Samenvatting: Biologie Door: Eray Albayrak Datum: 31 Okt 2009 H3: DNA het management van je cellen. §3.1: DNA: Geheimtaal? Ontdekking van DNA Vrijwel elke celkern bevat DNA. DNA werd ontdekt in 1869 door arts Miescher. Hij ontdekte een witte neerslag afkomstig uit de celkern, hij noemde het Nucleïne. De stof had ook zure eigenschappen daarom veranderde de naam in Nucleïnezuur. Het woord DNA is afkomstig uit het Engelse woord Deoxyribonucleic acid. In 1944 werd bewezen dat in het DNA de codevorm voor erfelijke aanleg van organismes is vastgelegd. Elke celkern bevat 46 chromosomen. Chromosomen zijn DNA-moleculen en eiwitten(histonen) opgerold. Structuur van DNA James Watson en Francis Crick hebben de structuur van een DNA molecuul ontrafeld. Ze beschreven de vorm van een DNA molecuul als een wenteltrap. Een dubbele Helix . Elke helft van de dubbele Helix bestaat uit aan elkaar gekoppelde nucleotiden. De twee ketens zijn als twee spiralen om elkaar heen gewikkeld. Een Nucleotide bestaat uit een fosfaatgroep, suikermolecuul en stikstofbase. Fosfaatgroepen vormen de bindingen tussen suikermoleculen. De suikermoleculen houden de stikstofbase vast. De stikstofbase koppelen met de stikstofbase uit de andere keten. Er komen 4 soorten stikstofbase voor in DNA: Adenine (A) – Thymine (T) Cytosine (C) – Guanine (G) A kan alleen koppelen met T, dit zelfde geld voor C en G. De ketens zijn dus elkaars tegenovergestelde, wat ze complementair noemen. De volgorde waarin de stikstofbasen voorkomen in het DNA is een erfelijke code, die al de informatie bevat die je lichaam nodig heeft. Een andere volgorde betekent een ander uiterlijk. Begrippenlijst: DNA: deoxy-ribo-nucleïnezuur; een groot molecuul dat is opgebouwd uit twee ketens die in een dubbele spiraal liggen. Elke keten bestaat uit monosachariden en fosfaatgroepen (om en om). Aan elke monosacharide zit een stikstofbase, die een verbinding vormt met de complementaire stikstofbase van de andere keten. Beide stikstofbasen vormen zo dwarsverbindingen tussen de beide ketens van het DNA-molecuul, zoals de 'treden' van een wenteltrap. Het DNA-molecuul bevat de erfelijke informatie van het chromosoom. Deze informatie is vastgelegd in de volgorde van de verschillende stikstofbasen. Elk chromosoom bevat een DNA-molecuul. Adenine: een stikstofbase; adenine is complementair met thymine (T) en uracyl (U), zodat A-T (in DNA) en A-U (in RNA) kunnen worden gevormd. Cytosine: een stikstofbase; cytosine is complementair met guanine, zodat C-G kan worden gevormd. Thymine: een stikstofbase; thymine is complementair met adenine waardoor A-T kan worden gevormd. Guanine: een stikstofbase; guanine is complementair met cytosine, zodat G-C kan worden gevormd. Samenvatting: Biologie Door: Eray Albayrak Datum: 31 Okt 2009 Nucleotide: een eenheid van het DNA of RNA, die bestaat uit een fosfaatgroep, een suiker en een stikstofbase. De fosfaatgroep en de suiker maken deel uit van een keten in het DNA- of RNAmolecuul. In het DNA vormt de stikstofbase een dwarsverbinding met de stikstofbase van een nucleotide in de andere keten. DNA bevat vier verschillende nucleotiden, doordat er vier verschillende stikstofbasen zijn: A, G, C en T. De suiker in een DNA-nucleotide is deoxy-ribose. RNA bevat vier verschillende nucleotiden dankzij de stikstofbasen: A, G, C en U. De suiker in een RNAnucleotide is ribose. Drie nucleotiden vormen een triplet, dat het codon voor een aminozuur bevat. Fosfaatgroep: een fosforatoom met vier zuurstofatomen. Fosfaatgroepen kunnen aan koolwaterstofketens binden. stikstofbasen: de basen in de nucleotiden van het DNA en RNA. DNA bevat de stikstofbasen adenine (A)-guanine (G)-cytosine (C)-thymine (T). RNA bevat A, G, C, U (uracil, vervangt T). De stikstofbasen die aan elkaar kunnen koppelen, zijn complementair. Zo kunnen de volgende combinaties voorkomen: A-T, A-U, G-C. De drie stikstofbasen van een triplet vormen een codon. complementair: verschillend, maar aan elkaar passend als twee puzzelstukjes. Voorbeeld: de stikstofbase Adenine (A) is complementair met thymine (T) en uracil (U). Daardoor kan A met zowel T, als met U binden en ontstaan zo A-T en A-U. Guanine (G) is complementair met cytosine (C) en vormt zo G-C