Herkennen en voorkomen van eruptiestoornissen

advertisement
F.P.G.M. van der Linden
Thema: Tanderuptie
Herkennen en voorkomen van eruptiestoornissen
Eruptiestoornissen en daaraan gerelateerde problemen komen
veel voor bij het blijvend gebit maar zelden bij het melkgebit. Voor
het tijdig onderkennen van eruptiestoornissen is kennis van de
normale gebitsontwikkeling onontbeerlijk. Eruptiestoornissen
omvatten stoornissen waarbij de eruptie volledig uitblijft, vertraagd of onvolledig is of de normale eruptierichting is beïnvloed.
Indien tijdig onderkend kunnen veel ongunstige gebitssituaties
worden voorkomen of minder ernstig worden. Zo kan een dreigende impactie van blijvende cuspidaten worden verholpen door
op het juiste moment de melkcuspidaat te extraheren, bij vergrote
overbeten en dreigende dekbeten kan de lipinterferentie worden
voorkomen.
Linden FPGM van der. Herkennen en voorkomen van eruptiestoornissen
Ned Tijdschr Tandheelkd 2014; 121: 203-208
doi: 10.5177/ntvt.2014.04.13196
Inleiding
Veel eruptiestoornissen zijn tijdig te onderkennen en een
aantal daarvan is met simpele behandelingen te voorkomen of te corrigeren. Daarvoor is echter kennis van de normale gebitsontwikkeling onontbeerlijk. Jongens lopen
voor op meisjes in het doorbreken van melkelementen,
behalve bij de eerste molaren (afb. 1). Het omgekeerde is
het geval bij het blijvende gebit, waar de gebitselementen
bij meisjes eerder doorbreken dan bij jongens (afb. 2). Een
ander verschil tussen de melk- en blijvende dentitie is dat,
onafhankelijk van het geslacht, bij het melkgebit de maxillaire gebitselementen eerder doorbreken dan de mandibulaire gebitselementen, behalve de centrale incisieven en
tweede molaren.
Er is slechts een beperkte correlatie tussen het verloop
van de gebitsontwikkeling en die van de lichaamsgroei. Zo
loopt tijdens de puberteit, die meisjes 2 jaar eerder door-
Afb. 1. Lineaire weergave van de gemiddelde doorbraaktijden van melkelementen bij
Leerdoelen
Na het lezen van dit artikel kent u:
- de doorbraaktijden van het gezonde melk- en blijvende
gebit en de verschillen daarvan tussen jongens en meisjes;
- de meest voorkomende vormen van verstoring van het
eruptiepatroon, de gevolgen ervan, hoe deze te behandelen en de mogelijke preventie van de gevolgen.
maken dan jongens, bij jongens de gebitsontwikkeling 6
maanden achter op die van meisjes. De wisseling in de zijdelingse delen vindt bij meisjes meestal tijdens de adolescentiegroeiversnelling plaats, bij jongens is die dan al
voltooid (Van der Linden, 2010).
In dit artikel worden verschillende eruptiestoornissen
beschreven waaronder het niet erupteren van gebitselementen, het onvolledig erupteren van gebitselementen zoals dat voorkomt bij open beten en non-occlusies, en latere
afwijkingen in de eruptierichting zoals bij dekbeten, vergrote overbeten, omgekeerde overbeten en ruimtegebrek.
Kortom, veel situaties die afwijken van de normale gebitsontwikkeling zijn gerelateerd aan een deviatie van het
eruptieproces. Daarnaast komen mogelijkheden voor preventie en behandeling van deze situaties aan de orde.
Afwijkingen in het eruptiepatroon
Impactie van cuspidaten
Geïmpacteerde cuspidaten komen in 1,5 tot 2% van de populatie voor (Thilander en Myrberg, 1973). Ze kunnen verschillend in de kaken liggen. Soms breken ze palatinaal
door zonder dat de melkcuspidaten verloren gaan (afb. 3).
a
b
c
d
jongens (/) en meisjes ( / ).
Afb. 3. Palatinaal gepositioneerde geïmpacteerde cuspidaten met persistentie van de
Afb. 2. Lineaire weergave van de gemiddelde doorbraaktijden van blijvende gebitsele-
melkcuspidaten (a, b). Ze erupteerden na het verwijderen van het bedekkende muco-
menten bij jongens (/) en meisjes ( / ).
periost en het open houden van de opening naar de mondholte (c, d).
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
203
121 | april 2014
Van der Linden: Herkennen en voorkomen van eruptiestoornissen
a
b
Afb. 4. Tekening van de asrichting van de cuspidaat ten opzichte van het mediane
vlak () en de afstand (d1) tot de occlusale lijn (OL) (a). Bij 91% van de gevallen, waarbij de cuspidaat de laterale incisief voor minder dan de helft overlapte, trad na extractie van de melkcuspidaat normalisatie op. Bij een overlapping van meer dan de helft
gebeurde dat in 64% (b). (Bron: Ericson en Kurol, 1988).
Ericson en Kurol (1988) hebben de positie van geïmpacteerde cuspidaten ten opzichte van incisieven in het transversale vlak beoordeeld op occlusale röntgenopnamen en
op conventionele intraorale röntgenbeelden. Zij hebben
aangetoond dat extractie van de melkcuspidaat veelal tot
verbetering van de positie en de doorbraakrichting van de
geïmpacteerde cuspidaat leidt (afb. 4). Extractie dient
echter tijdig te geschieden en ongeveer 1 jaar voordat de
cuspidaat normaliter zou doorbreken.
Essentieel is dat vroegtijdig geconstateerd wordt dat de
blijvende cuspidaat niet op de goede plaats zit. Dat is eenvoudig vast te stellen door in de omslagplooi ter plaatse te
palperen. Is er geen duidelijke bult voel- en zichtbaar, dan
dient na radiologisch onderzoek de melkcuspidaat tijdig
verwijderd te worden. Iedere tandarts dient alert te zijn op
mogelijke geïmpacteerde cuspidaten bij de behandeling
van kinderen. Het missen van een dergelijk situatie kan
ernstige gevolgen hebben en is een kunstfout. Het gevolg
daarvan is dat later een complexe en langdurende orthodontische behandeling vereist is om tot een goed resultaat
te komen. Ernstiger is het als een geïmpacteerde cuspidaat
tot resorptie van de wortels van laterale of centrale incisieven leidt (afb. 5).
Prematuur verlies van melkincisieven en –cuspidaten
Bij een melkgebit zonder of met kleine en weinig diastemen is de verwachting dat er in het front ruimteproblemen
zullen optreden voor de blijvende gebitselementen. Bij de
eruptie van een centrale blijvende incisief kan dan behalve
a
T h e m a : Ta n d e r u p t i e
de wortel van zijn voorganger ook die van de laterale melkincisief ernaast resorberen. Deze vorm van voortijdig verlies kan zich voordoen zowel in de mandibula als in de
maxilla en zowel eenzijdig als dubbelzijdig. Op vergelijkbare wijze kan de melkcuspidaat verloren gaan bij doorbraak van de laterale blijvende incisief (afb. 6 en 7).
Daardoor ontstaat voldoende ruimte in de tandboog voor
de doorbrekende blijvende incisief. Wel wordt dan het probleem verplaatst naar distaal waar te weinig ruimte overblijft binnen de tandboog. Meestal breekt de laterale
incisief dan aan de linguale zijde door, de cuspidaat aan de
buccale kant. Het voortijdig verlies van melkincisieven en
-cuspidaten is niet te voorkomen. Wel kunnen de gevolgen
ervan worden beperkt. Zo kan het linguaal doorbreken van
een laterale incisief worden voorkomen door tijdig de
melkcuspidaat te verwijderen. Later moet dan extra ruimte
worden gemaakt voor de blijvende cuspidaat, zodat deze
binnen de tandboog kan doorbreken. Afhankelijk van de
mate van het ruimtegebrek en de overige skelettale en dentale condities kan dit met het orthodontisch creëren van
ruimte, bijvoorbeeld met behulp van een headgear of zonodig met premolaarextracties.
Overigens hoeft het verlies van een centrale melkincisief door trauma niet tot problemen te leiden. De opvolger
breekt weliswaar later door, maar de verplaatsingen van de
laterale melkincisief en -cuspidaat naar distaal worden
dan niet verhinderd. Dit gebeurt alleen later in vergelijking
met de andere kant. Wordt de opvolger door het trauma
echter in de kaak verplaatst, dan kan een knik in de wortel
ontstaan (dilaceratie) die de doorbraak verhindert (Van der
Linden, 2010).
Prematuur verlies van melkmolaren
Prematuur verlies van melkmolaren is niet te wijten aan
voortijdige wortelresorptie, maar aan cariës en extractie.
Of dit gevolgen heeft voor het blijvende gebit is afhankelijk
van de ruimtelijke verhoudingen in de tandbogen en van de
occlusie. Bij veel ruimte in de tandbogen heeft mesiale migratie van een eerste blijvende mandibulaire molaar
meestal geen consequenties (afb. 8a), voor de eerste blijvende maxillaire molaar geldt dat wel. Die roteert dan mesiaal om de as, die van de palatinale wortel naar de
palatinale knobbel loopt. Dan zal de occlusie daar later
niet meer optimaal zijn. Bij verlies van de tweede mandibulaire melkmolaar kan de antagonist uitgroeien, en migratie van de eerste blijvende mandibulaire molaar worden
geblokkeerd (afb. 8a). Dat is niet het geval als de tweede
b
c
d
Afb. 5. Door geïmpacteerde cuspidaten veroorzaakte vergaande resorptie van de wortels van de laterale incisieven. Ook de wortels van de centrale incisieven zouden nog kunnen worden aangetast (a, b). De laterale incisieven konden niet worden behouden en moesten worden geëxtraheerd (c, d).
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
204
121 | april 2014
Van der Linden: Herkennen en voorkomen van eruptiestoornissen
T h e m a : Ta n d e r u p t i e
a
b
a
b
c
d
c
d
Afb. 6. Voortijdig verlies van centrale melkincisieven hoeft geen effect te hebben op
Afb. 7. Eenzijdig verlies van een laterale melkincisief, zoals bij asymmetrische ligging
het verloop van de gebitsontwikkeling (a). Bij uitgesproken crowding boven, kunnen
en eruptie van de blijvende mandibulaire incisieven kan optreden (a); idem tweezijdig
laterale melkincisieven voortijdig verloren gaan. De melkcuspidaatafstandverbreding
(b). Eenzijdig verlies van een melkcuspidaat in de mandibula, gevolgd wordt door
die gepaard gaat met de eruptie van de centrale blijvende incisieven vindt dan niet
migratie van het onderfront en het verschuiven van het midden van de tandboog (c).
plaats (b). Bij eenzijdig prematuur verlies van 1 melkcuspidaat in de maxilla gaan de
Idem tweezijdig, gewoonlijk zonder afwijking van het midden van de tandboog (d).
incisieven naar die kant migreren, waardoor de middens van de tandbogen niet meer
samenvallen (mediaanlijnafwijking) (c). Bij prematuur verlies van beide melkcuspida-
Het onvolledig erupteren van gebitselementen
ten in de maxilla verschuift het midden van de tandboog niet (d).
Open beten en non-occlusies
maxillaire melkmolaar voortijdig verloren gaat (afb. 8b).
Kan de antagonist niet uitgroeien, dan kan migratie van de
eerste maxillaire blijvende molaar worden geblokkeerd
door de mesiale zijde van de tweede mandibulaire melkmolaar te beslijpen of daarop een barrière van composiet
aan te brengen (afb. 8c en 8d) (Van der Linden, 2010).
Bij open beten is er geen verticale overlap van antagonisten. Bij non-occlusies is dat wel het geval, maar maken de
antagonisten geen of onvolledig contact (afb. 9 en 10). In
de Nederlandse populatie heeft 59% van de adolescenten
en 40% van de volwassenen geen frontcontact. Voor de
a
a
b
c
d
b
Afb. 9. a. De overgang van non-occlusie (2) naar open beet (3) is arbitrair.
b. Een geringe non-occlusie bij een neutro-occlusie (1), een non-occlusie bij een
grote sagittale overbeet (2) en bij een zeer grote sagittale en verticale overbeet (3). Let
op de verschillen in verticale overlapping van de incisieven.
a
b
Afb. 8. Na prematuur verlies van een tweede mandibulaire melkmolaar kan de antagonist uitgroeien en daarmee migratie van de eerste blijvende mandibulaire molaar
blokkeren (a). Dat is niet het geval als een tweede maxillaire melkmolaar voortijdig
verloren gaat (b). Wordt een gedeelte van de mesiale zijde van de tweede mandibulaire melkmolaar echter verwijderd, dan kan wel uitgroeien en het migreren van de
maxillaire molaar geblokkeeerd worden (c). Hetzelfde geldt wanneer op de tweede
Afb. 10. a en b. Een lokale open beet bij de tweede premolaren en een non-occlusie
mandibulaire melkmolaar een barrière van composiet wordt aangebracht (d).
bij de eerste. De eerste molaren interdigiteren wel goed.
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
205
121 | april 2014
Van der Linden: Herkennen en voorkomen van eruptiestoornissen
a
b
Afb. 11. Open beet en non-occlusie bij dochter en moeder. De 13-jarige dochter
T h e m a : Ta n d e r u p t i e
a
b
c
d
heeft een volledige non-occlusie en een open beet bij de centrale maxillaire incisieven en de laterale incisief linksboven (a). De moeder van 35 jaar heeft een non-occlusie in het front, de premolaar- en de molaarstreek (b).
a
b
Afb. 14. Klasse II/1-afwijking met ventrale dwangbeet over de laterale incisief
rechtsboven (a, b). Na extractie van de melkcuspidaat kon met spatelbijten de omgekeerde overbeet en de dwangbeet worden opgeheven (c, d).
Afb. 12. Het benutten van de ‘leeway space’ door het weghalen van het mesiale deel
van het melkelement dat distaal staat van het blijvende gebitselement dat te weinig
ruimte heeft om door te breken, respectievelijk voor de cuspidaat (a) en de eerste
moeilijkt en volledig contact is meestal niet te bereiken.
Als dat toch lukt, treedt vaak daarna gedeeltelijk recidief
op. Bij dit beeld speelt een erfelijke component die de
tonginterpositie bepaalt, een rol (afb. 11).
premolaar (b).
Ankylose van melkelementen
zijdelingse delen zijn de percentages voor open beten en
non-occlusies samen respectievelijk 18 en 10 (Frankenmolen, 1990; De Kanter, 1990). Het niet of onvolledig tot
stand komen van occlusie wordt veroorzaakt door afremming van de eruptie door duimzuigen of speengebruik bij
kinderen en door tonginterpositie bij ouderen. Deze situatie verdwijnt bij een aantal kinderen bij het ouder worden
spontaan, geheel of gedeeltelijk. Bij anderen niet. Een orthodontische behandeling wordt door tonginterpositie bea
b
c
d
Een benige verbinding tussen het alveolaire bot en het cement of dentine komt vooral bij melkmolaren voor en kan
reeds kort na doorbraak optreden. Het wordt meer bij
tweede dan bij eerste melkmolaren aangetroffen en vaker
in de mandibula dan in de maxilla.
In het algemeen kan men bij ankylotische melkmolaren een afwachtende houding aannemen. Het heeft weinig
zin ze te extraheren, omdat ze meestal binnen de normale
tijd spontaan verloren gaan en er geen nadelige effecten
zijn. Vroegtijdig extraheren houdt het gevaar in van verlies
aan ruimte in de tandboog. Alleen in speciale situaties is
extractie gewenst. Dat geldt in het bijzonder bij sterke
kippingen van buurelementen en verlies van booglengte,
een afwijkende positie van de opvolger waardoor geen normale wortelresorptie optreedt en een uitgesproken infraocclusie met als gevolg een achtergestelde verticale
alveolaire botontwikkeling.
Latere afwijkingen in de eruptierichting
Mesiaal ‘slicen’ van melkelementen
Afb. 13. Ectopische eruptie van eerste blijvende molaren in de maxilla. De mesio-occlusale rand van de kroon van de eerste blijvende molaar bevindt zich apicaal van de
kroon van de tweede melkmolaar, waarvan de wortels atypisch zijn geresorbeerd (a).
Spontane correctie van de situatie 1 jaar later (b). De beperkte verhaking is overwonnen
Melkmolaren zijn meestal breder dan hun opvolgers. Dat
geldt vooral voor de tweede mandibulaire melkmolaar. De
extra ruimte die bij de wisseling vrijkomt, wordt meestal
opgevuld door de mesiale migratie van de eerste blijvende
molaren. Deze extra ruimte (leeway space) kan de eruptie
van de blijvende gebitselementen ten goede komen door
op het juiste moment de mesiale zijde van een melkcuspidaat of -molaar af te slijpen (afb. 12).
door een ‘sprong’ van de eerste blijvende molaar. Bij uitgesproken mesiale angulatie en
doordringen in de tweede melkmolaar zal er geen spontane correctie optreden (c). Na
Ectopische eruptie
uitvallen van de tweede melkmolaar zal de eerste blijvende molaar naar mesiaal gericht
Bij 3% van de kinderen erupteert een eerste blijvende
maxillaire molaar te ver naar mesiaal door en verhaakt onder de tweede melkmolaar (afb. 13). Bij de helft daarvan
doorbreken en is de voor de tweede premolaar beschikbare ruimte aanzienlijk gereduceerd (d). (Tekeningen gebaseerd op röntgenopnamen van Bjerklin en Kurol, 1983).
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
206
121 | april 2014
Van der Linden: Herkennen en voorkomen van eruptiestoornissen
T h e m a : Ta n d e r u p t i e
a
b
a
b
c
d
c
d
Afb. 15. Eeneiige tweeling, de één met een Klasse II/1-, de ander met een Klasse
Afb. 16. Als de onderlip bij een vergrote sagittale overbeet achter het bovenfront
II/2-afwijking. Bij de ene was de onderlip achter het onderfront geraakt (a, b). Bij de
komt te liggen (a) groeit het verder uit en kipt naar labiaal (b). Overmatig overdekken
ander is de hoog liggende onderlip het bovenfront gaan bedekken (c, d). (Met dank
van het bovenfront door de onderlip leidt tot terugkippen van het bovenfront (c) en
aan Sabine Ruff)
secundair ook van het onderfront (d).
komt het vanzelf goed. Verder kan bij een geringe verhaking met een koperdraad separatieligatuur de eerste blijvende molaar iets naar distaal worden verplaatst, waardoor
hij verder kan erupteren. Bij een grotere ingroei in de tweede melkmolaar dient de melkmolaar geëxtraheerd te worden. Naderhand zal een orthodontische behandeling nodig
zijn om de molaar op te richten en te distaliseren. Ectopische eruptie komt vooral voor in de maxilla, zelden in de
mandibula (Bjerklin en Kurol, 1981).
en kippen naar labiaal (afb.15c). Gaat de bovenlip echter de
maxillaire incisieven labiaal overmatig bedekken, dan
kippen zij naar palatinaal en ontstaat een dekbeet (afb. 16).
Dit fenomeen kan zich zowel bij een disto- als een neutroocclusie voordoen. Het terugbrengen van het bovenfront
kan met een plaatapparaat met labiale bogen worden gedaan. Het elimineren van het overlappen van het bovenfront door de onderlip kan door beetverhoging met een
plaat met opbeet worden verholpen (Van der Linden,
2010).
Omgekeerde overbeet
Soms breken blijvende incisieven in een omgekeerde overbeet door. Wanneer er voldoende ruimte in de tandbogen
is, kan de afwijkende tandstand met spatelbijten worden
gecorrigeerd. Is dat niet het geval dan kan met extractie
van een ernaast staand melkelement de benodigde ruimte
worden verkregen (afb. 14). Let wel, het ruimtegebrek ter
plaatse van het geëxtraheerde melkelement dient dan in
een later stadium orthodontisch te worden opgelost. In
plaats van spatelbijten kan ook gekozen worden voor een
plaat met beetverhoging en een protrusieveer achter de te
corrigeren gebitselementen. Bij een goede medewerking is
na 3 tot 4 maanden de omgekeerde overbeet meestal verholpen.
Marginale randen van frontelementen
In tegenstelling tot de zijdelingse delen kan in het front
geen driedimensionale occlusale vergrendeling van antaa
b
c
d
Vergrote overbeten en dekbeten
Gebitselementen breken door in de richting waarin ze zijn
aangelegd. Bij gebrek aan ruimte in de tandboog wijken zij
uit en verandert hun doorbraakrichting. Het eruptiepad
van blijvende incisieven wordt ook beïnvloed door de positie en de druk van tong en lippen. Daarbij speelt de onderlip een essentiële rol (afb. 15). Normaliter maken de
incisale randen van de maxillaire incisieven contact met de
bovenkant van de onderlip. Geraakt de onderlip echter tussen onder- en bovenfront, dan wordt de eruptie van de
maxillaire incisieven niet afgeremd, groeien zij verder uit
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
Afb. 17. Bij een ideale opstelling van onder- en bovenfront verhinderen marginale randlijsten het ontstaan van brede occlusale contacten (a). Een onregelmatige stand van het
onderfront gaat veelal gepaard met een uitgebreider occlusaal contact (b). Bij een mediaanlijnafwijking kan een mandibulaire incisief tussen de randlijsten van een centrale
maxillaire incisief gaan passen (c). Ook in de maxilla kunnen incisieven door de occlusie
onregelmatig gaan staan, zij het minder gauw en in geringere mate dan onder (d).
207
121 | april 2014
Van der Linden: Herkennen en voorkomen van eruptiestoornissen
b
a
T h e m a : Ta n d e r u p t i e
* Frankenmolen FWA. Orale gezondheid en zelfzorg van Nederlandse
adolescenten. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen, 1990.
Academisch Proefschrift.
* Kanter RJAM de. Prevalence and etiology of craniomandibular
dysfunction. Nijmegen: Katholieke Universiteit Nijmegen, 1990.
Academisch Proefschrift.
* Linden FPGM van der. Gebitsontwikkeling bij de mens. Houten: Bohn
c
d
Stafleu Van Loghum, 2010.
* Thilander B, Myrberg N. The prevalence of malocclusion in Swedish
schoolchildren. Scand J Dent Res 1973; 81: 12-20.
Summary
Recognizing and preventing disturbances in eruption
Afb. 18. Onregelmatige stand van de frontelementen in de maxilla, maar vooral in de
Disturbances in eruption and related problems are quite common in perma-
mandibula 5 jaar na een orthodontische behandeling, niet door retentie gevolgd
nent dentition but rare in deciduous dentition. For the timely recognition of
(a t/m d).
disturbances in eruption, knowledge of the normal development of dentition
is essential. Disturbances in eruption comprise disturbances in which erup-
a
b
tion does not occur at all, in which it is delayed or incomplete, or in which the
normal direction of eruption is influenced. If identified early enough, many
undesirable dental conditions can be avoided or their seriousness can be limited. A possible impacting of permanent cuspids, for example, can be avoided
by extracting the deciduous cuspids at the right moment; in cases of a large
overjet or the threat of a cover-bite, lip interference can be prevented.
c
d
Bron
F.P.G.M. van der Linden
Emeritus hoogleraar in de Orthodontie aan het Radboudumc
Datum van acceptatie: 25 november 2013
Adres: prof. dr. F.P.G.M. van der Linden, Pauluslaan 15 6564 AP Heilig
Afb. 19. Beginsituatie voor orthodontische behandeling (a, b). Eindresultaat met vlak
Landstichting
contact in het front verkregen na beslijpen van marginale randen (c, d).
[email protected]
gonisten optreden zoals dat bij een solide interdigitatie het
geval is. Verder verhinderen de marginale randen aan het
bovenfront een vlak contact. Zo kunnen erupterende mandibulaire incisieven door het fragiele frontcontact erupteren in een onregelmatige positie (afb. 17 en 18). Het is
daarom ook zinvol om aan het einde van een orthodontische behandeling te streven naar een optimaal vlak frontcontact door de marginale randen van de maxillaire
incisieven en cuspidaten te beslijpen (afb. 19).
Verantwoording
Voor afbeeldingen 4a t/m d is toestemming voor reproductie verkregen.
Slotopmerking
Iedere mondzorgverlener die kinderen en volwassenen
tandheelkundig verzorgt, dient op de hoogte te zijn van de
verschijnselen en de problemen die bij de eruptie van gebitselementen optreden of die daarmee verband houden. Het tijdig signaleren van problemen en het adequaat handelen, kan
een ongunstige gebitssituatie voorkomen of verminderen.
Literatuur
* Bjerklin K, Kurol J. Ectopic eruption of the maxillary first permanent
molars: etiologic factors. Am J Orthod 1983; 84: 147-155.
* Ericson S, Kurol J. Early treatment of palatally erupting maxillary
canines by extraction of the primary canines. Eur J Orthod 1988; 10:
283-295.
Nederlands Tijdschrift voor Tandheelkunde
208
121 | april 2014
Download