocht, verzuimd heeft zijn beginmeterstanden op te nemen en
5
CODE 5.1.4.43
Regelingen en voorzieningen
aan Greenchoice door te geven, reden waarom Greenchoice die heeft geschat, dit overeenkomstig artikel
11 (lid 2) van de door haar overgelegde algemene voorwaarden:
“Artikel 11 – Bepaling van de omvang van de levering
1. Tenzij uit de in artikel 31 van de Elektriciteitswet 1998 of artikel 12b van de Gaswet bedoelde
voorwaarden anders voortvloeit of schriftelijk anders is overeengekomen, wordt de omvang van de
levering vastgesteld op basis van de gegevens verkregen met behulp van de meetinrichting van de
contractant. Voor zover nodig werkt de contractant er aan mee dat de leverancier daartoe tijdig alle
conform de voorwaarden als bedoeld in artikel 31, lid 1, sub b van de Elektriciteitswet 1998 of artikel
12b, lid 1, sub b van de Gaswet verkregen relevante gegevens krijgt respectievelijk kan krijgen.
2. Indien de leverancier niet tijdig kan beschikken over de voor hem relevante gegevens of indien bij het
opnemen van de meter dan wel bij het verwerken van de meetgegevens een kennelijke fout is gemaakt,
is de leverancier bevoegd de omvang van de levering te schatten naar de ter beschikking van de
leverancier staande gegevens hieromtrent, onverminderd de plicht van de leverancier om, zo mogelijk,
het werkelijk geleverde alsnog overeenkomstig het bepaalde in lid 1 vast te stellen en dat in rekening te
brengen.”
Verder staat vast, als door Greenchoice onbetwist gesteld, dat de eindstanden die zij heeft gebruikt voor
de eindafrekening, dezelfde standen zijn als de (begin)standen die [gedaagde] zelf heeft doorgegeven
aan zijn nieuwe energieleverancier.
Uit de overgelegde jaar- en eindafrekening blijkt dat Greenchoice als beginstand (door haar geschat)
voor de gaslevering (per 29 juli 2012) 84.368 m3 heeft gehanteerd en als eindstand (door [gedaagde]
aan zijn nieuwe energieleverancier doorgegeven) voor de gaslevering (per 15 januari 2014) 103.163 m3.
Dit komt neer op een gasverbruik van 18.795 m3 gas in krap anderhalf jaar. Partijen zijn het er, zoveel is
wel gebleken, over eens dat dit verbruik niet overeenstemt met het daadwerkelijke gasverbruik over
genoemde periode. In dat verband heeft Greenchoice ter comparitie toegelicht dat zij dat verbruik ook
extreem hoog vond en dat de oorzaak van de hoogte van het in rekening gebrachte verbruik is gelegen in
het feit dat [gedaagde] heeft verzuimd de beginstanden per 29 juli 2012 door te geven, waarop deze
toen zijn geschat, terwijl in de tweeënhalf jaar voor de ingangsdatum van de onderhavige overeenkomst
de meterstanden eveneens steeds zijn geschat om diezelfde reden.
De kantonrechter begrijpt het standpunt van Greenchoice aldus dat zij meent dat [gedaagde] gehouden
kan worden tot betaling op basis van de geschatte beginstanden, ook als een al dan niet substantieel deel
van het verbruik niet daadwerkelijk door haar is geleverd, en dat zij één en ander dan onderling
verrekent met de vorige energieleverancier van [gedaagde], zodat hij (uiteindelijk) nooit teveel betaalt.
In dat verband heeft Greenchoice [gedaagde] in de door hem als productie 14 bij verzetdagvaarding
overgelegde email d.d. 16 april 2014 geschreven:
“(…)
Tijdens uw contractperiode is er wat onduidelijkheid geweest over uw verbruik en het juiste
voorschotbedrag. Gaandeweg zijn wij tot de ontdekking gekomen dat de beginmeterstand te laag geschat
is. Bij de voorgaande leverancier zijn de meterstanden (vrijwel) nooit doorgegeven. Om deze reden zijn
er voor het opmaken van de nota’s meterstanden geschat. Nu blijkt dat de meterstanden continu te laag
zijn geschat, waardoor er in die periode een lager verbruik (…) [is] afgerekend dan daadwerkelijk heeft
plaatsgevonden.
Nu wij de werkelijke meterstanden hebben ontvangen, worden de voorgaande foutieve schattingen
rechtgetrokken. Het verbruik dat bij de vorige leverancier heeft plaatsgevonden, maar niet is afgerekend,
wordt nu door ons afgerekend. Het verbruik heeft plaatsgevonden en zal afgerekend moeten worden. Dit
verbruik is meegenomen op de nota tot juni 2013. Doordat dit extra verbruik is meegenomen op de nota
is er een hoge bijbetaling ontstaan.
Indien u geen bewijs kunt aanleveren van de werkelijke meterstanden op het moment van uw
aanmelding bij Greenchoice (juli 2012), kunnen wij de standen niet aanpassen. Tijdens eerder contact is
al aangegeven dat u geen bewijs kunt leveren. (…)
(…)”.
In bedoeld standpunt kan Greenchoice echter niet worden gevolgd. In verband daarmee wordt
overwogen dat zij op grond van artikel 11 van de hiervoor aangehaalde algemene voorwaarden weliswaar
gerechtigd was de beginstanden te schatten toen [gedaagde] verzuimde deze aan haar door te geven,
maar volgens datzelfde artikel was zij in die situatie, zoals door [gedaagde] met zoveel woorden
aangevoerd, onverminderd gehouden, zo mogelijk, het werkelijk geleverde alsnog vast te stellen en in
6
Regelingen en voorzieningen
CODE 5.1.4.43
rekening te brengen. Uitgangspunt is immers dat [gedaagde] slechts voor dat energieverbruik hoeft te
betalen dat hem door Greenchoice daadwerkelijk is geleverd en op de voet van artikel 150 Rv is het in
beginsel aan Greenchoice te bewijzen dat zij het aan [gedaagde] in rekening gebrachte energieverbruik
ook daadwerkelijk heeft geleverd.
Gesteld noch gebleken is dat Greenchoice, toen [gedaagde] niet reageerde op haar verzoek de
beginstanden aan haar door te geven, niet zelf die standen had kunnen (laten) opnemen en evenmin dat
zij, hoewel dat hier toch op haar weg had gelegen, [gedaagde] daarop binnen een redelijke (korte)
termijn heeft gewezen op de mogelijke gevolgen voor hem van het niet doorgeven van de
beginmeterstanden, waaronder de hier aan de orde zijnde mogelijkheid dat zij dan met hem zou
afrekenen op basis van geschatte beginmeterstanden, ook als dat zou betekenen dat zij dan energie die
niet daadwerkelijk door haar maar door de voorgaande energieleverancier van [gedaagde] was geleverd,
aan hem in rekening zou brengen.
Ook kan de kantonrechter Greenchoice niet volgen in haar stelling dat zij gerechtigd is om in een geval
als het onderhavige, waarin tussen partijen wel vast staat dat Greenchoice, vanwege de geschatte
beginstanden, in werkelijkheid minder energie aan [gedaagde] heeft geleverd dan door haar aan hem in
rekening werd gebracht (waartegenover dan logischerwijs staat dat de vorige energieleverancier van
[gedaagde] hem in werkelijkheid meer energie heeft geleverd dan door haar aan hem in rekening is
gebracht), op basis van tussen haar, de netbeheerder en andere energieleveranciers gemaakte afspraken
een hoger bedrag van [gedaagde] te vorderen dan overeenstemt met de door haar daadwerkelijk aan
[gedaagde] geleverde hoeveelheid energie. Die afspraken, welke, zo begrijpt de kantonrechter, behelzen
dat -kort gezegd- opeenvolgende energieleveranciers bij gebreke van een opgenomen stand van dezelfde
geschatte stand uitgaan bij het moment van het overgaan van de ene naar de andere energieleverancier,
waarna een onderlinge af- c.q. verrekening volgt, regarderen [gedaagde] immers niet, terwijl ook
overigens gesteld noch gebleken is dat de voorgaande energieleverancier van [gedaagde] (Nuon) haar
vordering op [gedaagde] aan Greenchoice heeft gecedeerd.
Het voorgaande betekent dat nu enerzijds vast staat dat Greenchoice over genoemde (totaal)periode
energie aan [gedaagde] heeft geleverd maar anderzijds ook vast staat dat hetgeen zij daarvoor in
rekening heeft gebracht, niet overeenstemt met (of beter gezegd: meer is dan) hetgeen zij in diezelfde
periode daadwerkelijk aan energie aan [gedaagde] heeft geleverd, en [gedaagde] niet heeft gesteld
bewijs te kunnen leveren van de daadwerkelijke beginstanden (sterker nog: uit voormelde email d.d. 16
april 2014 blijkt dat [gedaagde] daartoe niet in staat is), thans geschat moet worden hoeveel energie zij
hem in die periode daadwerkelijk heeft geleverd.
Bij de bepaling daarvan ziet de kantonrechter onder de gegeven omstandigheden van dit geval aanleiding
om daarvoor aansluiting te zoeken bij het voorschotbedrag van € 315,- per maand, dat, zo blijkt uit
productie 9 bij verzetdagvaarding en de in zoverre door Greenchoice onbestreden gelaten toelichting van
[gedaagde] ter zake, door Greenchoice werd vastgesteld op basis van door [gedaagde] over een
bepaalde periode en in overleg met (mevrouw [B.] van) Greenchoice daadwerkelijk opgenomen en
daarop door hem aan Greenchoice doorgegeven meterstanden en welk bedrag, zo begrijpt de
kantonrechter uit deze gang van zaken, haar representatief en reëel voorkwam voor het verbruik van
[gedaagde]. Voorts blijkt uit de door [gedaagde] als productie 13 bij verzetdagvaarding overgelegde
email d.d. 10 april 2014 aan Greenchoice dat ook in zijn optiek het bedrag van € 315,- per maand een
reële vergoeding is voor zijn energieverbruik.
Gezien deze overeenstemming en bij gebrek aan voldoende concrete aanwijzingen dat het daadwerkelijk
energieverbruik van [gedaagde] over genoemde periode significant hoger dan wel lager is geweest dan
een energieverbruik overeenstemmend met een bedrag van € 315,- per maand, schat de kantonrechter
de door Greenchoice aan [gedaagde] over de aan de orde zijnde periode van (afgerond) anderhalf jaar
daadwerkelijk geleverde hoeveelheid energie op een hoeveelheid overeenstemmend met een bedrag van
€ 315,- per maand, oftewel (18 x € 315,-, derhalve) € 5.670,- over de gehele periode.
Nu uit het door [gedaagde] als productie 4 bij verzetdagvaarding in het geding gebrachte
rekeningoverzicht, dat in zoverre door Greenchoice niet is bestreden, voorts blijkt dat hij Greenchoice in
totaal een bedrag van € 5.990,- (tien maal € 559,- en één maal € 400,-) heeft betaald, en dus meer dan
voormeld bedrag van € 5.670,-, komt de kantonrechter tot het oordeel dat [gedaagde] Greenchoice ter
zake van de door haar aan hem over genoemde periode daadwerkelijk geleverde hoeveelheid energie
niets meer is verschuldigd.
Dit alles betekent dat het eerder gewezen verstekvonnis geen stand houdt. Dat vonnis wordt hierna dan
ook vernietigd en opnieuw rechtdoende zal de vordering van Greenchoice, de nevenvorderingen
daaronder begrepen, worden afgewezen.
De kantonrechter heeft, tot slot, nog opgemerkt dat [gedaagde] in de door hem uitgebrachte
verzetdagvaarding ertoe heeft geconcludeerd dat Greenchoice wordt veroordeeld al hetgeen [gedaagde]
7
CODE 5.1.4.43
Regelingen en voorzieningen
uit hoofde van het verstekvonnis aan Greenchoice heeft betaald aan hem (terug) te betalen alsook om
aan [gedaagde] een bedrag ad € 850,- te betalen ter zake van ‘de’ buitengerechtelijke kosten. Dit werd
door [gedaagde] echter niet ingekleed als reconventionele vordering en is door Greenchoice noch de
kantonrechter als zodanig opgevat. Daarom komt de kantonrechter aan de behandeling daarvan niet toe.
Overigens heeft [gedaagde] niet gesteld, laat staan onderbouwd, dat er door of namens hem
daadwerkelijk buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht van dien aard dat het redelijk is daarvoor,
naast een eventuele proceskostenveroordeling, van Greenchoice een vergoeding te verlangen, laat staan
tot genoemd bedrag, terwijl [gedaagde] evenmin heeft gesteld dat hij reeds enig bedrag ter uitvoering
van het verstekvonnis aan Greenchoice heeft betaald. Daarbij zij opgemerkt dat evident is dat als
[gedaagde] dit laatste wel heeft gedaan, met dit vonnis de rechtsgrond daarvoor is komen te vervallen.
Hetgeen partijen overigens nog hebben aangevoerd, kan tot geen ander oordeel leiden en behoeft
daarom geen (verdere) bespreking.
5 De beslissing
De kantonrechter:
- wijst het door Greenchoice gevorderde af;
- veroordeelt Greenchoice in de proceskosten, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [gedaagde]
vastgesteld op € 99,99 aan explootkosten en € 675,- aan salaris voor haar gemachtigde;
- verklaart dit vonnis voor wat betreft de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
8
Download