PERIODE 1: KAPITEL 1 Grammatik C + I Redemittel D + J Grammatik C Het persoonlijk voornaamwoord De werkwoorden haben en sein Het vragend voornaamwoord Persoonlijk voornaamwoord + sein ik ben jij bent hij is zij is het is men is ich bin du bist er ist sie ist es ist man ist wij zijn jullie zijn zij zijn u bent wir sind ihr seid sie sind Sie sind Persoonlijk voornaamwoord + haben ik heb jij hebt hij heeft zij heeft het heeft men heeft ich habe du hast er hat sie hat es hat man hat wij hebben jullie hebben zij hebben u heeft wir haben ihr habt sie haben Sie haben Het persoonlijk voornaamwoord Sie • Let op: Sie (u) schrijf je altijd met een hoofdletter. • Sie kan één of meerdere personen aanduiden: Sind Sie Frau Müller? Sind Sie alle Niederländer? Derde persoon enkelvoud en meervoud • er, sie ,es, sie Das ist Peter. Er ist mein Freund. Kennst du Petra? Sie ist Deutsche. Wie alt ist das Kind? Es ist 13 Jahre alt. Das sind Herr und Frau Müller. Sie wohnen in Stuttgart. Dat is Peter. Hij is mijn vriend. Ken je Petra? Zij is een Duitse. Hoe oud is het kind? Het is 13 jaar. Dat zijn meneer en mevrouw Müller. Ze wonen in Stuttgart. Vragend voornaamwoord wie = wer wat = was Wie ben jij? Wer bist du? Wat is dat? Was ist das? Grammatik I Het geslacht van zelfstandige naamwoorden 1 Geslacht van zelfstandige naamwoorden mannelijk (der) vrouwelijk (die) Mannelijke personen Vrouwelijke personen en en dieren: dieren: onzijdig (das) Veel het-woorden in het Nederlands zijn in het Duits das-woorden: der Junge, der Stier die Oma, die Kuh, die Katze De meeste zaaknamen (dingen) die eindigen op -e: die Adresse, die Toilette, die Schule, die Lampe das Pferd, das Fenster, das Lied, das Spiel, das Lesen De eerste naamval Net als veel andere talen heeft het Duits naamvallen. We beginnen met de 1e naamval. mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud er sie es sie persoonlijk voornaamwoord, 1e naamval bepaald lidwoord, 1e naamval der Mann die Frau onderwerp, 1e naamval das Kind die Leute Duits Nederlands Der Mann ist mein Lehrer. De man is mijn leraar. Hij kent Er kennt Karin. Karin. geen onderwerp, Karin kennt ihn natürlich Karin kent hem natuurlijk ook. andere naamval auch. De uitgangen van ein- en keinHet onbepaalde lidwoord ein- en het woord kein- (= geen) krijgen alleen bij vrouwelijke woorden en in het meervoud een uitgang. persoonlijk voornaamwoord, 1e naamval bepaald lidwoord, 1e naamval mannelijk vrouwelijkonzijdig meervoud er sie es sie der Mann die Frau das Kind die Leute onbepaald lidwoord (een, geen), ein Mann eine Frau ein Kind keine Leute 1e naamval Redemittel D Redemittel J