We gaan Massaal digitaal met het onderwijs, maar eenvoudig is dat niet. Van alle kanten worden scholen aangemoedigd vorm en invulling te geven aan digitaal onderwijs, het Ministerie van Onderwijs, ouders van leerlingen, bovenschoolse besturen en bovenal de leerlingen zelf, iedereen vindt dat “we er wat mee moeten” en in de praktijk zien we mooie nieuwe initiatieven ontstaan. Grootschalige projecten als “Doorbraakproject Onderwijs en ICT” en “Onderwijs 2032” geven enigszins richting aan de te bewandelen weg en in werkgroepen, stuurgroepen, projectgroepen breken docenten en betrokkenen zich het hoofd over de juiste keuzes, in seminars, op beurzen (IPON en NOT), en online is een overdaad aan informatie te vinden over alle facetten van deze “digitale revolutie” en dat maakt het misschien nog wel lastiger…. Het vertalen van een onderwijskundige visie naar een digitale situatie, curriculumontwikkeling, nieuwe manieren van werken, passend onderwijs/gepersonaliseerd leren, de veranderende rol van de docent/leerkracht, enorme verschillen in digitale vaardigheden, technische wensen en vereisten….. ga er maar aan staan om het volledige palet van onderwerpen en belangen te smeden tot een werkbaar, toetsbaar geheel dat recht doet aan de doelstelling: Ieder kind met zijn/haar talent middels goed onderwijs voorbereiden op een toekomst in een sterk veranderende wereld. Een lastige paragraaf in het “hoofdstuk digitaal onderwijs” is de paragraaf bekostiging, want hoewel het Ministerie inzet op het stimuleren van digitaal onderwijs, blijkt de stimulans nog niet uit de bekostiging van de leermiddelen. Dit veroorzaakt een spanningsveld tussen enerzijds de wil om massaal digitaal te gaan en anderzijds de vraag hoe dit betaalbaar en schaalbaar te houden. Stelling: “Scholen kunnen het zich vanuit hun verantwoordelijkheid iedere leerling met goed onderwijs voor te bereiden op een grotendeels digitale toekomst, niet permitteren opleidingsjaren verloren te laten gaan door gebrek aan een goede oplossing voor de bekostiging van devices.” Troost u, dat hoeft ook niet, want er is wel degelijk een goede oplossing…. Voordat we die toelichten, is het wellicht zinvol om te regelgeving omtrent de bekostiging eens onder het vergrootglas te leggen. De regelgeving vertelt ons dat een laptop/chromebook/tablet (verder device) wordt aangemerkt als “de drager” van informatie, zelf geen informatie is en niet is voorgeschreven voor een specifiek leerjaar en niet persoonsgebonden is. Een zogenaamde categorie 3 bekostiging dus. Deze beredenering ontslaat scholen van de verplichting een device gratis aan ouders te verstrekken. Maar al bij dit eerste van de in de regelgeving opgevoerde beweringen ontstaat onduidelijkheid… Want is een device daadwerkelijk niet persoonsgebonden? Met de voorgeïnstalleerde persoonlijke leeromgeving krijgt het een immers wel erg persoonsgebonden karakter. En hoewel het in theorie mogelijk is dat meerdere mensen gebruik maken van 1 device, is dit in de praktijk onbegonnen werk. Want hoe maakt de leerling de opdrachten in de klas en thuis als het device gedeeld moet worden? Het zou niet onlogisch zijn om devices onder categorie 2 in te delen, dan liggen de kosten en/of de verantwoordelijkheid voor het bezit van een device duidelijk bij de ouders en hoeft er in de bekostiging aan de scholen niets te worden veranderd. Vooralsnog echter, hebben we te maken met een indeling in categorie 3. Hierover staat geschreven dat het een vrijwillige bijdrage betreft die door de school gebruikt kan worden voor extra kosten en activiteiten. Meer specifiek zegt de regelgeving over de laptop/tablet: “Een laptop of tablet valt niet onder het lesmateriaal dat scholen gratis aan ouders dienen te verstrekken. Het bezit van een laptop of tablet kan door scholen niet van ouders worden geëist, net zo min als ouders dit van de school kunnen eisen.” Met bovenstaande formulering wordt de “digitale revolutie” vertraagd, immers wanneer niemand wordt aangewezen als verantwoordelijke voor het inbrengen van het device, zijn we afhankelijk van de goede wil. Gelukkig zien wij veel goede wil en in die gevallen is er niets aan de hand, immers waar een wil is… is een weg. Wanneer echter de goede wil en/of de financiële middelen niet voorhanden zijn, zou het voor alle betrokkenen prettig zijn zijn/haar verantwoordelijkheid te kennen. Het lijkt erop dat de regelgever de verantwoordelijkheid voor het device richting de scholen schuift, want zij schrijft: “Op het moment dat scholen volledig of grotendeels schoolboeken vervangen door digitaal lesmateriaal en het bezit van een laptop of tablet voor het leerproces noodzakelijk is geworden, dienen scholen hierin zelf te voorzien.” Als de school überhaupt al over de middelen beschikt om een deel leerlingen/studenten van een device te voorzien, kunnen we ons afvragen of dit een schaalbare oplossing is naar de toekomst en of dit dan niet ten koste gaat van de doelen waarvoor de beschikbare middelen anders zouden worden aangewend? Gelukkig, zo lezen we verder, kunnen scholen via de vrijwillige ouderbijdrage kosten in rekening brengen voor (het gebruik van) een laptop of tablet, maar ook daarvoor geldt: als een ouder kiest hiervoor niet te betalen, dient de school voor het desbetreffende leerjaar te voorzien in voor de leerling bruikbaar lesmateriaal. Ook dit lijkt geen oplossing , want ook hier blijft het risico bestaan dat de school voor de volledige aanschaf opdraait. Kortom, idealiter neemt de school vanuit haar verantwoordelijkheid voor goed onderwijs een regisserende rol in de aanschaf van devices , zonder dat zij daar zelf enig financieel risico op loopt. Die zelfde regisserende rol maakt het bovendien mogelijk een uniform device aan te bieden, hetgeen de ICT-beheerlast ten goede komt, het merkkleding effect tegengaat en het makkelijker maakt een leendevice te faciliteren in het geval van schade. Wanneer te faciliteren device bovendien van een type is dat ook privé gebruikt kan worden en wanneer in het maandbedrag tevens all-risk schadeverzekering, hoes en anti-virus software zijn inbegrepen, stimuleert dit de goede wil van ouders om vooral gebruik te maken van de optie die de school aanbiedt. Quonect biedt aan alle leerlingen/studenten de mogelijkheid om tegen een bescheiden maandbedrag gebruik te maken van een device. Zonder acceptatie-toetsing (iedereen kan meedoen) en/of BKR-notering verkrijgt men na 36 maanden desgewenst zelfs het device in eigendom. Korte toelichting op Quonect De school leent haar kredietwaardigheid aan een leaseovereenkomst met CHG MERIDIAN. Vanuit deze leaseovereenkomst wordt de factuur van de leverancier van de devices betaald. Maandelijks incasseert CHG MERIDIAN de leasefee van de rekening van de school, zij is immers contractspartner. iDEALnet zorgt er op haar beurt voor dat alle verplichtingen voortkomend uit de leaseovereenkomst tussen CHG MERIDIAN en de school, worden gedelegeerd aan de eindgebruiker. Iedere leerling dient bij het kiezen voor termijnbetaling een gebruikersovereenkomst te ondertekenen. IDEALnet incasseert vervolgens de maandelijkse termijnen en stort deze maandelijks door naar de rekening van de school. Hierbij garandeert iDEALnet 100% uitbetaling van de termijnen zodat de school geen enkel financieel risico loopt. Afhankelijk van de afspraken met de tussen de school en leverancier van de devices, kan de dienstverlening van Quonect worden uitgebreid met de Quonect all-risk verzekering voor devices. Met de verzekering zijn de devices op school, op het schoolplein onderweg thuis en zelfs in aanvullende dekking op de reisverzekering volledig verzekerd. Voor een uitgebreide toelichting, komen wij graag met u in gesprek. Wij zien uit naar een kennismaking: https://www.idealnet.nl/quonect/afspraak/