de volle borst van bessie smith

advertisement
DE VOLLE BORST VAN BESSIE SMITH
door Bert Jansma
Tot op m'n zestiende jaar was ik nog nooit jazz
tegengekomen in de literatuur.
Natuurlijk was er dan wel die verdraaide Willem Waterman
met de Dutch Swing in de jongensboeken serie rond Bob
Evers, maar die las ik op een tijdstip in m'n leven dat ik
absoluut nog geen weet had van jazz.
De eerste kruisverbinding met jazz vond ik, herinner ik
mij, op mijn zeventiende, in de poëzie.
En met name bij de poëzie van de Vijftigers.
Ik herinner me een bijna stampvoetende regel van Remco
Campert: 'Wij willen een neger uit Mozambique'.
Ik heb dat gedicht niet terug kunnen vinden, dus of het
echt om jazz ging is de vraag. Maar het ging wel om
bevrijding, ritme en zeg maar: een jazzgevoel.
En ik kende nóg een regel, van Lucebert, die om meer dan
één reden indruk op mij maakte:
'Geef ons de volle borst van Bessie Smith'.
Het gemoed van de blueszangeres als inspiratiebron.
Die tekst heb ik wel teruggevonden.
Lucebert schrijft in een gedicht voor de dichter G.K..
Gerrit Kouwenaar dus, het volgende:
"Niet gaan we spieken bij goethe
Niet bij Jan Almanak
Wij bidden
Geef geen tekens mijn
Heer maar
Hiernamaals en nogmaals
Geef ons de volle borst van Bessie Smith".
Het is duidelijk.
Lucebert wilde weg van de verliteratuurde literatuur, terug
naar een oer-emotie.
Jazz en literatuur hadden in ons land dus niet echt iets
met elkaar.
In Amerika lag dat uiteraard anders.
Daar had een zwarte dichter als Langston Hughes de
blues en de gospel in zijn poëzie binnengebracht.
Daar verkende schrijver James Baldwin in zijn novelle
'Sonny's blues' de tijd van de bebop. Met de verteller op
zoek naar het waarom van de heroïne-verslaving van een
jazzmuzikant.
Waar in die verslaving een psychologisch en sociologisch
geduid bijprodukt is van een zoektocht naar eigenheid,
eigenwaarde, vrijheid en erkenning van een zwarte
Amerikaan in de jazzmuziek.
Ik kom op dat onderwerp Jazz en literatuur omdat de
aanstaande Boekenweek Literatuur en Muziek als thema
heeft.
Zoekende naar informatie kom ik bij een lezing terecht
van de zwarte schrijver Albert Murray die de historie van
de Amerikaanse jazz en en die van de Engelse literatuur
naast elkaar legt:
Buddy Bolden, zegt Murray, zou je de Chaucer van de
jazzmuziek kunnen noemen. En Armstrong was de
Shakespeare.
Mooi.
En al zoekende kom je bij poëzie bínnen de jazz terecht.
Billie Holiday's 'God bless the child' bijvoorbeeld.
Met de regels:
"Wie sterk is krijgt 't toch wel beter
Terwijl de zwakken verder verwelken.
Lege handen halen 't einde niet.
Misschien heeft Mama 't, misschien heeft Papa 't
Maar God zegen het kind dat 't zelf vindt".
Ook mooi.
En je komt aan bij de jazzpoëzie van de twee jaar geleden
overleden Ted Joans. Trompettist, schilder, con man,
levensgenieter én dichter. Ik ontmoette hem ooit via
Crossing Border-organisator Louis Behre in Amsterdam
en Rotterdam.
Ik kende zijn Black Pow-wow jazzpoems.
Met daarin het bekende
"Jazz is my religion".
Ik citeer:
"Jazz is mijn religie
En alleen de jazz zie ik zitten.
De jazzclubs zijn mijn huizen van aanbidding
En soms de concertzalen
Maar sommige heilige plaatsen zijn te commercieel (net
als kerken).
Dus ik pik de preken daar niet".
Het was diezelfde Ted Joans die in 1955 bij de dood van
Charlie Parker de inmiddels beroemde tekst 'Bird lives' op
muren van New York kalkte.
Jazz als levenshouding dus, als filosofie, als de vlag van
een persoonlijk land, van vrijheid, van structuren die
alleen naar zichzelf luisterden.
Daarmee kom ik bij een boek dat net uit is en waar jazz
zo'n soort rol in en op de achtergrond van de intrige
speelt:
Bob Rigters 'Vreemd".
Rigter, universitair docent Engelse taalkunde én
tenorsaxofonist bracht zijn liefde voor jazz al eerder een
boek binnen.
In zijn eersteling 'Jazz in de Oostzee' vind je als
autobiografisch element onder meer zijn verslag van het
laatste concert van Ben Webster in het Leidse De twee
Spiegels.
Waar Rigter even op Bessie, de legendarische tenorsax
van Webster mocht blazen.
Bob Rigters nieuwste, 'Vreemd', gaat over een vrouw die
vreemd gaat in een Noordwijks hotel met een jazzbassist.
Qua structuur spannend, je leest het in één adem uit, met
een geraffineerd-gefragmenteerde versie van de
gebeurtenissen.
Alsof de schrijver de bomscherven van ontplofte levens
bijeen veegt.
Om dat kaleidoscopische totaalbeeld van een
werkelijkheid te krijgen.
Maar ook om er zijn bijna sardonische spel met die
werkelijkheid in kwijt te kunnen.
Waarbij je af en toe het gevoel hebt dat je Roald Dahl
leest.
In Rigters boek 'Vreemd' zit de jazz binnen twee
personages, los van de reguliere, geordende
maatschappij, los van conventioneel denken.
Die bassist die zeker genoeg is van zichzelf om de
maatschappij - en daarbij impresario's en
zaalverhuurders - met hun eigen wetten om de oren te
slaan.
En een saxofonist, Loo Vleermans, die nauwelijks meer
van deze wereld is.
Hij zwamt komisch verward over de onbegrijpelijke
kosmos.
Durft niet door tunnels te rijden.
Maar hij speelt als een God.
Jazz is zijn leven, zijn levenshouding, zijn aards
territorium, zijn redding. Los van de wetten van geld, van
zwaartekracht en klassiek geluk.
Achterin zijn boek schrijft Bob Rigter dat je bij de muziek
van die Lodewijk Vleermans moet denken aan de
combinatie van toon, gevoel, sfeer en techniek in de
solo's van altsaxofonist Lee Konitz in de tijd dat die bij
het Gerry Mulligan Quartet speelde.
Lee Konitz was anderhalve week geleden in De Tobbe in
Voorburg te horen.
Rigter was er ook.
Hij legde zijn boek in de kleedkamer aan Konitz voor en
die schreef, bij die slotopmerking, een groet en een
handtekening.
Als een soort tevreden Keuringsmerk voor Muzikale
Waren.
Voor Bob Rigters fictieve bijfiguur Loo Vleermans.
Bij wie Jazz en Literatuur elkaar - eindelijk - dan tóch
vinden.
Column voor Radio West (Jazz op West) feb.maart (?)
2006.
Download