Boekbespreking De Westerse traditie van anti-Judaïsme Door Alexander Zanzer >> Professor in de geschiedenis David Nirenberg van de universiteit van Chicago legt in zijn boek “Het anti-Judaïsme - de Westerse traditie”, de fundamenten bloot van anti-Joodse gevoelens over de eeuwen heen. De titel van het nieuwe boek van David Nirenberg’s, Anti-judaïsme: de Westerse traditie, maakt gebruik van een term nadrukkelijk anders dan degene die we gewend zijn. De haat en onderdrukking van de Joden is bekend sinds de late 19e eeuw als antisemitisme-label, en werd oorspronkelijk met trots gedragen door de Duitse Jodenhaters. Wat is het verschil dan tussen het antisemitisme en het anti-Judaïsme? Het antwoord, zoals het zich ontvouwt in de wetenschappelijke tour de force van Nirenberg, kan worden samengevat als volgt: Antisemitisme streeft naar de vervolging van de Joden als doel; het anti-Judaïsme kan heel goed gedijen zonder hen, want zijn doel is niet een groep mensen, maar een idee. Nirenberg’s stelling is dat dit idee van het Jodendom, waarvan slechts één passerende gelijkenis bijdraagt tot het Jodendom, zoals beoefend en geleefd door Joden, het centrum is van de Westerse beschaving sinds het begin. Van het Ptolemeïsche Egypte naar het vroege Christendom, van de katholieke middeleeuwen tot de protestantse reformatie, van de verlichting tot het fascisme, wanneer het Westen alles wilde definiëren wat het niet was - wanneer het een naam wilde geven aan haar diepste angsten en aversies Judaïsme was de term die gemakkelijk naar voor werd geschoven. Centrale Magazine - 54 “ Nirenberg’s argumentatie is dat bepaalde vormen van antiJudaïsme zo centraal zijn aan de Westerse cultuur dat ze vanzelfsprekend worden. “ “Anti-Judaïsme moet niet worden opgevat als een archaïsche of irrationele kast in de grote gebouwen van het Westerse denken. In tegenstelling, het was één van de fundamentele instrumenten waarmee dat bouwwerk tot stand kwam.” Dit is een vrij deprimerende conclusie, vooral voor Joden voorbestemd om in dat gebouw te wonen, maar de intellectuele reis van Nirenberg om er te komen is opwindend. Elk hoofdstuk is gewijd aan een tijdperk in de Westerse geschiedenis en de daarmee verbonden bijzondere vormen van anti-Judaïsme. Nirenberg’s argumentatie is dat bepaalde vormen van anti-Judaïsme zo centraal zijn aan de Westerse cultuur dat ze vanzelfsprekend worden. De belangrijkste reden waarom het Jodendom, en aldus het anti-Judaïsme, zo belangrijk waren voor de Westerse cultuur is natuurlijk, het Christendom. Nirenberg merkt in zijn eerste hoofdstuk dat sommige hardnekkige anti-Joodse stijlfiguren dateren honderden jaren voor Jezus. De Griekse historicus Hecataeus van Abdera, schrijft rond 320 BC op basis van een Egyptische traditie die het vertrouwde Exodus verhaal omkeerde. In deze versie zijn de Hebreeën niet ontsnapt uit Egypte, maar werden ze verdreven omdat ze beschouwd waren als “vreemdelingen met vreemde rituelen”. Deze ballingen vestigden zich in Judea onder leiding van Mozes. Dit antisemitisch verhaal werd later benadrukt door een Egyptische priester, met name Manetho, die de Exodus beschreef als de opstand van een goddeloze groep “melaatsen en andere onreine mensen”. De schrijver stelt zich de vraag waarom latere Egyptische schrijvers zoiets beweerden. Wat voor intellectueel werk leverde dit anti-Judaïsme in deze bijzondere cultuur? Om de vraag te beantwoorden, onderzoekt Nirenberg de diepe geschiedenis van Egypte. In Egypte werden maatschappelijke breuken veroorzaakt door buitenlandse invasies en religieuze innovaties, geassocieerd met Joden. Vervolgens bespreekt hij de politiek van het Hellenistisch Egypte, waar een grote Joodse bevolking klem raakte tussen de Griekse elite en de Egyptische massa’s. In een patroon dat vaak herhaald zou worden, veroorzaakte deze middenpositie vijandigheden langs beide kanten, hetgeen zou uitbarsten in veelvuldige rellen en moordpartijen. Op lange termijn schrijft Nirenberg “de kenmerken van misantropie, goddeloosheid, wetteloosheid, en universele vijandschap die het oude Egypte toewees aan Mozes en zijn volk zou beschikbaar blijven voor latere millennia: een traditie eerbiedwaardig geworden door ouderdom, om te vergeten, herontdekt, en hergebruikt te worden door latere generaties van Apologeten en historici. “ Met zijn hoofdstukken over Paulus en de vroege kerk, begint Nirenberg aan de bovenloop van het Europese anti-Judaïsme te navigeren. Paulus, wiens volgelingen hij instrueerde kleine christelijke gemeenschappen in het Nabije Oosten op punten van gedrag en leer, schreef in een tijd dat het Christendom vooralsnog een Joodse beweging was. In zijn verlangen om de nieuwheid van zijn geloof, en de breuk met het Jodendom, dat Jezus Christus vertegenwoordigde, te benadrukken, stelde hij de twee godsdiensten voor als een reeks van tegenstellingen. Waar Joden het Schrift volgens de ‘letter’ lezen met nadruk op de letterlijke betekenis, lezen Christenen het Schrift volgens de “geest”, als een allegorie die de komst van Christus voorspelt. Evenzo, waar Joden de traditionele wetten gehoorzaamden, waren Christenen van hen bevrijd door het geloof in Christus. Een mozaïek van St Paul in de Basilica van St. Paul (Franco Origlia/Getty Images) “ In Egypte werden maatschappelijke breuken veroorzaakt door buitenlandse invasies en religieuze innovaties, geassocieerd met Joden.. “ Hier vindt men de uitleg waarom heidense bekeerlingen tot het Christendom geen behoefte hebben aan het volgen van Joodse praktijken zoals de besnijdenis. Met “Judaïseren,” een woord door Paulus bedacht, bedoelde hij “een gevangene van deze wereld te zijn”, om te geloven in het zichtbare in plaats van het onzichtbare, het oppervlakkige uiterlijk in plaats van de ware betekenis, de wet in plaats van de liefde. Meer dan een theologische dwaling; het Jodendom was een fout in de perceptie en cognitie, een fundamenteel verkeerde manier van ‘zijn’ in de wereld. Het probleem, zoals Nirenberg betoogt in de rijkste delen van zijn boek, is dit een fout waar Christenen zelf vatbaar voor zijn. Paulus en de eerste Christenen leefden in de verwachting van het nade- rende einde van de wereld, de wederkomst van Christus, en de oprichting van het nieuwe Jeruzalem. Als het einde niet bleef komen, werd het noodzakelijk om een Christelijke manier van leven in deze wereld op te bouwen. Maar dit betekende dat ook Christenen behoefte hadden aan letterlijke rechtspraak, dus dat ze tot op zekere hoogte zouden moeten “Judaïseren”. Dat is de reden waarom de theologische debatten in de vroege kerk, in de aanloop naar Sint-Augustinus, vaak werden gecast als argumenten over Judaïsering. Marcion, een 2de-eeuwse ketter, volgde Paulus’ denigratie, het “letterlijke” tot het punt van ontkennen van het hele Oude Testament, zoals de Hebreeuwse Bijbel vanaf toen werd genoemd. Centrale Magazine - 55 waarin Christenen argumenteren met andere Christenen door hen te beschuldigen deel uit te maken van het Jodendom. Hetzelfde principe speelde een rol bij de opstand van Martin Luther tegen het katholicisme. Hij beschuldigde de Kerk het “legale begrip van Gods’ rechtvaardigheid” als Joods te beschouwen: “In die zin was de Roomse Kerk meer ‘Joods’ dan de Joden geworden.” Toen de Puriteinse revolutionairen in de Engelse Burgeroorlog aan de ideale grondwet voor een staat dachten, keken ze naar de oude Israëlitische gemenebest, zoals beschreven in Rechters en Koningen. anti-Judaïsme Het blijven lezen van Joodse geschriften was gelijk gesteld met het missen van de radicale vernieuwingen die Christus introduceerde. Aan de andere kant, Justinus Martyr, de orthodoxe tegenstander van Marcion, geloofde dat deze negering van het Oude Testament op zich zelf al een herhaling was van “Joodse fouten”. Met andere woorden, Marcion en Justinus beschuldigden elkaar van Judaïsering, van het lezen en denken als een Jood. Ook dit zou een leidraad worden voor latere Christelijke (en post-Christelijke) geschiedenis: als het Jodendom een fout was, kon elke fout mogelijk gezien worden als Joods. “Deze strijd om de macht van ‘het Jodendom, te beheersen” zal een van de meest hardnekkige en explosieve thema’s worden van de Christelijke politieke theologie; vanaf de Middeleeuwen tot de moderniteit”. Met de opkomst van de Katholieke polities in de Middeleeuwen, werd het anti-judaïsme een minder theologisch, en een meer materialistisch gegeven. In landen als Engeland, Frankrijk en Duitsland, werd aan de Joden een unieke juridische status toegewezen als “dienaren” of “slaven” van de koning en dit buiten de gebruikelijke keten van feodale verhoudingen. Dit bracht ertoe dat de Joden zich enkel met een broodnodige, maar alom verafschuwde, rol bezighielden in financiën en belastingen. Door het publieke gezicht van de Koning te zijn, werden Joden blootgesteld aan de haat van de bevolking. Nirenberg toont aan dat de vordering van de Capet-dynastie op de troon van Frankrijk, gedeeltelijk berustte op hun eis om de status van de Joden te controleren, een Koninklijk prerogatief en het was tevens heel lucratief. Omdat de Joden keer na keer door Koningen geplunderd waren, was de behoefte gegroeid naar contant geld. Razzia’s tegen de Joden en rituele moordbeschuldigingen werden populaire manieren om ontevredenheid met de overheid te uiten. Bij protestacties in de Middeleeuwen werd de Koning beschuldigd met de Joden samen te werken of zelf een Jood te zijn. De auteur toont duidelijk aan dat beschuldigingen tegen het Judaïsme geen banden hadden met feitelijke Joodse burgers.De rode draad in het anti-judaïsme is dat dergelijke beschuldigingen weinig te maken hadden met de werkelijke Joden. Ze zijn een product van een niet-Joodse redevoering, Centrale Magazine - 56 Professor David Nirenberg “ Iedereen die de uitdagingen wil begrijpen van het leven als een Jood in een niet-Joodse cultuur, zou dit boek moeten lezen. “ Nirenberg toont aan, dat de teloorgang van de religie in Europa en de opkomst van de Verlichting weinig deed om de retoriek van anti-judaïsme te veranderen. Voltaire, Kant en Hegel gebruikten allen het Jodendom als hetgene die ze wouden overbruggen - het bijgeloof, de wettelijke moraliteit, het vervlogen of dode verleden. Tot slot, in een korte afsluitende hoofdstuk over de 19e eeuw en daarna, laat Nirenberg zien hoe Marx het communisme beschouwde als “de emancipatie vanuit het Jodendom” – met name van geld, handel en sociale vervreemding. De auteur wijdt ook interessante hoofdstukken aan de rol van het Jodendom in de vroege Islam en besteedt alsook aandacht aan een zorgvuldige analyse van Shakespeare’s “de koopman van Venetië”. Nirenberg heeft een feilloze beheersing van een enorme verscheidenheid aan historische en intellectuele contexten en in tegenstelling tot veel historici, is hij in staat om elegant en duidelijk te schrijven over complexe onderwerpen. Op het einde toont hij aan hoe de historische feiten invloed hebben op het hedendaagse Joodse leven. Hij beschrijft hoe de genologie het hedendaags anti-Zionisme verbindt met het traditionele anti-Judaïsme: “We leven in een tijd waarin miljoenen mensen dagelijks worden blootgesteld aan een of andere variant van het argument dat de uitdagingen van de wereld waarin zij leven het best uitgelegd worden in termen van ‘Israël’. “Niettegenstaande alle vooruitgang gemaakt sinds de Holocaust in rationeel denken over Joden en het Jodendom, moeten wij besluiten dat Nirenberg’s verhaal nog niet ten einde is. Iedereen die de uitdagingen wil begrijpen van het leven als een Jood in een niet-Joodse cultuur, zou dit boek moeten lezen.