8 SJEMOT 4 - SJEMOT 4. 1. Hierop antwoordde Mosjé en zei: „Maar zij zullen mij niet geloven en niet luisteren naar mijn stem, want zij zullen zeggen: ‘De Eeuwige is je niet verschenen’ ”. 2. Toen zei de Eeuwige tegen hem: „Wat heb je daar in je hand?” en hij zei: „Een staf”. 3 Hierop zei Hij: „Werp die op de grond”, en hij wierp hem op de grond en het werd een slang, en Mosjé vluchtte ervoor. 4. Toen zei de Eeuwige tegen Mosjé: „Steek je hand uit en pak hem bij zijn staart”; en hij stak zijn hand uit en hield hem vast, en in zijn hand werd het weer een staf. 5. „Opdat zij zullen geloven dat de Eeuwige, de G-d van hun voorouders, de G-d van Awraham, de G-d van Jitschak en de G-d van Ja’akov wèl aan jou verschenen is”. 6. Verder zei de Eeuwige tegen hem: „Steek je hand eens in je eigen boezem”, en hij stak zijn hand in zijn boezem en toen hij hem eruit trok was zijn hand metsorat als sneeuw. 7. Toen zei Hij: „Steek je hand nog eens in je boezem”, en hij stak nogmaals zijn hand in zijn boezem, en toen hij hem weer uit zijn boezem trok, was hij weer als zijn vlees. 8. „En het zal zijn, indien zij jou niet geloven en niet naar de stem van het eerste teken luisteren, dan zullen zij naar de stem van het tweede teken luisteren. 9. En wanneer ze ook niet deze twee tekens geloven en niet naar jouw stem luisteren, dan zul je wat nemen van de wateren van de rivier en dat uitgieten op het droge, en dan zal het water, dat je uit de rivier hebt genomen, op het droge bloed worden”. 10. Maar Mosjé zei tegen de Eeuwige: „Ik bidt U, mijn Heer, ik ben geen man van woorden, noch sedert gisteren, noch sedert eergisteren, en noch sinds U tot Uw dienaar gesproken hebt, want ik spreek langzaam met trage tong”. 11 Hierop zei de Eeuwige tegen hem: „Wie heeft ────── 4. 2. Wat heb je daar in je hand: [lett.: wat is dit. Er staat echter geschreven: met dit, wat in je hand is, verdien je om geslagen te worden, omdat je fatsoenlijke mensen hebt verdacht. Maar de eenvoudige betekenis ervan is: zoals iemand die tegen zijn naaste zegt: „Ben je het er mee eens dat dit, wat vóór je ligt, een steen is?” De ander antwoordt hem dan: „Ja”. De eerste zegt dan „Kijk, ik maak er hout van” [op een dergelijke wijze sprak G-d hier met Mosjé (Ond.)]. (Rasji) 3. en het werd een slang: Dit was een hint voor hem, dat hij kwaad hed gesproken over Israël en dat hij zich met de gewoonte van de slang [zie Bereisjit. 3: 5] had bezig gehouden (Tanch., Sjemot Rabba 3). (Rasji) 6. Metsorat als sneeuw: Een kenmerk van de ziekte tsara’at is dat deze wit is: en indien het een witte vlek is [Wajikra 13: 4]. Ook door dit teken wees Hij erop dat Mosé lastertaal gesproken had, toen hij zei: zij zullen mij niet geloven (vers 1). Daarom strafte Hij hem met tsa’arat, zoals ook Mirjam gestraft werd wegens lastertaal (Sjabbat 97a). (Rasji) en toen…. was hij weer als zijn vlees: Hieruit blijkt dat de beloning voor goed gedrag sneller komt dan de straf, want kijk, bij de eerste keer (vers 6) wordt niet gezegd uit zijn boezem [de hand van Mosjé was reeds gezond bij het uittrekken uit de boezem , terwijl hij daarvoor pas ziek werd nadat hij geheel uit zijn boezem was getrokken (Ond.)] (Sjabbat 97a, Sjemot Rabba 3). (Rasji) 8. dan zullen ze naar de stem van het tweede teken luisteren: Zodra je hun zeggen zult: „Vanwege jullie ben ik gestraft geworden, omdat ik lastertaal over jullie gesproken heb”, zullen zij jou geloven. Want zij zijn er reeds aan gewend dat zij die samen spannen om hun kwaad te doen, gestraft worden met plagen, zoals Phar’o en Awimélech vanwege Sara. (Rasji) 9. en dan zal het water: En dan zal ….. en dan zal enz. Tweemaal staat dat er. Volgens mij is de verklaring daarvan, dat als er gestaan had: „dan zal het water, dat je uit de rivier genomen hebt op het droge in bloed veranderen”, dan zou men daaruit opmaken, dat het in zijn hand tot bloed veranderde; maar ook wanneer het zou neerdalen op de aarde zou het in dezelfde toestand blijven. Maar nu leert het tweede dan zal ons dat het geen bloed zou worden vóórdat het op het droge zou zijn. (Rasji) 10. noch sedert gisteren: Het leert ons, dat de Heilige, geloofd zij Hij, zeven hele dagen Mosjé in het doornbos heeft trachten te overreden om zijn zending uit te voeren. Namelijk, sedert gisteren en eergisteren, sinds U gesproken heeft, dat zijn al drie dagen. Dan staat er nog driemaal noch = ook niet, hetgeen wijst op noch drie toevoegingen [ook wijst n.l. op iets dat verzwegen wordt, en geeft zodoende aan het woord, waarbij het geplaatst is, een uitgebreidere betekenis. Wordt er dus één dag duidelijk genoemd, dan wijst ook erop dat er twee dagen zijn bedoeld. Hier nu zijn drie dagen duidelijk genoemd (vandaag, gisteren en eergisteren) en bij elk van deze woorden wordt het woord ook toegevoegd (Ond.)] [ wij hebben het woord ook, dat hier de betekenis heeft van ook niet, vertaald met noch (Zwi)], dat maakt dus totaal zes dagen. En Mosjé stond voor G-d op de zevende dag, toen hij nog het volgende zei (vers 13): zendt toch wie U zenden wilt [deze nieuwe uitdrukking wijst weer op een nieuwe dag (Ond)], tot dat Hij boos werd en over hem zich beklaagde (Wajikra Rabba 11, vgl. Sjemot Rabba 3). En dit alles gebeurde omdat Mosjé geen aanzien wilde aannemen boven Aharon zijn broer, die ouder was en een profeet was, want er is gezegd tegen de hoge priester Elie: Heb Ik Mij niet geopenbaard aan het huis van jouw voorvaderen toen zij in Egypte waren (Sjmoeël I, 2: 27). Dit was Aharon [de stamvader der priesters]. (Rasji) ik spreek langzaam: Ik spreek moeilijk, een stotteraar. (Rasji) SJEMOT 4 - SJEMOT 9 de mens een mond gegeven of wie maakt stom of scherpzinnig of blind? Ben Ik het niet, de Eeuwige? 12. Welnu dan, ga, en Ik zal je in het spreken bijstaan en je leren hoe te spreken. 13. Maar hij zei: „Ik bid U, Mijn Heer, zendt toch wie U zenden wil”. 14. Toen ontbrandde de toorn van de Eeuwige over Mosjé, en Hij zei: „Is Aharon, je broer, de Leviet, er dan niet! Ik weet dat hij zeker zal spreken en kijk, hij komt je al tegemoet, en als hij je ziet zal hij verheugd zijn in zijn hart. 15. En jij zult tegen hèm spreken en hem de woorden in de mond leggen en Ik zal jou en hem in het spreken bijstaan en ik zal jullie instrueren wat jullie moeten doen. 16. En hij zal voor jou spreken tot het volk en hij zal jou als mond dienen, en jij zult voor hem als een G-d zijn. 17. En deze staf zul je in je hand nemen, daarmee zul je de tekens verrichten”. 18. Toen ging Mosjé terug naar Jèthèr, zijn schoonvader, en zei tegen hem: „Laat mij toch gaan en terugkeren naar mijn broeders die in Egypte zijn, opdat ik kan zien of zij nog leven”; hierop zei Jithro tegen Mosjé: „ga in vrede”! 19. De Eeuwige zei tegen Mosjé in Midjan: „Ga, keer terug naar Egypte, want al de mensen die jou naar het leven stonden zijn gestorven”. 20. Mosjé nam zijn vrouw en zijn zonen en liet hen op de ezel rijden en keerde terug naar Egypte, en Mosjé hield de staf van G-d in zijn hand. 21. De Eeuwige zei tegen Mosjé: „Als je terug keert naar Egypte, zie er dan op toe dat je al de wonderen, die ik tot jouw beschikking heb gesteld, zult uitvoeren voor Phar’o, maar Ik zal hem sterk maken in zijn ────── 11.Wie heeft een mond gegeven: Wie heeft jou leren spreken toen je terecht stond voor Phar’o wegens de Egyptenaar? of wie maakt stom: Wie heeft Phar’o stom gemaakt, zodat hij niet kon aandringen op het bevel om jou te doden; en wie maakte zijn dienaren doof, zodat zij niet hoorden wat hij omtrent jou gebood en de scherprechters, die doden, wie heeft hen blind gemaakt, zodat zij het niet zagen toen jij vluchtte van het schavot zodat jij ontkwam? Ben Ik het niet: wiens naam is: Eeuwige, die dit alles gedaan heeft? (Rasji) 13. wie U zenden wil: Degene die U gewoon bent te zenden, en dit is Aharon. Een andere verklaring: een ander, die U in de toekomst wilt zenden. Mijn einde zal immers niet zijn hun te brengen in het land en hun verlosser te zijn in de toekomst. U heeft vele afgezanten. (Rasji) 14. Toen ontbrandde de toorn: R. Jehosjoe’a, de zoon van Korcha, zei: „Overal waarin de Tora het onbranden van toorn voorkomt, daar heeft dat een spoor achtergelaten, maar hier blijft geen spoor achter. Wij vinden niet dat er straf volgt op deze boosheid”. Hierop zei R. José: „Ook hier is sprake van een spoor dat wordt nagelaten, namelijk: is niet Aharon, je broer, de Leviet? Was hij niet bestemd om gewoon Leviet te zijn en geen priester, want het priesterschap had Ik gedacht uit jou te doen voortkomen. Maar van nu af aan zal het zo niet zijn, maar hij zal priester zijn en jij de Leviet. En zo is er gezegd: en Mosjé, de man G-ds, zijn zonen werden genoemd bij de stam Levie (Divr. I; 23: 14). (Rasji) hij komt je tegemoet: Wanneer je naar Egypte gaat, en als hij je ziet zal hij verheugd zijn in zijn hart: en het zal niet zijn zoals jij denkt, dat hij bezwaar zal hebben omdat jij in aanzien bent opgeklommem. Daardoor [doordat hij oprecht verheugd was] heeft Aharon zich waardig getoond om het sieraad van het borstschild op zijn hart geplaatst te krijgen (Sjabbat 139a). (Rasji) 16. En hij zal voor jou spreken: Ten behoeve van jou zal hij tegen het volk spreken. (Rasji) 18. Toen ging Mosjé terug naar Jèthèr, zijn schoonvader: Om toestemming te vragen, want hij had hem namelijk gezworen [dat hij Midjan niet verlaten zou zonder zijn toestemming, (zie Rasji op Sjemot 2:21) (Ond.)]. Zeven namen had hij: Re’oeël, Jèthèr, Jithro, Kenie, Chowav, Chèwèr en Poetieël. (Rasji) 19. want de mensen zijn gestorven: Dit zijn Dathan en Awieram; zij waren weliswaar nog in leven, maar zij hadden al hun bezittingen verloren, en een arme wordt beschouwd als een dode. (Nedariem 64b) (Rasji). 20. op de ezel: De speciale ezel. Dit was dezelfde ezel als die welke Awraham had gezadeld voor het offer van Jitschak, en het is deze ezel waarop de Koning – Mesjiach in de toekomst zich zal openbaren, want er is gezegd: arm en rijdende op een ezel (Zecharja 9: 9). (Rasji) Hij keerde terug naar Egypte en Mosjé nam de staf mee: De Tora houdt geen strenge chronologische volgorde in acht [eerst nam Mosjé de staf in zijn hand en pas daarna ging hij op weg naar Egypte (Ond.)] (Rasji) 21. Als je terug keert naar Egypte: Weet dat je onder die voorwaarde gaat, dat je sterk zult zijn in Mijn zending, om al Mijn woorden te verrichten voor Phar’o, en dat je niet bang voor hem zult zijn. (Rasji) Die ik tot jou beschikking heb gesteld: Hiermee worden niet de drie tekens bedoeld, die vroeger genoemd zijn, want Hij had niet geboden die voor Phar’o te verrichten, maar voor Israël, opdat zij hem zouden geloven. En wij vinden dan ook nergens geschreven dat hij ze voor Phar’o verricht heeft. De bedoeling is echter de wonderen die Ik in de toekomst in jouw hand zal leggen, zoals vertaald wordt in Sjemot 7:9: Wanneer Phar’o tegen je spreekt enz. En je moet je er niet over verwonderen dat er geschreven staat, die ik jou gesteld heb, in de verleden tijd, want de bedoeling daarvan is: wanneer je zult spreken met Phar’o heb ik hem reeds aan jou ter hand gesteld [„die ik jou gesteld heb” betekent dus eigenlijk: „die Ik jou ter hand gesteld zal hebben (Ond.)]. (Rasji) 10 SJEMOT 4 - SJEMOT voornemen om het volk niet te laten gaan. 22. En je moet tegen Phar’o zeggen: „Dit zeg de Eeuwige: ‘Mijn eerstgeboren zoon, dat is Israël. 23. Ik zeg tegen u: Laat mijn zoon heengaan, opdat hij Mij zal dienen, en weigert u hem te laten gaan , dan zal Ik uw eerstgeboren zoon doden’ ”. 24. Het gebeurde onderweg in het nachtverblijf dat de Eeuwige hem ontmoette en probeerde hem te doden. 25. Toen pakte Tsipora een steen en sneed de voorhuid van haar zoon af en gooide die voor zijn voeten en zij zei: „Een bruidegom van bloed ben je voor mij”. 26. Toen liet Hij hem los en zij zei: „Een bruidegom van bloed van de besnijdenis”. De Eeuwige zei tegen Aharon: „Ga naar de woestijn, Mosjé tegemoet”, en hij ging en hij ontmoette hem op de berg van G-d en kuste hem. 28. Toen vertelde Mosjé aan Aharon over al de woorden van de Eeuwige waarmee Hij hem gezonden had en over al de tekens die Hij hem had opgedragen. 29. Mosjé en Aharon gingen en verzamelden al de oudsten van Israël. 30. En Aharon sprak al de woorden die de Eeuwige tegen Mosjé gesproken had en hij verrichtte de tekens voor de ogen van het volk. 31. En het volk geloofde, toen zij hoorden hoe de Eeuwige aan Israël gedacht had en hoe Hij hun ellende had gezien, en zij bogen zich en wierpen zich ter aarde. ────── 22. En je moet tegen Phar’o zeggen: Wanneer je horen zult dat zijn hart verstokt is en hij weigert heen te zenden, spreek dan als volgt tot hem. (Rasji) Mijn eerst geboren zoon: Een uitdrukking van aanzien. Dit is de eenvoudige verklaring ervan. En de agadische uitlegging ervan is: hier bezegelde de Heilige, geloofd zij Hij, de verkoop van het eerstgeboorte recht, dat Ja’akov gekocht had van Esav (Bereisjit Rabba 63) (Rasji). Ik zeg tegen u: Ik [Mosjé] zei tegen u [Phar’o] in opdracht van de Alomtegenwoordige: Laat Mijn zoon heengaan. dan zal Ik doden: Dit was de laatste plaag, en daarmee waarschuwde Hij hem het eerst, omdat het zo’n zware straf was. En dit is de betekenis van wat er gezegd is [in Iov 36: 22]: Kijk, G-d is sterk door Zijn kracht, daarom: wie onderricht als Hij? Een mens van vlees en bloed, die zich probeert te wreken op iemand, verbergt zijn plannen, opdat de ander niets kwaads vermoedt en niet naar redding zoekt. Maar de Heilige, geloofd zij Hij, is sterk door Zijn kracht [Hij hoeft geen list te gebruiken], en er is geen mogelijkheid om aan Hem te ontkomen, tenzij door tot Hem berouwvol terug te keren. Daarom onderricht Hij hem, en waarschuwt hem terug te keren (Tanchoema Waëra)(Rasji). 24. En het gebeurde: [Lett.: en hij was] Mosjé was onderweg, in het nachtverblijf, dat Hij hem wilde doden: omdat hij zijn zoon Eliëzer niet besneden had, en omdat hij daarmee getalmd had, werd hem de doodstraf opgelegd. In de baraita komt voor: R. José zegt: „De Hemel beware ons! Hij heeft niet getalmd, maar hij zei bij zichzelf: zou ik hem nu besnijden en meteen daarna op reis gaan? Dan zou er gevaar voor het kind ontstaan gedurende de eerste drie dagen. Moet ik dan eerst besnijden en dan drie dagen wachten [voordat ik op reis ga, tot dat het gevaar geweken is? Dat gaat evenmin, want] de Heilige, geloofd zij Hij, heeft mij opgedragen: Ga, keer terug naar Egypte [ter vervulling dus van deze opdracht vertrok hij onmiddelijk, met de bedoeling om, zodra hij in de gelegenheid was, de besnijdenis uit te voeren (Ond.)]. En waarom werd hij dan gestraft? Omdat hij zich eerst bezig hield met het in orde brengen van een nachtverblijf [vóórdat hij tot de besnijdenis overging, die toen wel had kunnen plaats vinden, omdat hij al in de nabijheid van Egypte was, zodat het reizen met een pas besneden kind geen gevaar meer zou opleveren (Ond.)] (Mechilta Sjemot 18: 39). In traktaat Nedariem [31b] komt dit voor. Nu maakte de engel zich tot een soort slang en verslond Mosjé van zijn hoofd tot zijn heupen en verslond hem nogmaals [na hem te hebben uitgespuwd] van zijn voeten tot die plaats [het lid dat besneden wordt (Ond.)]. Toen begreep Tsipora dat het om de besnijdenis ging. (Rasji) 25. en gooide die voor zijn voeten: Zij wierp de voorhuid voor de voeten van Mosjé, en zij zei over haar zoon: een bruidegom van bloed ben je voor mij. Jij zou de oorzaak geweest zijn, dat de bruidegom voor mij zou omgebracht zijn vanwege jou. Jij bent voor mij de moordenaar van mijn man. (Rasji) Toen liet hij hem los: Toen liet de engel hem los. Toen begreep zij, dat hij gekomen was om hem te doden wegens de besnijdenis. (Rasji) een bruidegom van bloed van de besnijdenis: Mijn bruidegom zou omgebracht zijn vanwege de besnijdenis. (Rasji)