Op zoek naar de verloren tijd Slothoofdstuk voor het boek ‘Groot en klein verzet. Temporele ordening in Nederland’ Paul de Beer Schaarste aan tijd Naarmate we rijker worden, wordt tijd schaarser. Dat lijkt op het eerste gezicht vreemd. Dankzij de stijging van de welvaart hebben we immers minder tijd nodig om in onze levensbehoeften te voorzien. We kunnen ons dus permitteren om steeds korter te gaan werken. Gedurende het grootste deel van de twintigste eeuw zijn we dit ook gaan doen. De werkweek is stapsgewijs verkort van meer dan 60 uur aan het begin van de twintigste eeuw, via 49 uur in 1920, 45 uur in 1965 en 40 uur in 1975 naar zo’n 38 uur momenteel. Doordat ook het aantal vakantiedagen en andere vrije dagen fors is uitgebreid, werkt een werknemer met een volledige baan in een jaar nog maar half zoveel uren als in 1905. De gemiddelde werknemer heeft dus meer tijd dan ooit tevoren. Maar toch lijken steeds meer werkenden te kampen met een nijpend tijdgebrek en zegt bijna een op de drie werkenden onder een hoge tijdsdruk te staan. Misschien is dit minder vreemd dan het lijkt. De welvaartsstijging heeft namelijk ook een ander effect. Daarvoor moeten we iets dieper ingaan op de bron van die welvaartsgroei. De sterk gestegen welvaart danken we aan de sterke stijging van de arbeidsproductiviteit in de afgelopen eeuw. Per uur dat we werken produceren we tegenwoordig vijftien maal zoveel als honderd jaar geleden. Dit komt niet doordat we harder zijn gaan werken, maar doordat we beter zijn opgeleid en gebruik maken van veel efficiëntere machines en apparaten. Hoewel de arbeidsproductiviteit de laatste twee jaar, als gevolg van de economische inzinking, stagneert, mogen we ervan uitgaan dat zij ook in de toekomst trendmatig met een à twee procent per jaar zal stijgen (gemiddeld steeg zij in de afgelopen eeuw zelfs met drie procent per jaar). Deze productiviteitsstijging maakt het mogelijk dat we ieder jaar per gewerkt uur een à twee procent meer verdienen. Een gevolg daarvan is echter, dat we, als we korter gaan werken, voor ieder uur dat we niet werken méér inkomen inleveren. Naarmate een gewerkt uur meer oplevert, wordt niet-werken duurder. Economen zeggen dat de ‘schaduwprijs’ van een uur vrije tijd gelijk is aan het (netto)loon dat men in een uur kan verdienen. Als we beslissen hoeveel uur we willen werken, maken we – al dan niet bewust – een afweging tussen de opbrengst van een uur werk en een uur vrije tijd. Tegenover het inkomen dat we missen als Paul de Beer is bijzonder hoogleraar arbeidsverhoudingen aan de Universiteit van Amsterdam en verbonden aan het Amsterdams Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS) en De Burcht. 1 we een uur korter gaan werken, moeten dus zoveel leuke en nuttige activiteiten in de vrije tijd staan, dat die voldoende opwegen tegen het gederfde inkomen. De nuttige opbrengst van onze vrije tijd moet dus evenredig stijgen met het uurloon! Dat we de afgelopen eeuw steeds korter zijn gaan werken terwijl het uurloon sterk is gestegen, duidt erop dat we een uur vrije tijd zelfs steeds hoger zijn gaan waarderen. Vrije tijd was in die zin een luxegoed: een goed waarvan we verhoudingsgewijs méér gaan consumeren naarmate het inkomen hoger is. Sinds het midden van de jaren tachtig stagneert dit proces echter. De wekelijkse en jaarlijkse arbeidstijd van een voltijdwerknemer zijn de laatste twintig jaar nog maar heel weinig gedaald, met niet meer dan twee procent. Doordat in dezelfde periode twee miljoen mensen extra zijn gaan werken – vooral vrouwen in een deeltijdbaan – is het aantal uren dat er per hoofd van de bevolking wordt gewerkt, fors toegenomen. In 1985 werd per volwassene onder de 65 jaar gemiddeld 970 uren per jaar gewerkt; in 2000 was dit gestegen tot 1070 uur. Dat we geleidelijk meer uren gaan werken, duidt erop dat we onze vrije tijd minder gaan waarderen in vergelijking met onze werktijd. Of beter gezegd: onze waardering van vrije tijd heeft geen gelijke tred gehouden met de waardering van het steeds hogere inkomen dat we in een uur kunnen verdienen. Om te zorgen dat de waarde van een uur vrije tijd en van een uur werk in evenwicht blijven, moeten we onze vrije tijd efficiënter besteden. Daarom stoppen we onze vrije tijd steeds voller met steeds meer activiteiten waarvoor we steeds minder tijd uittrekken. We hollen dus van hot naar her, van de crêche naar Albert Heijn, van de voetbalclub naar het wekelijkse bridge-avondje, van de fitness-club naar onze ouders, ondertussen druk bellend om nieuwe afspraken te maken en oude afspraken te verzetten, om de oppashulp te instrueren en een plaats in een restaurant te reserveren. Deze opeenhoping van activiteiten in de ‘vrije’ – dat wil zeggen: niet-betaalde – tijd doet zich het sterkst voor in de zogenaamde ‘spitsuurgezinnen’: de tweeverdieners met thuiswonende kinderen, die soms ook nog de zorg voor hulpbehoevende ouders hebben. Zij ervaren vaak een grote werkdruk – niet het minst omdat zij ook nog aan hun carrière moeten werken – en een overladen agenda buiten werktijd, waar zowel de zorg voor kinderen en eventuele ouders als het netwerk van vrienden en kennissen alle aandacht vragen. Het is met name voor deze groep dat minister Melkert in 1996 de Commissie Dagindeling instelde en vervolgens in 1999 de Stimuleringsmaatregel Dagindeling afkondigde. Doel hiervan was om, met behulp van een groot aantal experimenten, na te gaan op welke wijze de combinatie van betaald werk en onbetaalde zorgtaken beter georganiseerd zou kunnen worden. 2 Uitbesteding In het algemeen zijn er twee mogelijkheden om de overbelasting van de vrije tijd te verminderen zonder afbreuk te doen aan de noodzakelijke of gewenste zorgactiviteiten. De eerste mogelijkheid is dat men het werk door anderen laat verrichten, de tweede dat het efficiënter wordt gedaan. Als je zelf te weinig tijd hebt om op de kinderen te passen of hen te leren voetballen, pianospelen of balletdansen, als je tijd tekort hebt om je huis schoon te houden, naar de supermarkt te gaan en je hond uit te laten, als je je tijd beter kunt besteden dan in de keuken te staan, het huis te schilderen of de tuin te onderhouden, dan kun je dit werk aan anderen uitbesteden. Tegen betaling wel te verstaan. Uitbesteding van diensten is bij uitstek de oplossing voor het tijdgebrek van drukke, goed verdienende tweeverdieners. Met de groei van het aantal tweeverdieners heeft de branche van de persoonlijke dienstverlening het afgelopen decennium dan ook een snelle groei doorgemaakt: de werkgelegenheid in de horeca, de schoonmaaksector en de kinderopvang nam in de jaren negentig sterk toe. Het mooie is dat het gebrek aan tijd van de goedverdienende tweeverdieners een hoop werk schept voor mensen die anders moeilijk aan werk zouden komen. Het mes lijkt dus aan twee kanten te snijden: verlichting voor de groep die te weinig tijd (en veel geld) heeft en werk voor degenen die anders te veel tijd (en te weinig geld) zouden hebben. Toch kan uitbesteding nooit de oplossing zijn voor een algeheel gebrek aan tijd onder de bevolking. Dat is eenvoudig in te zien: ieder uur vrije tijd dat men erbij krijgt door werk uit te besteden moet door iemand anders worden vrijgemaakt om dit werk te kunnen doen. De totale hoeveelheid vrije tijd die beschikbaar is, neemt er niet door toe. Zolang die vrije tijd ongelijk verdeeld is, doordat nog een aanzienlijke groep mensen onvrijwillig zonder werk zit, betekent deze herverdeling van vrije tijd zonder meer een verbetering. Maar als het overgrote deel van de bevolking onder een tekort aan tijd gebukt gaat en het aantal onvrijwillig nietwerkenden steeds kleiner wordt, wordt het steeds moeilijker op deze wijze de beschikbare vrije tijd beter te verdelen. Daar komt bij dat het uitbesteden van werk geld kost. Als je een deel van de activiteiten die je in onbetaalde vrije tijd doet, wilt uitbesteden, zul je daarvoor een deel van het inkomen dat je in je werktijd verdient, moeten aanwenden. In feite wordt de vrije tijd daardoor duurder. Dit kan een prikkel zijn om nog langer te gaan werken, om daarmee de extra kosten van de uitbesteding te compenseren. Maar de winst aan vrije tijd wordt daardoor natuurlijk kleiner. Als degene aan wie je een dienst uitbesteedt evenveel verdient als jijzelf, zul je voor ieder uur dat je uitbesteedt, een uur extra moeten werken. Dan levert uitbesteding geen tijdwinst meer op. Sterker nog, omdat je zowel over je eigen inkomen als over dat van de dienstverlener belasting moet betalen, zul je voor ieder uur dat je wilt uitbesteden aanzienlijk meer dan een 3 uur moeten werken. Wat de dienstverlener bruto kost, zul jij immers netto moeten verdienen. Uitbesteding kost dan per saldo alleen maar tijd! Dit geldt natuurlijk alleen onder de veronderstelling dat de dienstverlener evenveel verdient als de uitbesteder en het werk bovendien niet efficiënter doet. Als we verschillen in efficiëntie even buiten beschouwing laten (daarop kom ik nog terug), is uitbesteding dus alleen mogelijk als er inkomensverschillen zijn. Alleen de rijken kunnen tijdwinst boeken door een deel van hun onbetaalde werkzaamheden uit te besteden aan minder verdienenden. Over het algemeen kennen landen met de grootste inkomensverschillen dan ook de grootste sector van persoonlijke dienstverlening. Dit verklaart bijvoorbeeld waarom deze sector in de Verenigde Staten aanzienlijk meer ontwikkeld is dan in Nederland. En de groei in Nederland in het afgelopen decennium zou wel eens mede kunnen worden verklaard door het feit dat ook in ons land de inkomensongelijkheid is toegenomen. Dat uitbesteding van diensten vooral samenhangt met de inkomensongelijkheid spreekt eigenlijk voor zich. De totale hoeveelheid beschikbare tijd in een land ligt in beginsel immers vast. Gemiddeld genomen kan iedereen maximaal één andere persoon voor zich laten werken. In een rijk land is dit niet anders dan in een arm land. Alleen degenen die rijker zijn dan de gemiddelde inwoner kunnen méér mensen voor zich laten werken en degenen die armer zijn juist minder. Het is dus louter de inkomensongelijkheid die bepaalt wie hoeveel anderen voor zich kan laten werken. Wie het tekort aan tijd denkt op te vangen via uitbesteding, zal dus moeten kiezen voor een grotere inkomensongelijkheid. In een egalitaire samenleving is haast per definitie relatief weinig ruimte voor uitbesteding. In die zin is uitbesteding bij uitstek een luxe-oplossing voor een relatief kleine elite. Uitbesteding zal nooit het algemene tekort aan tijd kunnen verminderen. Ogenschijnlijk kan dit probleem worden ondervangen door die persoonlijke dienstverlening te subsidiëren. Maar dit is slechts een schijnoplossing. Financiering uit belastinggelden, betekent immers dat ook anderen, die niet van die dienstverlening gebruik maken, eraan meebetalen. Het is, met andere woorden, alleen een middel om de lasten te herverdelen. Maar als iedereen zorgactiviteiten wil uitbesteden, biedt dit geen oplossing. Laat een land als Zweden dan niet zien, dat het mogelijk is een omvangrijke sector van persoonlijke dienstverlening in het leven te roepen door deze grotendeels via collectieve middelen te financieren? Het is waar dat in Zweden veel zorgactiviteiten die in Nederland doorgaans onbetaald worden verricht, worden aangeboden in de vorm van professionele betaalde diensten. Daar wordt echter wel een hoge prijs voor betaald: de Zweden werken aanzienlijk meer uren dan de Nederlanders, vooral doordat veel meer Zweedse vrouwen betaald werk verrichten en bovendien vaak een volledige baan hebben. Met andere woorden, om die uitbesteding te kunnen financieren, moeten de Zweden meer uren werken, zodat zij 4 de tijd die zij besparen op hun onbetaalde zorg weer grotendeels kwijt raken doordat zij minder vrije tijd hebben. Efficiënter zorgen Bovenstaande betoog dat uitbesteding uiteindelijk geen tijdwinst oplevert, geldt alleen onder de veronderstelling dat activiteiten die worden uitbesteed niet efficiënter worden verricht dan wanneer je ze zelf verricht. Is dit wel het geval, dan wordt het beeld gunstiger. Zoals opgemerkt was de enorme welvaartsstijging van de afgelopen eeuw te danken aan de sterke productiviteitsstijging. Maar als we ons betaalde werk steeds efficiënter kunnen doen, waarom dan niet ook de onbetaalde activiteiten? Als de productiviteitsstijging van het onbetaalde werk gelijk op zou gaan met de productiviteitsstijging van het betaalde werk, dan zouden alle hiervoor geschetste problemen als sneeuw voor de zon verdwijnen. Het is dan ook niet toevallig dat een flink deel van de experimenten in het kader van de stimuleringsregeling Dagindeling erop gericht waren om zorgactiviteiten efficiënter te maken. In het algemeen zijn er twee manieren om de productiviteit van onbetaalde activiteiten te vergroten. Je kunt gebruik maken van arbeidsbesparende apparatuur en je kunt het werk efficiënter organiseren. De technologische ontwikkeling, die een belangrijke motor is geweest achter de stijging van de productiviteit van het betaalde werk, heeft de afgelopen eeuw ook in de sfeer van de onbetaalde arbeid belangrijke tijdwinst opgeleverd. De wasmachine, de stofzuiger, de vaatwasser, de magnetron en de auto hebben alle ertoe bijgedragen dat uiteenlopende huishoudelijke werkzaamheden nu minder tijd kosten dan in het verleden het geval was. Het is echter de vraag of op dit terrein nog veel winst te behalen valt. Al decennialang worden ons toekomstbeelden voorgespiegeld van een volledig geautomatiseerd en gerobotiseerd huishouden (‘domotica’), maar het wil er steeds maar niet van komen. Waar blijven de zelfkokende keuken, de zelfreinigende stofzuiger en de zelfstrijkende strijkbout? Waar de mechanisering van het huishouden ver is voortgeschreden, blijkt automatisering heel wat lastiger te zijn. In feite is er de afgelopen twintig jaar nauwelijks meer iets uitgevonden dat het huishouden echt veel efficiënter maakt. Het is dan ook niet toevallig dat steeds meer goed verdienende tweeverdieners een beroep doen op een (witte of zwarte) werkster. Maar zelfs als het wel mogelijk zou zijn het huishouden door automatisering beduidend efficiënter te maken, zou dit slechts een beperkte bijdrage leveren aan de vermindering van de (vrije)tijdsdruk. In toenemende mate wordt deze tijdsdruk immers bepaald door de zorg en tijd die men wil besteden aan kinderen, ouders, vrienden en kennissen. En persoonlijke contacten zijn nu eenmaal niet of nauwelijks efficiënter te maken door ze te automatiseren. 5 Of beter gezegd, als we ze efficiënter maken verliezen ze ten dele hun persoonlijke karakter. Zo hebben de mobiele telefoon en email het ons mogelijk gemaakt op vrijwel ieder moment onze sociale relaties te onderhouden. Maar wie geregeld een telefoongesprek in de trein of de winkel afluistert (beter gezegd: gedwongen is mee te luisteren), kan moeilijk aan de indruk ontkomen dat het hierbij slechts zelden om een efficiënte uitwisseling van nuttige informatie gaat. En wie iedere avond thuis een waslijst aan emailtjes moet doorwerken om tussen de aanbiedingen voor penisverlenging en goedkope leningen, bedelbrieven van Nigeriaanse pechvogels en meldingen van onderschepte virussen, ook nog een belangrijk speciaal aan jou gericht bericht te vinden, zal af en toe verzuchten dat het vroeger heel wat minder tijd kostte om je post door te nemen. We communiceren dan misschien wel meer dan ooit tevoren, maar het lijkt alsof we aan een goed gesprek nauwelijks meer toe komen. Persoonlijke contacten met kinderen, ouders en vrienden vragen nu eenmaal tijd. Zelfs als robots en computers die contacten zouden kunnen overnemen, zouden we dat in de meeste gevallen niet willen. Een volautomatisch computergestuurd alarmsysteem voor je hoogbejaarde moeder is ongetwijfeld een belangrijke aanwinst, maar maakt een regelmatig bezoekje allerminst overbodig. Persoonlijk contact ontleent zijn waarde immers in hoge mate aan het feit dat je er zelf tijd voor vrij maakt. Om de activiteiten in onze vrije tijd efficiënter te maken, moeten we onze verwachtingen dan ook niet in de eerste plaats op de technologie richten, maar op een betere organisatie van die activiteiten. Ook hierop was een flink aantal experimenten in het kader van de Stimuleringsmaatregel Dagindeling gericht. Vaak komt efficiënter organiseren neer op een vorm van arbeidsdeling. Niet iedereen hoeft per se alles te doen. Als een moeder of vader – eventueel bij toerbeurt – bereid is meerdere kinderen naar school te brengen en van school op te halen, kunnen de andere ouders ondertussen iets anders doen. Oppasmoeders die ook enkele kinderen van anderen onder hun hoede nemen, werken volgens hetzelfde principe. Nog handiger is het als kinderen in de pauze en na de lessen op school worden opgevangen, zodat er minder met ze heen en weer gezeuld hoeft worden. (Als ze op school door een betaalde kracht worden opgevangen valt dit overigens onder uitbesteding.) In het algemeen kan ook heel wat tijd worden bespaard als verschillende activiteiten dichter bij elkaar zouden plaatsvinden, zodat er minder hoeft te worden gereisd. Door een betere organisatie van activiteiten valt ongetwijfeld een hoop tijd te winnen. Het verdient dan ook zeker aanbeveling op deze weg voort te gaan. Aangezien een efficiënte organisatie vaak moeilijk door individuele personen kan worden vormgegeven, is het belangrijk dat hierbij naar collectieve oplossingen wordt gezocht. Ouders kunnen hun krachten bundelen, of scholen kunnen de ouders van hun kinderen bepaalde faciliteiten aanbieden, of gemeenten kunnen hiervoor voorzieningen creëren. 6 Toch dient men zich te realiseren dat ook aan een efficiëntere organisatie een grens zit. Die hangt samen met twee factoren. Als activiteiten te efficiënt worden georganiseerd, kan dit ten koste gaan van de kwaliteit doordat het persoonlijke karakter eronder lijdt. Zo lijkt het geen probleem als een ouder op vier kinderen tegelijk past. Maar is het wel verstandig om dit aantal uit te breiden tot zes, zoals de Stuurgroep Dagindeling (2003: 25) voorstelt? Dan krijgt ieder kind onvermijdelijk minder aandacht en neemt het risico op ongelukjes toe. En het is zeker geen begaanbare weg om dit aantal verder uit te breiden naar acht of tien. De grens van efficiëntieverbetering wordt hier dus al snel bereikt. Een belangrijk pluspunt van onbetaalde, vrijwillige zorgactiviteiten in vergelijking met de professionele zorg door betaalde krachten is nu juist dat vrijwilligers vaak meer tijd hebben voor het persoonlijke aspect van die zorg. Het gaat er niet alleen om een hulpbehoevende bejaarde haar steunkousen aan te trekken, maar ook een praatje met haar te maken. Dat is inderdaad niet erg ‘efficiënt’, maar wie zou dat in dit geval willen? Een tweede reden waarom een efficiëntere organisatie niet altijd een verbetering is, is dat zij gepaard gaat met een vermindering van wat Ton Korver ‘tussentijd’ noemt. Tussentijd zijn de verloren minuten tussen verschillende activiteiten in: wachten bij de crèche, wachten in de rij voor de kassa in de supermarkt en in de file of simpelweg wachten tot een volgende activiteit kan beginnen. Dit beschouwen we vaak als ‘verloren’ tijd, die we door een efficiëntere organisatie zouden kunnen terugwinnen. Maar die tussentijd is nu juist vaak een van de weinige rustpunten in een drukbezet leven. Je kunt je natuurlijk, als je moet wachten, ergeren over het feit dat die anderen niet opschieten. Maar je kunt ook je gedachten de vrije loop laten en wat wegdromen. Misschien schiet je dan wel ineens de oplossing te binnen van het probleem waar je al de hele dag je hoofd over gebroken hebt. Of, wie weet, raak je in een boeiend gesprek verwikkeld met een andere wachtende. Als al deze tussentijd dankzij een efficiëntere organisatie wordt weggesneden, dreigt ons leven een nog hectischer en gejaagder karakter te krijgen. Op den duur dreigt letterlijk iedere minuut te zijn ingepland en blijft er geen enkele ruimte meer over voor spontaneïteit of een onverwachte gebeurtenis. Minder is meer Voor druk bezette tweeverdieners in het ‘spitsuur’ van het leven zijn er tal van mogelijkheden om het betaalde werk en de zorg- en andere privé-verplichtingen beter op elkaar af te stemmen en daarmee de tijdsdruk te verminderen. Uitbesteding van zorgtaken aan professionele dienstverleners is de meest directe wijze om de zorglast te verminderen. Bij veel zorgtaken met een meer persoonlijk karakter zal men er echter de voorkeur aangeven om deze op zijn minst ten dele zelf te verrichten. Het schoonmaakwerk, boodschappen en het 7 tuinonderhoud kunnen net zo goed door anderen worden gedaan, maar voor de kinderen zorgen, hulpbehoevende ouders bezoeken en zelfs de hond uitlaten zullen velen toch liever (ten dele) zelf doen. Als men daarvoor onvoldoende tijd heeft, kan men proberen dit werk efficiënter te doen, hetzij door het beter te organiseren, hetzij door gebruik te maken van tijdsbesparende technologieën. Ook bij deze oplossingen worden de grenzen echter snel bereikt, doordat zij afbreuk doen aan het persoonlijke karakter van de zorg. Hoewel er in individuele gevallen ongetwijfeld vaak veel valt te verbeteren aan de afstemming tussen werk en privé, mag men er, zeker op macroniveau, toch niet al te veel van verwachten. Als bijna iedereen kampt met tijdgebrek, valt dit niet meer op te lossen door de tijd anders te verdelen. Het streven naar een beter georganiseerde, efficiëntere dagindeling is in wezen een zoektocht naar méér van iets waarvan per definitie niet meer beschikbaar is: tijd. Hoe efficiënt we onze dag ook inrichten, de totale beschikbare tijd zal er geen minuut door toenemen. Iedere minuut die we weten ‘vrij’ te maken door onze activiteiten efficiënter te organiseren, zal het gevoel van tijdgebrek uiteindelijk alleen maar doen toenemen, doordat we een steeds grotere druk voelen om ook die extra ‘vrije’ minuut zo efficiënt mogelijk te besteden. Het is als met de grootverdieners in het bedrijfsleven: na het binnenhalen van hun eerste miljoen, gaan zij met des te meer enthousiasme op jacht naar hun tweede miljoen, en vervolgens naar hun derde, hun vierde, enzovoorts. Maar genoeg hebben ze nooit. Zo zullen we ook nooit voldoende tijd hebben. Echte tijdbesparing is nu eenmaal onmogelijk: tijd kun je niet oppotten en bewaren voor later. Juist wie zijn tijd het meest efficiënt ordent en plant, heeft het gevoel dat de tijd aan hem voorbij vliegt. En het zijn juist degenen die het minst om handen hebben en hun kostbare tijd zo ondoordacht verspillen, degenen die zich vervelen en uitkijken naar het vallen van de avond, voor wie de tijd het traagst gaat. Deze paradox biedt wellicht ook een aanknopingspunt voor een meer structurele aanpak van het probleem van tijdgebrek en dagindeling. Die aanpak zal moeten starten met het besef dat tijd altijd schaars zal blijven en dat tijdwinst dus een illusie is. Pas als men zich erbij neerlegt dat men in de beschikbare tijd slechts een beperkte hoeveelheid activiteiten kan verrichten en dat men zijn ambities daaraan dient aan te passen, komt een structurele oplossing in zicht. In plaats van ernaar te streven om in dezelfde tijd méér te doen, zal men zich moeten afvragen of men niet ook minder zou kunnen doen. De behoefte om meer te doen en de toenemende tijdsdruk die hiervan het gevolg is, kunnen niet simpelweg als een individueel probleem worden afgedaan, waarvoor ieder zelf maar haar of zijn eigen oplossing moet zoeken. Het gaat hier namelijk om een sociaal probleem, dat individuele burgers niet alleen kunnen oplossen. En als zij dit toch proberen, betalen ze er een hoge prijs voor. Een dertiger die besluit om het wat rustiger aan te doen om meer tijd aan 8 zijn kinderen te kunnen besteden, weet dat hij daarmee de volgende stap in zijn carrière wel kan vergeten. Het is niet voor niets dat ik deze zin in de mannelijke vorm formuleer: als iemand de kinderen vóór de carrière laat gaan, dan is het in de praktijk nog vrijwel altijd een vrouw. Dit lijkt mede samen te hangen met de verschillende maatschappelijke druk die op beide seksen wordt uitgeoefend. Naarmate de druk op vrouwen om ook aan hun carrière te werken, toeneemt, wordt de tijdsdruk voor tweeverdieners met kinderen alleen maar groter. Ook in de sfeer van de onbetaalde activiteiten, neemt de maatschappelijke druk toe. Als je kinderen niet woensdag naar de muziekschool en zaterdag naar de sportclub gaan, terwijl ze je ook nog af en toe meeneemt naar een theatervoorstelling en een pretpark, krijg je al snel de indruk dat je ze tekort doet. Ondertussen wordt van je verwacht dat je ook nog je netwerk van familie, vrienden en kennissen onderhoudt. Een avondje rustig thuis voor de buis, is er niet meer bij. En anders hoor je al op verwijtende toon de vraag: heb je daar dan tijd voor!? Hoewel dit beeld natuurlijk ietwat gechargeerd is, valt er veel voor te zeggen dat de toenemende tijdsdruk niet zozeer voortkomt uit een innerlijke behoefte van mensen om steeds meer te doen, maar uit maatschappelijke druk. Er is in zekere zin sprake van een prisoner's dilemma: iedereen zou wellicht gelukkiger zijn als ie het wat rustiger aan zou doen, maar zolang anderen dat niet doen, zet je jezelf buitenspel door er niet aan mee te doen. Een prisoner's dilemma is bij uitstek een probleem waarvoor de overheid, of een ander collectief, nodig is om een oplossing binnen bereik te brengen. De overheid kan stimuleren dat mensen individueel die keuze maken die uit maatschappelijk oogpunt optimaal is. In het concrete geval van de toenemende tijdsdruk zou de overheid kunnen ontmoedigen dat mensen steeds meer tijdsverslindende activiteiten ondernemen. Momenteel vergroot de bereidheid om over te werken vaak je kans op een promotie, terwijl deeltijdwerk deze kans verkleint. Dit prikkelt mensen om zo veel mogelijk uren te werken. Om dit te veranderen, zou de overheid korter werken fiscaal kunnen belonen en overwerk extra zwaar kunnen belasten. Als overwerk je op korte termijn nauwelijks iets oplevert, terwijl je nog maar moet afwachten of je daadwerkelijk promotie zult maken, wordt het aantrekkelijker om te kiezen voor korter werken in plaats van voor een volgende stap in je carrière. Ook reizen zou duurder en tijdrovender moeten worden. Hoe meer tijd en geld het kost om je van de ene naar de andere plek te verplaatsen, hoe onaantrekkelijker het wordt om allerlei kortdurende activiteiten op verschillende plekken te verrichten. Mensen zullen dan selectiever worden in waar ze naar toegaan. Als je een lange en kostbare reis moet maken om ergens te komen, zul je er doorgaans ook meer tijd doorbrengen. Zowel de 'tussentijd' van het reizen als de tijd die je aan de activiteit zelf besteedt, zal daardoor toenemen, hetgeen het 9 leven minder hectisch maakt. Daarvoor zul je natuurlijk wel andere, minder belangrijke activiteiten moeten opgeven. In het algemeen gesteld zou de overheid het drukke leven van de spitsuurgeneratie dus niet moeten ondersteunen, door hiervoor allerlei faciliteiten te creëren, maar het juist moeten afremmen en ontmoedigen, door het lastiger te maken een groot aantal activiteiten te combineren. Het hoeft nauwelijks betoog dat voor een dergelijk ontmoedigingsbeleid niet gemakkelijk steun te verwerven zal zijn. Degenen die er op korte termijn de meeste last van zouden ondervinden, zijn maatschappelijk en politiek behoorlijk invloedrijk. Ook al zouden zij op lange termijn baat hebben bij een dergelijk beleid, het is niet waarschijnlijk dat zij dit snel zullen onderkennen. Vooralsnog zal het beleid dan ook wel gericht blijven op het verminderen van korte termijn knelpunten, waarmee het structurele probleem onaangeroerd blijft en wellicht zelfs wordt verergerd. Om voldoende steun te verwerven voor een geheel ander beleid, dat op langere termijn meer perspectief biedt voor een structurele oplossing, is allereerst een omslag in het denken nodig. Deze omslag in het denken is in onze samenleving die zo sterk op méér, op groei is gericht, niet eenvoudig te maken. Onder noemers als ‘consuminderen’ en ‘onthaasting’ zijn hiertoe de afgelopen jaren wel aanzetten gegeven. Het nadeel van deze alternatieven is echter dat zij vooral de nadruk leggen op wat men niet moet doen, namelijk consumeren en zich haasten. Dergelijke initiatieven zouden wellicht meer weerklank vinden als men vooral de positieve kant ervan zou benadrukken: het feit dat het het leven een stuk prettiger of zelfs gelukkiger kan maken als men met minder genoegen neemt. Zonder te vervallen in nostalgie of jeugdsentiment, zouden we op zoek moeten gaan naar de tijd die vroeger in overvloed aanwezig leek te zijn. Op zoek naar de tijd die we verloren hebben toen we er naar streefden om er steeds meer van te krijgen. 10