Stromen van levend water – T. Austin Sparks HOOFDSTUK EEN DE RIVIER DES LEVENS Ons sleutelvers vinden we in Johannes 7:37 tot en met 39: “En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.” We willen vooral letten op de woorden “stromen van levend water”. Daaromheen willen we enkele andere schriftgedeelten plaatsen. In de eerste plaats Genesis 2:10: “Er ontsprong in Eden een rivier om de hof te bevochtigen, en daar splitste zij zich in vier stromen.” Dan Ezechiël 47:1: “Toen bracht hij mij terug naar de ingang van het huis; zie, er stroomde water onder de drempel van het huis uit, oostwaarts, want de voorzijde van het huis was op het oosten; het water vloeide onder de rechter zijkant van het huis vandaan, ten zuiden van het altaar.” Kijk ook even naar de rest van het hoofdstuk om je geheugen wat op te frissen. Dan gaan we weer naar Johannes, hoofdstuk 4:14: “Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water, dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven.” En tenslotte Openbaring 22:1 en 2: “En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam. Midden op haar straat en aan weerszijden van de rivier staat het geboomte des levens, dat twaalfmaal vrucht draagt, iedere maand zijn vrucht gevende; en de bladeren van het geboomte zijn tot genezing der volkeren.” “Stromen van levend water.” Het commentaar van Johannes op deze woorden van Jezus – geschreven lang nadat Jezus dit zei – was: “Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.” Het eerste gedeelte van dit commentaar geeft ons de sleutel tot de betekenis van alle rivieren in de bijbel. Het is de heilige Geest. Als we al die verwijzingen naar rivieren, bronnen en stromend water, die we zojuist gelezen hebben, als symbolen zien van de heilige Geest, dan hebben we bepaalde heel eenvoudig en duidelijk omlijnde gedachten van God. 1 Gods bedoeling voor Zijn volk Dit is Gods gedachte voor Zijn volk: dat de heilige Geest als “stromen van levend water” zou zijn. Dat is Gods bedoeling. Iets anders dan dat schiet te kort of is in tegenspraak met Gods gedachte. De bijbel begint en eindigt ermee. In zekere zin wordt de hele bijbel hierin samengevat: Gods gedachte en Gods bedoeling is datgene wat bedoeld is met “stromen van levend water”. Dit alles geeft aan hoe graag God wil geven, dat is Zijn aard. We zien God als iemand die verlangt te geven, wiens natuur het is te geven, en wel overvloedig. Dat is het simpele basisfeit over God, dat we in geloof mogen vastgrijpen. Als we in een warm land zijn en fijn gaan picknicken, dan is het noodzakelijk dat we water vinden. Maar als we veel ervaring hebben, gaan we er niet zomaar op uit om water te zoeken. We kijken rond om te zien of er ergens groen is, gebladerte, en we weten dan dat het water nooit ver weg kan zijn. Dus lopen we naar die groene plek toe en ja hoor, we treffen een stroompje aan. En zo kun je ook altijd zeggen of de Heer ergens werkelijk aanwezig is, of is geweest, aan het “geestelijke” groen en het gebladerte. De Heer laat zo Zijn sporen na, dat is Zijn aard, Zijn karakter. Dit is dus Gods gedachte en uit de schriftplaatsen die we gelezen hebben, kunnen we nog meer dingen opmerken over Gods gedachte en bedoeling, heel eenvoudige dingen. Gods gedachte voor de individuele gelovige is dit: “als iemand dorst heeft …” “Wie in Mij gelooft … uit zijn binnenste zullen stromen van levend water vloeien …” Dat staat in het enkelvoud. De gedachte van God omtrent ons, individueel, is dat uit ons stromen van levend water zullen vloeien. Die individuele kant zien we heel duidelijk in het gesprek van de Heer met de vrouw bij de put van Sichar – “zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven.” Maar dit is ook Zijn gedachte voor de gemeente. In de laatste hoofdstukken van het boek Openbaring zien we de stad, met de rivier “midden op haar straat”. Als dat een symbolische uitbeelding is van de gemeente, wat wij stellig geloven, dan is Gods visie voor de gemeente aan het eind, dat er vanuit de gemeente, de stad, een overstromende volheid is van levend water, van water des levens, en daar werkt God in alles steeds naartoe. En wat waar is van de gemeente als geheel, universeel, is natuurlijk ook bedoeld voor iedere plaatselijke uitdrukking daarvan. Gods bedoeling voor iedere plaatselijke gemeente, waar dan ook, is dat uit hun midden stromen van levend water zullen vloeien. U hebt de overeenkomst tussen het boek Genesis en het boek Openbaring opgemerkt. In Genesis lezen we dat de Here een hof plantte (Gen. 2:8). In Openbaring: “Wie overwint, hem zal Ik geven te eten van de boom des levens, die in het paradijs Gods is (Op. 2:7). De laatste hoofdstukken van Openbaring laten ons de boom des levens zien bij de rivier van het water des levens. De hof in Genesis is dus een voorafschaduwing van de gemeente, en van het paradijs van God: Gods eeuwige gedachte, Zijn eeuwig voornemen om iets te hebben van waaruit Zijn rivieren stromen. Uitstroming het geheim van instroming Laten we heel duidelijk zijn: als wij, individueel of collectief, plaatselijk of universeel, onze “uitstroming” verliezen, verliezen we daarmee de rechtvaardiging van ons bestaan! Dit punt van uitstroming moet met de grootste zorg bewaakt worden! Het gevaar bestaat dat we ons alleen maar vullen, naar ons toe trekken, niet alleen individueel, maar ook collectief. Wat wordt er ontzettend veel energie besteed en activiteit en georganiseer en wat al niet met het proberen mensen naar ons toe te trekken, bij elkaar te krijgen en iets groots te maken! Kijk maar naar alle attracties die bedacht worden, al de inspanning om binnen te halen, te brengen naar onze groep of organisatie en die op te bouwen. Dat is de gebruikelijke manier toch, nietwaar? Het lijkt wel of men geen andere manier kent. Maar dat is niet Gods manier; dat is nooit Gods orde geweest. Iets dergelijks vind je absoluut niet in de bijbel. Gods weg is: giet jezelf uit en je zult ontvangen – het 2 komt terug. Als er maar genoeg uit je stroomt, een grote stroom, met kracht, komt het terug, in overstromende golven. De Here zegt dit op een andere manier: “Geef en u zal gegeven worden” en Hij vervolgde: “Een goede, gedrukte, geschudde, overlopende maat zal men in uw schoot werpen” (Luc. 6:38). Weet u, dat is Gods principe – een levensprincipe. Wilt u ontvangen, wilt u volheid, wilt u ruimer worden? Wilt u alles ontvangen wat besloten ligt in “stromen van levend water”? Het komt door te geven; het is de beloning voor uitgieten. Uiteraard heb je iets nodig om uit te gieten, om te geven, maar dat brengt ons terug bij Gods gedachte. Johannes, deze oude man, neemt na een lang leven van bediening, werk en dienstbetoon, aan het eind van zijn leven deze woorden van de Here Jezus en zegt dan: “Dit is wat Hij bedoelde!” Lees het goed en besef wat het inhoudt. Een oude man van wie je zou kunnen zeggen dat hij aan het eind van zijn latijn is – hij heeft al die jaren gegeven en zal nu zo langzamerhand wel uitgeput zijn, maar hij zegt: dit is wat Jezus bedoelde! De heilige Geest is in de gelovige als een stroom van levend water dat uitgestort wordt. Geve God dat wij zo ook tot het laatst toe nooit zullen uitdrogen. Dit is wat de Heer bedoelt en dit is de eigenlijke aard van bediening. Het is het geheim van het leven. Als we naar onszelf toe trekken, worden we een doel op onszelf. Maar als we naar buiten gericht zijn en altijd de Here vragen om iets wat we kunnen geven, worden we zelf verrijkt en verruimd. Het is het geheim van het leven. Het is het geheim van dienen. Zie hoe vanaf de dag dat de rivier ontsloten werd in Jeruzalem – de Pinksterdag – iedereen gekenmerkt werd door de bereidheid om te geven. Petrus en Johannes, die naar de tempel gingen en de verlamde zagen zitten die om een aalmoes vroeg, zeiden: “Zilver en goud bezit ik niet, maar wat ik heb, geef ik u” (Hand. 3:6). Het is de gezindheid van geven die de gemeente in de eerste tijd kenmerkte, omdat de rivier ontsprongen was. Er is een verhaal over Thomas van Aquino en de paus uit zijn tijd. Thomas ging op een dag naar de paus die bezig was een groot bedrag aan geld te tellen. De paus zei: “Zie je, Thomas, de kerk kan niet meer zeggen: Zilver en goud heb ik niet.” “Nee”, zei Thomas bedroefd, “helaas ook niet: Sta op en wandel.” Het ware geheim van leven en bediening is het gevolg van de “uitstroming”, niet de zelfzuchtige voldoening van de “instroming”. Als wij, persoonlijk of gezamenlijk, proberen naar ons toe te trekken, worden de dingen gekunsteld; met andere woorden, wij moeten alles doen en alles op alles zetten om het voor elkaar te krijgen. Maar als wij bereid zijn te geven, onszelf uit te gieten zodat anderen daardoor gezegend worden, is het niet gekunsteld of gemaakt – het is spontaan. Kenmerken van levend water Wat wij tot nu toe gezegd hebben heeft alles te maken met de functie, de functie van de Geest, de functie van de gemeente, de functie van de individuele gelovige, namelijk om een vat te zijn voor Gods volheid, waar deze volheid uitstroomt. We willen nu iets meer zeggen over het wezen van dit leven, deze bediening, over de kenmerken dus van de Geest als water. Ze zijn heel simpel. De definitie is dat het levend water is. Dat is dat de uitwerking van het leven van de gelovige en van de gemeente, plaatselijk en wereldwijd, is dat er overal leven komt. Dat is altijd de toets. Dat is altijd het definitieve bewijs van de waarheid. Het is niet rationeel – dat wil zeggen, we kunnen het niet beredeneren en met onze argumenten iemand overtuigen dat wij gelijk hebben. Dat uiteindelijke bewijs van de waarheid is vitaliteit, niet alleen wat het op zichzelf is, ook al is het waar, maar de uitwerking ervan. Dat effect, die uitwerking, moet altijd leven zijn; leven en waarheid gaan samen. Het bewijs van alles is te vinden in het leven dat het gevolg ervan is, kan zijn, en als het de gelegenheid geboden wordt, ook zal zijn. De bedoeling van de Heer is daarom dat onze aanwezigheid, de som van ons leven, zou moeten betekenen dat anderen leven en dat er voorwaarden voor leven zijn geschapen. Een volgend blijk van de rivier is vruchtbaarheid. Het is niet nodig om alle schriftplaatsen op te noemen; u kent ze wel. Vruchtbaarheid is een wezenlijke 3 eigenschap voor levend water. We hebben in de bijbel minstens één voorbeeld van water dat niet levend was – dat we “dood water” zouden kunnen noemen (2 Kon. 2:19-22). Er ontbrak een element en het gevolg was, zoals u weet, dat de vruchten van de boom vielen voor ze rijp waren – niet één bereikte zijn einddoel. Het was dood water! En de mannen van Jericho zeiden: “Het water is slecht.” Maar de profeet veranderde dat. Wat geven wij? Dood water, zodat niets doorgaat en rijpt? Dat is niet Gods gedachte. Levend water betekent vruchtbaarheid; het betekent productiviteit en voortplanting; het betekent overvloed. “Langs de oever van de beek stonden aan weerszijden zeer veel bomen” (Ez. 47:7). “Zeer veel bomen”. Dat is Gods gedachte – dat als u en ik te zijner tijd van dit toneel verdwijnen, we een getuigenis achterlaten in vele “bomen”, in veel levens, dat God met ons was en het water door ons heen die levens aangeraakt heeft. Ook dit geldt zowel individueel als collectief. Het volgende kenmerk is frisheid. Levend water is fris water, vers water. Het feit dat er iedere maand vrucht was, spreekt van versheid, nietwaar? Het lijkt bijna alsof niets oud mocht worden. Ouderdom werd tijdig voorkomen. Voordat er tekenen van ouderdom zichtbaar waren, werd er iets vers geproduceerd. Er zijn andere illustraties in de bijbel van ditzelfde vernieuwingsprincipe. We lezen over “opvaren met vleugelen als arenden”, “lopen zonder moe te worden”, “wandelen zonder mat te worden”. Die zinsneden worden voorafgegaan door: “Jongelingen worden moe en mat” (Jes. 40:30,31). Het is dus iets wat niet natuurlijk is. In de jeugd verwacht je te lopen zonder moe of mat te worden, maar hier is iets wat totaal anders is, dat daarbovenuit gaat – er is nieuwheid, frisheid, vernieuwing, de hele tijd door. “Wie de Here verwachten, putten nieuwe kracht.” Dit is iets wat ons geloof mag grijpen. Dan het volgend punt: onverzettelijke volharding. “Stromen van levend water”. Er is een enorme onverzettelijkheid in een grote rivier. Ik heb de Eufraat en de Tigris gezien, waarvan gesproken wordt in Genesis 2:10. Wat een ongelofelijke hoeveelheid water stroomt daar door, dat alles met zich meesleurt met grote kracht en geweld. Alles wat in de weg staat wordt onverbiddelijk meegesleurd. Dit is een beeld van de heilige Geest. Zo is Hij – stromen van levend water die alsmaar doorgaan, onophoudelijk. Maar vergeet niet dat we moeten beseffen dat dat eerst in ons moet zijn, en dan uit ons binnenste moet stromen. Prijs God voor de telkens terugkerende vernieuwingen van de heilige Geest, die maken dat wij door kunnen geven. Prijs God voor Zijn aanhoudend doorgaan! Waar zouden wij zijn zonder de heilige Geest? Waar zouden we vandaag zijn als Hij niet zo volhardend doorgegaan was? Telkens weer is Hij er. We willen nog iets opmerken: de aanwezigheid van bomen aan weerszijden die tot geneesmiddel zijn. Hoeveel heeft het Woord te zeggen over het genezingbrengende werk van de heilige Geest! Als we de heilige Geest Zijn gang laten gaan, zal Hij altijd gezonde toestanden brengen. Alle kwaadaardige kwalen en geestelijke ziekten die de gemeente aantasten, worden weggenomen als de Geest vrij spel heeft. Ongezonde toestanden betekenen dat de heilige Geest ergens gehinderd wordt. Deze volheid van goddelijk leven moet ons samen geestelijk gezond maken, vol levenskracht en vol groeikracht. En tenslotte: Psalm 46:5: “Een rivier – haar stromen verheugen de stad Gods”. Er is blijdschap bij de rivier. De uitdaging Dit alles is heel eenvoudig; het is maar een begin, een fundament. Maar het is een uitdaging, een test, en misschien wel een berisping. Is het dat voor u? Voor mij wel; het beproeft me, onderzoekt me, het spreekt tot mij en het zegt: “Dit is wat de Here wil en dit is wat de Here voor ons bereid heeft en dit is wat de Here doet als we Hem Zijn gang laten gaan. Maar ik wijs u op de woorden van de Here Jezus: “Indien iemand dorst heeft … wie in Mij gelooft …” Deze woorden testen ons 4 geloof: gelooft u dat dit voor u mogelijk is, voor u? Gelooft u dat het ook in u zo kan zijn? Of is dit zomaar een algemeen mooi groots idee, dat niet persoonlijk voor u bedoeld is en kunt u onmogelijk zien hoe dit ooit waar kan zijn in uw leven? De Here Jezus zegt heel simpel tot u persoonlijk: “Wie in Mij gelooft …” Voelt u zich droog, uitgedroogd? Geloof kan die situatie veranderen. En het is niet alleen maar geloof dat de situatie verandert, het is geloof in wat God gezegd heeft. Het is iets waar geloof de hand op legt, iets wat je door geloof vast moet grijpen. “Wie gelooft … uit zijn binnenste zullen stromen van levend water vloeien. Als dit niet waar is voor ons als Gods volk, individueel en collectief, hebben we geen recht om te zeggen dat we Gods volk zijn. Het schijnt mij toe dat dit het hart van de test en berisping van de Here is aan het adres van de gemeenten in Asia in het begin van het boek Openbaring. Sommige daarvan waren erg met zichzelf ingenomen, andere waren op andere manieren op zichzelf gericht. Het probleem schijnt geweest te zijn dat de stromen niet uitvloeiden. “Als de stromen niet uit je binnenste vloeien”, zegt de Here, “dan is het niet gerechtvaardigd dat jullie jezelf een gemeente noemen, een volk van God.” Maar de troost, de bemoediging is dat als God het als Zijn wil heeft laten zien en als Hij het tot de rechtvaardiging van ons bestaan heeft gemaakt en Hij zeker voorzien heeft door Zijn Geest te geven – en Hij geeft Zijn Geest niet met mate – dan kan het werkelijkheid worden, het is mogelijk! Ik geloof dat de Here het herstel hiervan verlangt in Zijn volk op nieuwe wijze. Maar wij moeten te allen tijde heel zeker zijn van onze grond en we moeten ook zeker zijn dat de Here het wil en dit bedoelt. Kunnen we echt aantonen dat de Here dit bedoelt, dat dit de wil van God is? Als ik maar ten volle verzekerd ben dat iets de wil van God is, dan kan ik verder. En het staat er. De Here heeft laten zien dat Hij een God is die wil geven, en niet een klein beetje, en dat Hij Zichzelf door ons heen wil uitgieten – alleen maar Zich uitgieten door ons heen. “Stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” – dat is Zijn verlangen. Dat onze overdenkingen dat mogen uitwerken, zodat alle droge kanalen vol worden, dat al het dorre land doordrenkt zal worden en de lage stand van het water, de eb van ons geestelijk leven, plaats maakt voor een springvloed. En op nieuwe wijze, hoewel we van onszelf weten dat we absoluut niets zijn van onszelf, individueel en collectief, zal het bekend worden dat de Here zo door ons heen werkt. Het is niet teveel gezegd als we beweren dat er een grotere mate van leven uit ons kan vloeien tot aan de einden der aarde, vanwege dat wat de Here in ons doet. Laten we dat in geloof vasthouden. HOOFDSTUK TWEE DE RIVIER EN HET HUIS We gaan nu naar één van de moeilijkste boeken in de bijbel, dat volgens mij toch één van de rijkste is. Het is het boek Ezechiël. We willen eerst lezen hoofdstuk 1:1,4,5a,15,16,20,22,26; en daarna hoofdstuk 47. Dit is een rechtstreeks vervolg op hoofdstuk 46. In vers 1 lezen we: “Hij bracht mij terug naar de ingang van het huis” en dat brengt ons terug naar wat daar stond over het huis. En nu gaat de schrijver verder: “… zie, er stroomde water onder de drempel van het huis uit, oostwaarts, want de voorzijde van het huis was op het oosten; het water vloeide onder de rechter zijkant van het huis vandaan, ten zuiden van het altaar.” We moeten dit lezen in verband met de rest van het hoofdstuk en ook met het laatste hoofdstuk, hoofdstuk 48. We komen daar nog op terug. Laten we eerst nog even teruggaan naar ons sleutelvers in Johannes 7:37-39: “En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien. Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.” 5 “Stromen van levend water”. Om Ezechiël te begrijpen is het nodig om zeker te weten dat de profetieën van Ezechiël echt een boodschap voor onze tijd bevatten, voor ons, nu. Niet alleen dat er hier en daar interessante teksten staan die ons kunnen helpen, maar dat we hier de belichaming van Gods boodschap voor ons hebben. Als het dan zo is dat Ezechiël echt waarde heeft voor onze tijd, is dat alleen op geestelijk vlak. Er is veel geschiedenis en veel profetie. Die profetie ging al in vervulling terwijl Ezechiël zijn bediening vervulde. Maar het is van het grootste belang te beseffen dat in ieder geval, hoe je de profetieën ook interpreteert, hetzij historisch, profetisch of geestelijk, het historische en het symbolische slechts een tijdelijke uitdrukking zijn van het geestelijke. Dat geldt te allen tijde. Ik ken de verschillende interpretaties van deze profetieën, en ik zeg dit niet zomaar. Het geestelijke is altijd aanwezig en dat is het allerbelangrijkste. Het historische komt en gaat; het profetische heeft wel of niet een letterlijke vervulling, maar het geestelijke is de eeuwige en geestelijke essentie. Om die reden vinden we in Ezechiël niet alleen symbolen, maar een ware vertegenwoordiging van dat geestelijke element in onze tijd. Dit zullen we zien als we verder gaan en ik denk niet dat het moeilijk is om het duidelijk te maken. De rivier en de troon Ezechiël zegt dat hij van Godswege gezichten zag. We vragen ons dan af wat hij gezien heeft. Hij zag de hemel geopend; door die open hemel zag hij een troon en boven die troon “een gedaante, die er uitzag als een mens”. Dat was in de hemel. Dan zag hij ook iets tussen de hemel en de aarde: het middel waardoor de heerschappij van die troon uitgewerkt werd met betrekking tot de wereld, gesymboliseerd in vuur, in levende wezens en in de raderen. Vanaf dat punt volgt er een lange serie boodschappen met illustraties, gelijkenissen en tekenen om de boodschappen duidelijk over te brengen. Daarna een huis en een rivier en het land dat als erfenis verdeeld wordt en tenslotte een stad met als laatste woord: “De Here is aldaar." Zelfs met dit simpele en beknopte overzicht is het niet moeilijk in te zien dat dit betrekking heeft op meer dan alleen maar geschiedenis en tijdelijke gebeurtenissen. Het gaat hier duidelijk om zaken van geestelijke betekenis. In deze studie gaat het ons voornamelijk om de rivier – “stromen van levend water”. En toch is het onmogelijk om de rivier alleen op zichzelf te bezien, want de rivier heeft alles te maken met de rest. Het heeft te maken met de troon; het heeft te maken met het huis, want het water stroomt van daaruit; en het heeft ook te maken met het land, want dat wordt erdoor bevochtigd. De rivier kan dus alleen begrepen worden en op zijn juiste waarde en betekenis geschat, als we de samenhang zien met die andere dingen. We willen nu eerst de rivier zien in samenhang met de troon en het huis. Laat mij u herinneren aan het commentaar van Johannes op de woorden van Jezus over de “stromen van levend water” – “dit zeide Hij van de Geest”. En dat is het eigenlijke onderwerp waarover we spreken, de Geest, hoewel we de symbolen gebruiken. Dat commentaar van Johannes brengt ons heel dicht bij wat we hier in Ezechiël aantreffen. Men zegt wel dat de apostel Johannes het “adelaars” aspect van de cherubs, de levende wezens naar voren brengt. We laten dit nu rusten, maar ik wil zeggen dat de boodschap van Johannes nauw verwant is aan wat we in Ezechiël lezen. Hier is het uitgangspunt: “Dit zeide Hij van de Geest, welke zij, die tot geloof in Hem kwamen, ontvangen zouden; want de Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.” U moet eerst de Mens op de troon zien, voordat u de rivier kunt hebben. Dat commentaar van Johannes, waarbij hij koos voor de naam “Jezus”, introduceert meteen dit allesomvattende en allesbeheersende wonder –Gods plan aangaande de mens. Het is een mens op de troon, of “een gedaante, die er uitzag als een mens” en Johannes zegt: “Jezus was nog niet verheerlijkt” en kiest daarbij voor de naam die Zijn menszijn weergeeft, Jezus. De goddelijke gedachte met betrekking tot de mens – eerst met een hoofdletter M en later met een kleine m – is dat door Hem de goddelijke volheid uitgegoten zou 6 worden op heel Zijn erfdeel. Denk u dat eens in! Dat God bepaald heeft Zich uit te gieten in al Zijn volheid, op Zijn erfdeel, door de mens! Dat is wonderbaar! Als u Efeze 1:20 opslaat, leest u: “… die Hij heeft gewrocht in Christus … en Hem te zetten aan zijn rechterhand in de hemelse gewesten, boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw. En Hij heeft alles onder zijn voeten gesteld” – daar is de Mens op de troon – “en Hem als hoofd boven al wat is, gegeven aan de gemeente, die zijn lichaam is, vervuld met Hem, die alles in allen volmaakt” (Ef. 1:20-23). U kent in dit verband de Efezebrief: eerst Christus op de troon, daarna het huis – de gemeente als Zijn lichaam – één nieuwe mens, de corporatieve mens waarvan Hij het hoofd is, en dan uit Hem, in Zijn gemeente en door haar heen, Zijn volheid, stromen van levend water. De rivier en het huis Om het beeld van de rivier ten volle te kunnen begrijpen, moeten we eerst bepaalde dingen zien die Ezechiël zo duidelijk over het huis zegt. Want het huis is verbonden met de rivier en omgekeerd. Als je een tekening maakt van dit huis zoals Ezechiël het beschrijft, zie je eerst een groot vierkant terrein, en dan, daarbinnen, zie je de buitenste voorhof, dan de binnenste voorhof en dan het huis zelf met al haar vertrekken. Als je nu in dat grote vierkant diagonalen trekt van hoek tot hoek, wat zie je dan in het centrum van alles, op het snijpunt? Daar ziet u het altaar, en de rivier die daaruit stroomt. We laten het altaar nu even buiten beschouwing, want dat is een ander onderwerp, maar zoals u ziet komt de rivier rechtstreeks uit het middelpunt van alles – de rivier is centraal, strekt zich uit naar al het andere en is daarom met al het andere verbonden. Dit is de heilige Geest, die op alle terreinen werkt en met alles samenhangt. a) Het huis getoond Eerst is daar de Geest die het huis laat zien, die het openbaart. U weet dat er heel vaak in deze profetieën naar de Geest verwezen wordt. Hij domineert alle dingen – alles geschiedt door de Geest: “Toen hief de Geest mij op …”, “de Geest nam mij op …”, “de Geest voerde mij weg …”; alles was de werking van de Geest. In de eerste plaats openbaart de Geest dus het huis. Voordat de ware betekenis van de volheid van leven gekend en gesmaakt kan worden, en voordat deze tot een concrete werkelijkheid verwezenlijkt kan worden, is het noodzakelijk dat het huis van God ten volle gezien wordt. De heilige Geest heeft in de eerste plaats te maken met het huis van God. Daarvoor is Hij gekomen. Dat is het doel van de Geest in deze bedeling. Pas op dat u niet afgetrokken wordt van het doel van deze bedeling! Er zijn allerlei andere interessante en fascinerende dingen over de toekomst en dergelijke, die niet het huidige doel van de heilige Geest zijn. De mensen worden helemaal gefascineerd door deze bijzaken. Het neemt hen volkomen in beslag en leidt hen af van het rechte spoor van het specifieke werk van de Geest in onze tijd. We mogen nooit vergeten dat het de gemeente is, het huis van God, die het doel van de Geest is en dat we nooit de waarde en zegeningen van de volle stroom van de Geest kennen, tenzij we op één lijn zijn met het doel van de Geest, het huis van God. Dat heeft uiteraard heel veel consequenties, maar het eerste werk van de Geest is dat Hij de dienstknecht van God het huis laat zien. Het is iets groots, iets van het uiterste belang, iets wezenlijks om het doel van de Geest in onze bedeling te kunnen zien. Al het andere moet daarmee op één lijn komen. Zelfs in een werk voor God, een goed werk, een aanbevelenswaardig werk, als het iets wordt wat op zichzelf staat, niet in rechtstreeks verband met het centrale doel, en geen wezenlijk deel van de volle bedoeling van de Geest in onze tijd, dan kan die volheid van de Geest die de Heer zo verlangt bekend te maken niet gekend worden, evenmin als die activiteiten van de Geest die bij deze bedeling horen. 7 b) Het huis opgemeten Het tweede punt is het opmeten van het huis, en dat wordt zeer gedetailleerd gedaan! Zelfs de kleinste onderdelen worden gemeten en de verschillende afmetingen worden vastgelegd. De Geest geeft de details aan van het huis van God, waarbij Hij het grootse ontwerp van het huis van God terugbrengt tot de details. Nu is het één ding om een algemeen idee of een algemene kennis van de gemeente te hebben – zoals de apostel Paulus bijvoorbeeld – maar zelfs Paulus geeft daarvan alle details, zelfs heel kleine. Toch zijn ze niet klein, omdat ze een onderdeel van het huis vormen. Er is niets waarop “privé” geschreven staat, er is niets dat er niet toe doet in het leven van hen die samen het huis van God vormen. Elk detail is belangrijk! Waarom zo lang stilstaan bij die onderdeeltjes en zoveel moeite doen om ze aandacht te geven, de maat ervan te nemen en die op te schrijven? Waarom niet alles samengevat door te zeggen dat het geheel zó groot is? Maar de Geest is uiterst precies, de Geest is zorgvuldig, de Geest slaat niets over en ziet niets over het hoofd. Als wij al onzorgvuldig zijn en onze verhouding met Gods kinderen niet zo belangrijk vinden en het voornemen van de Here en Zijn belangen veronachtzamen, de heilige Geest zeker niet. In de mate waarin wij het niet zo belangrijk vinden, frustreren we de Geest, we beperken de Geest, en omdat Hij de Geest des levens is, schaden we ons eigen leven. Paulus, die de grote meesterbouwer is, bespreekt zoveel details op elk terrein van het leven – of beter gezegd, de Geest doet dat door Paulus heen. Wij moeten het Woord van God ernstig nemen; dat is zo belangrijk. Lees uw bijbel en lees hem aandachtig! Hoe vaak heb ik al gezegd dat je vaak goede christenen ziet die duidelijk de Schriften op verschillende manieren geweld aandoen. De Schrift zegt iets bepaalds en in hun leven is iets wat dat absoluut tegenspreekt. Waarom? Niet omdat ze dat bewust doen. Ze hebben de Schrift niet gelezen! De heilige Geest heeft het Woord gegeven en Hij waakt met jaloersheid over elk onderdeel ervan. Als u en ik werkelijk onder de heerschappij van de Geest staan, spreekt Hij ons aan op details. Geprezen zij God, Hij woont in ons en Hij stelt ons in staat om aandacht te schenken aan de details. c) Het huis op orde Dan lezen we hoe de Geest het huis op orde brengt. Hij geeft aan waar het ene detail hoort en wat de plaats van het andere is en wat de specifieke functie ervan is. Overal geeft Hij plaats en functie en verhoudingen aan. Voor Hem is het één compleet geheel, één goddelijke orde. Er is niets dat op zichzelf staat, niets wat de harmonie verbreekt; het is één prachtig, symmetrisch geheel. Het huis van God is op orde. Nu begrijpt u wel wat ik in het begin gezegd heb. Want je kunt er niet omheen dat, als we de volheid van de rivier willen kennen, we onder de heerschappij van de heilige Geest moeten komen voor de orde in het huis van God. Dit betekent niet alleen in samenkomsten! Wij zijn het huis van God, altijd en overal, en niet alleen als we samenkomen. Van hemels standpunt gezien zijn we nog steeds het huis van God, zelfs als we niet samenzijn. En we zullen onze plaats moeten innemen onder deze orde van Gods huis. Dit kunnen we niet sterk genoeg benadrukken, omdat het iets heel ernstigs is, waarmee zoveel in ons leven samenhangt. Het betekent het verschil tussen verruiming en beperking, of wij onder de heerschappij staan van deze zeer ordelijke heilige Geest of niet. Als we onze plaats niet innemen of die plaats verlaten, brengen we vreselijke schade toe aan het huis van God, en we dwarsbomen het volledige plan van de heilige Geest in onze specifieke situatie. We moeten heel zeker weten dat we zijn waar we zijn omdat de heilige Geest zelf ons daar geplaatst heeft en ons daartoe gezalfd heeft en ons bekend gemaakt heeft dat dit het is waartoe Hij ons geroepen heeft. We zijn er niet zomaar toevallig terechtgekomen. We weten: dit is waar de heilige Geest mij geplaatst heeft, in deze relatie, in deze kring, in dit gezelschap, in deze plaats, en door mij hier te plaatsen heeft Hij een bedoeling met mijn plaats hier, en ik moet weten wat dat is en blijven binnen mijn geordende plaats en mijn functie vervullen, wat die ook 8 moge zijn. En er zijn talloze functies. Dit huis heeft zoveel aspecten! – alle duidelijk omschreven en toch hangen ze allemaal samen. De Geest moet ons onze plaats aanwijzen, niet wijzelf. Laat geen mens, als mens, als onderdeel van een of andere organisatie of instelling, u uw plaats aanwijzen, ook al gebeurt dit door godvrezende mensen, het moet van de Geest komen. d) het huis getoond In de vierde plaats zien we de Geest die een bevel geeft: “Gij mensenkind, wijs (Eng.V toon) het huis Israëls dit huis, opdat zij schaamrood worden …” (Ez. 43:10, S.V.). Dit is een bediening: je moet zelf gezien hebben voordat je kunt laten zien. En wat is de beste manier om het huis te tonen? Niet erover praten, niet erover denken, maar het zichtbaar maken. Wat de Heer wil is een presentatie van het huis. Dit is het principe, om het huis daadwerkelijk zichtbaar te maken, hier en daar en overal, zodat het volk van God kan zien waar de zegen van God is, waar de rivier stroomt en waar het leven is, waar geestelijke volheid is. “Wijs het huis Israëls dit huis.” Er is misschien wel nooit een tijd geweest dat er een grotere behoefte was dat er een voorbeeld van het huis van God zou zijn, waar je de rivier ziet stromen; waar het een werkelijkheid is. Dit alles drukt de heerschappij van de Man en de troon uit – het is de Geest die werkt met betrekking tot de verheerlijkte Mens op de troon. “De Geest was er nog niet, omdat Jezus nog niet verheerlijkt was.” Johannes sprak in de verleden tijd; dat was toen; maar hij kon er aan toegevoegd hebben: “Maar zo is het nu niet. Jezus is nu verheerlijkt en de Geest is nu gegeven.” De Mens zit op de troon. Gods aangewezen en uitverkoren werktuig waar Hij Zichzelf door uitstort, is die verheerlijkte Mens, en dit alles is het werk van de Geest: om de rechten, Zijn hoofdschap, het gezag en de ordening van die verheerlijkte Mens en van die hemelse troon te laten zien. Ik weet hoe zorgvuldig men moet zijn om bepaalde dingen te zeggen. Ik ben me bewust dat er een andere interpretatie gegeven kan worden aan wat ik nu zeg. Ziet u, de troon nu is de troon van een Mens – DE Mens. Gods gezag rust in een verheerlijkte Mens. De heerschappij van de hemel is door een verheerlijkte Mens. Dat was Gods gedachte toen Hij de mens maakte – “Alle dingen hebt Gij onder zijn voeten onderworpen …” De heilige Geest werkt dat uit. En daarom is dit alles essentieel voor de rivier. Dit is het punt dat ik de hele tijd wil benadrukken. Dit alles is essentieel voor de rivier – het huis, de hemelse heerschappij in het huis, het soevereine gezag van de heilige Geest in alle zaken die het huis betreffen. Alles waarvan de rivier spreekt, heeft te maken met het huis, met de gemeente, met het lichaam van Christus. Waar vinden we de soevereine heerschappij van de Mens in de heerlijkheid uitgewerkt door de heilige Geest? Als het niet in de gemeente is, is het nergens. Het is wezenlijk voor ons om op het fundament te staan van het huis van God. De naam die één maakt Uiteraard wordt deze gemeente, dit huis van God niet hier letterlijk op aarde gevonden. Het is een hemels huis, het is een geestelijk huis. Maar het is een realiteit;.het is niet zomaar een mooie gedachte. Als u en ik gezamenlijk onze plaats innemen in de heilige Geest, zelfs al is het maar met één andere gelovige, staan we op wat we zouden kunnen noemen “gemeentegrond”. Als we samenkomen met een handjevol mensen in de naam van de Here Jezus – niet als iets wat tot stand gebracht is door de mens, maar in de heilige Geest – staan we op dezelfde grond. Dit geldt ook voor veel andere zaken. Het belangrijke hiervan is dat God zulke grond erkent. “Waar twee of drie in Mijn naam vergaderd zijn …” – niet “Waar twee of drie gezegd hebben: Laten we een samenkomst hebben, laten we een gemeente oprichten” – maar “zijn vergaderd in (into) mijn naam, daar ben Ik …” (Mat. 18:20). Dat is gemeentegrond. En dat loopt uit op: “De Here is aldaar” (Ez. 48:35); en overal waar dat gezegd kan worden, daar is het huis, dat is de gemeente. Het is een geestelijk iets, niet gearrangeerd of georganiseerd, niet iets 9 wat we besloten hebben te doen, maar, omdat we de Here toebehoren en Zijn naam dragen die over ons uitgeroepen is en omdat we vergaderd zijn in die naam, de naam die verenigt, daar is Hij aanwezig. De naam is de eenmakende factor. Er staat hierover iets in Johannes 10. “Hij roept zijn eigen schapen bij name” (vers 3). Welke naam? Hij roept ze niet bij de naam Jan, Piet en Klaas en wat voor andere naam ze ook mogen hebben. Dat betekent het niet. Er staat niet: “Hij roept zijn eigen schapen bij hun namen”, maar “bij name”. Welke naam? De evangeliën geven veel gelijkenissen en beelden, en nog niet de volle betekenis. Pas later wordt de volle betekenis door de apostelen aangegeven. “De goede naam welke over u aangeroepen is” (Jac. 2:7). “Dopen in de naam van de Here Jezus” (Hand. 19:5). En wij worden bij Zijn naam geroepen. Ik wil dit illustreren met iets dat ik in het Oosten gezien heb. Op een keer was ik ergens waar het dor en woest was, en ik zag een paar herders die van verschillende kanten kwamen met hun kudden, naar een bron toe. En toen ze daar aankwamen, vermengden de kudden zich totaal terwijl de herders aan de kant gingen zitten en rustpauze hadden. Ik dacht bij mezelf: al die schapen lopen door elkaar nu; hoe zullen ze die ooit weer uitzoeken? Nadat ze uitgepraat waren, gingen de herders uit elkaar in verschillende richtingen. Eén herder liep gewoon weg en liet zijn kudde, vermengd met de andere achter. Op een in het oog vallend punt keerde hij zich om en liet slechts één roep horen, één toon – ik veronderstelde dat het een naam was – die ik onmogelijk kon imiteren. Het was maar één bepaald geluid, en hij herhaalde het en de echo daarvan drong door tot waar de schapen waren. Toen zag ik hoe de kudde zich opsplitste en zich verdeelde, en alle schapen van deze herder gingen naar hem toe en volgden hem. Hij had maar één woord gebruikt, één naam en die kenden ze! Hij riep hen – niet bij al hun eigen namen – maar bij één naam en die naam maakte hen tot één, maakte hen tot een kudde, één geheel met die herder. Nu, dat is de letterlijke vervulling van wat Jezus zei: “Mijn schapen horen naar mijn stem en Ik ken ze en zij volgen Mij” (Joh. 10:27). Het is de Naam die verenigt en één maakt – de Naam! Dat is gemeentegrond. We zijn samen verbonden door de Naam. Als we op die grond staan, wandelen we in de weg van de Geest, de weg des levens. U kent de rest van dat schriftgedeelte. “Ik geef hun eeuwig leven.” – het is de weg des levens – “… en niemand zal ze uit mijn hand roven” – het is de weg van veiligheid (:28). Dat is de betekenis van staan op wat wij noemen gemeentegrond. Dit is ongelofelijk belangrijk, zowel voor veiligheid als voor voedsel. De rivier en de opstanding Om terug te keren naar Ezechiël, dat is de weg van de rivier. “Stromen van levend water.” Toen Jezus deze woorden uitsprak was Hij in de tempel en het was op het loofhuttenfeest. U weet misschien dat het loofhuttenfeest één specifiek kenmerk had dat geen enkel ander feest had. Het had een achtste dag; geen van de andere feesten had die. De achtste dag was de “de laatste dag, de grote dag van het feest” (Joh. 7:37) en het onderscheidde dat feest van al de andere. Wat is de achtste dag? Het is voor christenen de eerste dag, de dag van de opstanding. Acht is altijd het getal van de opstanding, en de achtste dag wordt de eerste. Dit is de wet van het octaaf: de achtste is een herhaling van de eerste. De achtste dag is de eerste dag: het is de dag van de opstanding en het is de dag van het leven, leven in overvloed. “Geloofd zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus, die ons naar zijn grote barmhartigheid door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop, tot een onvergankelijke, onbevlekte en onverwelkelijke erfenis” (1 Pet. 1:3,4). Dat is de achtste dag van de erfenis – de dag van opstanding – het loofhuttenfeest. Het is leven, overvloedig leven. Het is “stromen van levend water”, in opstandingseenheid met Hem, door geloof. 10 HOOFDSTUK DRIE DE RIVIER EN DE TROON “… ik zag gezichten van Godswege” (Ez. 1:1). “En in het midden daarvan was wat geleek op vier wezens; en dit was hun voorkomen: zij hadden de gedaante van een mens, ieder had vier aangezichten en ieder van hen vier vleugels. Wat hun benen aangaat, deze waren recht; en hun voetzolen waren als die van een kalf en fonkelden als gepolijst koper. Onder hun vleugels waren mensenhanden aan hun vier zijden” (Ez. 1:5-8). “En ik zag naar de wezens en zie, op de grond naast de wezens, aan de voorzijde van alle vier, was een rad. De aanblik en het maaksel van de raderen was als de schittering van een turkoois; zij hadden alle vier een zelfde vorm; hun aanblik en maaksel was, alsof er een rad was midden in een rad. Als zij gingen, konden zij naar alle vier zijden gaan; zij keerden zich niet om als zij gingen. Hun velgen waren hoog en ontzagwekkend; en bij alle vier waren deze velgen rondom vol ogen. Als de wezens gingen, gingen de raderen naast hen; en als de wezens zich van de grond verhieven, verhieven zich ook de raderen. Waarheen de geest wilde gaan, gingen zij – waarheen de geest wilde gaan” (Ez. 1:15-20) “Boven het uitspansel boven hun hoofden was wat er uitzag als lazuursteen, dat de vorm had van een troon; en daarboven, op hetgeen een troon geleek, een gedaante, die er uitzag als een mens” (Ez. 1:26). “Toen bracht hij mij terug naar de ingang van het huis; zie, er stroomde water onder de drempel van het huis uit, oostwaarts” (Ez. 47:1). We willen nu iets zien van het verband van deze “rivier van water des levens” met de troon, en met de cherubs (wezens) en de raderen, die het symbolisch middel zijn tot de uitoefening van de heerschappij van de troon, en met de Mens op de troon. We hebben in het Nieuwe Testament de tegenhanger hiervan gezien: Jezus, opgewekt en gezeten “ver boven alle overheid en macht en kracht en heerschappij en alle naam, die genoemd wordt niet alleen in deze, maar ook in de toekomende eeuw” (Ef. 1:21 en 22). En vanuit deze verhoogde Heer stroomt op de dag van Zijn verhoging en verheerlijking, Pinksteren, een rivier via het Huis, de gemeente, naar alle volkeren. Het is nodig dat we duidelijk zien wat dit ons in onze tijd te zeggen heeft. De toestand van de gemeente raakt de hele schepping Het boek Openbaring, dat in veel opzichten verwant is aan de profetieën van Ezechiël, werpt enig licht op dit onderwerp. Het boek Openbaring werd speciaal geschreven met betrekking tot de geestelijke afval van de gemeente – want alles hangt samen met de gemeente, zelfs de volkeren en het koninkrijk van Satan. Deze nemen een grote plaats in in dit boek, maar God begint met de gemeente, vertegenwoordigd in de gemeenten, en eindigt met de gemeente, uitgedrukt in het hemelse Jeruzalem, en alles wat daartussenin staat hangt samen met de gemeente. Dit boek werd dus geschreven vanwege de afval en terugval van de gemeente van haar oorspronkelijke positie, en het bevat één allesomvattend argument dat alles afhangt van de geestelijke toestand van de gemeente. Dat werpt licht op het boek Ezechiël, omdat het met hetzelfde doel geschreven werd. Historisch hangt het samen met de afval en terugval van Israël. Maar dat raakt ook de volkeren; alle koninkrijken hangen hiermee samen. Wat met dit volk gebeurt, heeft zijn uitwerking op alle andere volken. Deze schepping is één geheel en dat wat God in het middelpunt gezet heeft, Zijn eigen volk, is iets wat van belang is voor de hele schepping. Paulus maakt dat uitdrukkelijk duidelijk als hij zegt: “Want wij weten, dat tot nu toe de ganse schepping in al haar delen zucht en 11 in barensnood is …” Waar wacht ze op? “Op het openbaar worden der zonen Gods” (Rom. 8:22,19). Alles hangt samen met dit ene: Gods interesse in Zijn eigen volk, Gods doel met Zijn eigen volk. Het volk van God is niet alleen het middelpunt van Gods belangen, maar het beïnvloedt al het andere. De duivel weet dat, en wij moeten dit ook weten. Hoe belangrijk is het dus dat het volk van de Here in goede conditie is, zoals Hij dat bedoeld heeft. We kunnen onmogelijk het belang ervan overdrijven of teveel benadrukken, dat de gemeente in een goede conditie is. De rivier van het water des levens, die zoals we gezien hebben uit het commentaar van Johannes, niets anders is dan de heilige Geest zelf, uitgedrukt in volheid, heeft in de eerste plaats te maken met het volk van God, de gemeente, het huis van God, en dan door hen met de volken. De bijbel maakt dat heel duidelijk in Genesis; de rivier die uit de hof stroomt in Genesis 2:10 is dezelfde als die in Ezechiël 47. Heel het land wordt beïnvloed door de rivier. En aan het eind, in Openbaring, is dat ook zo. De rivier stroomt uit, geeft leven aan de boom, en “de bladeren van de boom zijn tot genezing van de volkeren” (Op. 22:2). U ziet dus dat wat in het binnenste van het volk van God is, moet uitstromen naar wat in deze wereld is om het karakter te geven. De bedoeling van de Here is dat Zijn kinderen allereerst leven en overvloed van Hem zullen ontvangen door de heilige Geest, en wel zo overvloedig dat er stromen van levend water uit hun binnenste vloeien. Uiteraard is het heel belangrijk om te ontvangen. “Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke”. En dan, als hij zelf vol is, “zullen stromen van levend water uit zijn binnenste vloeien”. Dit is de bedoeling van God. De Cherubs De cherubs, de “wezens”, zijn het middel waardoor het gezag van de troon wordt uitgeoefend. Ze worden niet minder dan acht keer uitvoerig genoemd in de bijbel en nog veel andere keren wordt naar hen verwezen. In Genesis staan ze buiten de hof, om de weg naar de boom des levens te bewaken. In Exodus zijn ze in het heiligdom, in rusttoestand; niet langer buiten, maar binnen. Wat dit betekent zien we in een volgend hoofdstuk. In het boek Koningen staan ze en wachten: ze wachten op de koning. In Jesaja 6 vliegen ze met een gloeiende kool. In Openbaring 4 zingen en aanbidden ze. In Ezechiël, waar ze twee keer voluit genoemd worden, in hoofdstuk 1 en hoofdstuk 10, zien ze en gaan recht voor zich uit – visie en actie – en zo overzien ze de hele situatie en doen er iets aan. We merken op dat hun energie de energie van de heilige Geest is. De Geest is in hen – de geest der wezens (1:20); en de geest is in de raderen – de actieve kracht en energie is die van de Geest, die alles ziet en overal actief is met betrekking tot wat er gezien wordt. De raad van God in werking Ik ga u niet vertellen wat de cherubs zijn. Er bestaan talloze interpretaties. De meest recente en volledige is dat het symbolen zijn van de gemeente. Maar ik ga dat zelfs niet zeggen. Wat ze ook zijn, ze zijn in ieder geval de belichaming van de principes van de troon – de Mens op de troon die Zijn eeuwig voornemen uitwerkt. Paulus vat dit alles in één zin samen: “Die in alles werkt naar de raad van zijn wil” (Ef. 1:11). Het is de raad van God in werking. Dat te zien moet ons genoeg zijn. Maar wat is het een machtig iets! Kijk naar al die kenmerken hier in het eerste hoofdstuk van Ezechiël – kenmerken van actie, van leven. Het is overvloedig leven, er zijn stormwinden, er zijn ratelende wielen, vele ogen, rennende voeten, er is een consequent volhardend rechtuit gaan, er is vlammende bliksem, een gloeiende kool, er zijn wolken en wervelwinden – onafgebroken activiteit. En wat betekent dit allemaal? Het betekent tomeloze energie. “Die in alles werkt naar de raad van zijn wil” – dat woord “werkt” komt van het Griekse werkwoord energeo, waar ons woord energie vandaan komt – “die alle dingen ‘energetiseert’ naar de raad van zijn wil”. En Paulus maakt heel duidelijk dat dat nu is, in deze bedeling. 12 Ik geloof dat we bij alle andere dingen die nodig zijn, dit ene in het bijzonder moeten terugwinnen: we moeten weer terug naar een zekerheid en vertrouwen en overtuiging dat, hoe de dingen ook lijken te zijn, het nog steeds zo is, ook vandaag, dat God Zijn raad uitwerkt door alle dingen, boven alle dingen, achter alle dingen – Hij gaat door. Ononderbroken in Zijn handelen, nooit afwijkend van Zijn plan, met een ontzaglijke energie, werkt Hij in alle dingen naar de raad van Zijn eigen wil. Soms, als we om ons heen kijken, vragen we ons af of God wel iets doet en in onze bidstonden proberen we God zover te krijgen dat Hij iets doet. Wat we ons moeten realiseren is dat God aan het werk is en wij moeten op één lijn komen met Zijn handelen. Misschien doet Hij niet wat wij graag willen of wat wij denken dat Hij zou moeten doen, of Hij doet het niet op de manier waarop Hij het in onze ogen zou moeten doen. Hij gebruikt niet de middelen waarvan wij denken dat Hij ze hoort te gebruiken – onze middelen, ons werk. Misschien doet Hij het helemaal niet, maar Hij werkt naar Zijn doel toe, Zijn voornemen, aanhoudend, volhardend, zonder af te wijken; en wat voor Gods volk nodig is, is dat het in de rechte sporen komt van Zijn eeuwige handelwijze. Want Hij gaat door, ook in onze tijd; we kunnen het min of meer zien in de wereld. Maar of we het zien of niet, het feit blijft hetzelfde – of onze bijbel is niet correct en Paulus had het bij het verkeerde eind! En het maakt mij blij als ik zie dat Paulus pas ten volle Gods eeuwig voornemen zag toen hij niet langer de wereld rondreisde en al zijn geweldige activiteiten onder de volken beknot werden. Toen schreef hij deze brief aan de Efeziërs, waarin we lezen over de eeuwige raadslagen van God. Is dat niet heerlijk? Als we uit ons werk gehaald worden, als we niet meer bezig kunnen zijn met allerlei dingen, als we misschien fysiek niet in staat zijn iets te doen, gaat God door. Soms denken we dat als wij stoppen, God ook wel zal moeten stoppen, en als wij niet gaan, zal God ook wel niet kunnen gaan! O nee, Hij gaat door – Hij gaat door! Dat we Zijn doen en laten mogen begrijpen en daarin binnengaan. Dit is waar het hier in Ezechiël over gaat. In de eerste plaats zien we het middel: vier levende wezens, vier aspecten. Vier is altijd het getal van wat universeel is. Je hebt de vier winden, vier windrichtingen, en de vier jaargetijden. Alles wat universeel is bestaat uit vier. Aan het eind van de bijbel lezen we dat de stad vierkant is en dat de poorten open zijn aan de vier zijden – dat is de universele heerschappij. God handelt, maar niet op menselijke manier. Hij laat Zich niet vangen in ons klein hoekje. God heeft geweldige universele belangen op het hart en wij hebben ook een veel ruimere blik nodig. Dan de allesbeheersende factor. Dat is de Geest. “En zij gingen ieder recht voor zich uit; waarheen de geest wilde gaan, gingen zij” (Ez. 1:12). De Geest bestuurt alles. In de derde plaats hebben we het allesomvattende kenmerk: de mens. Daar is de Mens op de troon, maar ook het menselijke aspect van de cherubs. Let op hoe dit gezegd wordt: “Zij hadden de gedaante van een mens” en dan volgen de andere omschrijvingen. De leeuw, het rund, de adelaar, maar het gezicht van de mens is het bepalende kenmerk van deze wezens, het middel om Gods raad uit te voeren. Het gaat om de mens, het is door de mens, het is alles met het oog op Gods plan met de mens. Het is een Mens die op de troon zit. Jazeker, God zelf, maar vergeet niet dat God een Mens verheerlijkt heeft. Dat was Zijn plan vanaf het allereerste begin. Nu heeft Hij Hem daar in heerlijkheid en nu is het Zijn voornemen en raad om de mens gelijkvormig te maken aan het beeld van die Mens. Alles wat zich hier afspeelt is Gods activiteit om een corporatieve en gezamenlijke mens te krijgen, die overeenkomt met de Mens die verheerlijkt is. Wat een geweldig iets! God die krachtig werkt in ons leven, in geduldige volharding. Wat een enorme energie schuilt er achter het geduld van God met ons! We zouden geen dag door kunnen gaan als Zijn geduld niet gepaard ging met Zijn tomeloze energie. Prijs God, lieve vrienden, God gaat recht toe, recht aan met ons – laten we ons daarmee troosten. Ik dank God daarvoor! Vele malen ben ik op een zijspoor terechtgekomen, ben ik van de rechte weg af gegaan. Ik heb mijn 13 jeneverstruiken opgezocht en ben in de schaduw daarvan gaan zitten, en heb gezegd: “Het is genoeg, o Here, neem mijn leven maar weg, het dient nergens toe”. Vele malen hebben we zo gehandeld en de moed verloren om wat we zagen in onszelf, of de moeilijkheden in anderen of om de teleurstellingen onderweg. En toch, hoe vaak we ook afgedwaald zijn, we zijn steeds terug gekomen, op de een of andere manier. Niet door onze eigen beslissing of kracht, maar we zijn weer op de been geholpen en we zijn weer doorgegaan. Het betekent eenvoudig dat God niet opgeeft, God gaat door! Broeder of zuster, als u vandaag wanhoopt en ontmoedigd bent, dan bent u dat, niet God. God gaat door. Geloof het. Klem u hieraan vast: God gaat door, Hij heeft het nog niet opgegeven! Laten we dit geloven en ons eraan vasthouden. God gaat door en Hij gaat recht op Zijn doel af, aanhoudend, zonder af te wijken. Grijp dat vast! Het probleem was dat Israël God had verlaten. Als we de moed verloren hebben, moge de Heer ons vandaag helpen weer op te staan in geloof en ons opnieuw aan Hem vast te klemmen. Prijs God, Hij heeft ons van Zijn Geest gegeven! We kunnen de Geest vastgrijpen en het leven grijpen, zoals Paulus schrijft aan Timotheüs: “Grijp het eeuwige leven” (1 Tim. 6:12). Dat leven gaat door. Hier is leven, volheid van leven belichaamd of vertegenwoordigd in deze cherubs, deze wezens – en het gaat door. Als u liever de beeldspraak van de rivier hebt – duik erin en laat u meenemen! “Grijp het eeuwige leven”. HOOFDSTUK VIER DE RIVIER, DE TROON EN HET ALTAAR “Toen bracht hij mij terug naar de ingang van het huis; zie, er stroomde water onder de drempel van het huis uit …” (Ez. 47:1). “Boven het uitspansel … een troon … en daarboven … een gedaante, die er uitzag als een mens” (Ez. 1:26). In de eerste plaats zien wij dat de rivier onder de drempel van het huis uit stroomde, ten zuiden van het altaar. In een eerder hoofdstuk heb ik al gezegd, dat als je een diagram van het hele tempelgebied zou tekenen zoals het beschreven is in het boek Ezechiël, dan zie je dat dat gebied één groot vierkant was, en als je diagonalen zou trekken van hoek tot hoek, zouden ze elkaar precies in het midden van het vierkant kruisen, en dat is de positie van het altaar. De muur van het hele tempelterrein was, zoals u weet, zes el breed en zes el hoog. Je komt ervan onder de indruk dat het gebied om de tempel heen zo immens groot is in vergelijking met de eigenlijke tempel, en in het bijzonder met het binnenste heiligdom. De tempel, of het huis, is datgene waar alles om draait, alles wordt daardoor omvat. Maar het gebied eromheen, dat het heiligt, is een enorm groot gebied, en daardoor is er een enorme afstand tussen het huis van God en de wereld daarbuiten. De ruimte tussen de gemeente en de wereld Dit zegt heel duidelijk dat de wereld niet heel dichtbij hoort te zijn. En het huis van God hoort niet heel dicht bij de wereld te zijn in verkeerde zin. Sommigen schijnen te denken dat de aanwezigheid van die afstand, dat grote gebied van scheiding, verlies aan invloed betekent. Hoe dichter je bij de wereld kunt komen en hoe meer je de wereld in de gemeente kunt brengen, hoe groter waarschijnlijk je invloed op de wereld is – een principe dat volkomen in strijd is met het Woord van God. De Here Jezus zelf is de belichaming en de personificatie van de tempel van God, Gods heiligdom, Gods huis, en het lijdt geen twijfel dat er, toen Hij temidden van deze wereld wandelde, een zeer grote afstand was tussen Hem en de wereld, en niemand kon die overbruggen tenzij hij wederom geboren werd. De mannen en 14 vrouwen van Zijn tijd begrepen Hem zelfs niet eens. Ze konden Hem niet naderen in hun gedachten, in hun verstand; ze begrepen Hem niet, ze konden Hem niet naar waarde schatten. Daar was die afstand. Hij wandelde met God zoals in de hemel, terwijl Hij hier was, en Hij is het beeld van de gemeente van God. Diezelfde principes gelden ook binnen de gemeente. Nu is dit op dit moment niet mijn onderwerp, maar het is iets om te benadrukken en in gedachten te houden. Mijn punt is dat daar dat grote gebied om de tempel was – en volgens Ezechiël 43:12 zal dat hele gebied aan alle kanten allerheiligst zijn. Precies in het midden van dat hele gebied, op het kruispunt van de diagonalen, stond het altaar. Precies in het centrum van alles. Dat is het woord: de absolute centraliteit van het kruis. Daar heeft God het geplaatst, daar hebben de Schriften het geplaatst, dat is waar de apostelen het plaatsten. Het is het centrale punt van al het nieuwtestamentische onderricht, centraal voor alle nieuwtestamentische prediking. De enige centrale werkelijkheid die de apostelen en de eerste predikers verkondigden, was een gekruisigde en opgestane Christus – het kruis in zijn twee aspecten. Dit is een bekend feit, maar het is nodig dat we inzien dat het kruis het middelpunt is van alle dingen, het goddelijk middelpunt. De rivier en het altaar – de plaats van as Dit is waar het om gaat: de rivier stroomt via het kruis. Met andere woorden, de heilige Geest komt altijd via het kruis. De reden hiervoor is ons maar al te goed bekend, leerstellig, maar we leren het zo langzaam in onze ervaring, dat het kruis aan de ene kant een plaats van oordeel is, waar alles wat niet tot de nieuwe schepping behoort tot as gereduceerd wordt. Het is het einde van alle dingen. We leren het zo moeilijk omdat we het zo moeilijk naar waarde schatten. Maar we weten het. We weten dat het de plaats van as is. As heeft geen leven in zich, geen vrucht, er is geen toekomst voor as. As spreekt van een einde aan alle dingen. En het kruis, van één kant gezien, is de plaats waar alles onder het oordeel komt en tot as gemaakt wordt. In het eerste hoofdstuk van Ezechiël hebben we iets gezien van de enorme activiteiten van God. U herinnert zich nog dat we de aandacht vestigden op het samengaan van bliksem en brandend vuur. In het boek Openbaring, dat zoveel licht over deze profetieën werpt, zien we zeven lampen van vuur (Eng. vert.). Het is hetzelfde principe. De bliksemschichten of de lampen betekenen bekendmaking, de bedekking wegnemen, openbaren, ontsluieren en manifesteren. Dat is wat het kruis doet en het doet dat aldoor. De brandende lamp spreekt van het verteren van wat er aan het licht komt, wat bekendgemaakt is. Ook dat doet het kruis. Maar uiteraard is het aan de andere kant de plaats van het nieuwe begin. Daar uit de as ontbloeit een nieuwe tuin. “En er was ter plaatse waar Hij gekruisigd was, een hof” (Joh. 19:41). Deze tweevoudige activiteit en uitwerking van het kruis is het belangrijke werk van de heilige Geest. Hij daalt neer als de Geest des levens via het kruis. De symbolen, de types en de beelden even terzijde latend, weten we hoe waar dat was in de realiteit, in deze nieuwe bedeling die op de pinksterdag begon. Het was een nieuwe tijd, een nieuwe dag, de dag dat Hij ons “door de opstanding van Jezus Christus uit de doden heeft doen wedergeboren worden tot een levende hoop” (1 Pet. 1:3). Ze predikten Christus en die gekruisigd op de dag dat de rivier neerdaalde. Wat was het belangrijkste accent in die prediking? “Die gij gekruisigd hebt, maar die God heeft opgewekt uit de doden” (Hand. 4:10). “Gij hebt gekruisigd … God heeft opgewekt” – de geschiedenis van het kruis in twee delen. Daarop daalde de Geest neer. Telkens wanneer ze dit verkondigden of daarvan getuigden, gebeurde er iets – de Geest daalde onmiddellijk daarop neer. En dat doet Hij altijd; zo werkt Hij. Hij komt via het kruis en blijft daarbij. De rivier kan verder stromen, misschien heel ver; het water ervan kan zich ver uitstrekken, maar het wordt nooit van de bron afgesneden. Ongeacht hoe ver de rivier gaat, 15 ongeacht hoeveel die tot stand brengt, ongeacht hoeveel grondgebied overstroomd wordt, ongeacht hoe lang haar geschiedenis is, de rivier neemt nooit een andere weg dan die van het kruis, niet aan het begin en niet gedurende haar hele loop. Wat ik bedoel is dat het kruis niet slechts iets is dat plaats vond in de geschiedenis of in de ervaring op een bepaald punt in het verleden, en dat nu klaar is, voorbij; je hoeft er niet meer over te praten als je al zolang christen bent. Dit is niet wat het Woord van God ons leert. We zullen tot het laatste ogenblik van ons leven ervaren, als we doorgaan met de Here, dat de heilige Geest nog steeds werkt door middel van het kruis en dat iedere nieuwe ervaring van de Geest in leven en volheid gebaseerd is op een nieuwe toepassing van het principe van het kruis. De betekenis van “as” Aan de ene kant is er as. Weet u iets van as? Misschien hebt u het gevoel dat alles in uw leven in de as gelegd is. In uw eigen geestelijk leven van dit moment, uw eigen ervaring of misschien in uw bediening, in het werk van God …, het is zo droog, zo onvruchtbaar, zo dor. Het lijkt wel of alles dood is. Zo is het soms. Op het ene moment lijkt de rivier in haar volle kracht te stromen en dan, op de een of andere manier, lijkt het alsof de waterstroom opgedroogd is. Hoe verklaren we dit? Of we het leuk vinden of niet, of we het begrijpen of niet, of we de Schriften op dit punt kennen of niet, het blijft waar dat we in ons christelijk leven en bediening zulke ervaringen van “as” hebben. Ze komen niet met regelmatige tussenpozen – ze komen erg onregelmatig, maar ze komen en duren een korte of langere tijd. Soms is het erg intensief en geconcentreerd in een korte tijd, maar het is zo hevig dat je het niet veel langer kunt dragen. Soms duurt het maanden, of een jaar of twee jaar – een tijd dat alles tot as gereduceerd lijkt. Hoort dit zo? Dat is de vraag. Is dat normaal? Zegt u: “Nee, zeker niet”? Het spijt me voor u, maar ik ga u zeggen dat het zo moet zijn! Nu moet zo’n bewering altijd genuanceerd worden. Dorheid en as kunnen het gevolg zijn van een wezenlijke belemmering voor de heilige Geest. Dan is het verkeerd. Het is niet de bedoeling van de Heer dat het zo is. Als we de heilige Geest weerstaan hebben of ongehoorzaam zijn geweest, als wij ingegaan zijn tegen het duidelijke onderwijs van het Woord van God en zijn principes, als we koppig “nee” hebben gezegd op een punt waar de Heer ons wilde veranderen, dan zal er as zijn, maar niet naar Gods wil. Als er een tijd van as komt, zullen we moeten uitvinden of het een kwestie is van onze eigen wil, van rebellie, van verzet, van niet bereid zijn om te aanvaarden wat de Heer ons heeft laten zien; we moeten uitvinden of wij op de een of andere manier de Geest weerstaan hebben. En als dat niet zo is, als we, na onze harten voor het aangezicht van de Here onderzocht te hebben, in nederigheid, in ootmoedigheid, in verbrokenheid en in volkomen openheid voor de heilige Geest, voor Gods aangezicht kunnen zeggen: “Nee, dat is het niet” – dan moet er een andere verklaring zijn. Wat heeft dit te betekenen? Zoals we al gezegd hebben is het principe van het kruis een blijvend principe; de heilige Geest wijkt er nooit van af. Ons hele leven is dit zo, en het lijkt wel of Hij het telkens weer nodig vindt, om redenen die Hij alleen weet, iets meer van de oude schepping uit de weg te ruimen en plaats te maken voor een grotere mate van Hemzelf. Het is een moeilijk en pijnlijk proces, maar zo is het nu eenmaal. We gaan door tijden van groot geestelijk lijden en verdriet, waar alles afgelopen lijkt te zijn. De Geest wil meer ruimte. Hij verlangt een dieper en breder kanaal. Hij wil ons niet in de eerste plaats aan het eind van onszelf brengen, maar een grotere plaats voor Zichzelf in ons hebben om ons zo tot een grotere volheid van Zijn leven te brengen, van Zijn macht, zodat Zijn leven door ons heen kan stromen. En het is waar dat die kanalen die het meeste leven en hulp voor anderen hebben, niet ondiep zijn. Dit is een waar principe. Ze zijn diep doorploegd en uitgebaggerd; er is een zeer drastisch werk in hen 16 gedaan. Gods vrijgevigheid en de menselijke hebzucht Dat is bedoeld voor onze troost, onze bemoediging. Wij kunnen er heel zeker van zijn dat, zelfs wanneer ons hart volledig gericht is op de Here en onze eigen wil en onze eigen kracht niet in de weg staan, er tijden van “as” zullen zijn. Maar de bedoeling van de Here is ons te geven “hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lofgewaad in plaats van een kwijnende geest en men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting des HEREN” (Jes. 61:3). Dit doet ons denken aan de bomen langs de rivier in het gezicht van Ezechiël. De heilige Geest, die de rivier is, geeft ons alles wat God ooit voor ons bedoeld heeft – en dat is geweldig veel – via het kruis. We hebben in het begin gezegd dat de rivieren in de bijbel – in Genesis, in Ezechiël, in Johannes en in Openbaring en overal, rivieren en bronnen, die de Geest des levens typeren, te kennen geven dat God de grote Gever is. Gods gedachte is geven, geven, geven, niet druppelsgewijs, maar in stromen – stromen van levend water. Als God zó wil geven, moeten we beseffen dat al Zijn geven bepaald wordt door het kruis. En alles wat de heilige Geest geven wil, geeft Hij via het kruis. Ons vlees wil hebben. Ik denk dat dit diepgeworteld zit in de menselijke natuur en ook de zondeval veroorzaakt heeft met al zijn droevige gevolgen, hebzucht. Het doet er niet toe wie de persoon is: hetzij aan de positieve kant – het agressieve, vastberaden type – of aan de negatieve kant – de heel erg nederige met zijn minderwaardigheidscomplex, dat niets anders is dan een andere vorm van hebzucht. Wat een zelfmedelijden komt er voort uit dit willen hebben! Zelfmedelijden is een reactie; het is per slot van rekening niets anders dan proberen naar onszelf toe te halen. Ook bij zo iemand is het een kwestie van hebzucht. Het is universeel, het is in ons allen aanwezig. Het is het diepste in ons wezen. Maar God, die alles bezit, is precies het tegenovergestelde. Zijn hele aard is geven. Wij willen de Here hebben. Zijn zegen hebben, de heilige Geest hebben, kracht hebben – goddelijke dingen hebben. Waarvoor? Misschien wijzen we de suggestie af dat wij ze voor onszelf willen hebben, maar wie kent het menselijk hart? Alleen God. En daarom brengt Hij ons, voordat Hij ons kan geven wat Hij ons wil geven, heel vaak eerst door een moeilijke tijd voordat Hij geeft. Hij pakt die persoonlijke hebzucht aan tot wij daar komen waar wij zeggen: “Here, als U niet wilt dat ik dat heb, dan wil ik het niet hebben.” Dat is een goede houding. Het is niet zo dat wij koppig of recalcitrant worden, verre van dat. Het is eenvoudig dit: “Here, alleen als U het wilt, alleen als U het wilt. Niet voor mij, voor U”. En dan antwoordt de Here. “Op zulken sla Ik acht: op de ellendige, de verslagene van geest en wie voor mijn woord beeft” (Jes. 66:2). De heilige Geest geeft alles wat Hij is komen geven via het kruis. De Geest verklaart het kruis De heilige Geest verklaart als Leraar het kruis aan ons. Geldt dat niet voor de bediening in het Nieuwe Testament? Bediening in en door de heilige Geest is grotendeels een verklaring van het kruis. Het feit van het kruis zegt: Christus is gestorven, Hij werd gekruisigd, Hij legde Zijn leven af. Maar wat betekent dit? We hebben de brieven van het Nieuwe Testament nodig om te begrijpen wat dit betekent. En de heilige Geest heeft ervoor gezorgd dat we daarin een volle verklaring van het kruis hebben. We komen nergens tenzij en totdat we het kruis verstaan zoals de heilige Geest het uitlegt. Het was namelijk “door de eeuwige Geest” dat Christus Zichzelf geofferd heeft (Hebr. 9:14). Door de leiding en kracht van de heilige Geest heeft Christus Zijn leven afgelegd. De heilige Geest was daartoe nodig. Het was niet zomaar een kwestie van iemand die zijn leven weggaf en erin toestemde dat het van hem 17 afgenomen werd. Wij weten dat de dood van de Here Jezus veel en veel meer was dan dat. Het had te maken met de hele omvang van de satanische hiërarchie. Het raakte elk aspect van de schepping, die zelf bevrijd moest worden van de gebondenheid aan de vergankelijkheid, en het raakte de hele mensheid. Daarvoor is de machtige Geest van God nodig om een mens zoiets door de dood te laten doen. Wij kunnen de grootheid van het kruis van de Here Jezus niet overdrijven. Maar aangezien het “door de eeuwige Geest” was dat Hij “Zichzelf als offer bracht”, kan ook alleen de Geest, die Hem naar het kruis geleid heeft, de Geest die Hem door de dood heen bracht, ons op de juiste wijze laten zien wat Hij bedoelde met het kruis. De meeste mensen begrijpen de betekenis van de kruisiging en de dood van Christus niet. Ze proberen die te verklaren en uit te leggen, maar zijn uiterst verward. Dit komt eenvoudig doordat zij die dit alles beweren niet door de Geest geleerd zijn. Als we door de Geest onderwezen worden, gaan we het kruis begrijpen. Geen enkele bediening die door de heilige Geest geleid wordt, zal ooit aan het kruis voorbijgaan of het kleineren. Het zal juist doen wat de heilige Geest doet – het kruis in het centrum stellen van alle dingen. Geestelijke mensen gevormd door het kruis De heilige Geest maakt geestelijke mensen door het kruis. Het water komt via het altaar. Het stroomt naar beneden door de voorhof en naar buiten, en aan de oevers van de rivier staan heel veel bomen. De bomen dragen iedere maand hun vrucht. Bomen in de bijbel zijn symbolen van mensen. De bijbel spreekt van mensen als “terebinten der gerechtigheid, een planting des HEREN” (Jes. 61:3). “Want hij is als een boom, geplant aan waterstromen” (Ps. 1:3). Deze bomen zijn symbolen van mensen die leven door de heilige Geest en als gevolg daarvan vrucht dragen. Het zijn geestelijke mensen in het leven, de groenheid, de vruchtbaarheid van de Geest. Dit is precies wat het gevolg was van Pinksteren. Plotseling waren er op die dag geestelijke mannen, die hun leven ontleenden aan de rivier die stroomde. Het waren mannen van geestelijke statuur, van geestelijk inzicht. Voordat de Geest gekomen was, waren dezelfde mensen in het centrum van de gebeurtenissen – Petrus en Jacobus en Johannes en de anderen – in het duister, compleet in de mist! Ze konden onmogelijk de waarde zien van het sterven van Jezus. “Dat verhoede God, Here, dat zal U geenszins overkomen!” (Mat. 16:22). Met andere woorden: als dit gebeurt is alles verloren, onze hoop is vervlogen. En wat een wanhoop, wat een hopeloosheid in het gesprek van die twee op de weg naar Emmaüs, omdat ze dachten dat Jezus gestorven was. Niemand van hen kon het ook maar enigszins begrijpen; alles was dood, een donkere, donkere nacht. Maar op de Pinksterdag begrepen ze het allemaal! Zij roemden erin en spraken over niets anders! Ze hadden licht ontvangen over de betekenis van het kruis. Nu zijn het geestelijke mensen, in ware zin wedergeboren mensen, met geestelijk inzicht en geestelijke invloed. Ik denk dat er in hun hart dit wonderbare besef was: “Weet je nog dat we geen sprankje hoop zagen toen Jezus gestorven was? Zo dachten wij er toen over. Wat een verschrikkelijk iets was het kruis voor ons! Het betekende voor ons het einde van alles, voor altijd. En kijk nu eens, hier zijn we – het is nu juist het punt waarin we roemen! Is het niet heerlijk? Het kruis waarvan we dachten dat het het einde voor ons was, is juist het begin. De heilige Geest heeft juist dat waar wij zo bang voor waren, gebruikt om ons tot nieuwe mensen te maken!” Nieuw leven door het kruis Overal brengt Hij leven door het kruis – overal. “En alle levende wezens … zullen 18 leven, overal waar de beek komt” (Ez. 47:9). Alles zal leven – dat is het werk van de Geest. Overal komt er leven door het kruis. Laat de duivel je dat niet ontroven, maar wees voorzichtig! Als je het kruis verkeerd interpreteert en toepast, betekent dit een soort einde dat God nooit bedoeld heeft. Als je altijd maar weer naar binnen kijkt in jezelf in een poging je zelfleven te kruisigen, pas je het kruis op verkeerde wijze toe. Laat het over aan de heilige Geest! Je gelooft Gods waarheid over het kruis; je ziet wat God ermee bedoelt; en dan geef je jezelf over aan de heilige Geest, en zegt: “Dit kan ik niet. U moet het doen. Ik maak blunders als ik doorga, ik maak fouten, ik glijd uit, het gaat vast en zeker mis. Ik zal telkens weer naar de Heer terug moeten gaan en zeggen: het spijt me, maar wilt U alstublieft hiervoor verantwoordelijk zijn – ik kan het niet!” Als u en ik het kruis gebruiken om te proberen onszelf te kruisigen, worden we verschrikkelijk introvert. Er is een valse opvatting van het kruis die leidt tot introspectie en wanhoop en dat heeft God nooit bedoeld. Het kruis is niet bedoeld om ons op onszelf terug te werpen, maar om ons te bevrijden uit onszelf tot een nieuw leven. De Geest wil een volledig werk Nog één ding. De heilige Geest heeft altijd een volledig werk voor ogen. Als mensen stoppen na een gedeeltelijk werk, gebeurt er iets ernstigs. Als zij werk tot iets op zichzelf maken, gebeurt er iets ernstigs. Als zij een bepaald onderricht maken tot iets wat op zichzelf staat, of als ze een deel van de waarheid behandelen alsof het het geheel was, gebeurt er iets ernstigs. Als we bijvoorbeeld evangelisatie tot het belangrijkste punt maken, heeft dat ernstige gevolgen! Vroeg of laat verdwijnt zo’n werk. Deze rivier heeft betrekking op het Huis: het begint te stromen in het Huis – dat is in Christus en Zijn gemeente, als één Huis van God. Als u iets van die volledige gedachte wegneemt – want het huis van God is de volledige gedachte van God, het is Zijn lichaam, vervuld met Hem die alles in allen volmaakt” (Ef. 1:23) – als u niet alles ziet in het licht van het Huis van God heeft dat ernstige gevolgen. Er zijn grote bewegingen en ze staan los van het Huis van God. Je volgt ze een bepaalde tijd en waar blijven ze? Ze zijn verdwenen. Als je de leer over de heilige Geest – de zogenaamde pinksterleer – tot iets op zich maakt en niet in het licht ziet van Gods volledige voornemen, krijg je een verschrikkelijke verwarring, droevige situaties die een schande zijn voor de Heer. De heilige Geest werkt in relatie met Gods volledige gedachte en doel. Hij beoogt een volledig werk. Alleen als alles in het licht gezien wordt van Gods volledige voornemen en doel, kan de heilige Geest in toenemende volheid Zijn werk doen. Hij stopt als we Hem beperken door “dingen”, of het nu om werken of om leringen gaat. Hij eist met betrekking tot Zijn volledig voornemen vrij spel, niets mag in de weg staan. De mate van de Geest die wij kennen is in verhouding met de mate van het voornemen van God in ons leven. Als we slechts een deel zien van wat God Zich heeft voorgenomen en we willen niet verder gaan dan dat, hebben wij slechts een beperkte mate van de Geest. Als we in overeenstemming met Gods volle voornemen wandelen, hebben we de volle medewerking van de heilige Geest. De rivier hangt dus in de eerste plaats samen met het kruis om de weg open te houden, het kanaal te verdiepen en te verwijden, en in de tweede plaats met het Huis, omdat alles in Gods plan, zowel in deze bedeling als tot in alle eeuwigheden, te maken heeft met wat wij noemen het Huis van God, de gemeente, het wonderbaarlijke goddelijke meesterwerk dat God ontworpen heeft “vóór eeuwige tijden”. In dit geweldige werk moeten wij betrokken zijn als we de heilige Geest ten volle willen ervaren. HOOFDSTUK VIJF DE RIVIER VAN OVERVLOEDIGE GENADE 19 “Hoe kostelijk is uw goedertierenheid, o God; daarom schuilen de mensenkinderen in de schaduw uwer vleugelen; zij laven zich aan het vette van uw huis, Gij drenkt hen met de stroom van uw liefelijkheden” (Psalm 36:8,9). “Wie gedronken heeft van het water, dat Ik hem zal geven, zal geen dorst krijgen in eeuwigheid, maar het water dat Ik hem zal geven, zal in hem worden tot een fontein van water, dat springt ten eeuwigen leven” (Joh. 4:14). “En op de laatste, de grote dag van het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Indien iemand dorst heeft, hij kome tot Mij en drinke! Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, stromen van levend water zullen uit zijn binnenste vloeien” (Joh. 7:37,38). “En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam” (Op. 22:1). “En de Geest en de bruid zeggen: Kom! En wie het hoort, zegge: Kom! En wie dorst heeft, kome, en wie wil, neme het water des levens om niet” (Op. 22:17). We laten Ezechiël een ogenblik rusten om ons te richten op de simpele betekenis van deze rivier des levens, en alle wonderbare goddelijke beloften in verband daarmee. We willen allereerst het feit herhalen dat alles wat er gezegd wordt over de rivier des levens, Gods rivier, en over de mensenkinderen die volop kunnen drinken en zo tot kanalen gemaakt worden van het leven in volheid, laat zien hoe het christenleven moet zijn. We doen deze simpele uitspraak op gezag van Gods eigen Woord. Zo hoort het te zijn en zo kan het zijn en dat is waar God in heeft voorzien. Waardoor wordt het christenleven zo? Ook hierin geeft de Schrift een volledig antwoord. God heeft Zijn heilige Geest gegeven, en door de hele bijbel heen is water het symbool van de heilige Geest als de Geest des levens, water, niet in druppels, maar in stromen. “Stromen van levend water”, zei Jezus en Johannes voegt eraan toe als een commentaar: “Dit zeide Hij van de Geest …” God heeft de heilige Geest speciaal gezonden om het christenleven zo te maken. Wat is de rivier? Het is de rivier des levens. Jezus zei: “Ik ben gekomen opdat ze leven hebben en dat in overvloed” (Joh. 10:10); niet een klein stroompje, maar in overvloed. Dat was Zijn gedachte over het christenleven. Wat is deze volheid van leven, deze volheid van de Geest? Het antwoord vinden we in een van de brieven van Paulus: “… opdat gij vervuld wordt tot alle volheid Gods” (Ef. 3:19). Het is dus de volheid van God en deze tekst zegt dat het Gods wil is, Zijn bedoeling, dat wij vervuld worden tot al deze volheid. Nog een vraag. Wat is Gods motief achter het geven van deze rivier? Wat is de verklaring ervoor? En het antwoord is in één woord: genade. De rivier is niets anders dan de rivier van Gods genade. Hier verwijst ook Johannes naar, terugkijkend op een lang leven, de lange periode sinds hij voor het eerst in aanraking kwam met Jezus, als hij zegt: “Uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen, zelfs genade op genade” (Joh. 1:16). Het is een tuimelende rivier. Het is iets wonderlijks voor een oude man van negentig, om, nadat hij velen tot deze genade had zien komen, het samen te vatten in dit getuigenis: “Immers, uit zijn volheid hebben wij allen ontvangen, zelfs genade op genade” en bij “wij allen” dacht hij kennelijk aan een groot aantal. Wij hebben allen gedronken tot verzadiging toe en hebben nog nauwelijks de rivier van genade aangeraakt. Of denk aan de woorden van Paulus als hij zegt: “… waar evenwel de zonde toenam (overvloedig was), is de genade meer dan overvloedig geworden” (Rom. 5:20). Het Griekse woord zegt hier “superovervloedig”. We weten wat een overstroming betekent, als een rivier tot ver buiten zijn oevers treedt. Ja, de zonde was overvloedig, maar de genade was meer dan overvloedig. Efeze, de brief van volheid Om te kunnen zien wat dit betekent, deze overvloedige genade, deze rivier van genade, gaan we naar de brief aan de Efeziërs. U weet dat dit een brief is van volheid, geschreven in superlatieven. De taal struikelt over zichzelf als Paulus iets 20 probeert te zeggen van de geweldige dingen die hij ziet. Het is de taal van overstromende volheid. We lezen in hoofdstuk 3:20: “oneindig veel meer dan wij bidden of beseffen” (Eng. vert.: “exceeding abundantly”) – de ene na de andere golf, overweldigend. En we lezen in 3:18,19: “zult gij dan, samen met alle heiligen, in staat zijn te vatten, hoe groot de breedte en lengte en hoogte en diepte is, en te kennen de liefde van Christus, die de kennis te boven gaat”. Het is de brief van goddelijke volheid voor het volk van God. En die goddelijke volheid wordt op veel heerlijke manieren naar voren gebracht. Deze brief geeft ons inzicht in dingen die we nergens anders in de bijbel kunnen vinden: de overweldigende gedachten van God voor Zijn volk, van vóór eeuwige tijden, en de uitverkiezing van dat volk voor Hemzelf, waarbij Hem een groot doel voor ogen staat. God stapt uit de eeuwigheid de tijd binnen om hen te vinden en hen boven de tijd uit te tillen en hen binnen te brengen in de eeuwigheid, met grootse plannen en bedoelingen. We hebben hier de wonderbare openbaring van Gods gedachte over ons voordat wij er waren, over Zijn roeping voor ons in de tijd en over het grote doel van die roeping dat gerealiseerd moet worden door alle eeuwen heen. Als u ingegaan bent op de roep van Jezus Christus en op de genade van God, zult u ontdekken als u verdergaat, dat u betrokken bent geraakt in iets geweldigs, iets dat immens groot is, iets dat boven uw bevattingsvermogen uitgaat. Hier komt Ezechiël op wonderbare wijze ons te hulp. Weet u nog wel hoe de rivier onder de drempel van het huis uitstroomde, via het altaar, door dat hele heilige terrein en verder naar beneden door het land, terwijl hij steeds breder en dieper werd. De profeet zegt dat de man in het visioen hem naar de rivier bracht en door het water deed gaan. Aanvankelijk reikte dat tot de enkels. Daarna werd hij verder geleid tot het tot de knieën reikte en toen opnieuw tot aan de heupen en daarna was het water zo hoog dat men erin zwemmen kon, en de laatste beschrijving is: ”Een beek die men niet kon doorwaden” (Ez. 47:1-5). Dat is heerlijk! Als dit de rivier van goddelijke genade is, is het meer dan u en ik ooit kunnen omvatten of beheersen, meer dan wij met onze armzalige, beperkte capaciteit kunnen opnemen. Het is altijd meer, ongeacht wat de nood is. Het gaat altijd ons bevattingsvermogen te boven. Hebt u dat al ontdekt? Ik ben het aan het ontdekken. Bent u nog nooit op een punt geweest waar u aan uzelf wanhoopte – waar u dacht dat de genade van God u waarschijnlijk niet meer kon helpen? Maar u ontdekt dat deze rivier altijd groter is dan u denkt. U kunt deze rivier van genade nooit bevatten. Ik zei u al dat het iets immens groots was. Het gaat terug tot voor eeuwige tijden en door tot in alle eeuwigheden. Het is even grenzeloos als de eeuwigheid. Genade de basis van alles Laten we weer teruggaan naar de Efezebrief, de brief van volheid. Eén van de meest gebruikte woorden is het woord “genade”. Het is geen lange brief – u kunt hem in twintig minuten doorlezen – en dan komt u het woord genade niet minder dan twaalf keer tegen. Laten we eens kijken wat deze brief te zeggen heeft over genade met betrekking tot volheid. “God echter … heeft ons, hoewel wij dood waren door de overtredingen, mede levend gemaakt met Christus, (door genade zijt gij behouden) en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelse gewesten in Christus Jezus” (Ef. 2:4-6). “Door genade zijt gij behouden”. De apostel zet dat tussen haakjes, maar het is iets heerlijks, iets geweldigs! “Hoewel wij dood waren” – dood voor God, dood voor al Gods plannen, dood voor de volle betekenis van ons bestaan vanuit Gods standpunt; ja, “dood door onze overtredingen, heeft Hij ons mede levend gemaakt met Christus”. Maar de apostel zegt er uitdrukkelijk bij dat het alles door genade was. “Door genade zijt gij behouden.” Dat is de basis van alles. Hij gaat nu verder en zegt wonderbare dingen. Bijna meteen begint hij over de eeuwige volheid. Hij neemt ons mee terug en hij neemt ons mee verder en vertelt 21 ons enige verbazingwekkende dingen over dit christelijke leven. Maar de basis van dit alles staat hier tussen haakjes, alsof hij wilde zeggen: “Laten we heel duidelijk zijn, zodat ze niet te hard van stapel lopen, maar precies weten wat de basis van dit alles is – genade”. De basis van alles is genade. Laten we het heel simpel zeggen, maar met grote nadruk, dat wat je ook doet, hoe lang je ook doorgaat, en hoopt en strijdt en wacht, je nooit om je basis heen kunt; het blijft altijd genade. Want genade is genade! God heeft gezegd dat het genade is – het moet genade zijn. Je kunt het nooit anders maken. Genade opent de deur en wordt de toegang tot al deze volheid. De rivier van genade brengt ons daar in. Genade, het doel van alles “… om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van zijn genade te tonen naar zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus” (2:7). En om het veilig te stellen: “Want door genade zijt gij behouden, door het geloof” (:8). Wat een uitspraak! Ik heb vaak gezegd dat deze brief onuitputtelijk is. Elk klein zinnetje houdt je een leven lang bezig, zonder overdrijving. Luister nog maar eens: “Om in de komende eeuwen de overweldigende rijkdom van zijn genade te tonen naar zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus.” Kunt u dat bevatten? Het gaat ons verstand te boven, het is adembenemend. Elke poging om het te begrijpen en uit te leggen schiet onherroepelijk tekort. Door de verlichting en leiding van de heilige Geest, de eeuwige Geest, die alle dingen wist voordat de mens geschapen werd en alles weet wat de toekomst zal brengen, werd deze man Paulus geleid om deze woorden op te schrijven als het doel waar alles op uitloopt. De basis van alles is genade; het uiteindelijke doel van alles is genade. Genade is de bron van de rivier en de loop van de rivier, die ons opneemt, ons roept en ons redt door genade. Hier is het doel van de rivier – ons mee te voeren in de komende eeuwen en ons te maken tot middel in Zijn hand om de overweldigende rijkdom van Zijn genade te tonen. Wat geweldig groot is de genade van God! Genade om Christus te verkondigen We gaan nu naar het volgende hoofdstuk. “… gij hebt immers gehoord van de bediening door Gods genade mij met het oog op u gegeven; … waarvan ik een dienaar geworden ben naar de genadegave Gods, die mij geschonken is naar de werking van zijn kracht. Mij, verreweg de geringste van alle heiligen, is deze genade te beurt gevallen, aan de heidenen de onnaspeurlijke rijkdom van Christus te verkondigen” (3:2,7,8). Hier lezen we over de uitverkiezende genade voor bediening. Het was een geweldig iets waar deze man toe geroepen werd. Hij dacht bij zichzelf: wat geweldig groot is deze roeping die God mij gegeven heeft! Wat een geweldig voorrecht dat ik hiertoe uitverkoren ben – ik, verreweg de geringste van alle heiligen! Te bedenken dat ik hiervoor gekozen ben! Dat is alleen genade. Nu zijn u en ik zeker geen Paulussen. We behoren niet tot dezelfde categorie als hij. Maar we hebben dezelfde boodschap en dezelfde gezegende opdracht. Niet één van ons is niet geroepen om de genade van God aan de heidenen te verkondigen. Het kan zijn aan het volk waarin we geboren zijn, maar misschien ook aan andere. Maar als volk van God, als deel van de gemeente, het lichaam van Christus, is onze functie, ons bestaan, bedoeld om de genade van God bekend te maken. Het is zelfs genade dat we dat mogen doen! Wat een geweldige genade is het dat wij, ook al is dat op heel kleine schaal, anderen mogen bedienen met de dingen van Christus. Dit is de uitverkiezende genade van God, soevereine genade. Waarom kiest Hij 22 mij? Waarom geeft Hij deze eer aan mij – ik ben immers de geringste van alle heiligen? Kunt u uzelf in deze categorie plaatsen? Ik denk dat er onder ons sommigen zijn die zich net zo voelen. Paulus heeft niet gezegd: “De geringste van alle predikers of leraars”, maar “De geringste van alle heiligen”, van alle christenen. Voelt u zich ook zo? Ja, zonder geveinsde nederigheid, zonder gespeelde zachtmoedigheid kunnen we onszelf al zo zien; misschien voelen we ons volkomen waardeloos. Maar de soevereine genade kijkt naar de meest waardeloze en zegt: “Het is mogelijk, zelfs voor jou, om Mijn genade in die mate te kennen dat je daar eerlijk met anderen over kunt spreken zonder onecht te zijn, zonder dat iets in je leven dit tegenspreekt.” De voorzienende genade We gaan door naar het volgende hoofdstuk. “Maar aan een ieder onzer afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate, waarin Christus haar schenkt” (4:7). Hier lezen we over een ander werk van de genade. Genade roept ons. Genade leidt ons binnen in Gods geweldige voornemen, in overeenstemming met Zijn doel voor de komende eeuwen “om de overweldigende rijkdom zijner genade te tonen naar zijn goedertierenheid over ons in Christus Jezus”. Het volgende aspect is dat genade ons iets te doen geeft – een boodschap om over te brengen. En dan hebben we de genade met ons die er volledig in voorziet. “Maar aan een ieder onzer afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate waarin Christus haar schenkt.” Genade voorziet op wonderbare wijze in alles waar God ons toe roept en wat Hem voor ogen staat. De apostel kende die genade persoonlijk! Er was een tijd dat hij in moeilijkheden was, in alles in de druk, om raad verlegen, vervolgd, ter aarde geworpen, gehandicapt en gedwarsboomd door iets in zijn leven. Het was niet een of andere zonde, niet iets verkeerds, maar waarschijnlijk een lichamelijke ziekte. Hij omschreef het als “een doorn in het vlees, een engel des satans om hem met vuisten te slaan” (2 Cor. 12:7). Het drukte hem de hele tijd naar beneden. Hij zei: “Hoe kan ik in vredesnaam mijn dienst vervullen, hoe kan ik alles doen waartoe God mij geroepen heeft, zolang dit voortdurend in de weg staat? Het lijkt zo tegenstrijdig. Het schijnt niet te verenigen met de roeping. Aan de ene kant hoor ik een stem die zegt: God heeft je hiertoe geroepen en aan de andere kant merk ik dat Hij mij deze moeilijke handicap gegeven heeft.” Paulus zat echt met dat probleem, die schijnbare paradox. Hij zegt: “Ik riep de Here hierover aan en zei: ‘Here, neem het weg, dit is een belemmering, een beperking.’ Geen antwoord. En ik zei opnieuw: ‘Heer, neem het weg!’ Geen antwoord. En ik kwam voor de derde keer terug – “Driemaal heb ik de Here hierover gebeden” – ‘Here, neem het weg.’ En de Here zei niet: ‘Nee, dat doe Ik niet’, maar Hij heeft tegen mij gezegd: “Mijn genade is u genoeg, want de kracht openbaart zich eerst ten volle in zwakheid”. ‘Zonder het weg te nemen, zal Ik het mogelijk voor je maken om alles te doen wat Ik je wil laten doen. Je hebt misschien beperkingen, misschien moeilijkheden; bepaalde dingen lijken nederlaag te voorspellen, maar ondanks dat kan de genade je in staat stellen het te doen.” Deze dingen kunnen noodzakelijk zijn, zoals Paulus inzag, “opdat ik mij niet te zeer zou verheffen.” Misschien zijn ze nodig om ons voor trots te bewaren, die meer dan wat ook een bediening schipbreuk zou doen lijden. Trots vernietigt bruikbaarheid voor God veel eerder dan ziekte of zwakheid of “een engel des satans die mij met vuisten slaat”. Laten we daarvoor op onze hoede zijn, koste wat het kost, en steunen op de genade die ervoor zal zorgen dat het werk klaar komt. 23 De invloed van genade “Geen liederlijk woord kome uit uw mond, maar als gij een goed woord hebt, tot opbouw, waar dit nuttig is, opdat zij, die het horen, genade ontvangen” (4:29). De uitwerking van genade in ons leven is dat we ons op de juiste manier gedragen en op de juiste manier spreken, dat we goed en hoffelijk zijn, dingen zeggen die genade brengen aan anderen, zodat zij, vanwege het werk van genade in ons, ook gekenmerkt worden door de genade van God. Dit is de invloed van de genade in ons leven. De genade van God die in uw en mijn leven werkt, betekent een invloed op anderen, zodat zij ook onder de invloed van die genade komen en andere mensen worden. “Geen liederlijk woord kome uit uw mond”. Vanwege het werk van genade in u gebruikt u niet dezelfde woorden die anderen gebruiken. Maar daar houdt het niet mee op. Uw aanwezigheid maakt dat andere mensen aanvoelen dat het verkeerd is om iets dergelijks te zeggen, en zo te praten, en zelfs goddeloze mensen gebruiken hun liederlijke woorden niet meer in uw aanwezigheid. De genade van God in uw leven is een weerhouding voor hen. En als ze zich toch laten gaan, voelen ze zich achteraf rot! “Ik wou dat ik je geheim kende. Hoe is het mogelijk dat je, als je slecht behandeld wordt, geen lelijke woorden gebruikt. Je beheerst je!” Dat is een simpel begin van een werk van genade in anderen vanwege het werk van genade in u – de uitwerking van genade op andere mensen nadat het eerst in ons gewerkt heeft. “Opdat zij die het horen genade ontvangen”. Dat is de beste bediening die er is, nietwaar? – veel beter dan preken en praten en andere mensen zeggen wat ze wel of niet moeten doen. Laat hun de genade van God zien, zodat ze onder de invloed daarvan komen en veranderd mogen worden. Genade is effectief. Het is niet iets passiefs. Het is iets dat invloed op anderen heeft. De zegen van de genade Tenslotte: “De genade zij met allen, die onze Here Jezus Christus onvergankelijk liefhebben” (6:24). “De genade zij met allen …” Dit is een onderdeel van wat wij de “Zegen” noemen. “Vrede zij de broeders en liefde met geloof, van God de Vader en van de Here Jezus Christus.” Ja, maar het is een zegen van genade! Een zegen is niet slechts een formule die aan het eind van een samenkomst wordt uitgesproken. Het is een zegen die we meedelen aan anderen. En wij horen een zegen te zijn. Wij moeten de genade van God zijn in deze wereld, de zegen van God voor anderen. Het is zo gemakkelijk iets uit te spreken dat wij de “zegen” noemen. Maar de man die deze brief beëindigde met deze woorden, gebruikte niet zomaar vrome taal om zijn brief op een mooie manier af te sluiten. Hijzelf was een zegen. En u en ik zijn onder de zegen van de genade van God gekomen in deze mens Paulus. Nu is diezelfde genade voor ons, zodat wij tot zegen zouden zijn. Niet slechts dat we om een zegen bidden voor anderen, en ook niet dat we zegeningen uitspreken over anderen, maar dat we een zegen zijn – de zegen van de genade van God. De genade van God is iets groots: ze is bij machte te redden, te bewaren, te gebruiken en ons tot een zegen te maken. Als we op de genade van God ingaan, komen we in iets dat geweldig is, iets dat nooit en te nimmer door iets anders wat we hebben gecompenseerd kan worden. En daarom was de apostel bezorgd en bad dat de gelovigen de genade van God niet zouden missen. Wij bidden dat ook voor ieder die nog niet het eigendom van de Heer is – dat ze de genade van God niet zullen missen. Dit gunstbewijs is vrij beschikbaar voor ons en, omdat het genade is, vraagt het geen basis waarop het kan werken. We hoeven niets te doen, alleen in geloof het te aanvaarden. Geloven in de betrouwbaarheid van God. Dat is alles. Je legt alleen maar de genade terug als je op de een of andere wijze redeneert: “Ik 24 ben niet goed genoeg.” Dat sluit de genade buiten, nietwaar? Want genade is juist wat het is omdat wij niet goed genoeg zijn! We zouden haast kunnen zeggen dat het een vereiste is dat we niet goed genoeg zijn. Er zou helemaal geen genade zijn als we goed genoeg waren. Genade vooronderstelt dat we niet goed genoeg zijn en dat we daar niets aan kunnen veranderen. Misschien redeneert u: “Maar als ik begin zal ik het niet kunnen afmaken” – en je sluit genade weer buiten, omdat niemand van ons ooit één dag heeft kunnen leven zonder de genade van God, zoals we maar al te goed weten. We ontvangen genade om verder te gaan. “Maar ik zal nooit van nut kunnen zijn voor God – o nee, hoe zou ik ooit de Here kunnen dienen.” Als je dat zegt zet je de genade buiten de deur. Vraag de mensen die het meest door God gebruikt zijn, vraag deze man Paulus, die zo machtig gebruikt werd. Was het omdat hij zo’n goede opleiding had gehad, zo intelligent was, en zo’n krachtige wil had? Hij zal tegen u zeggen: “Zeker niet; dat alles zou me niet verder hebben kunnen brengen. Niets anders dan de genade van God heeft me mijn bediening doen vervullen.” U zegt: “Ik denk dat die grootse roeping waar u het over hebt, mij te hoog gegrepen is. Voor sommige mensen lukt het misschien wel, maar ik kan onmogelijk geloven dat het voor mij van toepassing is.” Wanneer u dat zegt sluit u opnieuw de genade buiten de deur, want het is de genade die het mogelijk maakt. Het was genade die onze naam heeft geschreven in het boek des levens van het Lam, en de genade die met ons begonnen is, zal het ook volmaken. Het is alles uit genade. Werp uzelf op de genade van God. Ik ben er zeker van dat sommigen van ons die de Here al lang kennen, ontdekt hebben dat dit het enige is en we willen het opnieuw doen: ons alleen maar in de rivier werpen en ons door de stroom mee laten nemen – de rivier van Zijn genade. HOOFDSTUK ZES GEEST EN LEVEN “De Geest is het, die levend maakt, het vlees doet geen nut; de woorden, die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven” (Joh. 6:63). Deze twee woorden, geest en leven, spreken in de eerste plaats van de natuur en in de tweede plaats van de uitwerking daarvan: geestelijk zijn van nature en leven als het gevolg daarvan. Geestelijk zijn veroorzaakt scheiding De context van ons vers laat duidelijk zien dat deze twee inderdaad tot scheiding leidden. Het was in de eerste plaats een scheiding tussen Christus en de Joden als zodanig. Maar in de tweede plaats was het een scheiding tussen Christus en een aantal van Zijn discipelen die slechts aanhangers waren, uiterlijke volgelingen – ze waren niet “toegevoegd” tot Hem in geestelijk opzicht. “Niemand kan tot Mij komen, tenzij de Vader, die Mij gezonden heeft, hem trekke” (:44). Er waren kennelijk vrij veel mensen die zichzelf bij Hem aansloten, die met Jezus optrokken. Waar je Hem vond, zag je hen ook altijd – dezelfde bekende gezichten die er altijd waren en ook belangstelling hadden. En toch waren ze niet op geestelijke wijze door de Vader tot Hem getrokken. Er was geen innerlijke verandering. Als Hij begon te spreken over diepere geestelijke dingen, kwamen ze tot de ontdekking dat ze Hem niet langer konden volgen, want ze waren innerlijk geen discipelen. “Van toen af keerden velen van zijn discipelen terug en gingen niet langer met Hem mee” (:66). Ze haakten gewoon af. Zijn woorden vonden, omdat ze geestelijk waren, geen corresponderende geestelijke grond, en daarom brachten ze scheiding. Het is belangrijk om dit op te merken, want het geeft over veel dingen licht. 25 Het was in de eerste plaats een scheiding tussen geestelijk zijn en materialisme. Als we over materialisme spreken, denken we gewoonlijk aan iets grofs, iets wat te maken heeft met de wereld van de handel, van financiën enzovoort – dat terrein van de wereld, maar het heeft een veel bredere toepassing. Materialisme omvat alles wat gezien, getast en geproefd kan worden door de natuurlijke zintuigen. Het is het materiële in tegenstelling tot het geestelijke, het zichtbare tegenover het onzichtbare, het tijdelijke tegenover het eeuwige, het aardse tegenover het hemelse. In de tweede plaats is het ook de scheiding tussen geestelijk zijn en het “ceremonialisme”. Uiteraard is ceremonialisme alleen maar een aspect van materialisme – het religieuze aspect. Deze zeer ceremoniële schriftgeleerden, Farizeeën, oversten en priesters in Israël waren heel erg materialistisch, zoals we weten. Alles was aan de buitenkant. Het was een scheiding tussen alles wat te maken had met de uiterlijke vormen en procedures van religieuze instellingen, en geestelijk zijn. In de derde plaats was het de scheiding tussen geestelijk zijn en mystiek; een scheiding die heel reëel is, maar vaak erg moeilijk te traceren en te definiëren. U weet dat de godsdienst van het Oude Testament grotendeels een godsdienst was van symbolen. We zouden kunnen zeggen dat het volledig in een allesomvattend systeem van symboliek gegoten was. We komen daar later nog op terug. Het is zo gemakkelijk om symboliek te interpreteren als mystiek en dat aan te zien voor geestelijk. Al deze oudtestamentische symbolen, waar we zo meteen meer over gaan zeggen, zijn zo mysterieus! Je kunt ook zeggen, zo mystiek! Dat komt op hetzelfde neer. En dan worden ze fascinerend, speciaal voor een bepaald soort mensen. En ze worden opgepakt en diepzinnig uitgelegd. Dit gebeurt heel veel. En het blijft een soort mysterieuze fascinatie die tot niets leidt. Het is allemaal even fantastisch. Het mysterieuze is fascinerend. U moet er diep over nadenken. Dat is aantrekkelijk voor bepaalde soorten mensen. Maar wat heb je na al je studie van types en symbolen? Waar leidt het toe? Hoeveel echte geestelijke groei komt er uit voort? Hoeveel hiervan blijft alleen maar verstandelijk genot? Mystiek en geestelijk zijn zijn twee volslagen verschillende dingen – het zijn twee verschillende werelden. Mystiek is in het christendom ingeslopen en wordt aangezien voor geestelijk zijn. Maar het heeft er niets mee te maken. Het is erg belangrijk om dit in te zien. We kunnen alles samenvatten door te zeggen dat het de scheiding is tussen wat van de Geest is en wat van de ziel is. De oudtestamentische godsdienst van het volk Israël was volkomen van de ziel, dat wil zeggen, het was iets wat door de natuurlijke mens gewaardeerd kon worden. Hij kon toekijken en zelfs eraan deelnemen zonder een ander mens te worden. Hij kon er volkomen door in beslag genomen worden, zodat het het allerbelangrijkste in het leven was, en toch maakte het geen enkel verschil in zijn leven. Het is van de ziel. Wat van de Geest is, is wezenlijk anders. Het behoort niet alleen tot een volkomen andere wereld, het heeft ook een totaal andere uitwerking. De Here Jezus zei: “De Geest is het die levend maakt, het vlees doet geen nut.” Natuurlijk bedoelde Hij met het vlees niet het lichaam, maar “het natuurlijke leven”. Hij zegt tegen deze godsdienstige mensen die het Oude Testament hadden met zijn vormen en symboliek, zijn typologie en al het andere: “In de wereld van de geestelijke dingen kom je nergens met de ziel en het natuurlijke leven.” Geestelijk zijn – de toets en de waarheid De toets van al het religieuze is: in hoeverre bereikt het werkelijk zijn doel, namelijk het maken van geestelijke mannen en vrouwen, geestelijke en levende mensen? Hierin ligt de toets van alles. Alles wat deze godsdienstige Joodse natie bezat – en dat was een zeer grote rijkdom – maakte hen niet geestelijk en daarom niet tot levende mensen in de ware zin van het woord. We lezen in dit hoofdstuk in Johannes dat de Here Jezus hier de vinger bij legt – dat er een geweldige kloof is 26 tussen dit alles en werkelijk geestelijk zijn. En dan noemt Hij de toets. De waarde van alle dingen, van onze bijbelkennis, van alle rijkdom die we ontleend hebben aan bijbelstudie, van alle dingen die we doen in de naam van de Here, van elke instelling en alle middelen voor christelijk dienstbetoon, wordt getoetst door deze ene vraag: in hoeverre brengt het geestelijke mannen en vrouwen voort? Dit is een uiterst noodzakelijke uitdaging voor het hedendaagse christendom. In het christendom zoals wij het kennen, kunnen we werkelijk geestelijke mensen onderscheiden en mensen die dat niet zijn, hoewel belijdende christenen. Merk op dat al het andere, alles wat anders is dan geestelijk, of geestelijke mannen en vrouwen, levend zoals Jezus dat bedoelt, “niet de waarheid” is, zoals Hij zegt. Voortdurend maakte Hij dit onderscheid in het Johannes evangelie. Misschien wel het bekendste voorbeeld hiervan vinden we in Johannes 4 in het gesprek met de Samaritaanse vrouw. Op een bepaald punt werd het gesprek nogal pijnlijk, te persoonlijk, en zij verandert van onderwerp. Ze zag dat Hij een “religieuze man” was en sneed daarom een religieus onderwerp aan: “Onze vaderen hebben op deze berg aangebeden en gijlieden zegt dat te Jeruzalem de plaats is waar men moet aanbidden. Jezus antwoordde: "Geloof Mij, vrouw, de ure komt dat gij noch op deze berg, noch te Jeruzalem de Vader zult aanbidden. God is geest en wie Hem aanbidden, moeten aanbidden in geest en in waarheid. De Vader zoekt zulke aanbidders” (4:21-24). De berg Gerizim, de tempel van de Samaritanen, en Jeruzalem, de tempel van de Joden, vertegenwoordigden het hele godsdienstige systeem in dat land. Deze tempel is materieel; het is aards, het is ceremonieel en de Here Jezus veegt eenvoudig dat alles van de tafel. Hij zegt: “Dat is niet de waarheid; de waarheid is alleen dat wat geestelijk is. Dat is de enige waarheid.” “In geest en in waarheid.” Zie maar hoe vaak Hij dat benadrukt. Het is de kern van Johannes 6. Wat is de waarheid volgens Jezus? Alleen dat wat wezenlijk geestelijk van aard is. Geestelijk zijn betekent zien Het eerste dat we over geestelijk zijn willen opmerken is dat je ogen moet hebben om te kunnen zien. Kijk naar het verband van de woorden uit Johannes 6: “En zij zeiden: Is dit niet Jezus, de zoon van Jozef, wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Hij nu: Ik ben uit de hemel nedergedaald?” (vers 42). Dit is veelzeggend. Weet u, deze godsdienstige mensen met al hun religieuze verantwoordelijkheid, kenden Hem alleen op aardse wijze. Ze hadden geen flauw idee van Hem op hemelse wijze. Hij zegt herhaaldelijk: “Ik ben van de hemel neergedaald”, “Ik ben het brood dat uit de hemel nedergedaald is”. “O”, zeggen ze, “dit gaat ons begrip te boven, dit is klinkklare onzin!” Het was juist op dit punt dat ten eerste de Joden en daarna Zijn discipelen zich van Hem afkeerden. Ze konden niet verder zien dan het aardse en tijdelijke. Ze kenden Hem alleen op die beperkte manier van het vlees en absoluut niet op een hemelse manier. Dit spreken over iemand die uit de hemel neerdaalde was voor hen volkomen buiten hun gezichtsveld. Het allereerste kenmerk van geestelijk zijn is zien. Dat is duidelijk bij de cherubs waar we eerder over spraken. We hebben nog lang niet alles daarover gezegd en komen er nu weer op terug. We weten dat een van de opvallendste kenmerken van de cherubs hun ogen waren, die alles zagen, alles begrepen. Wat zijn cherubs? In de eerste plaats zijn het geen engelen en ook geen andere hemelse wezens. Het zijn eigenlijk helemaal geen bestaande wezens. Er zijn geen geschapen schepselen in de hemel, noch op de aarde of waar dan ook, die met hen overeenkomen. De cherubs zijn een symbolische uitdrukking van geestelijke gedachten, goddelijke gedachten. Wij in onze praktische westerse wereld gebruiken toch nog heel veel symbolen. Daarzonder zouden we niet erg ver komen in bijvoorbeeld onze 27 wiskunde! Dit gold vooral voor de antieke wereld, waar symboliek normaal was voor alle dingen. En God heeft ervoor gekozen om Zijn eeuwige waarheden en geestelijke principes weer te geven in de vorm van oosterse symbolen. Jezus zelf sprak over hemelse en geestelijke waarheden in gelijkenissen. Johannes gebruikte in het boek Openbaring veel symbolen. Paulus en Petrus geven geestelijke principes en waarheden weer in metaforen. Paulus gebruikt veel en interessante metaforen, maar slechts als middel om geestelijke waarheden te verklaren. Als de bijbel in de eerste plaats geschreven was voor de moderne westerse wereld, zou er veel minder symboliek gebruikt zijn. Maar God heeft ervoor gekozen om deze middelen en deze methoden te gebruiken. Maar Hij die ze gegeven heeft moet ze ook interpreteren. Toen de heilige Geest goddelijke waarheden en principes op deze wijze weergaf, heeft Hij nooit bedoeld dat ze een doel in zichzelf zouden worden. Er lag een bedoeling achter en alleen Hij, de heilige Geest, kan die verklaren. Zonder Hem zijn ze niet uit te leggen. Er is altijd het gevaar dat men deze dingen interpreteert zonder de heilige Geest, en het resultaat is mystiek. Als symbolen en types zijn ze fascinerend, maar het blijven abstracte ideeën. Er is geen praktische toepassing. Er is geen geestelijk resultaat. We willen nu onder de leiding van de heilige Geest de praktische waarheid achter deze symbolen zien. Ons bezig zijn met de bijbel moet altijd leiden tot praktische resultaten. “De woorden die Ik tot u gesproken heb, zijn geest en zijn leven”, niet slechts interessant en fascinerend. De principes van de cherubs in Handelingen De cherubs (of de wezens) symboliseren onder andere vier hoofdkenmerken. In de eerste plaats hemelse en geestelijke heerschappij in de schepping, zoals we dat zien in het aspect van de leeuw. In de tweede plaats hemelse en geestelijke kracht, uitgedrukt in het aspect van het rund. In de derde plaats hemelse en geestelijke “intelligentie”, weergegeven door het mensaspect van de wezens. En tenslotte het symbool van hemelse en geestelijke soevereiniteit, in de zin van absolute vrijheid van beweging – de arend. Een adelaar met zijn vleugels spreekt van compleet vrij zijn van aardse banden. Hij zweeft waar hij wil. Het lijkt wel of de hele wereld en de hemel van hem zijn. Deze volledige bewegingsvrijheid en absolute soevereiniteit zijn er het symbool van dat de heilige Geest absolute soevereine vrijheid vraagt om te doen zoals Hij wil, wat Hij wil en hoe Hij wil. Deze vier principes zijn wezenlijk voor het leven. De cherubs zijn “levende wezens” omdat zij deze principes belichamen. In het Nieuwe Testament, in Handelingen, zien we de praktische uitdrukking van dit alles. De Mens zit op de troon en deze principes zijn werkzaam in de gemeente en door de gemeente. In de eerste plaats zien we hier de absolute heerschappij van de hemel (de leeuw). Maar we zien ook in dit boek enorme kracht zoals van het rund, waarvoor alles moet wijken. Wat er ook in de weg mag komen, het zal moeten wijken. Er is hier een kracht die beslist niet verklaard kan worden op aardse gronden. De instrumenten van deze kracht zijn mensen die niet in tel zijn in deze wereld. Ze hebben geen status of prestige, geen titel of reputatie, en toch moet alles voor hen wijken. Een vijandelijke macht steekt de kop op en het schijnt even alsof die gaat overwinnen. Maar lees verder, lees tot aan het einde. Hier werkt de sterkte van de hemel in mensen die niets in deze wereld te betekenen hebben. Wat betreft geestelijke en hemelse intelligentie, dat is volmaakt duidelijk in het boek Handelingen. De betrokken mensen ontvangen een kennis en een inzicht rechtstreeks uit de hemel. We hebben al iets gezegd over de geweldige verandering in hun begrip. Ze begrepen alles verkeerd en verklaarden het naar hun eigen inzicht tot de komst van de heilige Geest. Toen kwam er een totale omkeer in hun zienswijze en mentaliteit. Ze zagen de dingen volkomen anders. Ze hadden hemelse en geestelijke “intelligentie” ontvangen. Dit wordt door heel veel in het Nieuwe Testament bevestigd, nietwaar? “… dat gij moogt staan, volmaakt en verzekerd bij alles wat God wil” (Col. 4:12b). “… totdat wij allen de eenheid des 28 geloofs en der volle kennis van de Zoon Gods bereikt hebben” (Ef. 4:13). Het vierde dat we noemden is zelfs nog duidelijker in Handelingen: de absolute soevereine heerschappij en voortgang van de heilige Geest, die onmogelijk te stuiten is. Zelfs al zouden het de apostelen zijn die ertegenin gingen, de heilige Geest zal dat onmiddellijk afwijzen en zeggen: “Ik verlang absolute vrijheid van jullie tradities, van jullie interpretaties, van jullie geijkte manier van doen. Ik verlang absolute vrijheid om Mijn gang te gaan. Als je daar niet in mee kunt komen, dan moet Ik je achterlaten. Ik ga door.” Dit alles is heel praktisch. Het boek Handelingen is een heel praktisch boek, nietwaar? Wat de levende wezens, de cherubs, symboliseerden, is hier daadwerkelijk in werking. En wat is het gevolg? Leven! Wat een leven! Alles leeft. Als de hemelse orde en de hemelse principes echt gevolgd worden, dan is daar leven. En de levende wezens, de cherubs, vertegenwoordigen deze principes. De cherubs in de hof We willen nu iets meer zien van de cherubs en hun functie in het Oude Testament. We zien ze voor het eerst in Genesis 3:24: “En Hij verdreef de mens en Hij stelde ten oosten van de hof van Eden de cherubs met een flikkerend zwaard, dat zich heen en weer wendde, om de weg tot de boom des levens te bewaken.” Wat is hun plaats en functie hier? We zien drie dingen: a) de mens is buiten de hof, b) de boom des levens is in de hof en c) de cherubs staan daartussenin, tussen de verbannen en buitengesloten mens en de boom des levens. Zoals gezegd vertegenwoordigen de cherubs het geestelijk element van de heerschappij over de schepping. We zien duidelijk dat ze de zondige en gevallen mens belemmeren om die plaats van heerschappij in te nemen. De mens was daartoe geschapen en in de hof geplaatst – om namens God over de schepping te heersen. Maar hij heeft gezondigd en is verbannen en nu staan de cherubs, de belichaming van hemelse principes van heerschappij, hem in de weg. Ze blokkeren zijn pad; ze sluiten hem buiten zijn plaats als Gods vertegenwoordiger om over de schepping te heersen. De vier dingen die we genoemd hebben over de cherubs zijn de kenmerken en de rechten van de Geest van God. Het zijn hemelse heerschappij, hemelse en geestelijke kracht, hemelse en geestelijke kennis en inzicht, hemelse en geestelijke vrijheid om te gaan waar Hij wil. Maar de mens heeft deze principes, deze rechten van de heilige Geest geschonden. Hij heeft in principe tegen de heilige Geest gezondigd. Deze zelfde dingen blokkeren zijn pad en zeggen: “Je hebt geen plaats in dit koninkrijk, je hebt geen gezag hier, je hebt geen kracht hier, je hebt geen kennis hier, je hebt geen vrijheid om te gaan waar je wilt; je bent buitengesloten. Het koninkrijk is wezenlijk hemels en geestelijk, alleen geestelijke mensen kunnen hier binnenkomen. De wetten van dit geestelijke koninkrijk maken het ongeestelijke mensen onmogelijk daarin een plaats te hebben.” Als verantwoordelijke mensen in het werk van God, moeten we deze wetten serieus onder ogen zien. En er zijn wetten. Als ze in acht genomen waren zou de gemeente, het christendom, totaal anders zijn. De schending van deze wetten heeft geresulteerd in een ontzaglijke, verschrikkelijke ramp. Alleen geestelijke mannen en vrouwen hebben een plaats hier, of recht, of gezag, of kennis, of vrijheid om de dingen van het koninkrijk der hemelen aan te raken. Het evangelie zegt het met andere woorden: “U moet uit de Geest geboren zijn.” “Wat uit het vlees geboren is, is vlees” – en is dus buitengesloten. “Wat uit de Geest geboren is, is geest.” Dus staan de cherubs daar, omdat zij de wetten van het hemelse koninkrijk vertegenwoordigen, en zeggen met klem: “Kijk! Jullie die de hemelse wetten geschonden hebben, zijn buitengesloten. Jullie kunnen geen leven hebben; jullie zijn in de dood.” Maar aan de andere kant verklaren ze vanwege hun positie ook dat als wij het koninkrijk, dat gekenmerkt wordt door eeuwig leven willen binnengaan, en onze plaats van heerschappij weer willen innemen – wat in het bijzonder de roeping is 29 van de gemeente in de komende eeuwen, en wat hetgene is waarvoor de Here ons probeert klaar te maken – dan is het noodzakelijk dat wij geestelijke mannen en vrouwen zijn. Want alleen geestelijke mensen – of zullen we het in het enkelvoud zeggen, alleen de geestelijke mens – kan krachtens geestelijk en hemels leven, terugkeren tot zijn door God bedoelde functie van heerschappij. “Gij doet hem heersen over de werken uwer handen” (Ps. 8:7). “Doch thans zien wij nog niet, dat hem alle dingen onderworpen zijn; maar wij zien Jezus” – let op de naam Jezus – “… met heerlijkheid en eer gekroond” (Hebr. 2:8,9). We zien de Vertegenwoordiger van deze hele nieuwe mensheid op de plaats die God voor die mensheid bedoeld had, en nog steeds bedoelt. Dit eerste schriftgedeelte over de cherubs heeft ons maar één ding te zeggen: de mens die niet geestelijk is, is buitengesloten, en alles wat niet volgens de hemelse en geestelijke principes is, staat buiten Gods bestel. De cherubs in de tabernakel Vervolgens zien we de cherubs in Exodus 25 en 26. Er is veel over dit gedeelte te zeggen, maar we kunnen nu niet in details treden. In de eerste plaats zien we dat er verandering is, een belangrijke verandering. De cherubs zijn niet buiten, ze zijn binnen. Bovendien zijn ze daar permanent en ze zijn er in rust. Vervolgens willen we opmerken dat dit gedeelte over de priesterdienst gaat. De overheersende kenmerken van dit hele oudtestamentische gedeelte zijn de priester en het altaar. En dat verklaart de plaats van de cherubs. Het belangrijke woord hier is middelaarschap: het bloed van verzoening, het reinigingswater, de zalfolie. Deze dingen gaan samen met de cherubs daarbinnen (in het heiligdom). Ze zijn ingeweven in het gordijn, het voorhangsel: het witte linnen, gerechtigheid in de mens; blauwpurper, het hemelse in de mens; roodpurper, koninklijke waardigheid in de mens; scharlaken, het lijden van de Mens. Dit zijn de vier elementen van de cherubs daarbinnen. Ze bedekken het verzoendeksel – de plaats van het bloed der verzoening, de plaats waar God spreekt, de plaats van het verbond. Het omvat alles wat er bedoeld wordt met “een nieuwe schepping in Christus”. Hier spreken ze van de verlossing van alle dingen voor God – de verlossing van de hemelse, geestelijke orde; de verklaring dat door de verlossing van de hemelse orde de mens weer verenigd is met God. Het beeld in Genesis sprak van scheiding tussen de mens en God. De mens was buitengesloten, verbannen. Er was een onoverkomelijke barrière. Maar hier zien we een heel ander beeld: ze zijn weer samen. De cherubs op het voorhangsel verklaren: God en de mens zijn samen, in een geestelijke relatie, in een hemelse orde. De eenheid is hersteld. Alles is tot rust gekomen. Ik veronderstel dat er geen stillere plaats op aarde was dan binnen het voorhangsel. Alles sprak van vrede, van rust, van harmonie. En daarom gaat de priesterlijke dienst door. Het is de bediening van verzoening. Eerst betekenen de cherubs scheiding, dan verzoening. Wat verloren gegaan was in Genesis, vinden we hier in Exodus weer terug. Als God een waarachtige hemelse en geestelijke orde heeft, op basis van wat Christus gedaan heeft aan het kruis, wat gebeurt er dan? Mensen worden gered! In onze tijd is het gebruikelijk speciale acties te ondernemen, heel veel moeite te doen om mensen tot behoudenis te brengen. Ik bedoel dit niet als kritiek. Het lijkt wel of het zo wel gedaan moet worden, vanwege de gemeente zoals die is. Maar als God een gemeente had met deze hemelse natuur, deze hemelse ordening, dan zou het normaal zijn dat er voortdurend mensen gered werden. “En de Here voegde dagelijks toe aan de kring, die behouden werden.” Maar de Here moet wel datgene hebben waaraan Hij toe kan voegen. De cherubs in de tempel 30 Hier waren de cherubs: 1. In het heilige der heiligen (1 Kon. 6:23; 2 Kron. 3:10). 2. Op de muren van het huis (1 Kon. 6:29; 2 Kron. 3:7). 3. Op de deuren van het heilige der heiligen (1 Kon. 6:32). 4. Op de deuren van de tempel (1 Kon. 6:35). 5. Op het voorhangsel (2 Kron. 3:14). 6. Op de koperen zee (1 Kon. 7:29,36). Twee van deze cherubs waren van goud, twee waren van olijfhout met goud overtrokken. Twee is het bijbelse symbool voor een volledig getuigenis. “Als twee van u op de aarde iets eenparig zullen begeren …” (Mat. 18:19). Twee van goud spreekt van de kostbaarheid van wat hier gesymboliseerd wordt. Twee van olijfhout, overtrokken met goud, spreekt van de mens, bekrachtigd door de heilige Geest. We weten dat olijfolie van de Geest spreekt, de olijfboom van de kracht van de Geest in de mens naar Gods plan. De ogen van twee van de cherubs zijn op het bloed gericht; de andere twee overzien de plaats van de priesterdienst in de tempel. Let er op hoe groot deze twee zijn. Hun vleugels strekken zich uit over de hele breedte van het huis. Wat betekent dit alles? In de eerste plaats geestelijk en hemels leven vanwege het werk van Christus. Twee cherubs kijken naar het verzoendeksel op de ark, besprengd met het kostbare bloed. Hun ogen zijn dus op Christus, Gods Zoon, Gods Mens – de belichaming van Gods gedachten, van de goddelijke natuur – in Zijn volbrachte verzoeningswerk. Deze twee zijn voorovergebogen en kijken daarnaar. Leven komt alleen als we ten volle het werk van Christus, Zijn machtig werk aan het kruis bezien. Nooit anders. In de tweede plaats hemelse principes in de dienst van de Here. Het tweede paar cherubs is de uitdrukking en belichaming van ijver en bereidheid om te dienen, te gaan in gehoorzaamheid om de geringste goddelijke aanwijzing uit te voeren. Ze staan; ze zitten niet. Hun vleugels zijn uitgespreid, niet opgevouwen. En ook worden hier hun voeten genoemd. Niet in Genesis of Exodus, maar wel in Kronieken, Ezechiël en Jesaja. Hier zien we de actieve kant – het gaat om dienstbetoon. Ze zijn een uitdrukking van de bereidheid om Gods wil uit te voeren. Hun ogen zijn gericht op de plaats van dienst, het huis (2 Kron. 3:13). Het is de uitdrukking van leven – leven in dienstbetoon – met betrekking tot het heiligdom, gebaseerd op alles wat het huis betekent. De tempel is het oudtestamentische type van Gods geestelijk huis. Petrus spreekt van een geestelijk huis van levende stenen, tot het brengen van geestelijke offers (1 Pet. 2:5). Dat zijn wij; dat is de gemeente. In de gemeente moeten ook deze principes zijn die uitgedrukt worden in de cherubs, die alle dingen bedekken, zich over alles uitstrekken, alles beheersen, alles omvatten. Ze zijn daar in de dienst van God, op grond van het werk van Christus, om de motieven en principes van Zijn eigen leven – op grond daarvan dienen ze. Daarom moet ook vandaag de dienst in het huis van God in de allereerste plaats geestelijk zijn, verricht door geestelijke mensen. Het moet op grond van het gezag zijn dat alleen Christus geeft. Het moet in de kracht zijn die van Hem komt. Het moet gebaseerd zijn op het inzicht dat de Geest geeft. En het moet onder de volledige heerschappij van de Geest zijn, die zegt: “Niet jullie gedachten, niet jullie ideeën, niet wat jullie denken; Ik moet vrij spel hebben, Ik moet vrij zijn.” Samengevat zien we dat het hier in Koningen en Kronieken om dienstbetoon gaat, gebaseerd op Christus en die gekruisigd. Alleen dat is dienstbetoon. De principes in de praktijk Misschien vindt u dit alles maar moeilijk te begrijpen. Toch is het in de praktijk heel reëel. Als u een echte dienstknecht van de Heer wilt zijn en binnengaat in het voorrecht van Zijn eeuwige roeping, zult u deze vier principes ontdekken onder de 31 leiding van de heilige Geest. In de eerste plaats ontdekt u dat alle gezag bij Hem berust – de heerschappij moet op Zijn schouders zijn. En voorzover u en ik het op onze eigen schouders nemen, zullen we het gewicht daarvan moeten dragen, en het zal ons breken. We zullen ontdekken dat we buiten staan. In de tweede plaats merken we dat menselijke kracht niets kan uitrichten in geestelijke dingen. We hebben een ander soort kracht nodig. Toen Jezus zei: “Het vlees doet geen nut”, bedoelde Hij dat je het werk nooit kunt doen in de kracht van je verstand of van je wil of in de kracht van je gevoelens. En de kracht van het lichaam, al ben je nog zo sterk, zal het je ook nooit doen lukken. Alleen geestelijke kracht, kracht van boven. En in die les hebben we de hele bijbel samengevat, in zijn principes van Gods manier van werken en dienen. In de derde plaats leren we dat we niets weten tenzij de heilige Geest ons onderricht. Een van de diepste lessen die we moeten leren in de dienst van God is dat we van nature niets weten! Als we denken dat we iets weten, beperkt ons dat. En tenslotte, als we iets leren dan is het wel dat de heilige Geest Zijn eigen weg vereist. Het loopt slecht voor ons af als we de heilige Geest in de weg treden! De weg van het leven, van de “levende wezens”, is deze hemelse weg, waar deze hemelse dingen waar worden, en dat is geestelijk zijn. U zegt: “Wie is geestelijk? Wie is een geestelijke man of vrouw? Laat me er één zien!” Dan zal ik je mee moeten nemen naar iemand die volledig onder de heerschappij van de Heer staat in zijn leven, iemand die in alle dingen de Here raadpleegt en niets zonder Hem doet, iemand die zich voortdurend bewust is van de noodzaak om elk beetje kracht van de Here te betrekken en geen kracht in zichzelf heeft, iemand die altijd bereid is om te leren en maar al te goed weet dat hij niets weet, tenzij de Heer het hem bekend maakt, en iemand die de Here volkomen vrij laat om te doen zoals Hij wil. Dat is een geestelijk persoon. En hoe meer het zo is, hoe meer leven er is, hoe groter de mate van geestelijk zijn. Geest en leven, deze twee vinden we van Genesis tot Openbaring. We hebben nog niets gezegd over de cherubs in het boek Openbaring. Dat willen we in een volgend hoofdstuk doen en we zullen ontdekken dat het slechts een samenvatting is van alles wat voorafging. HOOFDSTUK ZEVEN HET LEVEN DAT OVERWINT “Ik ben … de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk” (Op. 1:17,18). “En midden in de troon en rondom de troon waren vier dieren …” (Eng. vert. “vier levende wezens” Op. 4:6). Als we deze schriftplaatsen bekijken in hun context en in het licht van het hele boek Openbaring, dan zien we hoe ze spreken van een geweldige overwinning. Uiteraard is het boek Openbaring, dat de climax van de bijbel is, het boek van de uiteindelijke overwinning van het Lam. Hier zien we een absolute overwinning op elk terrein. Maar die overwinning moeten we zien in het licht van degene die zegt: “Ik ben de levende” en van de vier levende wezens, en het is duidelijk dat het om leven gaat. Het is de overwinning van het leven. Deze woorden van de Here zelf spreken van een immense triomf. “Ik ben de levende, en Ik ben dood geweest, en zie, Ik ben levend tot in alle eeuwigheden, en Ik heb de sleutels van de dood en het dodenrijk.” Dat is een overwinning, de overwinning van het leven door de Levende. Dat geldt ook in het geval van de vier levende wezens. Eindelijk zijn we dan aangeland in de hemel, in de troon! Het is een geweldige overwinning. Het is de uitkomst van een immense en langdurige strijd – de strijd om het leven, die in de hof begon en hier in Openbaring beëindigd 32 wordt. Leven – waar het om gaat in de bijbel We kunnen de bijbel verdelen in een aantal secties die elkaar geestelijk opvolgen. En allemaal, van het begin tot het einde, gaan ze om dat ene punt, leven. Alle moeiten, alle moeilijkheden en alle strijd hebben hiermee te maken. Al die bijbelgedeelten zijn slechts aspecten van dat ene onderwerp en die ene strijd. I. IN HET OUDE TESTAMENT A. Aspecten van het leven Er is allereerst een kort inleidend gedeelte, dat dit onderwerp van het leven en de strijd daaromtrent inleidt: de eerste drie hoofdstukken van Genesis. Wat plaatsvindt in de hof heeft alles te maken met dat leven, dat eeuwige leven en wordt symbolisch aangegeven met de boom des levens. En zo begint de strijd. Het is een langdurige strijd die zich voortsleept door alle eeuwen heen, door de hele bijbel heen, totdat we aan het einde komen. Maar het einde is de overwinning van de boom des levens! Het leven heeft overwonnen. 1) Verzoening, de priester Het eerste belangrijke gedeelte van het Oude Testament loopt van Genesis 4 tot het eind van Deuteronomium en geeft ditzelfde onderwerp in een nieuwe vorm. Het is de test betreffende het leven, nu niet in het geval van individuele mensen, maar in collectieve vorm. Eerst van het menselijk geslacht en dan van het volk. Dit gedeelte gaat grotendeels over de veertig jaar van Israël in de woestijn. Het getal veertig duidt altijd op een periode van testen, van beproeving. En dit gedeelte is de geschiedenis van een volk dat getest wordt met betrekking tot leven. Maar hier is leven verbonden met verzoening; dat is het centrale thema. De symbolen van deze periode zijn de priester en het altaar. Centraal staan het grote feest, de grote offeranden, het verzoendeksel en het bloed der besprenging. De hele kwestie van leven berust op verzoening en het volk wordt op dat punt op de proef gesteld. Aan het slot van Deuteronomium is het volk in de dood: het hele volk, op twee na, komt om in de woestijn. Ze hebben de toets niet doorstaan. De waarde van het grote verzoenende werk heeft hun geen overwinning gebracht. 2) Gezag, de koning Het tweede gedeelte loopt van Jozua tot Esther. Het leven wordt nu op andere wijze getoetst. Het allesbeheersende element is nu gezag. Het begint meteen in het boek Jozua, als Jozua een man ziet staan met een uitgetrokken zwaard, die zegt dat hij de vorst van het heer des Heren is, aan wie Jozua zich moet onderwerpen. Op dat moment is de hele kwestie: wie heeft het gezag. Het symbool van deze hele periode is de troon en de koning, en dat heeft alles te maken met leven. Het punt van leven is nu verbonden met goddelijk gezag onder het volk van God. De hemelse heerschappij is nu in hun midden gevestigd. 3) Herstel, de profeet We slaan nu even het gedeelte van Job tot en met het Hooglied over en gaan naar het laatste gedeelte van het Oude Testament, van Jesaja tot Maleachi, dat weer een ander aspect naar voren brengt: de test van de oproep van de profeten. En wat is die oproep? Het volk is afgeweken van God, hun geestelijk leven is op een laag niveau. De oproep van de profeten is de oproep om tot de Here terug te keren en het volk wordt getoetst door deze oproep van de profeten. Het symbool hier is de profeet, de man. En de uitkomst van de test is opnieuw de dood, omdat het 33 leven opnieuw afgewezen werd. B. Het kruis, de grondslag van leven Samengevat zien we dat het Oude Testament ons leert dat de volheid van leven zoals God de mensen wil doen ervaren, is gebaseerd op het werk van het kruis, de grote, heerlijke verzoening en het plaatsvervangend werk van Hem die dood is geweest en levend geworden. We kunnen niet genoeg benadrukken dat er slechts één ding van wezenlijk belang is, voor God en voor de mens, en dat is de kwestie van eeuwig leven. Leven en volheid berust dus in de eerste plaats op het kruis en wat het kruis betekent. Wij kunnen dat leven alleen kennen en bezitten en daarin groeien als het kruis de grondslag is in ons leven als een toegepaste realiteit. Als het niet slechts een leerstelling is die we aanvaarden en waar we mee instemmen, maar iets wat een krachtig werk in ons doet. Want het kruis staat tegenover wat er in Genesis gebeurde. In de hof werd de hele natuur van de mens veranderd. Hij werd een ander schepsel dan wat God gemaakt en bedoeld had. Alles ging mis en er is voor hem geen oplossing, hij kan niet genezen worden. Als hij dat leven terug wil hebben dat hij verspeeld heeft, moet hij sterven en de nieuwe mens moet binnenkomen, een ander mens, naar Gods hart en bedoeling. Dat is de boodschap van het kruis: de zonde verzoend, de zondaar uit de weg, plaats makend voor de nieuwe mens. 1) Het altaar Het ontvangen van dat leven is gebaseerd op het kruis, maar ook onze groei. We hebben gezegd hoe in de tempel van Ezechiël een rivier via het altaar stroomt. Leven is altijd ten nauwste verbonden met het altaar, en dat blijft zo tot het einde toe. In de mate waarin u en ik de wet van de dood van Christus in ons laten werken, in diezelfde mate, en in die mate alleen, zal de wet van de opstanding van Christus in ons werken. Die twee gaan altijd samen. Meer dood betekent meer leven – een diepere dood, een dieper leven. De Geest van God is heel praktisch en houdt dat in evenwicht. 2) De troon Maar hier blijft het niet bij. Leven hangt ook af van het absolute gezag van de Heer in ons leven. Behalve het altaar is ook de troon wezenlijk – volledige onderwerping aan de heerschappij van Christus. Ten tijde van de koningen hing alles af van het koningschap. Als dat was zoals God bedoelde, was er overvloedig leven! Denk aan de laatste jaren van David en de veertig jaar van Salomo’s regering. Wat een leven! Wat een volheid! Wat een demonstratie van de heerlijkheid die volgt als God Zijn troon op zijn plaats heeft, als de regering naar Zijn hart is, als het volk blij is met zijn koning en hem als zodanig eert, en hem volkomen onderdanig is! Maar als het mis gaat met de troon, als het koningschap ontaardt, verandert alles. Laten we koning Uzzia als voorbeeld nemen. In het begin van zijn regering was alles goed en het bleef zo, totdat… Totdat hij voorspoedig was! O, het gevaar van voorspoed! Toen werd zijn hart trots en hij werd iemand; het zelfleven en het ‘ik’ staken de kop op. En het einde van Uzzia, een groot koning, was dat hij stierf, door God geslagen met melaatsheid. De troon werd door het slijk gehaald. Maar dan… “In het sterfjaar van koning Uzzia zag ik de Here zitten op een hoge en verheven troon” (Jes. 6:1). Tegenover een corrupte troon en eenzelfde toestand van het volk, zien we een hemelse troon opgericht. De test van het leven hangt nu samen met de troon. Het is duidelijk dat dit een heel praktische toepassing heeft. De heerschappij, het gezag, de troon van de Here is niet zomaar een abstract idee. Het is een heel praktisch iets en heeft alles te maken met de tempel, het huis van God. Leven hangt ten nauwste samen met onze volledige onderwerping aan het gezag van de Here in Zijn huis, dat is Zijn gemeente, in Zijn tempel, die nu een geestelijk 34 Lichaam is. Wat een geweldige zegeningen vloeien hieruit voort. Ik heb mensen vaak horen zeggen: “Ik kan de Here niet genoeg danken voor de zegeningen die ik ontvangen heb door Zijn volk” – waar Hij Here is. Maar aan de andere kant, kijk naar het christendom waar geen Koning is en ieder doet wat goed is in zijn eigen ogen. Er is geen gezag en niemand weet wat hij eigenlijk moet doen. Het is een droevige toestand. Dat is geen leven. Leven hangt ten nauwste samen met dit punt van goddelijk gezag dat de Here zelf ingesteld heeft. We zien in de geschiedenis van Israël dat het einde de dood was. Het ging zelfs mis met Salomo. En wat een tragedies volgden er met betrekking tot de troon! Wat een duister einde aan de periode van de koningen! En dat alles omdat de troon aan de kant werd gezet, omdat het principe van autoriteit verworpen werd. 3) De profetische bediening van herstel Daarna volgt de periode van de profeten. Wat heeft die ons te zeggen? Dit: hier zijn mannen met een boodschap van God om het volk terug te brengen – ze te onderwijzen en op te bouwen, om hen tot een volk te maken vol van de kennis des Heren. We komen daarop terug als we naar het Nieuwe Testament gaan. II. IN HET NIEUWE TESTAMENT In het Nieuwe Testament, van Mattheüs tot Judas, zien we deze drie elementen in hun geestelijke tegenhangers. Tenslotte wordt in het boek Openbaring alles samengevat in volheid. A. Aspecten van leven 1) Het kruis; de priester In de eerste plaats de evangeliën. Waar gaat het daar om? Elk heeft zijn eigen boodschap en elk een verschillend aspect, maar ze hebben één onderwerp gemeenschappelijk: het offer van het verzoenende Lam, Christus, die de mensen wordt aangeboden als het offer voor de zonde. En dat niet alleen, maar ook als middelaar, de priester. Dat alles heeft te maken met leven: leven door Hem die Zichzelf stelt als offer, als middelaar, als verlosser. Het kruis vat de evangeliën samen. 2) De Troon, de Koning We gaan nu naar het boek Handelingen en wat zien we daar? We zien de troon en de Koning op de troon. Hij is verhoogd, Hij is gezeten aan de rechterhand van de Majesteit in de hemelen. De Koning is daar. En wat een leven zien we in Handelingen omdat Jezus op de troon is! Strijd? Jazeker, een enorme tegenstand, maar er is overwinning omdat Hij op de troon is! 3) Onderricht en herstel: profetische bediening Dan vinden we van Romeinen tot Judas alles waardoor Gods volk opgebouwd moet worden. Alle onderricht, al het licht, al de openbaring die we in deze brieven vinden, is bedoeld voor opbouw. Dit alles heeft te maken met leven, leven gebaseerd op het kruis, leven verbonden met het absolute gezag van het soevereine Hoofd Christus, leven samenhangend met onze groei, onze ontwikkeling tot volwassenheid, door onderricht, door de prediking van het volledige Woord van God. Dat is het centrale punt in al die brieven. Het is een kwestie van leven of dood. Dat is heel duidelijk in bijvoorbeeld Romeinen, nietwaar? En het geldt ook voor alle andere brieven. Laten we niet denken dat het leven in ons vanzelf wel groeit – zonder dat we er iets voor hoeven te doen. Het gebeurt alleen als we onderwezen worden in de dingen van de Heer, en het licht dat de Heer geeft gehoorzamen. Als het Woord 35 van de Here in ons midden is, en we laten ons leven er niet door veranderen, smoren we dat leven in ons. De bedoeling van al het onderwijs is dat het leven in ons toeneemt – het moet levend onderwijs zijn. Al is er nog zoveel onderricht en zijn er nog zoveel samenkomsten of conferenties, het heeft geen waarde als het niet leidt tot meer leven. Dit correspondeert met het profetische gedeelte van het Oude Testament: het moet Gods volle raad en plan voor Zijn volk herstellen en Zijn volk daarin binnen brengen, en zo Zijn leven in hen doen toenemen. B. De drie grondslagen van het leven Het leven is dus gebaseerd op deze drie factoren. Dit moet heel duidelijk voor ons zijn. Het rust in de eerste plaats op de grote actieve werking van het kruis in ons leven. In de tweede plaats rust het op de absolute heerschappij van Christus als Hoofd, heel praktisch in ons leven. Het is niet alleen maar een kwestie van Jezus Christus “Heer” noemen. Hij heeft gezegd dat sommigen Hem “Heer” noemden en niet deden wat Hij zei (Luc. 6:46). Dat was huichelarij. Nee, als Jezus Heer is, betekent dat absolute onderdanigheid en onderwerping aan Hem, en Hij maakt dat op verschillende, heel eenvoudige manieren heel praktisch. In de derde plaats hangt de kwestie van leven samen met het weten van alles wat de Heer ons wil laten weten en van alles waarin Hij voorzien heeft. Kunnen wij dat ook niet enigermate uit onze eigen ervaring bevestigen? We wachten op de Here met Zijn Woord in de hand, misschien mediteren we over een bekend gedeelte en dan plotseling zien we iets wat we nog nooit eerder gezien hadden, en dat zien brengt leven voort. Het doet iets! Ik ken dat uit mijn eigen leven. Iets wat ik al heel vaak gelezen had, kreeg plotseling een nieuwe betekenis die ik niet eerder gezien had en het deed de rivier van leven stromen. Het betekent leven voor ons en dat is wat de Here bedoelt. Het leven hangt dus samen met ons kennen en al deze brieven in het Nieuwe Testament geven ons kennis. Paulus zegt ons telkens weer heel duidelijk dat het de bedoeling van de Heer is dat wij de volle kennis van Zijn Zoon bereiken. In het Grieks staat er niet gewoon “kennis”, het is volledige kennis, in de N.B.G. ook wel vertaald met rechte kennis. Er is vanaf het begin kennis die leven is. “Dit nu is het eeuwige leven, dat zij U kennen, de enige waarachtige God, en Jezus Christus, die Gij gezonden hebt” (Joh. 17:3). Dat is het begin, maar het is alleen maar het begin. Er is een verdere, diepere kennis die veel groter is en die veel meer leven betekent. En daar gaan deze brieven over. Openbaring: overwinnend leven We gaan nu naar het boek Openbaring en vinden alles daar terug. Alles, van Genesis tot Maleachi, wordt hier samengevat. Elke test heeft zijn definitieve antwoord gekregen. De duivel is uitgeschakeld. Het antwoord op de zonde was “het Lam dat geslacht is” (Op. 5:12). Het definitieve antwoord op alle anarchie en rebellie is gegeven – de Koning is op de troon, in het volle licht. “Zeven vurige fakkels branden voor de troon, dit zijn de zeven geesten Gods.” En de vier levende wezens (N.B.G. dieren), vol ogen van voren en van achteren – symbool van volmaakte kennis, volmaakt zien, volmaakte openbaring – staan overwinnend om de troon (4:5,6). Hier is de overwinning van de Zoon door het kruis; hier is de heerschappij van de heilige Geest, de geest des levens. De hele bijbel is hier in Openbaring samengevat. Er is nu volheid van leven, overwinnend leven. Het laatste beeld in Openbaring is: “En hij toonde mij een rivier van water des levens, helder als kristal, ontspringende uit de troon van God en van het Lam” (22:1). 36 Het volk van God; de belichaming van Zijn opstanding Als dit waar is en geen theorie of mooie ideeën, dan worden wij betrokken in iets groots, in deze enorme controverse van alle eeuwen. De duivel probeert alles om te voorkomen dat iemand dit leven ontvangt en het in de kiem te smoren en uit te doven in mensen die het ontvangen hebben. Op alle mogelijke manieren probeert hij in zijn grote duivelse wijsheid dit leven tegen te houden indien mogelijk. Het einde is dat God triomfeert, maar nu is er deze strijd. En wij zijn erin betrokken omdat het om het getuigenis van Jezus gaat – dat getuigenis van overwinnend leven moet in ons vlees en bloed worden. Begrijpt u dat? De enige vraag, zowel voor de gemeente als voor individuele christenen is of de absolute overwinning van Christus in de opstanding in ons belichaamd en uitgedrukt wordt – of de opstanding van de Here Jezus niet alleen een onderdeel van onze geloofsbelijdenis is, maar deel uitmaakt van het hele wezen van de christen. Om die reden heeft de Here Zijn volk of Zijn gemeente nooit beschermd tegen zeer ernstige tegenspoed en alle mogelijke tegenstand, om de simpele reden dat het de taak van de gemeente en het volk van God is om het getuigenis van Jezus te belichamen en zo de kracht van Zijn opstanding tot uitdrukking te brengen. Als wij geestelijke mensen zijn, die wandelen in de weg van Gods voornemen, hebben we herhaalde en veelzijdige ervaringen van wat op de dood lijkt – het einde van alles. Leven uit de dood – ervaringen van Paulus Er zijn dingen, hetzij in onszelf of buiten onszelf om, die ons tot volslagen wanhoop kunnen brengen, tot het eind. Als er iemand was die ooit met deze kwestie van leven te maken heeft gehad, was het Paulus wel. Hij kon over opstanding spreken als niemand anders. Als je alles wilt samenvatten wat Paulus gezegd heeft over de opstanding van Jezus als een levende ervaring van de gelovige, vind je dat in Efeziërs 1:18-20. “… zodat gij weet … hoe overweldigend groot zijn kracht is aan ons, die geloven, naar de werking van de sterkte zijner macht, die Hij heeft gewrocht in Christus, door Hem uit de doden op te wekken en Hem te zetten aan zijn rechterhand …” Overweldigend grote kracht in de opstanding, door Christus uit de doden op te wekken … “aan ons die geloven”. Dat is een geweldige uitspraak. De man die zoiets kan zeggen, zal toch zeker nooit iets negatiefs zeggen. En toch zegt deze man: “… zodat we zelfs aan ons leven wanhoopten, ja, voor eigen besef achtten wij ons als ter dood verwezen …” Aha, maar daar hield hij niet op. De zin gaat verder met “opdat wij niet op onszelf ons vertrouwen zouden stellen, maar op God, die de doden opwekt” (2 Cor. 1:8,9). Vanuit wanhoop in een nieuwe ervaring van opstanding; vanuit een toestand waar alles afgelopen leek te zijn en hij het zou moeten opgeven, in nog een machtige ervaring van opstanding. En het bleef niet bij deze ene ervaring. Aan het eind van zijn leven, met alles wat hij tot dan toe had gekend van de kracht van Zijn opstanding, zegt hij nog steeds: “Dit alles om Hem te kennen en de kracht van zijn opstanding” (Fil. 3:10). Hier zien we een man die verschrikkelijke dingen heeft meegemaakt zijn hele leven door (lees de opsomming maar van zijn ervaringen van veel doodsgevaar. 2 Cor. 11:23-27). “In doodsgevaren menigmaal”, zegt hij en hij vertelt ons hoe. En toch is hij de volkomen belichaming van overwinning over de dood – van opstanding. Mijn punt is dit: of we het leuk vinden of niet, zo ontstaat een getuigenis en om die reden laat de Here zulke ervaringen toe voor Zijn volk. Daarom heeft Hij soms een gemeente door diepe wateren laten gaan, door schaduwen des doods. En toch, wanneer het lijkt of Satan de absolute overwinning behaald heeft en de gemeente heeft weggespoeld, dan komt ze weer tevoorschijn en dat niet alleen, maar sterker dan daarvoor. Het is het oude getuigenis van Israël in Egypte: “Maar hoe meer men hen onderdrukte, des te meer vermenigvuldigden zij zich” (Ex. 1:12). Dat is het principe van opstanding: niet alleen weer tot leven komen, maar een machtige toename. Het is de Here. Bij God hangt alles ten nauwste samen met dit 37 wezenlijke punt, leven, zodat zichtbaar wordt wat het is. Het is onvernietigbaar leven en zo moet het gemanifesteerd worden. En u en ik, de gemeente, moeten een uitdrukking daarvan zijn, de belichaming. Dat is het getuigenis. Het is niet een aantal leerstellingen; het getuigenis is “Jezus is dood geweest en nu levend!” Dit blijkt duidelijk uit de geschiedenis van Gods volk, op heel veel manieren, van het begin tot het einde. Bent u het eigendom van de Here, hebt u Zijn leven ontvangen? Misschien komt u meer dan eens op een punt waar u wanhoopt aan het leven, waar het lijkt alsof alles voorbij is en er geen hoop meer is. Maar geloof me, God bedoelt het niet als een einde. Gods bedoeling is dat er meer leven zal zijn dan er tevoren ooit was. Dat is Zijn manier om het getuigenis te laten klinken. Het is heel goed om tegen de duivel te strijden, maar vergeet niet dat het eigenlijke antwoord aan de vorst van de dood is dat je het leven vasthoudt. Het zijn geen woorden, het is leven. Het is niet de manier waarop we de duivel met woorden aanvallen, het is het leven in ons dat het antwoord is. Zo zien we in het boek Openbaring alles wat zich alle eeuwen door tegen de Here verzet heeft, tot volle ontwikkeling komen en daarna verbroken en vernietigd worden. Want het leven heeft getriomfeerd. Ja, het is een ernstige zaak. Het brengt heel wat strijd met zich mee, veel uren van moeite en wanhoop. Maar alleen zo is er een getuigenis van leven. We zouden dit leven niet kennen als we niet het tegenovergestelde om ons heen zagen. Dat is het getuigenis. En zo schrijft Johannes in zijn eerste brief: “Dit is het getuigenis: God heeft ons eeuwig leven gegeven en dit leven is in Zijn Zoon. Wie de Zoon heeft, heeft het leven” (1 Joh. 5:11,12). Dit is het getuigenis: leven. Het herstel van het leven Dat is de essentie van alles wat we hebben willen zeggen in deze hoofdstukken. Tenslotte zijn de “levende wezens”, met alles wat ze symbolisch betekenen in hun verschillende aspecten, levende wezens. Hun belangrijkste kenmerk is dat ze levend zijn. Bovendien heeft hun leven een machtige uitwerking. Ik ben zo blij met de betekenis van Ezechiëls visioen in dit verband. Dat was een grote hulp voor mij. Weet u, in de tijd van Ezechiël was alles misgegaan. Het volk van God had Hem de rug toegekeerd, Hem verworpen. Ze hadden zich met andere goden ingelaten – overal was afgoderij. De heerlijkheid van de Here was van hen geweken. Het was een droevige toestand. En op dat moment zien we de levende wezens, de cherubs in actie. In de hof van Eden staan ze bij de toegang tot de hof om de weg tot de boom des levens te bewaken. In de tabernakel en de tempel zijn ze in rust op het verzoendeksel, op het voorhangsel en de gordijnen en elders. Overal zijn ze in rust. En in Ezechiël zijn ze in grote beroering. Alle dingen in dit visioen van Ezechiël spreken ervan dat er iets gedaan moet worden. Er is geen rust hier, alles is in beweging, een toonbeeld van geweldige energie. Er is bijna een geest van bezorgdheid vanwege de situatie. Deze hele kwestie van leven heeft tot een verschrikkelijk conflict geleid. Hier is een situatie waar een antwoord op moet komen. Alles wat er nu gebeurt onder het volk van God moet op de een of andere wijze overwonnen worden, omdat het van dood spreekt. En daarom worden de levende wezens bijzonder actief – ze zijn een en al actie. Ik ben blij dat het zo is, dat als er dingen misgaan, de Here bij wijze van spreken niet bij de pakken neerzit en het opgeeft en zegt: “Het heeft geen zin, we kunnen er niets meer aan doen.” Nee, het is het moment dat de Heer reageert. Misschien heb ik het mis, maar ik heb het gevoel dat de “levende wezens” in onze tijd volop in actie komen. De Here zegt ons daardoor dat Hij het niet zomaar accepteert, dat Hij niet uit het veld geslagen is. De situatie is niet teveel voor Hem. Er komt een antwoord, het is niet het einde. Het einde wordt veel en veel beter! Geloven we dat? Zo niet, dan kunnen we beter alles maar opgeven. Maar God is in beweging met dat ene doel voor ogen: de volle stromen van de rivier des levens, absoluut triomferend, in u en in mij. Tegenover de wanhoop aan onszelf en de 38 hopeloze situatie zoals we die zien – hoe donker die ook is – laten we geloven dat God ondanks alles ten volle Zijn getuigenis zal hebben dat Hij Jezus uit de doden heeft opgewekt – en dat in individuele mensen en in de gemeente van Zijn uitverkorenen. Moge de Here ons helpen om het te geloven. “Wie in Mij gelooft, gelijk de Schrift zegt, STROMEN VAN LEVEND WATER zullen uit zijn binnenste vloeien.” [ Hoofdmenu ] [ Huidig onderwerp ] T. Austin-Sparks wilde dat wat om niet werd ontvangen ook om niet wordt gegeven, zodat zijn boeken en artikelen geen copyrights kennen - toen noch nu. Het gebruik van deze artikelen staat u dus vrij, maar als u iets van deze site doorgeeft aan anderen vragen we u wel dit net zo te doen, d.w.z. zonder aanpassingen, kosten of copyrights. 39