8. Gevolgen van de echtscheiding op vermogensrechtelijk vlak

advertisement
8. Gevolgen van de echtscheiding op vermogensrechtelijk vlak: topics • 8.3. Vereffening en verdeling.
Inhoudelijke discussiepunten in het gemeenschapsstelsel
Art. 1449. Tenzij anders is bedongen, draagt iedere
echtgenoot voor de helft bij in de kosten van vereffening
en verdeling.
RENATE BARBAIX
1. Principe: kwalitatieve en kwantitatieve gelijkheid
1. De ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel heeft de vereffening en verdeling ervan tot gevolg. De wet schrijft
minutieus voor hoe deze vereffening en verdeling dient te gebeuren. De vereffening en verdeling is een meerfasig proces (art. 1427-1449 BW), waarvan de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen de vijfde en laatste fase vormt.
Overeenkomstig artikel 1449 BW dragen beide echtgenoten in gelijke delen bij tot de kosten van de vereffening en verdeling, zoals (niet-limitatief) de zegellegging, de boedelbeschrijving, de veiling of de kosten in het
raam van de vordering tot preferentiële toewijzing. Deze kosten zijn, hoewel ze pas ontstaan na de effectieve
ontbinding van het stelsel, immers in het belang van beider echtgenoten aangegaan. Artikel 1449 BW laat wel
toe dat echtgenoten hieromtrent andersluidende afspraken treffen (H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, III.20-19; K. BOONE, "Commentaar bij artikel 1449 BW" in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbladig, 2 p.).
2. De verdeling gebeurt, overeenkomstig artikel 1445 BW, in principe bij helften. Deze verdeling bij helften
geldt ongeacht het aantal deelgenoten, aangezien iedere deelgenoot steeds zijn/haar rechten van één van de
echtgenoten heeft verkregen (W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal
vermogensrecht, Leuven, UP Leuven, 2002, 238, nr. 490).
De bepaling van de samenstelling en de omvang van de gemeenschap gebeurt op het ogenblik van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel, de goederen worden gewaardeerd op het ogenblik van de verdeling
(Cass. 12 september 2008, www.cass.be; Antwerpen 9 december 1987, T.Not. 1988, 261; Y.-H. LELEU, "Régimes
matrimoniaux. Examen de jurisprudence (1982-1996)", RCJB 1998, 278, nr. 125; Ph. DE PAGE, Le régime matrimonial, Brussel, Bruylant, 2008, 207, nr. 179).
Artikel 1445 BW doet ten onrechte uitschijnen dat de verdeling enkel betrekking zou hebben op het eventuele
batig saldo. Ook indien er een negatief saldo is, zal dit negatief saldo worden verdeeld, ongeacht of dit is ontstaan door schulden aan derden, dan wel wegens de vergoedingen die aan één van de echtgenoten verschuldigd zijn (H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, III.20-2; J. GERLO en G. VERSCHELDEN, Handboek voor Familierecht, Brugge, die Keure, 2008, 483, nr. 1476).
3. De verdeling geschiedt volgens de bepalingen van de verdeling van nalatenschappen (H. CASMAN en M. VAN LOOK,
Huwelijksvermogensrecht, III-20-2; Ph. DE PAGE, Le régime matrimonial, Brussel, Bruylant, 2008, 207, nr. 179).
Dit impliceert dat het principe van de gelijke verdeling niet uitsluitende een kwantitatieve maar tevens een
kwalitatieve component heeft: (de rechtsopvolgers van) iedere echtgenoot krijgen in beginsel een gelijk deel
van de gemeenschapsgoederen zelf. Goederen die niet gevoeglijk kunnen worden verdeeld, zullen moeten
worden verkocht (tenzij de echtgenoten na de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel een akkoord
sluiten over de toebedeling ervan) (Ph. DE PAGE, Le régime matrimonial, Brussel, Bruylant, 2008, 207-208,
nr. 179). Wat wel of niet gevoeglijk kan worden verdeeld, is een feitenkwestie.
4. De verdeling heeft, volgens een analoge toepassing van artikel 883 BW, een declaratief en geen translatief
karakter (H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, III-20-3). Een meerderheid neemt aan dat de
verdeling terugwerkt tot op de dag van de ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel (W. PINTENS, B. VAN
DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, UP Leuven, 2002, 238,
nr. 490; K. BOONE, "Commentaar bij artikel 1445 BW" in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbladig, nr. 6; W. PINTENS, K. VANWINCKELEN en J. DU MONGH, Schets van het familiaal vermogensrecht, Antwerpen, Intersentia, 2008, 128, nr. 354; J.
GERLO en G. VERSCHELDEN, Handboek voor Familierecht, Brugge, die Keure, 2008, 483, nr. 1476; Ph. DE PAGE, Le
régime matrimonial, Brussel, Bruylant, 2008, 208, nr. 179). Anderen zijn van oordeel dat wordt teruggegaan
tot het ogenblik van opname van het goed in het gemeenschappelijk vermogen (J. RENAULD, Régimes matrimoniaux (Code Napoléon), Rép.not., Brussel, Larcier, 1976, nrs. 1372-1373).
5. Zoals gezegd, heeft het principe van de gelijke verdeling zowel een kwantitatieve als een kwalitatieve component. Daarop bestaan wel een aantal wettelijke uitzonderingen.
Op deze kwalitatieve gelijkheid bestaat een belangrijke uitzondering doordat bepaalde goederen het voorwerp
kunnen uitmaken van een preferentiële toebedeling. Van kwantitatieve gelijkheid daarentegen zal geen sprake
zijn wanneer een echtgenoot zich schuldig maakt aan heling van gemeenschapsgoederen: in voorkomend
geval verliest hij immers zijn aandeel in het geheelde goed.
Daarnaast moet erop worden gewezen dat de echtgenoten ook zelf, bij huwelijkscontract, kunnen afwijken
van deze principes van kwantitatieve en kwalitatieve gelijkheid. Zo kunnen echtgenoten conventioneel een
andere verdeelsleutel voor de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen vastleggen en/of voor bepaalde
goederen een preferentiële toewijzing organiseren.
Larcier – Wet en Duiding Echtelijke Moeilijkheden (1 april 2010)---Export:08-04-2010_08:42---
157
8. Gevolgen van de echtscheiding op vermogensrechtelijk vlak: topics • 8.3. Vereffening en verdeling.
Inhoudelijke discussiepunten in het gemeenschapsstelsel
2. Wettelijke uitzondering op het principe van de kwalitatieve gelijkheid: preferentiële toebedeling
2.1. Begrip(safbakening)
6. Het Burgerlijk Wetboek bevat een uitzondering op het principe van de gelijke verdeling in natura van het
gemeenschappelijk vermogen ten aanzien van bepaalde goederen, de zogenaamde preferentiële goederen.
De echtgenoten kunnen, naargelang de oorzaak van ontbinding van het stelsel, vragen of eisen om zich bij
voorrang deze goederen te laten toebedelen, desgevallend mits betaling van een opleg. Hoofdbedoeling is de
persoonlijke, morele en/of professionele belangen van één van de echtgenoten te vrijwaren in de vereffening
en verdeling door de volle eigendom van bepaalde goederen aan hem/haar te laten toekomen.
Dit recht van preferentiële toebedeling moet worden onderscheiden van belendende figuren uit het huwelijksvermogensrecht, zoals het recht op vooruitmaking en zeker met erfrechtelijke aanspraken, zoals het recht van
overname op schatting uit de Wet Kleine Nalatenschappen (wet van 16 mei 1900) en uit de Wet Continuïteit
Landbouwbedrijven.
Het recht op preferentiële toewijzing onderscheidt zich in diverse opzichten van het recht op vooruitmaking
uit artikel 1457 BW. Deze vooruitmaking is een conventioneel toegekend recht, waarbij een echtgenoot een
goed kan voorafnemen zonder aanrekening daarvan op zijn deel. Het recht van vooruitmaking krijgt bovendien in beginsel geen uitwerking in geval van ontbinding van het stelsel door echtscheiding: overeenkomstig
artikelen 1429, 1459 en 299 BW vervallen bij echtscheiding immers (onder meer) de voordelen die betrekking
hebben op de verdeling van het gemeenschappelijk vermogen. De preferentiële toewijzing daarentegen vindt
haar grondslag in de wet, zodat de echtgenoten er zich kunnen op beroepen voor zover zij de toepassing daarvan niet bij huwelijkscontract hebben uitgesloten. Zij gebeurt daarnaast onder bezwarende titel: de echtgenoot die bepaalde goederen preferentieel krijgt toegewezen moet de waarde daarvan aanrekenen op zijn deel
en desgevallend ook een opleg betalen. Bovendien kan de preferentiële toewijzing uitwerking krijgen in geval
van ontbinding van het huwelijk door echtscheiding (zie specifiek: art. 1447 BW; R. BOURSEAU, "L'attribution
préférentielle des articles 1446 et 1447 du Code civil", RNB 2007, 442).
2.2. Voorwerp van de preferentiële toewijzing
7. Goederen die het voorwerp uitmaken van deze prefentiele toebedeling zijn enerzijds "een van de onroerende goederen die tot gezinswoning dient, samen met het aldaar aanwezige huisraad" en anderzijds "het onroerend goed dat dient voor de uitoefening van zijn beroep, samen met de roerende zaken die aldaar aanwezig
zijn voor beroespdoeleinden". In de regel gaat de preferentiële toewijzing ook gepaard met een overname van
de (hypothecaire) schuld die het desbetreffende goed zou bezwaren (K. BOONE, "Commentaar bij artikel 1447
BW" in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbladig). Zoals hierboven aangehaald, kunnen echtgenoten in hun huwelijkscontract wijzigingen aanbrengen aan de verdelingsregelen en kunnen ze - bijvoorbeeld - voor andere goederen (dan deze
door de wet genoemd) een preferentiële toewijzing mogelijk maken.
8. Deze keuze van de wetgever met betrekking tot het voorwerp van het gunstregime verbaast uiteraard niet.
De gezinswoning en het huisraad wordt doorheen het hele familiaal vermogensrecht aan een bijzondere bescherming onderworpen. Gedurende het huwelijk veruitwendigt deze bijzondere bescherming zich in
artikel 215 BW, dat voorschrijft dat handelingen die de woonfunctie van het gezin in het gedrang (dreigen te)
brengen, instemming behoeven van beide echtgenoten. Bij de ontbinding ervan wordt deze bescherming
voortgezet door één van de echtgenoten toe te laten het goed in natura te bekomen. Toch bestaan een aantal
verschillen met betrekking tot het toepassingsgebied van beide bepalingen. Artikel 215 BW is slechts van toepassing op de voornaamste gezinswoning, zodat de bescherming zich automatisch tot één onroerend goed beperkt. De artikelen 1446-1447 BW daarentegen maken preferentiële toewijzing mogelijk van iedere woning
die als gezinswoning dienst doet of heeft gedaan. Een echtgenoot kan met andere woorden de preferentiële
toewijzing van het buitenverblijf, de vakantiewoning of de tweede verblijfplaas vragen c.q. eisen (H. CASMAN,
"L'attribution préférentielle", Quinze années d'application de la réforme des régimes matrimoniaux, Louvainla-Neuve, Academia-Bruylant, 1991, 110, nr. 9; R. BOURSEAU, "L'attribution préférentielle des articles 1446 et
1447 du Code civil", RNB 2007, 452; K. BOONE, "Commentaar bij artikel 1447 BW" in Personen- en familierecht.
Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbladig, 5-6,
nr. 4). Voor iedere echtgenoot is de keuzevrijheid wel beperkt tot één gezinswoning; cumul met de beroepsgoederen is daarentegen wel mogelijk (H. CASMAN, "L'attribution préférentielle", Quinze années d'application
de la réforme des régimes matrimoniaux, Louvain-la-Neuve, Academia-Bruylant, 1991, 110, nr. 9; H. CASMAN en
M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, III-20, 6; R. BOURSEAU, "L'attribution préférentielle des articles 1446 et
1447 du Code civil", RNB 2007, 452).
Ook de bescherming van de beroepsgoederen kan niet verbazen. Zowel het primair stelsel als het wettelijk (secundair) stelsel waken over het behoud van de zelfstandigheid, en dus de onafhankelijkheid, van de echtgenoten in het raam van hun beroepsuitoefening tijdens het stelsel. Zo schrijft artikel 217 BW voor dat iedere echtgenoot zijn inkomsten kan besteden voor de aanschaf van goederen verantwoord voor de uitoefening van zijn
beroep, zij het wel nadat de bijdrage in de lasten van het huwelijk is voldaan; artikel 1400, 6e BW bepaalt dat
158
Larcier – Wet en Duiding Echtelijke Moeilijkheden (1 april 2010)---Export:08-04-2010_08:42---
8. Gevolgen van de echtscheiding op vermogensrechtelijk vlak: topics • 8.3. Vereffening en verdeling.
Inhoudelijke discussiepunten in het gemeenschapsstelsel
gereedschappen en werktuigen die dienen voor de uitoefening van het beroep eigen zijn aan de echtgenootberoepsuitoefenaar en artikel 1417 BW tot slot verschaft iedere echtgenoot het alleenbestuur voor handelingen die noodzakelijk zijn in het raam van de beroepsuitoefening. Artikelen 1446-1447 BW bouwt daarop verder door de echtgenoot de mogelijkheid te bieden zich zijn beroepsgoederen (die in het gemeenschappelijk
vermogen zitten) preferentieel te laten toewijzen.
9. De vraag rijst op welk ogenblik moet worden uitgemaakt of een bepaald goed voor preferentiële toewijzing
in aanmerking komt. Is dat het ogenblik van de ontbinding van het stelsel (het overlijden c.q. de inleiding van
de echtscheidingseis) of gebeurt deze beoordeling op het ogenblik van de toewijzing? De wet biedt hieromtrent geen duidelijkheid; de rechtspraak en de rechtsleer verdedigen overwegend een ruime interpretatie.
Deze vraag heeft twee componenten: om te beginnen rijst de vraag of goederen die wel een preferentieel statuut hadden bij de ontbinding maar dat statuut bij de effectieve verdeling hadden verloren niettemin nog preferentieel kunnen worden toebedeeld; daarnaast rijst de vraag of een goed dat op het ogenblik van de ontbinding nog geen preferentieel statuut had, maar dat wel heeft op het ogenblik van de effectieve verdeling voor
preferentiële toewijzing in aanmerking komt.
Als antwoord op de eerste vraag wordt in de regel verdedigd dat het volstaat dat een goed op het ogenblik van
de ontbinding, dus bij het overlijden of op het ogenblik van de inleiding van de echtscheidingseis, een preferentieel goed was. Irrelevant is dan of dit nog steeds het geval is op het ogenblik van de toewijzing. Argument
hiervoor is dat de preferentiële toewijzing een modaliteit van de verdeling is en dat die verdeling betrekking
heeft op de gemeenschap zoals die is samengesteld op het ogenblik van de ontbinding van het stelsel (H. CASMAN, "L'attribution préférentielle", Quinze années d'application de la réforme des régimes matrimoniaux, Academia-Bruylant, Louvain-la-Neuve, 1991, 111, nr. 11; J.L. SNYERS, "De toewijzing van de preferentiële goederen" in W. PINTENS en F. BUYSSENS, Vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen, Antwerpen, Kluwer, 1993,
132-133, nr. 215; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, III-20, 7; Y.-H. LELEU, "L'attribution
préférentielle du logement familial" in P. Delnoy en Y.-H. LELEU (eds.), Le logement familial, Brussel, StoryScientia, 1999, 222; E. DE WILDE D'ESTMAEL, "Le moment et les intérêts à prendre en compte pour l'attribution
préférentielle de l'immeuble conjugal" (noot onder Luik 26 februari 1999), Div.Act. 1999, 76; W. PINTENS, B.
VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, UP Leuven, 2002,
240, nr. 494; G. BAETEMAN, J. GERLO en W. PINTENS, "Overzicht van rechtspraak. Huwelijksvermogensrecht
(1996-2002)", TPR 2003, 1746, nr. 328; R. BOURSEAU, "L'attribution préférentielle des articles 1446 et 1447 du
Code civil", RNB 2007, 452; K. BOONE, "Commentaar bij artikel 1447 BW" in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbladig, 9, nr. 9). Sommige auteurs voegen daaraan toe dat reeds volstaat dat het goed op het ogenblik van de ontbinding als preferentieel goed dienst heeft gedaan (W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, UP Leuven, 2002, 240, nr. 494).
Een meerderheid van de doctrine is, in antwoord op de tweede vraag, van oordeel dat ook een goed dat pas na
de ontbinding van het stelsel als gezinswoning of - en vooral - als beroepsgoed deze functie heeft gekregen
voor preferentiële toewijzing in aanmerking komt (Luik 4 maart 1996, Div.Act. 1997, 76, RPDB, tw. Régimes
matrimoniaux, 1983, nr. 1389; Bergen 17 april 1990, Pas. 1990, II, 204, RTDF 1991, 39; H. CASMAN, "Aantekeningen bij artikel 1447 BW en de toewijzing bij voorrang na echtscheiding", RTDF 1990, 122; H. HAMBYE, "L'attribution préférentielle de certains biens à l'issue d'une procédure en divorce", Div.Act. 1996, 134; H. CASMAN,
"L'attribution préférentielle" in Quinze années d'application de la réforme des régimes matrimoniaux, Academia-Bruylant, Louvain-la-Neuve, 1991, 111-112, nr. 12; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht,
III-20, 7; W. PINTENS, B. VAN DER MEERSCH en K. VANWINCKELEN, Inleiding tot het familiaal vermogensrecht, Leuven, UP Leuven, 2002, 240, nr. 494; R. BOURSEAU, "L'attribution préférentielle des articles 1446 et 1447 du
Code civil", RNB 2007, 452; K. BOONE, "Commentaar bij artikel 1447 BW" in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbladig, 9, nr. 10. Zie
ook Cass.Fr. 9 februari 1985, RGEN 1987, nr. 23455, 175). Andere auteurs voeren evenwel aan dat een zuivere
toepassing van de regeling inzake de verdeling niet toelaat rekening te houden met gebeurtenissen die pas zijn
ontstaan na de ontbinding van het stelsel (E. DE WILDE D'ESTMAEL, "Le moment et les intérêts à prendre en
compte pour l'attribution préférentielle de l'immeuble conjugal" (noot onder Luik 26 februari 1999), Div.Act.
1999, 76).
10. Is het goed door een inbreng in het gemeenschappelijk vermogen terechtgekomen en is dat goed bij de
ontbinding nog in natura aanwezig (zie over het vereiste nog in natura aanwezig te zijn: Antwerpen 9 maart
2005, NFM 2006, 221, noot H. CASMAN), dan heeft de inbrengende echtgenoot, overeenkomstig art. 1455 BW,
een recht van terugname. Dit recht op terugname kan in conflict komen met het recht op preferentiële toewijzing, zodat de vraag rijst welke van rechten de bovenhand neemt.
Een meerderheid van de rechtspraak en de rechtsleer neemt aan dat dit recht van terugname prevaleert op het
recht op preferentiële toewijzing. Argument daarvoor is dat het terugnamerecht inherent is aan de inbreng en
daarom noodzakelijkerwijs de preferentiële toewijzing voorafgaat (Gent 9 november 2006, NJW 2007, 470,
noot GV en T.Not. 2008, 196, noot C. DE BUSSCHERE; Rb. Brussel 18 november 1993, RW 1994-95, 1049; H. CASMAN, "L'attribution préférentielle" in Quinze années d'application de la réforme des régimes matrimoniaux,
Louvain-la-Neuve, Acamedia-Bruylant, 1991, 114, nr. 18; J.L. SNYERS, "De toewijzing van preferentiële goede-
Larcier – Wet en Duiding Echtelijke Moeilijkheden (1 april 2010)---Export:08-04-2010_08:42---
159
8. Gevolgen van de echtscheiding op vermogensrechtelijk vlak: topics • 8.3. Vereffening en verdeling.
Inhoudelijke discussiepunten in het gemeenschapsstelsel
ren" in W. PINTENS en F. BUYSSENS, Vereffening-verdeling van het huwelijksvermogen, Antwerpen, Maklu, 1993,
142, nr. 226; H. CASMAN en M. VAN LOOK, Huwelijksvermogensrecht, III-20, 9; C. DE BUSSCHERE, "Vereffening van
het ontbonden huwelijksvermogensstelsel. Artikel 1455 BW versus de artikelen 1446-447 BW" (noot onder
Gent 9 november 2006), T.Not. 2008, 199-200, nr. 3-6; R. BOURSEAU, "L'attribution préférentielle des articles
1446 et 1447 du Code civil", RNB 2007, 444; K. BOONE, "Commentaar bij artikel 1447 BW" in Personen- en familierecht. Artikelsgewijze commentaar met overzicht van rechtspraak en rechtsleer, Mechelen, Kluwer, losbladig, 10-11, nr. 14). Leleu betwijfelt nochtans of het terugnamerecht inderdaad noodzakelijkerwijs prevaleert
op het recht van preferentiële toewijzing en verdedigt dat ook in een dergelijk geval een belangenafweging
moet plaatsvinden. Een dergelijke belangenafweging kan vanzelfsprekend tot gevolg hebben dat de inbrengende echtgenoot zijn goed in natura kan terugnemen, maar kan evenzeer tot het resultaat leiden dat de andere echtgenoot zich het goed preferentieel kan laten toewijzen. (Y.-H. LELEU, "L'attribution préférentielle du
logement familial" in Le logement familial, Brussel, Story-Scientia, 1999, 227, nr. 15: 'une tendance doctrinale
à l'opportunité douteuse'; Y.-H. LELEU, "Examen de jurisprudence. Les régimes matrimoniaux (1982-1996)",
RCJB 1998, 292, nr. 139).
Uiteraard geldt dit enkel voor zover de inbrengende echtgenoot niet, uitdrukkelijk of impliciet, heeft verzaakt
aan zijn recht op terugneming of aan de primauteit ervan op artikelen 1446-1447 BW (Antwerpen 9 maart
2006, NFM 2006, 221, noot H. CASMAN).
160
Larcier – Wet en Duiding Echtelijke Moeilijkheden (1 april 2010)---Export:08-04-2010_08:42---
Download