Correctievoorschrift (theorie)

advertisement
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
Antwoord
Scores
Stanyl ®
1
maximumscore 3
Een juist antwoord kan als volgt zijn weergegeven:
•
•
•
juiste structuur van de monomeereenheden van hexaandizuur en
1,4-butaandiamine
in de structuurformule van Stanyl ® de amidebinding juist weergegeven
begin en eind van het fragment weergegeven met ~ of – of •
1
1
1
Opmerking
Wanneer in een overigens juist antwoord het gedeelte -CH2 -CH2-CH2 -CH2 is weergegeven als -(CH2 )4 - , dit goed rekenen.
2
maximumscore 3
Een juiste berekening kan als volgt zijn weergegeven:
1, 0 × 106
× 4 × 2, 45 ⋅10−2 = 1,1 ⋅103 (m3 )
88,16
•
•
•
berekening van het aantal mol 1,4-butaandiamine in 1,0 ton: 1,0 (ton)
vermenigvuldigen met 106 (g ton–1 ) en delen door de molaire massa van
1,4-butaandiamine (bijvoorbeeld via Binas-tabel 99: 88,16 g mol–1)
berekening van het aantal mol H2: het aantal mol 1,4-butaandiamine
vermenigvuldigen met 4
berekening van het aantal m3 H2: het aantal mol H2 vermenigvuldigen
met het molaire volume van een gas (bijvoorbeeld via Binas-tabel 7:
2,45·10–2 m3 mol–1)
Indien in een overigens juist antwoord het aantal m3 waterstof is berekend
met behulp van Vm = 2,24·10–2 (m 3 mol–1 ) of met behulp van de molaire
massa van waterstof en de dichtheid van waterstof uit Binas-tabel 12
of 40A
Opmerking
Wanneer in vraag 1 een onjuiste structuurformule voor 1,4-butaandiamine
is gebruikt, met als consequent gevolg dat in vraag 2 een onjuiste molaire
massa van 1,4-butaandiamine wordt gebruikt, dit hier niet aanrekenen.
www.examen-cd.nl
-1-
www.havovwo.nl
1
1
1
2
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
3
Antwoord
Scores
maximumscore 3
C6 H12O + 3 H2O → C6H10O4 + 8 H+ + 8 e–
•
•
•
links van de pijl C6H12O en rechts van de pijl C6 H10O4
links van de pijl H2 O en rechts van de pijl H+ en e–
zuurstofbalans en waterstofbalans en ladingsbalans juist
1
1
1
Indien een antwoord is gegeven als:
C6 H12O + 3 H2O + 8 e– → C6 H10O4 + 8 H+
2
Opmerkingen
− Wanneer in een overigens juist antwoord een evenwichtsteken is
gebruikt in plaats van een reactiepijl, dit goed rekenen.
− Wanneer in een overigens juist antwoord gebruik is gemaakt van
structuurformules, dit goed rekenen.
− Wanneer in vraag 1 een onjuiste structuurformule voor hexaandizuur is
gebruikt, met als consequent gevolg dat in vraag 3 een onjuiste
molecuulformule van hexaandizuur wordt gebruikt, dit hier niet
aanrekenen.
4
maximumscore 3
NO3– + 3 H+ + 2e– → HNO2 + H2O
C6 H12O + 3 H2O → C6H10O4 + 8 H+ + 8 e–
(×4)
(×1)
C6 H12O + 4 NO3– + 4 H+ → C6H10O4 + 4 HNO2 + H2 O
•
•
•
juiste halfreactie van salpeterzuur
juiste optelling van beide vergelijkingen van de halfreacties
wegstrepen van H2 O en H+ voor en na de pijl
Indien een antwoord is gegeven als:
NO3– + 2 H+ + e– → NO2 + H2 O
C6 H12O + 3 H2O → C6H10O4 + 8 H+ + 8 e–
1
1
1
2
(×8)
(×1)
8 NO3– + 8 H+ + C6 H12O → 8 NO2 + 5 H2 O + C6 H10O4
Indien een antwoord is gegeven als:
NO3– + 4 H+ + 3 e– → NO + 2 H2O
C6 H12O + 3 H2O → C6H10O4 + 8 H+ + 8 e–
2
(×8)
(×3)
8 NO3– + 3 C6 H12O + 8 H+ → 8 NO + 7 H2 O + 3 C6 H10O4
Indien een antwoord is gegeven als:
NO3– + H2O + 2 e– → NO2– + 2 OH–
C6 H12O + 3 H2O → C6H10O4 + 8 H+ + 8 e–
1
(×4)
(×1)
4 NO3– + C6 H12O → 4 NO2– + C6 H10O4 + H2 O
www.examen-cd.nl
-2-
www.havovwo.nl
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
Antwoord
Scores
Opmerkingen
− Wanneer in een overigens juist antwoord gebruik is gemaakt van de
notatie HNO3 voor salpeterzuur, dit goed rekenen.
− Wanneer in een overigens juist antwoord gebruik is gemaakt van de
notatie H+ + NO2– voor salpeterigzuur, dit goed rekenen.
− Wanneer een onjuist antwoord op vraag 4 het consequente gevolg is
van een onjuist antwoord op vraag 3, dit antwoord op vraag 4 goed
rekenen, tenzij het antwoord op vraag 3 als consequentie heeft dat in
het antwoord op vraag 4 het wegstrepen van H2 O en/of H + niet meer
nodig is. In dat geval 1 scorepunt toekennen.
5
maximumscore 3
Een juiste berekening kan als volgt zijn weergegeven:
1, 0 × 106
102
34, 01 102
3,3 (ton)
×4×
×
×
=
146,1
93
106
30
•
•
•
berekening van het aantal mol hexaandizuur: 1,0 (ton)
vermenigvuldigen met 106 (g ton–1 ) en delen door de molaire massa van
hexaandizuur (bijvoorbeeld via Binas-tabel 99: 146,1 g mol–1)
berekening van het aantal mol waterstofperoxide voor de productie van
1,0 ton hexaandizuur: het aantal mol hexaandizuur vermenigvuldigen
met 4 en delen door 93(%) en vermenigvuldigen met 102 (%)
omrekening van het aantal mol waterstofperoxide naar het aantal ton
waterstofperoxide-oplossing: het aantal mol waterstofperoxide
vermenigvuldigen met de molaire massa van waterstofperoxide
(bijvoorbeeld via Binas-tabel 98: 34,01 g mol–1) en delen
door 106 (g ton–1 ) en delen door 30(%) en vermenigvuldigen met
102 (%)
Opmerking
Wanneer in vraag 1 een onjuiste structuurformule voor hexaandizuur is
gebruikt, met als consequent gevolg dat in vraag 5 een onjuiste molaire
massa van hexaandizuur wordt gebruikt, dit hier niet aanrekenen.
www.examen-cd.nl
-3-
www.havovwo.nl
1
1
1
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
Antwoord
Scores
Vlamvertragers in zeezoogdieren
6
maximumscore 2
Een juist antwoord kan als volgt zijn weergegeven:
•
•
drie dubbele bindingen
juiste weergave van het cyclododecaanskelet en de dubbele bindingen
op de juiste plaats
1
1
Indien een antwoord is gegeven als:
1
Indien een antwoord is gegeven als:
0
Opmerking
Wanneer een structuurformule is gegeven in plaats van een schematische
weergave, dit niet aanrekenen.
7
maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
De onderzoekers maken afzonderlijke chromatogrammen van zuiver alfa-,
bèta- en gamma-HBCD en bepalen de plaats van de pieken / de retentietijd
van alfa-, bèta- en gamma-HBCD. De pieken van alfa-, bèta- of gammaHBCD bevinden zich op dezelfde plaats / hebben dezelfde retentietijd als
pieken afkomstig van het monster.
•
•
notie dat afzonderlijke chromatogrammen van zuiver alfa-, bèta- en
gamma-HBCD gemaakt moeten worden
notie dat de pieken van alfa-, bèta- en gamma-HBCD zich op dezelfde
plaats bevinden / dezelfde retentietijd hebben als pieken afkomstig van
het monster
www.examen-cd.nl
-4-
www.havovwo.nl
1
1
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
8
Antwoord
Scores
maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
Hypothese 1 is niet in overeenstemming met de resultaten van het
experiment. De respons / het piekoppervlak / de concentratie / de
piekhoogte van gamma-HBCD neemt wel af, maar hierbij neemt de
respons / het piekoppervlak / de concentratie / de piekhoogte van
alfa-HBCD niet toe. (Als het gamma-HBCD in alfa-HBCD omgezet zou
worden, zou de concentratie met alfa-HBCD toenemen als de concentratie
gamma-HBCD afneemt.)
Hypothese 2 is wel in overeenstemming met de resultaten van het
experiment. De respons / het piekoppervlak / de concentratie / de
piekhoogte van alfa-HBCD blijft constant en de respons / het piekoppervlak
/ de concentratie / de piekhoogte van gamma-HBCD neemt af. (Dit kan
worden veroorzaakt doordat gamma-HBCD wel wordt afgebroken door de
lever en alfa-HBCD niet.)
•
•
hypothese 1 is niet in overeenstemming met de resultaten en uitleg
hypothese 2 is in overeenstemming met de resultaten en uitleg
Opmerking
Wanneer in een overigens juist antwoord voor hypothese 1 gegeven is:
“Of hypothese 1 juist is kan niet worden vastgesteld. Misschien vindt de
isomerisatie van gamma-HBCD tot alfa-HBCD even snel plaats als de
afbraak van alfa-HBCD”, dit goed rekenen.
www.examen-cd.nl
-5-
www.havovwo.nl
1
1
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
9
Antwoord
Scores
maximumscore 3
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− Van Br komen in de natuur twee isotopen (79 Br en 81 Br in ongeveer
gelijke hoeveelheden) voor. Hierdoor bestaan drie mogelijke
combinaties van de isotopen in ionen Br2–: 79 Br-79 Br, 81 Br-79 Br en 81 Br81
Br. Omdat de combinatie 81 Br-79 Br op twee manieren gemaakt kan
worden, is de piek bij m/z = 160 de hoogste / (ongeveer) twee keer zo
hoog als de andere twee.
− Br heeft twee isotopen A en B (79 Br en 81 Br die in ongeveer gelijke
hoeveelheden voorkomen). Er zijn drie pieken omdat Br2– kan
voorkomen als AA-AB-BB. De middelste piek zal de hoogste zijn,
omdat deze ook als BA gevormd kan zijn.
•
•
•
notie dat van Br in de natuur twee isotopen (79Br en 81 Br in ongeveer
gelijke hoeveelheden) voorkomen
uitleg dat hierdoor drie mogelijke combinaties van de isotopen in ionen
Br2– voorkomen
rest van de uitleg
Indien een antwoord is gegeven als: “De drie pieken rond m/z = 160 worden
veroorzaakt door de combinaties 79 Br-79 Br, 81Br-79 Br en 81 Br-81 Br. De piek
bij m/z = 158 is de hoogste want Br-79 komt het meest voor”
10
1
1
1
2
maximumscore 3
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
De molecuulmassa van HBCD bedraagt 642 u / 641,7 u. De massa van
[M–H]– bedraagt 657 u, dus de molecuulmassa van M bedraagt 658 u. De
massa is dus met 16 u / 16,3 u toegenomen, dit betekent dat een O atoom is
opgenomen. De molecuulformule van het reactieproduct is dus C12H18Br6 O.
•
•
•
berekening van de molecuulmassa van HBCD
(bijvoorbeeld via Binas-tabel 25: 642 u)
notie dat de molecuulmassa van HBCD met 16 u is toegenomen / de
molecuulmassa van omgezet HBCD 658 u bedraagt
conclusie dat de molecuulformule C12H18 Br6O is
Indien een antwoord is gegeven als: “De molecuulmassa van HBCD
bedraagt 642 u. De massa van [M–H]– bedraagt 657 u, dus de
molecuulmassa van M bedraagt 658 u. De massa is dus met 16 u
toegenomen, dit betekent dat een NH2 groep is opgenomen.
De molecuulformule van het reactieproduct is dus C12H18 Br6NH2 /
C12 H20Br6 N”
www.examen-cd.nl
-6-
www.havovwo.nl
1
1
1
2
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
11
Antwoord
Scores
maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
De stof lost iets beter op in water (dan HBCD). Dit wijst erop dat in het
molecuul een waterstofbrugvormende groep aanwezig is. In het molecuul is
één O atoom aanwezig, dus er kan een OH groep gevormd zijn.
•
•
notie dat de stof beter oplosbaar is in water hetgeen wijst op een
waterstofbrugvormende groep
conclusie
Indien het volgende antwoord is gegeven: “De stof lost iets beter op in
water (dan HBCD). Dit wijst erop dat in het molecuul een
waterstofbrugvormende groep aanwezig is. In het molecuul is één O atoom
aanwezig, dus er kan een ketongroep / een C=O groep gevormd zijn”
Opmerkingen
− Wanneer een antwoord is gegeven als:
“Als de piek bij m/z = 559 wordt vergeleken met de piek bij m/z = 577
van het ion [M-H] – , kan worden afgeleid dat uit een ion [M-H] – nog
18 u oftewel H2 O is afgesplitst. Dat kan alleen als in het molecuul een
OH groep aanwezig is. De molecuulformule wordt dan C12H18 Br6 O. De
massa hiervan (is 658 u, dat) stemt overeen met de massa van het ion
[M-H] – in het massaspectrum”, dit goed rekenen.
− Wanneer een onjuist antwoord op vraag 11 het consequente gevolg is
van een onjuist antwoord op vraag 10, dit niet opnieuw aanrekenen.
www.examen-cd.nl
-7-
www.havovwo.nl
1
1
1
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
Antwoord
Scores
Koolstofdioxide-afvang
12
maximumscore 3
Een juist antwoord kan als volgt zijn weergegeven:
CO2 + H2 O + H2N–CH2–CH2–OH  HCO3– + H3N+ –CH2–CH2–OH
•
•
structuurformule van 2-amino-ethanol voor het evenwichtsteken
CO2 en H2O voor het evenwichtsteken en HCO3– na het
evenwichtsteken
structuurformule van het geconjugeerde zuur van
2-amino-ethanol na het evenwichtsteken
1
Indien in een overigens juiste vergelijking de reactie verloopt tot CO32–
Indien in een overigens juiste vergelijking een reactiepijl is gebruikt
Indien in een overigens juist antwoord een onjuiste structuurformule van
2-amino-ethanol en een daarbij behorende structuurformule van het
geconjugeerde zuur is gebruikt
Indien in een overigens juist antwoord de coëfficiënten niet gelijk
zijn aan 1
2
2
•
1
1
2
2
Opmerkingen
− Wanneer het geconjugeerde zuur van 2-amino-ethanol is weergegeven
als [H3N–CH2 –CH2–OH] +, dit goed rekenen.
− Wanneer in een overigens juist antwoord CO2 + H2 O is weergegeven
als H2CO3 , dit goed rekenen.
− Wanneer CO2 en H2O in structuurformules zijn weergegeven, dit niet
aanrekenen.
13
maximumscore 2
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− (De reactie van opgelost CO2 met MEA in reactor A is exotherm.)
De reactie in reactor B waarbij CO2 vrijkomt (is de omgekeerde reactie
van de reactie in reactor A en) is endotherm. Om evenwicht 2 te laten
aflopen naar de kant van (opgelost) CO2 moet de temperatuur dus
verhoogd worden. De temperatuur in reactievat B moet dus hoger zijn
dan de 65 °C van reactievat A.
− Bij hogere temperatuur lossen gassen slechter op in vloeistoffen / wordt
in een evenwicht meer gasvormige stof gevormd. CO2 moet vrijkomen,
dus de temperatuur moet hoger zijn dan 65 °C.
•
•
notie dat de reactie in reactievat B waarbij CO2 ontstaat endotherm is
notie dat een evenwicht naar de endotherme kant verschuift wanneer de
temperatuur wordt verhoogd en conclusie
of
www.examen-cd.nl
-8-
www.havovwo.nl
1
1
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
Antwoord
•
•
14
Scores
notie dat bij hogere temperatuur gassen slechter oplossen in
vloeistoffen / in een evenwicht meer gasvormige stof gevormd wordt
conclusie
1
1
maximumscore 3
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− De reactie van een zwakke base met (het zwakke zuur) CO2 is
omkeerbaar / een evenwichtsreactie. Hierdoor is het mogelijk om de
reactie / het evenwicht weer naar de andere kant te laten verlopen door
andere omstandigheden te kiezen. Een sterke base is niet geschikt,
omdat de reactie tussen CO2 en een sterke base aflopend / niet
omkeerbaar is.
− Als een zwakke base gebruikt wordt, is het mogelijk om in reactor B de
base weer terug te winnen door het evenwicht naar links te laten
verschuiven. Bij gebruik van een sterke base is de reactie aflopend en
moet telkens nieuwe base aangevoerd worden (in reactor A).
•
•
•
notie dat de reactie van een zwakke base met (het zwakke zuur) CO2
omkeerbaar is / een evenwichtsreactie is
notie dat het mogelijk is om het evenwicht weer naar de andere kant te
laten verlopen door andere omstandigheden te kiezen
notie dat de reactie tussen CO2 en een sterke base aflopend / niet
omkeerbaar is
1
1
1
of
•
•
•
notie dat de zwakke base in reactor B teruggewonnen kan worden
notie dat het mogelijk is om het evenwicht weer naar de andere kant te
laten verlopen door andere omstandigheden te kiezen
notie dat bij gebruik van een sterke base telkens nieuwe base moet
worden toegevoerd (in reactor A)
www.examen-cd.nl
-9-
www.havovwo.nl
1
1
1
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
15
Antwoord
Scores
maximumscore 3
Een voorbeeld van een juiste berekening is:
95
2, 6 ⋅105 × 2
10
27 ⋅10−3
× 102 =
86 (%)
10
4
1, 7 ⋅10 × 2
10
−3
0,16 ⋅10
•
•
•
16
berekening van het aantal m3 CO2 in gasstroom A en B: het aantal m3 in
gasstroom A vermenigvuldigen met 10(%) en delen door 102 (%)
respectievelijk het aantal m3 in gasstroom B vermenigvuldigen met
95(%) en delen door 102 (%)
berekening van het aantal mol CO2 in gasstroom A en B: het aantal m3
CO2 in gasstroom A delen door het volume van een mol gas in
reactievat A respectievelijk het aantal m3 CO2 in gasstroom B delen
door het volume van een mol gas in reactievat B
berekening van het percentage CO2 dat is afgevangen: het gevonden
aantal mol CO2 in gasstroom B delen door het gevonden aantal mol CO2
in gasstroom A en vermenigvuldigen met 102(%)
1
1
1
maximumscore 2
CaSiO3 + 2 CO2 + H2O → Ca2+ + 2 HCO3– + SiO2
•
•
voor de pijl uitsluitend CaSiO3 , CO2 en H2 O en na de pijl uitsluitend
Ca2+ , HCO3– en SiO2
bij juiste formules voor en na de pijl juiste coëfficiënten
Indien de volgende vergelijking is gegeven:
CaSiO3 + 2 CO2 + H2O → Ca(HCO3 )2 + SiO2
Indien de volgende vergelijking is gegeven:
CaSiO3 + H2CO3 → Ca2+ + OH– + HCO3– + SiO2
1
1
Opmerking
Wanneer één van de volgende vergelijkingen is gegeven:
CaSiO3 + CO2 + H2CO3 → Ca2+ + 2 HCO3– + SiO2 of
CaSiO3 + 2 H2CO3 → Ca2+ + 2 HCO3– + SiO2 + H2O,
dit goed rekenen.
www.examen-cd.nl
- 10 -
1
1
www.havovwo.nl
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
Antwoord
Scores
Thermoplastisch zetmeel
17
maximumscore 2
Een juiste berekening kan als volgt zijn weergegeven:
3, 7 ⋅107
= 2,3 ⋅105 (monomeereenheden)
162,1
•
•
18
berekening van de molaire massa van een eenheid C6 H10O5
(bijvoorbeeld via Binas-tabel 99): 162,1 g mol–1
berekening van het gemiddelde aantal monomeereenheden in een
molecuul zetmeel: de gemiddelde molaire massa van zetmeel delen
door de molaire massa van een eenheid C6 H10O5
1
1
maximumscore 4
Voorbeelden van een juiste berekening zijn:
 100
 3, 7 ⋅107

×
− 1  × 18, 02 = 9, 0 ⋅10−4 (g)


7
6
 1,9 ⋅10

 3, 7 ⋅10
en




5


 100 ×  2,3 ⋅106 − 1  × 18, 02 = 9, 0 ⋅10−4 (g)
 3, 7 ⋅107
 1,9 ⋅10

 162,1





•
•
•
•
berekening van het aantal mol zetmeel in 100 g: 100 (g) delen door de
molaire massa van zetmeel
berekening van het aantal mol water dat wordt gebruikt om 1 mol
zetmeel om te zetten tot TPS: de gemiddelde molaire massa van zetmeel
delen door de gemiddelde molaire massa van TPS en de uitkomst
verminderen met 1
berekening van het aantal mol water dat wordt gebruikt om 100 g
zetmeel om te zetten tot TPS: het aantal mol zetmeel in 100 g
vermenigvuldigen met het aantal mol water dat nodig is om 1 mol
zetmeel om te zetten tot TPS
berekening van het aantal gram water dat wordt gebruikt om 100 g
zetmeel om te zetten tot TPS: het aantal mol water dat wordt gebruikt
om 100 g zetmeel om te zetten tot TPS vermenigvuldigen met de
molaire massa van water (bijvoorbeeld via Binas-tabel 98:
18,02 g mol–1 )
of
www.examen-cd.nl
- 11 -
www.havovwo.nl
1
1
1
1
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
Antwoord
•
•
•
•
Scores
berekening van het aantal monomere eenheden in een mol TPS: 1,9·106
delen door de molaire massa van een eenheid C6 H10O5 (bijvoorbeeld via
Binas-tabel 98: 162,1 g mol–1 )
berekening van het aantal mol water dat wordt gebruikt om 1 mol
zetmeel om te zetten tot TPS: het aantal monomere eenheden in 1 mol
zetmeel (uit vraag 17: 2,3·105) delen door het aantal monomere
eenheden in 1 mol TPS en de uitkomst verminderen met 1
berekening van het aantal mol zetmeel in 100 g: 100 (g) delen door de
molaire massa van zetmeel
berekening van het aantal gram water dat wordt gebruikt om 100 g
zetmeel om te zetten tot TPS: het aantal mol water dat wordt gebruikt
om 100 g zetmeel om te zetten tot TPS vermenigvuldigen met het aantal
mol zetmeel in 100 g en vermenigvuldigen met de molaire massa van
water (bijvoorbeeld via Binas-tabel 98: 18,02 g mol–1 )
Indien de volgende berekening is gegeven:
100
× 2,3 ⋅105 × 18, 02 =
11 (g)
3, 7 ⋅107
100
Indien slechts als antwoord is gegeven
4,9 ⋅10−5 (g)
× 18, 02 =
7
3, 7 ⋅10
Opmerking
Wanneer een berekening met een juiste uitkomst berust op de aanname dat
100 g TPS wordt gevormd, zoals in
100 
 100
9, 0 ⋅10−4 (g) , dit goed rekenen.
 1,9 ⋅106 − 3, 7 ⋅107  × 18, 02 =


www.examen-cd.nl
- 12 -
www.havovwo.nl
1
1
1
1
2
1
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
19
Antwoord
Scores
maximumscore 2
Een juist antwoord kan als volgt zijn weergegeven:
•
•
structuurformule van glycerol
minimaal twee juiste waterstofbruggen getekend tussen OH groepen
van het glycerolmolecuul en OH groepen van beide ketendelen
Indien in een overigens juist antwoord behalve minstens één juiste
waterstofbrug ook één of meer onjuiste waterstofbruggen zijn getekend
www.examen-cd.nl
- 13 -
www.havovwo.nl
1
1
1
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
Antwoord
Scores
Opmerking
Wanneer een antwoord is gegeven als:
dit goed rekenen.
20
maximumscore 2
Voorbeelden van een goed te rekenen antwoord zijn:
− Doordat de glycerolmoleculen tussen de ketens komen, vormen de
ketens waterstofbruggen met glycerol. Het aantal waterstofbruggen
tussen de ketens neemt hierdoor af, waardoor de ketens makkelijker
langs elkaar kunnen bewegen (en het materiaal beter te vervormen
wordt).
− Doordat de glycerolmoleculen tussen de ketens komen, wordt de
gemiddelde afstand tussen de ketens groter. De vanderwaalsbindingen
tussen de ketens worden hierdoor zwakker, waardoor de ketens
makkelijker langs elkaar kunnen bewegen (en het materiaal beter te
vervormen wordt).
•
•
notie dat de ketens waterstofbruggen vormen met de glycerolmoleculen
conclusie dat hierdoor het aantal waterstofbruggen tussen de ketens
afneemt, waardoor de ketens makkelijker langs elkaar kunnen bewegen
(en het materiaal beter te vervormen wordt)
of
www.examen-cd.nl
- 14 -
www.havovwo.nl
1
1
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
Antwoord
•
•
Scores
notie dat door de glycerolmoleculen de afstand tussen de
polymeerketens groter wordt
conclusie dat hierdoor de vanderwaalsbindingen tussen de ketens
zwakker worden, waardoor de ketens makkelijker langs elkaar kunnen
bewegen (en het materiaal beter te vervormen wordt)
Indien een antwoord is gegeven als: “Glycerol is een stroperige vloeistof,
waardoor de ketens makkelijker langs elkaar glijden”
21
1
1
0
maximumscore 2
(C8 H8)n + 10n O2 → 8n CO2 + 4n H2 O
•
•
uitsluitend (C8 H8)n en O2 voor de pijl en uitsluitend CO2 en H2O na de
pijl
bij juiste formules voor en na de pijl juiste coëfficiënten
Indien de volgende vergelijking is gegeven:
C8 H8 + 10 O2 → 8 CO2 + 4 H2O
Indien de volgende vergelijking is gegeven:
4 (C8 H9)n + 41n O2 → 32n CO2 + 18n H2 O
22
1
1
1
1
maximumscore 3
Een juiste berekening kan als volgt zijn weergegeven:
1, 0 ⋅103
44, 01
×8×
− 1, 6
104,1
103
53(%)
× 102 =
3
1, 0 ⋅10
44, 01
×8×
104,1
103
•
•
•
berekening van het aantal mol CO2 dat ontstaat als 1,0 kg polystyreen
volledig wordt verbrand: 1,0 (kg) vermenigvuldigen met 103 (g kg–1 ) en
delen door de molaire massa van een styreen-eenheid (bijvoorbeeld via
Binas-tabel 99: 104,1 g mol–1 ) en vermenigvuldigen met 8
berekening van het aantal kg CO2 dat kan ontstaan bij de volledige
verbranding van 1,0 kg polystyreen: het aantal mol CO2
vermenigvuldigen met de molaire massa van CO2 (bijvoorbeeld via
Binas-tabel 98: 44,01 g mol–1 ) en delen door 103 (g kg–1 )
berekening van de procentuele besparing in CO2-uitstoot:
1,6 (kg) aftrekken van het aantal kg CO2 dat ontstaat bij de volledige
verbranding van 1,0 kg polystyreen, vervolgens delen door het
aantal kg CO2 dat ontstaat bij de volledige verbranding van 1,0 kg
polystyreen en vermenigvuldigen met 102 (%)
www.examen-cd.nl
- 15 -
www.havovwo.nl
1
1
1
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
Antwoord
Scores
Arseenbacterie
23
maximumscore 4
Een juist antwoord kan als volgt zijn weergegeven:
•
•
•
•
voor de pijl juiste zijgroepen van de aminozuren
voor en na de pijl juiste weergave van de peptidebindingen
voor de pijl ~As=O en na de pijl H2 O en juiste weergave van de
bindingen van ~As met beide Cys zijgroepen
1
1
1
1
3
Opmerkingen
−
− Wanneer na de pijl bij het As atoom de ~ is weggelaten, dit niet
aanrekenen.
www.examen-cd.nl
- 16 -
www.havovwo.nl
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
24
Antwoord
Scores
maximumscore 1
Voorbeelden van een juist antwoord zijn:
− De (tertiaire) structuur van het eiwit wordt veranderd.
− In het eiwit kunnen met deze SH groepen geen zwavelbruggen meer
worden gemaakt, dus het eiwit krijgt mogelijk de verkeerde structuur.
− Het actieve centrum verandert.
− De SH groepen zijn van belang voor de werking.
25
maximumscore 3
Een juiste berekening leidt, afhankelijk van de gekozen methode, tot een
antwoord tussen 3,2·10–2 : 1 en 3,3·10–2 : 1.
[AsO 43− ] 5,1 ⋅10−12
=
= 3, 2 ⋅10−2 dus
2−
−9,80
[HAsO 4 ]
10
 AsO 43−  :  HAsO 4 2−  = 3, 2 ⋅10−2 : 1 /  AsO 43−  :  HAsO 4 2−  = 1 : 31
•
•
•
berekening [H3 O+] = 10–9,80
juiste notatie van de evenwichtsvoorwaarde
[H 3O + ][AsO 43− ]
, eventueel gedeeltelijk ingevuld
Kz =
[HAsO 4 2− ]
rest van de berekening
1
1
1
Opmerking
Wanneer in een overigens juiste berekening is uitgegaan van
[H3 O+] = [ AsO43–], dit goed rekenen.
26
maximumscore 3
HAsO42– + 2 H2O + 2 e– → H2AsO3– + 3 OH–
• HAsO42– en H2 O voor de pijl en H2AsO3– en OH– na de pijl
• elektronen voor de pijl en ladingsbalans juist
• bij juiste formules voor en na de pijl deeltjesbalans juist
www.examen-cd.nl
- 17 -
1
1
1
www.havovwo.nl
scheikunde vwo 2015-I
Vraag
27
Antwoord
Scores
maximumscore 2
Een voorbeeld van een juist antwoord is:
De reactiesnelheid nam toe omdat het aantal bacteriën (per mL) toenam / de
bacteriën zich vermeerderden.
Aan het eind nam de reactiesnelheid af omdat de concentraties van lactaat
en arsenaat / van de beginstoffen steeds lager werden.
•
•
notie dat het aantal bacteriën (per mL) toenam / de bacteriën zich
vermeerderden (waardoor de reactiesnelheid toenam)
notie dat de concentraties van lactaat en arsenaat / van de beginstoffen
steeds lager werden (waardoor de reactiesnelheid afnam)
Indien een antwoord is gegeven als: “De reactiesnelheid nam toe omdat
zich een evenwicht aan het instellen was. Aan het eind nam de
reactiesnelheid af omdat het evenwicht zich had ingesteld”
Indien een antwoord is gegeven als: “In de halfreactie van HAsO42– ontstaat
OH– . Als het HAsO42– reageert met het ontstane OH– wordt het omgezet tot
AsO43–. Hierdoor kan de omzetting van lactaat door HAsO42– niet meer
plaatsvinden”
www.examen-cd.nl
- 18 -
www.havovwo.nl
1
1
0
0
Download