MODERNISME: ca.1860 - 1950 - Expertisecentrum Kunsttheorie

advertisement
MODERNISME: ca.1860 - 1950
POSTMODERNISME: ca.1960 – 2000
MAATSCHAPPIJ:
Industrieel kapitalisme
Consumptie/informatiemaatschappij (laatkapitalisme)
FILOSOFISCHE DENKBEELDEN:
Grote verhalen
Universele idealen
Vooruitgangsdenken (Avant-gardisme)
Waarheid, objectiviteit
Geen grote verhalen meer
Geen geloof meer in universele idealen
Cyclische , fragmentarische visie op geschiedenis
Geconstrueerde, subjectieve waarheden (pluralisme)
DENKBEELDEN IN EN KENMERKEN VAN DE KUNST:
Scheiding hoge en lage kunst
Autonomie van de kunst
Abstractie, atonaliteit
Stilistische zuiverheid:
Formalisme en grondslagen onderzoek
Functionalisme (Form Follows Function)
Accent op authenticiteit en betekenis
Gericht op eenheid, creatie:
eenvoud & eenheid (Less is more)
Uniciteit, vernieuwing, originaliteit
Expressie: angst en vervreemding
Grens tussen high art/low culture vervaagt
Autonomie verdwijnt (cultuurindustrie)
Herwaardering figuratie, herkenbaarheid
Stilistische onzuiverheid:
eclecticisme en historicisme
Fictie (Form Follows Fantasy)
Werkelijkheid is een schijnvertoning (simulacrum)
Pluralistisch, fragmentarisch, deconstructie:
complexiteit en tegenspraak (Less is a bore)
Imitatie, parodie: originaliteit bestaat niet
Nadruk op schizofrenie, ->fragmentering van subject
Op basis van A. van den Braembussche (2000) en D. Harvey (1990)
©M.T.A. van de Kamp, 2012
Download