Faculteit Bètawetenschappen Ioniserende Stralen Practicum Experiment 13 Kwalitatieve identificatie van radioactieve bronnen Naam: ……………………………………………... Doel Identificeren van de straling uit onbekende radioactieve bronnen. Opstelling De opstelling bestaat uit een Geiger-Müller telbuis met pulsenteller, enkele absorptieplaatjes van bekende materialen (een blad papier, 4 mm aluminium en 4 mm lood) en een drietal onbekende radioactieve bronnen. GM-telbuis teller START 00789 STOP bron Lees eerst de inleiding op pg. 16 van het oranje boekje ISP Experimenten over het doordringend vermogen van de verschillende soorten straling. Theorie Een radioactieve bron kan drie soorten straling uitzenden: α-straling, β-straling en/of -straling. Met het verschil in doordringend vermogen zijn deze stralingssoorten van elkaar te onderscheiden. α-straling bestaat uit deeltjes: snelle heliumkernen. Door de relatief grote afmetingen van de α-deeltjes is hun doordringend vermogen niet erg groot. Een blad papier of enkele cm lucht zullen de invallende αdeeltjes absorberen. Maar β- en γ-straling worden nauwelijks geabsorbeerd door een blad papier of de lucht tussen de radioactieve bron en de telbuis. β-straling bestaat uit deeltjes: snelle elektronen. Ze hebben een groter doordringend vermogen dan αdeeltjes, omdat ze ruwweg 7300 maal kleiner zijn. Een plaatje aluminium van zo’n 4 mm dikte zal de βdeeltjes absorberen (en de α-deeltjes uiteraard ook). -straling is elektromagnetische straling met een zeer groot doordringend vermogen. Geen enkel materiaal zal -straling volledig absorberen. Er is alleen sprake van verzwakking van de invallende - straling. De mate van verzwakking wordt gegeven door de halveringsdikte d1/2 van het absorberende materiaal. Dit is de dikte van het materiaal waarbij de helft van de invallende -straling wordt geabsorbeerd. Voor de -straling uit de bij dit experiment gebruikte bronnen is de halveringsdikte van lood ongeveer 1,2 cm. Een plaatje lood van zo’n 4 mm dikte zal de -straling dus voor meer dan de helft doorlaten. De halveringsdikte van lood hangt echter af van de energie van de invallende -straling: voor laagenergetische -straling is de halveringsdikte kleiner dan voor hoogenergetische -straling. Door de intensiteit van de doorgelaten straling te meten met als absorber achtereenvolgens lucht, papier, aluminium en lood, kunnen we iets te weten komen over de soort(en) straling die de radioactieve bronnen uitzenden. Metingen 1 Meet drie keer de intensiteit Ib van de achtergrondstraling (in pulsen per 10 s) en noteer de meetresultaten in de tabel hieronder. Zorg ervoor dat de drie radioactieve bronnen daarbij op een afstand van ruwweg 1 m van de telbuis staan. Bereken de gemiddelde intensiteit Ib,gem van de achtergrondstraling (in pulsen per 10 s). Noteer het resultaat in de tabel hieronder. Ib (pulsen/10s) Ib,gem (pulsen/10s) 2 Haal het deksel van bron A en zet de bron onder de telbuis. Meet de intensiteit I (in pulsen per 10 s) van de doorgelaten straling met de vier absorbers (lucht, papier, 4mm aluminium en 4 mm lood) tussen de bron en de telbuis. Noteer de meetresultaten in de tabel op de achterkant van dit werkblad. Doe daarna het deksel weer op de bron en zet deze op ruwweg 1 m afstand. 3 Herhaal deze metingen voor de bronnen B en C. Noteer ook deze meetresultaten in de tabel op de achterkant van dit werkblad. lucht papier 4 mm aluminium 4 mm lood stralingssoort(en) bron A bron B bron C Uitwerking 1 Bepaal met behulp van de meetresultaten in de tabel welke stralingssoort(en) elk van de drie bronnen uitzendt. Noteer je antwoorden in de laatste kolom van de tabel. Bedenk daarbij dat een radioactieve stof kan vervallen naar een andere stof die ook radioactief is: het zogenaamde dochterproduct. Dit dochterproduct zal dus ook straling uitzenden, maar dat kan een ander soort straling zijn dan de straling die bij het eerste verval werd uitgezonden. Op hetzelfde moment kan een radioactieve bron daardoor verschillende soorten straling uitzenden. Radioactiviteit kan voor de mens schadelijke gevolgen hebben, afhankelijk van de hoeveelheid straling die men ontvangt. De equivalente dosis per tijdseenheid wordt meestal uitgedrukt in microsievert per uur (μSv/h) of millisievert per jaar (mSv/jaar). Zo ontvangt men in Nederland als gevolg van de natuurlijke achtergrondstraling een equivalente dosis van 1,8 mSv/jaar (zie het oranje boekje ISP Experimenten, pg. 38). Voor toepassingen van radioactieve bronnen is de wettelijk toelaatbare equivalente dosis maximaal 5 mSv/jaar. Dat komt overeen met 2,5 μSv/h, uitgaande van 50 werkweken van 40 uur. 2 De hierboven genoemde wettelijk toelaatbare equivalente dosis komt in dit experiment overeen met een stralingsintensiteit van 12 pulsen per seconde. Geef in de tabel hieronder aan hoe je elk van de drie bronnen in dit experiment zou afschermen om tot een wettelijk toelaatbare equivalente dosis te komen: welk materiaal gebruik je daarvoor, en hoe dik is dat materiaal dan? Bedenk hierbij dat het van belang is om de afscherming zo licht en zo dun mogelijk te houden. Maak zo nodig gebruik van de bekende halveringsdikte van lood voor -straling uit de gebruikte bronnen: d1/2 = 1,2 cm. afschermingsmateriaal materiaaldikte (mm) bron A bron B bron C 3 Een TOA op een school heeft een rookmelder met een Am-241 bron. Aan de buitenkant meet hij met een Geiger-Müller telbuis geen hogere waarde dan de achtergrondstraling. Het radioactieve Am-241 heeft een halveringstijd t1/2 van 432 jaar. Voor de energie van de uitgezonden α- en -straling geldt: Eα = 5,5 MeV, Eγ1 = 27 keV en Eγ2 = 60 keV (1 eV = 1,6·10–19 J). Mag hij de rookmelder weggooien? Leg uit waarom wel of niet. ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………… Opmerking Het afschermen van een radioactieve bron met absorberend materiaal is slechts één van de manieren om de ontvangen equivalente dosis te verminderen. Andere manieren zijn het vergroten van de afstand tot de bron (zie experiment 8 over de kwadratenwet) en het verkorten van de bestralingsduur. ISP – 2013