7 Peeters Bart 3 Inleiding Als je begint de spreken over rekstrookjes dan zie je bij de meeste onder ons een verbaasde blik verschijnen. Ik had er ook nog nooit van gehoord voordat ik aan dit eindwerk begon. Vrijwel niemand weet wat het zijn, en wat hun doel is. Toch vinden ze hun toepassingen. De rekstrookjes, of kortweg strookjes genoemd, zijn meestal wel niet zichtbaar opgesteld. Rekstrookjes zijn meetinstrumenten die relatief kleine lengteveranderingen kunnen meten. Dikwijls worden ze bij in de constructie van gebouwen verwerkt, om in een later stadium de mechanische spanningen te kunnen meten. Zo kan men zwakke plaatsen in een gebouw of andere constructie opsporen. Ook een weegbrug kan men construeren met behulp van rekstrookjes. Dit is echter niet hetgeen wij zullen doen. Wij gaan een elektrische schakeling bouwen met een rekstrookje en dit aanbrengen op een staaf. Deze staaf belasten we met een variabele kracht, zodat er inwendige materiaalspanningen worden opgewekt. De bekomen resultaten van deze meting kunnen we dan vergelijken met de theoretische. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 8 Peeters Bart 4 Inleidende begrippen 4.1 Spanning en rek Met rekstrookjes kan men eigenlijk alleen maar lengteveranderingen meten. Het gaat in de praktijk echter zelden om deze lengteveranderingen, maar wel om de grootheden die hieruit kunnen worden afgeleid. Zoals het bepalen van de grootte van de in een materiaal optredende spanningen en uitwendige druk- of trekbelastingen. We moeten dus ook het verband tussen spanning, kracht en rek kennen. 4.1.1 Het rekken van een staaf Als we op een staaf met een lengte l een kracht F uitoefenen (fig. 4.1) merken we 2 vormveranderingen op. het langer worden van de staaf (rek); het dunner worden van de staaf (dwarscontractie). De dwarscontractie is de negatieve rek in de dwarsrichting. De verhouding tussen deze 2 rekken noemen we de constante van Poisson. Deze constante is voor elk materiaal verschillend, maar constant voor een bepaald materiaal. 4.1.2 Definities Uit fig. 4.1 kunnen we de grootheden ε (rek of relatieve lengteverandering) en σt (optredende trekspanning) halen. We zien de punten 1 en 2 aangeduid. In onbelaste toestand is de afstand van 1 tot 2 gelijk aan l. Belasten we de staaf echter met kracht F dan wordt deze afstand Δl + l. De rek (ε) is dan gelijk aan: l [m / m => geen eenheid] l De uitgeoefende kracht F wordt over een oppervlak A verdeel, waardoor de trekspanning (σt) gelijk is aan: t F [N / m²] A Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 9 Peeters Bart 4.1.3 Spanning – rekdiagram Het verband tussen ε en σt is weergegeven in fig. 4.2. Deze grafiek bekomt men door de trekproef uit te voeren: men laat een steeds groter wordende kracht op een staaf inwerken en meet hierbij dan de verlenging totdat de staaf tenslotte breekt. De grootheden ε en σt bekomt men dan door: Het delen van de trekkracht F door de oppervlakte A van de oorspronkelijke normaaldoorsnede, wat resulteert in de trekspanning σt. Het delen van de verlenging Δl door de oorspronkelijke lengte l , hetgeen overeenstemt met ε. We gaan nu even de grafiek toelichten. In het eerste deel van de grafiek (oa) is de spanning σt recht evenredig met de rek ε. Dit tot aan punt a wat we de evenredigheidsgrens of de proportionaliteitsgrens noemen. In dit gedeelte geldt de wet van Hooke: t E Hierin is E [N/m²] de materiaalconstante of elasticiteitsmodulus. Als we σt en ε vervangen dan krijgen we: t F l F l en => E A l A l Wanneer we het materiaal sterker belasten wijkt de grafiek van de rechte lijn af. De vervorming blijft echter elastisch. Dit gedeelte eindigt aan punt b welk de elasticiteitsgrens σE wordt genoemd. Bij een nog grotere belasting zal de vervorming niet volledig meer verdwijnen wanneer we de belasting wegnemen. Vanaf punt b stijgt de spanning nog altijd samen met de rek, maar in c Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 10 Peeters Bart zal de verlenging toenemen terwijl de spanning zelf daalt. Dat noemen we het vloeien van het materiaal: de moleculen worden hier herschikt. De spanning in punt c noemen we dan ook de vloeispanning σv. Na het vloeien zal er ongeveer in het midden van de staaf een sterke insnoering ontstaan en het materiaal zal uiteindelijk breken in punt e. Dit gebeurt nadat de spanning is opgelopen tot de treksterkte of breukspanning σB (punt d). Het dalen van de grafiek kan men verklaren door de kleiner wordende doorsnede. 4.2 Rek en weerstandsvariatie 4.2.1 Principe Het meten met rekstrookjes berust op het principe dat de weerstand van een geleider verandert als deze wordt uitgerekt. Deze eigenschap werd in 1856 ontdekt door Lord Kelvin, maar het duurde nog bijna honderd jaar voordat dit zijn toepassing vond in rekstrookjes. Het veranderen van de weerstand heeft 2 oorzaken: de vormverandering; de verandering van de soortelijke weerstand. Als we even terugkijken naar fig. 4.1 dan zien we dat de geleider in gerekte toestand langer en dunner is geworden. De weerstand zal hierdoor dus groter worden. Als gevolg van de inwendige spanning verandert echter ook de soortelijke weerstand van de geleider. Bij normale weerstandsmaterialen is het effect van verandering van de soortelijke weerstand verwaarloosbaar, maar bij halfgeleidermaterialen overheerst deze factor. De weerstandsvariatie van halfgeleidermaterialen kan hierdoor veel groter zijn bij een gelijke uitrekking. 4.2.2 Toepassing In de praktijk is een rekstrookje niets anders dan een weerstandsdraad die d.m.v. een isolerende ‘drager’ op het voorwerp is geplaatst waarvan we de rek willen bepalen. Uit de weerstandsverandering kan de rek dan eenvoudig worden berekend. In fig. 4.3 zien we de staaf uit fig. 4.1 met daarop een meetdraad (tussen de punten 1 en 2) met weerstand R bevestigd. R is uitgedrukt in ohm (Ω). Rekken we de staaf uit dan vermeerdert de weerstand R met ΔR. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 11 Peeters Bart 4.2.3 Gevoeligheidsfactor K Er bestaat een vrijwel lineair verband tussen de rek en de weerstandsverandering. De lineariteitsconstante noemt men de ‘K-factor’. In formule: R l K K R l De K-factor geeft het verband weer tussen de specifieke weerstandsverandering en de specifieke lengteverandering (ε). Dit is een belangrijke eigenschap van rekstrookjes in tegenstelling tot andere rekopnemers, waar meestal de absolute lengteverandering (Δl) wordt gemeten. De K-factor ligt voor de meeste rekstrookjes tussen de 2 en de 4 en hangt af van het gebruikte materiaal voor de meetdraad. Halfgeleiderrekstrookjes hebben veel hogere Kfactoren. Die kunnen hier oplopen tot wel 180. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 12 Peeters Bart 5 Typen, uitvoeringsvormen en fabricagemethoden 5.1 Draadstrookjes Draadstrookjes zijn de oudste types van rekstrookjes. Men onderscheidt er 2 verschillende modellen in: de vlakgewikkelde en de rondgewikkelde. Bij de vlakgewikkelde rekstrookjes ligt de draad in zigzagvorm tussen 2 papiertjes. Bij de rondgewikkelde rekstrookjes wikkelt men tijdens de fabricage de draad eerst rond een ‘wikkelpapiertje’. Het voordeel van de laatste methode is dat men tot kleinere afmetingen van het draadrooster kan komen. Een nadeel van deze strookjes is dat ze meer kruip vertonen, een fenomeen wat we later nog uitleggen. In fig. 5.1 en fig. 5.2 zien we duidelijk het verschil in roosterlengte en roosterdikte tussen beide types. De strookjes in de tekening hebben bandvormige aansluitelektroden. Dit is gedaan om de mechanische spanning op de plaats van de verbinding (een las) tussen de meetdraad en de aansluitelektroden zo klein mogelijk te houden. Bij gebruik van dit soort aansluitelektroden is de levensduur bij dynamische belastingen ca. 10 keer zo groot dan wanneer we draadvormige elektroden zouden nemen. Men kan de levensduur ook op een andere manier verlengen. Er worden dan wel draadvormige elektroden gebruikt, maar voor de verbinding tussen de meetdraad en de aansluitdraad gebruikt men een veel dunner stukje draad. Zo ontstaat er een meer geleidelijkere overgang. Waardoor de lasverbinding na verloop van tijd niet zo makkelijk begint te lossen. Vroeger werd de verbinding soms ook gemaakt door een soldering, maar het nadeel van solderen is dat men een vloeimiddel nodig heeft. Dit middel kan achteraf praktisch niet meer verwijderd worden en zal de draad aantasten of andere hinderlijke effecten veroorzaken. 5.2 Foliestrookjes Foliestrookjes zijn veel ingewikkelder om te maken en ook van een jongere datum dan de draadstrookjes. Bij de fabricage gaat men uit van een zeer dunne gewalste metaalband. De dikte van deze band is ongeveer 2-10 µm. Deze band wordt aan een zijde voorzien van kunsthars en aan de andere zijde van een lichtgevoelige lak. Na de belichting wordt het geheel Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 13 Peeters Bart in een oven geplaatst en de niet belichte lak kan daarna gewoon worden verwijderd. Zo komen er delen van de metaaldraad bloot te liggen en die kan op deze plaatsen chemisch worden weggeëtst. Na verwijdering van de laklaag is het strookje klaar. De aangebrachte kunsthars dient als drager. Het rooster van dit soort strookjes is buitengewoon fijn. Het moet dan ook uiterst zorgvuldig worden gefabriceerd. Eigenschappen van foliestrookjes Foliestrookjes hebben duidelijke voordelen ten opzichte van draadstrookjes. Ten eerste hebben we bij foliestrookjes geen lasverbinding en daardoor ook geen problemen met de verbinding zoals dat bij draadstrookjes wel het geval was. De levensduur van foliestrookjes is dan ook veel groter. Deze strookjes kunnen zeer klein en zeer dun (tot 3µm) gemaakt worden. Ook kunnen foliestrookjes een grotere stroomsterkte verdragen, en dit omdat het warmte afgevende oppervlak veel groter is en de isolerende laag dunner. De strookjes worden geleverd met en zonder aansluitelektroden. In het laatste geval moet men de aansluitdraden na het bevestigen van het strookje nog aan de verbrede uiteinden solderen. Dit kan men als bezwaar beschouwen bij het gebruik van dit soort strookjes. Is het strookje wel voorzien van aansluitdraden, dan zijn die fabrieksmatig meestal verbonden met het draadrooster door puntlassen. Kruipeigenschappen van foliestrookjes worden benadeeld door het feit dat men gebruik maakt van een ongewapende kunstharsdrager. Een gewapende drager in de vorm van vb. glasvezel geeft betere eigenschappen. 5.3 Rozetten Rozetten bestaan meestal uit meerdere samengebrachte rekstrookjes in één ‘behuizing’. Ze dienen om de grootte en de richting van spanningen te bepalen. Door de rek te bepalen in minstens 3 richtingen kan men de spanning berekenen of afleiden uit nomogrammen.. We maken onderscheid tussen 3 verschillende soorten: torsierozetten rechthoekrozetten deltarozetten De rozetten worden gemaakt van draadrekstrookjes maar kunnen ook worden geëtst zodat de meetroosters zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. In fig. 5.3 tot en met fig. 5.5 zijn de hoeken die de verschillende meetroosters met elkaar maken aangeduid. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 14 Peeters Bart Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 15 Peeters Bart 5.4 Strookjes voor hoge temperaturen De tot nu toe behandelde rekstrookjes kunnen niet gebruikt worden bij temperaturen boven de 200 °C. Indien men boven deze temperatuur wil meten, maakt men dan ook geen gebruik meer van kunststofdragers, maar van keramische lijmen. Moeilijkheden bij metingen boven 200°C Er zijn een aantal problemen waarop men stuit wanneer men gaat meten bij hoge temperaturen. De dragermaterialen zijn onderhevig aan niet omkeerbare vormveranderingen. Het aanbrengen van de strookjes is omslachtig. De keramische lijmen moeten uitgebakken worden bij hoge temperaturen hetgeen niet altijd mogelijk is. De materialen voor de draad of folie zijn onderhevig aan oxidatie en corrosie. De temperatuurscoëfficiënt van de bruikbare draad- en foliematerialen ligt over het algemeen vrij hoog. Hieruit zal wel blijken dat over “het meten bij hoge temperaturen” het laatste woord nog niet is gezegd. De ontwikkeling van dit gedeelte is nog in volle gang. 5.5 Halfgeleiderrekstrookjes Bij dit type bestaat het rekgevoelige weerstandsmateriaal uit een dun stripje silicium. De weerstandsvariatie van dit materiaal is 50-80 maal groter dan die van conventionele weerstandsmaterialen. De werking van deze strookjes berust op het piezo-resistief effect, dit houdt in dat wanneer je druk uitoefent op een bepaald materiaal dit elektrische stroom gaat geleiden. Deze eigenschap is al lang bekend maar het was eerst niet mogelijk om dunne buigzame stripjes van dit materiaal te maken. De dikte van deze stripjes bedraagt ca. 15µm. Er zijn verschillende uitvoeringsvormen op de markt. De strookjes zonder drager zijn ook hier weer bedoeld voor metingen bij hoge temperaturen. Eigenschappen Halfgeleiderstrookjes hebben enkele goede eigenschappen maar deze gaan gepaard met ook enkele slechtere. De voordelen: de K-factor kan zeer hoog zijn (tot 180) de K-factor kan zowel positief als negatief zijn (van –100 tot + 180) kleine afmetingen de weerstand van de strookjes kan ondanks de kleine afmetingen zeer hoog zijn, maar ook zeer klein worden gemaakt De nadelen: de K-factor is temperatuursafhankelijk de lineariteit is minder goed grotere spreiding van de R en K-factoren Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 16 Peeters Bart 6 Kenmerkende grootheden 6.1 K-factor Zoals reeds gezegd, geeft de K-factor het lineaire verband tussen de relatieve lengteverandering en de relatieve weerstandsverandering van het rekstrookje. In formule: R R K l l R R (6.1) De grootte van de K-factor wordt bepaald door: de vormverandering van de meetdraad; de verandering van de soortelijke weerstand ρ van het draadmateriaal. Dit laatste blijkt ook uit de volgende afleiding. De weerstand van een geleider ziet er in formule als volgt uit: R 1 4 l D² met : ρ : soortelijke weerstand in Ω/m l : draadlengte in m R : weerstand in Ω D : diameter van de draad in m Deze formule is te herleiden tot: 1 4 ofwel: R D² l ln 14 ln R 2 ln D ln ln l Na differentiëren: 2 of: dD dR d dl D R l dR d dl dD (6.2) 2 R l D Bij metalen kan men gebruik maken van de constante van Poisson. Deze constante µ, ook wel dwarscontractiecoëfficiënt genoemd, geeft het verband weer tussen de relatieve lengteverandering en de relatieve diameterverandering. In formule: µ dl dD l D Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 17 Peeters Bart Als we dit laatste in formule 6.2 invullen, krijgen we: dR d dl (1 2 µ) (6.3) R l We zien in deze formule dat de relatieve weerstandsverandering wordt bepaald door de relatieve lengteverandering van de meetdraad en door de relatieve verandering van de soortelijke weerstand. Wanneer we K gelijk stellen aan: K 1 2µ l l kunnen we formule 6.3 schrijven als: R l K R l Deze laatste formule zijn we al tegengekomen in deel 3.2 (rek en weerstandsvariatie). Als we in deze formule de wet van Hooke integreren, krijgen we: R R K E We zien dus dat ΔR recht evenredig is met: R: Men zal rekstrookjes vervaardigen met een zo groot mogelijke weerstandswaarde. Men is hierdoor beperkt door: de afmetingen de draaddikte de capaciteit bij metingen met wisselspanning Normale weerstandswaarden zijn 120, 350 en 600 Ω. K: (K-factor, rekfactor, gagefactor) Dit is het grote voordeel van halfgeleiderrekstrookjes (K = 100 à 160) t.o.v. het metaalrekstrookje. : Hoe hoger de rek, hoe groter ΔR. Praktisch gaat men tot 5000 µrek E (1µrek = 1 micrometer rek per meter). Hetgeen overeenkomt met een rek van 0.5 %. 6.2 Kruip, hysteresis en T.K.T.-diagrammen Kruip is een belangrijke bron van fouten tijdens rekmetingen. Onder kruip verstaat men de afname van de rek in de meetdraad ten opzichte van de rek van het materiaal waarop het strookje is geplakt. De rek van dit basismateriaal wordt immers via de lijm en het dragermateriaal overgebracht op de meetdraad die dus wordt gespannen. Bij aanhoudende belasting zal de meetdraad zich langzaam terugtrekken doordat het dragermateriaal of de lijm toegeeft of kruipt. Er is praktisch geen enkele kunststof die niet langzaam van vorm verandert Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 18 Peeters Bart onder aanhoudende druk. Doordat de meetdraad zich terugtrekt in het dragermateriaal, verandert de ohmse weerstand. Natuurlijk is dit effect veel groter bij hogere temperaturen omdat de kunststoffen verweken en sterk gaan kruipen. In feite bestaat de ontwikkeling van betere rekstrookjes dus voor een groot deel uit de ontwikkeling van betere lijmen en betere kunststoffen. Bij metingen bij kamertemperatuur verkrijgt men de beste resultaten als men de beste dragermaterialen gebruikt en goede lijmen. De slechtste resultaten komen voor bij hoge temperaturen en slechtere lijmsoorten. We moeten bij de keuze van een rekstrookje ook het bovenstaande in acht nemen. Dankzij goede lijmen en goede dragermaterialen is men er wel in geslaagd om de kruip te beperken tot uiterst kleine waarden. 6.2.1 Grootte van de optredende kruip Door gebruik te maken van koudhardende lijmen (lijmen die bij kamertemperatuur uitharden in enkele minuten) kan de kruip worden beperkt tot 0,5 % voor metingen tot 50°C. Bij gebruikmaking van warmhardende lijmen (lijmen die uitharden bij hogere temperaturen tot 150°C) kan de kruip worden beperkt tot 0,05 % voor metingen tot 50°C en tot 0,5 % voor metingen tot 100°C. Bij temperaturen boven 100°C kunnen ook nog goede resultaten behaald worden mits men enkele voorzorgen in acht neemt. In het algemeen zal men zich bij dergelijke hoge temperaturen (tot 200°C) moeten beperken tot kortstondige metingen. 6.2.2 Kruipdiagrammen en T.K.T.-krommen Een beter beeld van het gedrag van de strookjes voor wat betreft de optredende kruip geven de kruip- en T.K.T.-krommen. T.K.T. wil zeggen: temperatuur-kruip-tijd. Fig. 6.1 en fig. 6.2 laten zien hoe dergelijke diagrammen er uit zien. In beide figuren zien we de grootheid: 0 0 is hierbij de constante rek van het basismateriaal en de afwijking die het rekstrookje na een bepaalde tijd gaat vertonen. We zien dat deze afwijking bij hoge temperaturen aanzienlijk groter is, maar we zien ook dat na verloop van tijd de afwijking als continu wordt gemeten. Het is uiteraard van belang dat bij de grafieken duidelijke gegevens worden vermeld zoals: de gebruikte lijm, dikte van de lijmlaag, het type rekstrookje en de beginbelasting. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 19 Peeters Bart 6.2.3 Hysteresis Hysteresis betekent dat materiaal na vervorming onder invloed van een belasting niet meer zijn oorspronkelijke vorm gaat innemen. Hysteresis en kruip houden verband met elkaar, en men moet er ook aan denken dat zowel het strookje als het basismateriaal onderhevig kunnen zijn aan kruip en hysteresis. Zo kan het zijn dat de kruip van het strookje en hysteresis van het basismateriaal elkaar compenseren. 6.3 Dynamische belastbaarheid Onder dynamische belastbaarheid verstaan we het gedrag van rekstrookjes bij een wisselbelasting. Bij een aanhoudende wisselbelasting neemt in het algemeen de hysteresis toe. Dit komt waarschijnlijk omdat de meetdraad zich enigszins loswerkt en ook doordat er een begin van breuk optreedt. Bij draadstrookjes treedt deze breukvorming op ter hoogte van de las. Bij geëtste strookjes ontstaan haarscheurtjes (zeer kleine scheurtjes). Uiteindelijk zal het rekstrookje volledig doorgebroken zijn op een bepaalde plaats. De dynamische belastbaarheid van een strookje wordt beoordeeld aan de hand van het aantal belastingscycli van min tot plus 0,5 of 1mm, die een strookje verdraagt zonder dat er breuk optreedt. 6.4 Opgenomen vermogen De fabrikant zal steeds een maximale waarde voor de toelaatbare stroomsterkte door de meetdraad vermelden. Men moet er wel aan denken dat de stroomsterkte afhankelijk is van het warmtegeleidingsvermogen van het basismateriaal. Een strookje geplakt op plastic of glas zal veel meer opwarmen, dan een strookje dat is bevestigd op vb. aluminium of koper. De door de fabrikant opgegeven waarde geldt steeds voor de slechtste omstandigheden. Voor een strookje dat geplakt is op een goed geleidend metaal mag men de toelaatbare stroomsterkte 3 tot 4 keer hoger nemen. Gevolgen van de opwarming We moeten hier vooral opletten bij ‘snelle’ metingen. Vlak na het inschakelen van de voedingsspanning zal de meting niet betrouwbaar zijn. Men dient even te wachten totdat het strookje zijn eindtemperatuur heeft bereikt. Een ander gevolg is het toenemen van de kruip, want vlak bij de meetdraad kan de opwarming aanzienlijk zijn, zodat de kunststof in de onmiddellijke omgeving hiervan verweekt. 6.5 Vochtgevoeligheid Rekstrookjes zijn gevoelig voor vocht. Door de opname ervan zwelt het dragermateriaal en wordt de meetdraad uitgerekt. Tevens daalt de isolatiewaarde van het dragermateriaal. Wanneer de metingen zich uitstrekken over een langere tijd in een omgeving waarvan de vochtigheid varieert, is het noodzakelijk om de strookjes tegen het vocht te beschermen, door ze af te dekken met de daartoe geschikte middelen. Als de afdichting zorgvuldig is gedaan kunnen zelfs nauwkeurige metingen onder water worden uitgevoerd. Er zijn ook rekstrookjes in de handel die voorzien zijn van een metallisch omhulsel. Deze opnemers kunnen worden ingegoten in beton om hieraan krimp- en rekverschijnselen te meten. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 20 Peeters Bart 7 Het aanbrengen en aansluiten van rekstrookjes 7.1 Koudhardende lijmen Deze lijm wordt bij kamertemperatuur hard, dat in tegenstelling tot warmhardende lijm, die pas bij verwarming tot een temperatuur van 100 à 180 °C uithardt. Koudhardende lijm wordt gebruikt wanneer het meetobject niet verwarmd kan worden. In het algemeen zijn de eigenschappen van koudhardende lijmen minder goed dan die van warmhardende lijmen. Indien mogelijk gebruikt men dus steeds de laatstgenoemde. We kunnen koudhardende lijmen onderverdelen in ééncomponentlijm en tweecomponentenlijm. 7.1.1 Eéncomponentlijm Eéncomponentlijmen harden aan de lucht uit door verdamping van een oplosmiddel en/of door een chemische reactie met de buitenlucht. Er is echter ook een lijmtype dat door druk uithardt. Hierbij is dus geen luchtcontact noodzakelijk. Voor de eerstgenoemde lijm is dit luchtcontact wel vereist. Bij papierstrookjes is dit geen bezwaar omdat deze poreus zijn. Zij worden dan ook steeds geplakt met celluloselijm. Het werken met celluloselijm is zeer eenvoudig. De lijm is ook zeer goed houdbaar. De meetresultaten zijn goed wanneer de temperatuur niet te hoog is. Als maximum moeten we 60°C aannemen. Een bezwaar van dit type lijm is de lange droogtijd (ongeveer 1 dag). Dit bezwaar is niet aanwezig bij de drukgevoelige lijm, die bruikbaar is voor metingen tot 80°C. De lijm hecht ook aan kunsthars en foliestrookjes en hardt onmiddellijk uit door erop te drukken met uw vingers. De toepassing van deze lijm wordt echter beperkt door de slechte houdbaarheid, de hoge prijs en het feit dat deze lijm gevaar kan opleveren voor de gezondheid. De ééncomponentlijmen hechten in het algemeen goed aan de meest uiteenlopende materialen. 7.1.2 Tweecomponentenlijmen Dit type is meestal polyester of epoxyhars bestaande uit de eigenlijke kunsthars en de harder. Na vermenging van beide verhardt de lijm. Dit duurt ongeveer 1 uur. Na enkele minuten is de lijm echter al mechanisch sterk en kan het strookje alleen nog maar met een mes of iets dergelijks verwijderd worden. Kwalitatief zijn deze lijmen beter dan de enkelvoudige lijmen. De lijm verdraagt meestal temperaturen tot 200°C, maar om goede meetresultaten te krijgen gaat men best niet boven de 100°C. De houdbaarheid bij kamertemperatuur is beperkt tot ca. 1 jaar. Bij lagere temperaturen zijn ze jarenlang houdbaar. Je kan best de hechting vooraf eens testen, want dit soort lijm hecht niet op alle materialen. 7.2 Warmhardende lijmen Warmhardende lijm bestaat in principe ook steeds uit de eigenlijke kunsthars en de harder. Twee componenten dus. Het verschil met koudhardende kunstharslijmen is echter dat na toevoeging van de harder de lijm lange tijd bruikbaar is omdat de uitharding pas optreedt bij hogere temperaturen (100 à 200 °C). Meestal bevat de lijm ook een verdunningsmiddel. In dit geval is het van belang om de lijm langzaam te verwarmen. Warmhardende lijmen geven voortreffelijke resultaten. Men maakt wel steeds gebruik van lijmklemmen, wat we zullen uitleggen op de volgende pagina. Het verschil is echter dat we voor het getekende rubberplaatje steeds siliconenrubber gebruiken en voor het niet hechtend plaatje steeds Teflon wordt genomen in verband met de hoge temperatuur. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 21 Peeters Bart 7.3 Het aanbrengen 7.3.1 Lijmprocedure Voor het verkrijgen van een goede hechting moet het oppervlak altijd ruw en schoon zijn. Dat kan men bekomen door het oppervak te schuren met schuurpapier en te ontvetten met een oplosmiddel. Op dit proper oppervlak wordt dan de lijm aangebracht. Men moet ten allen tijden voorkomen dat er zich luchtbellen onder het strookje bevinden. Deze kan men na het plakken meestal goed zien. 7.3.2 Vermijden van luchtbellen Men moet de volgende punten altijd in acht nemen om het ontstaan van luchtbellen tegen te gaan: Er moet steeds ruim voldoende lijm worden aangebracht. Bij het aandrukken perst men het teveel aan lijm weg en eventuele luchtbellen ontwijken mee. Het aandrukken moet op 1 plaats beginnen en zich daarna uitbreiden over het gehele oppervlak van het strookje. De druk mag tijdens het uitharden in geen geval verminderen. 7.3.3 Lijmklemmen De beste resultaten verkrijgt men door gebruik te maken van lijmklemmen, maar ook zeer eenvoudige plakmethoden kunnen volstaan. In figuur 7.1 zien we 2 verschillende plakmethoden. In de bovenste afbeelding wordt gewerkt met een plakbandje en in de onderste met een persklem. De eerstgenoemde methode wordt zeer veel gebruikt wanneer men plakt met de drukgevoelige lijm, vooral omdat verschuiving van het strookje niet meer mogelijk is. Het plakbandje wordt dan gebruikt als hulpmiddel om het strookje precies op de juiste plaats te krijgen. Bij de andere methode waarbij een persklem nodig is, zien we hoe gebruik wordt gemaakt van een voorgebogen metaalplaatje, een rubberplaatje en een niet hechtende folie. De functie van het metaalplaatje is het geleidelijk uitbreiden van de druk vanuit het midden. Het rubberplaatje dient voor een gelijkmatige drukverdeling, en de niet hechtende folie (vb. Teflon) dient om het vastplakken van het rubber te voorkomen. De niet hechtende folie wordt door de leverancier meegeleverd. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 22 Peeters Bart 7.4 Vochtafdichting Soms kan het nodig zijn om de strookjes te beschermen tegen invloeden van vocht. Dit kan zijn om een meting onder water uit te voeren, maar evenzeer voor metingen in een omgeving waar de vochtigheid van de lucht sterk schommelt. Op dit gedeelte zullen we echter niet diep ingaan omdat vochtafdichting in onze toepassing toch niet nodig zal zijn. Wel sommen we even de verschillende mogelijke vochtafdichtingen op. 7.4.1 Wasachtige afdekmiddelen Vroeger werden papierstrookjes afgedekt met bijenwas. Het nadeel hiervan is de beperkte mechanische sterkte, waardoor de deklaag gemakkelijk beschadigd kan worden. Tegenwoordig zijn er vele andere soorten was waarvan vooral siliconenwas bijzonder geschikt is. 7.4.2 Kunstharsen Polyesterharsen bestaande uit 2 componenten worden niet alleen gebruikt om het strookje te plakken maar kunnen eveneens dienst doen als afdekmiddel. De mechanische sterkte is ruim voldoende, soms is de hars zelfs zo hard dat de gevoeligheid van het strookje iets afneemt. Dit type van afdichting is gemakkelijk aan te brengen. Naast polyesterharsen bestaan er nog vele andere kunstharsen die bruikbaar zijn als afdekmiddel. 7.4.3 Bitumen als afdekmiddel Bitumen moeten warm worden aangebracht (80 à 90°C), ze zijn dan dun vloeibaar. De mechanische sterkte is echter niet zo goed. Bij het verhogen van de temperatuur treedt snel verweking op. Bij lage temperaturen gaan bitumen dan weer scheuren en barsten. Wanneer we ze toepassen in het gebied tussen –10 tot 60 °C zijn er wel voortreffelijke resultaten te verwachten. 7.4.4 Rubber Rubber wordt al zeer lang gebruikt als afdichtmiddel en er zijn dan ook veel uiteenlopende manieren van gebruik. Er kunnen kapjes die over het strookje gezet worden gebruikt worden. Het is ook mogelijk om te werken met zelfvulkaniserende rubber, die meestal in combinatie met was wordt gebruikt. Het werken met een rubberen afdichting is meestal een tijdrovende bezigheid, maar het uiteindelijke resultaat zal wel goed zijn. Het temperatuursgebied waarin we rubber mogen gebruiken loopt van –20 tot +100 °C. 7.5 De aansluitkabel De aansluitkabel dient te voldoen aan enkele eisen. Zo moet hij een lage weerstand hebben en een lage temperatuurscoëfficiënt. Ook mechanische eigenschappen zijn belangrijk met het oog op eventuele beschadigingen. Het gebruik van een afgeschermde kabel is niet nodig wanneer men meet met gelijkspanning. Indien men meet met wisselspanning is het wel aan te raden. Capaciteitsarme kabels kunnen nuttig zijn maar zijn niet noodzakelijk. De afwijkingen die het niet gebruik ervan veroorzaken zijn miniem en dus enkel bij zeer nauwkeurige metingen storend. Het vastzetten van de kabel zodat deze niet kan bewegen is al een goede oplossing om mogelijke problemen te voorkomen. Om ervoor te zorgen dat de afwijkingen van een variërende kabelweerstand verwaarloosbaar klein wordt moeten we vooral opletten bij het gebruik van overgangscontacten en sleepringen. In onze praktische toepassing zal de meetschakeling vlakbij de rekstrookjes worden opgesteld zodat het probleem met de kabelweerstand van de baan is. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 23 Peeters Bart 8 Meetmethoden 8.1 De brug van Wheatstone Daar de relatieve weerstandsvariaties bij rekstrookjes erg klein zijn moeten we gebruik maken van een speciale meetschakeling: de brug van Wheatstone. Met behulp van deze schakeling worden weerstandsvariaties omgezet in spanningen. In fig. 8.1 zien we zo een schakeling. De eenvoudigste bestaat uit 4 gelijke weerstanden R waarvan één weerstand het rekstrookje is. De brug bestaat uit 2 halve bruggen of brugtakken ACB en ADB. Door beide takken vloeit een stroom die wordt geleverd door een voedingsbron met klemspanning U. Met behulp van de wet van Ohm kunnen we enkele betrekkingen tussen stroom en spanning afleiden. Hierbij nemen we dan wel aan dat door de voltmeter M, waarmee tussen C en D de spanning VDC wordt gemeten, geen stroom vloeit. 8.1.1 Begintoestand (zie fig. 8.1) Aangezien we 4 gelijke weerstanden gebruiken is I1 in tak ACB gelijk aan I2 in tak ADB. En als we de wet van Ohm toepassen vinden we ook een waarde voor deze stroom. I1 I 2 U 2R De spanning over de punten A en C is dan: V AC V AD I 1 R U R 12 U 2R De spanning over D en C die gemeten wordt met voltmeter M is: V DC V AD V AC 12 U 12 U 0 De voltmeter zal in deze toestand 0V aangeven. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 24 Peeters Bart Toestand bij rek van de meetdraad (zie fig. 8.2) Als de meetdraad gerekt wordt zal zijn oorspronkelijke weerstand R zijn toegenomen met ΔR. We gaan weer de spanning VDC berekenen. De stroom in brugtak ACB is nu geworden: 8.1.2 I1 U R ( R R ) De spanning over de punten AC is nu: V AC I 1 R U R 2 R R Voor brugtak ADB geldt nog steeds dat: I2 U en V AD 12 U . 2R De spanning over D en C, die we meten met voltmeter M, is geworden: V DC V AD V AC R 2 R R R U 12 2 R R 2 R R 2 R U 4 R 2 R R U 4 R 2R U 12 U Omdat ΔR zeer klein is t.o.v. R mogen we VDC gelijk stellen aan: VDC U R U R . 4R 4 R We zien dus dat de spanning VDC die we meten, recht evenredig is met de specifieke weerstandsverandering van het rekstrookje, welke dan weer recht evenredig is met de rek ε. Wanneer we de schaal van de meter dan juist uitvoeren kan ε rechtstreeks afgelezen worden. 8.1.3 Aan de voltmeter te stellen eisen Zoals vermeld werd vloeit in de bovenstaande afleiding door de voltmeter geen stroom. In werkelijkheid vloeit er wel een stroom maar deze kan echter zeer klein gehouden worden indien de voltmeter een voldoende hoge inwendige weerstand heeft. Ook moet de meter geschikt zijn voor het meten van zeer kleine spanningen. We kunnen zeggen dat de voltmeter een spanning van 5 mV moet aangeven met een nauwkeurigheid van 1% (0.05 mV) bij een opgenomen stroom die maximaal 10-7 A mag bedragen. Dit zijn vrij hoge eisen, maar we Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 25 Peeters Bart hebben het voordeel dat we ε direct kunnen aflezen. We kunnen echter met eenvoudiger middelen een grote nauwkeurigheid bekomen. Namelijk met de nulmethode. 8.1.4 Nulmethode Bij de nulmethode maken we weer gebruik van de brug van Wheatstone, maar de voltmeter wordt nu enkel gebruikt om aan te geven dat de spanning tussen D en C gelijk is aan nul. Om er voor te zorgen dat VDC steeds 0V blijft wordt de brug instelbaar gemaakt d.m.v. een schuifweerstand. We zien hiervan een voorstelling in fig. 8.3. De optredende rek leiden we nu af uit de stand van de schuifweerstand. De nauwkeurigheid hangt bij deze methode niet af van de voltmeter , maar van de gebruikte instelbare weerstand. Fig. 8.4 geeft de schakeling weer na het rekken van het strookje. Om de spanning tussen C en D terug op 0V te krijgen moeten we het schuifcontact verschuiven over een afstand a. Deze afstand is dan recht evenredig met de optredende rek ε. Daar de weerstandsvariaties zeer klein zijn zal ook de verplaatsing a zeer klein zijn. Daarom wordt een iets andere schakeling toegepast die we zien in fig. 8.5. De variabele weerstand, die hier uitgevoerd is als potentiometer, heeft slechts een heel kleine weerstand, terwijl twee vaste weerstanden het grootste gedeelte van de totale weerstand van de rechtse brugtak voor hun rekening nemen. Hierdoor is de verdraaiing voldoende groot om er de rek ε uit af te leiden. Wij gaan een gelijkaardige schakeling gebruiken. Enkel zal potentiometer bij ons niet dienen om de spanning op 0 V te houden, maar om het nulpunt in onbelaste toestand af te regelen. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 26 Peeters Bart 8.2 Statische en dynamische metingen Statische metingen zijn de metingen waarbij de te meten grootheid, in ons geval de rek , langzaam varieert. Hebben we te maken met snellere variaties dan spreekt men van quasistatische metingen. Bij nog snellere variaties spreekt men van dynamische metingen. In het algemeen hebben we dan te maken met trillingsverschijnselen. In het laatste geval varieert de rek meestal sinusvormig met een bepaalde frequentie. Naast het bovenstaande bestaat ook de mogelijkheid dat de rek schommelt rond een bepaalde waarde. Dan spreekt men van een statisch-dynamische metingen. 8.3 Keuze van de meetspanning Er zijn een aantal mogelijkheden om onze brug van Wheatstone te voeden. Tegenwoordig worden haast uitsluitend gelijkspanningsvoedingen gebruikt. Vroeger was dat niet zo. Wisselspanningsvoedingen genoten toen de voorkeur, omdat de versterking van gelijkspanning vrij moeilijk was. Met behulp van de moderne elektronica is dit probleem gelukkig van de baan geholpen. Bovendien biedt het meten met gelijkspanning nog andere voordelen: De nulpuntsafregeling is eenvoudig. Indien een wisselspanningsbron wordt gebruikt, is er ook een faseregeling nodig. Er zijn geen storende invloeden van inductanties en capaciteiten. Bij gelijkstroomvoedingen is het mogelijk meerdere bruggen tegelijk te voeden. Dit is van belang tijdens meerpuntsmetingen (vb. met rozetten). Een gemeenschappelijke voeding bij wisselspanning geeft aanleiding tot wederzijdse beïnvloeding. Het gevolg hiervan is, dat bij het afregelen van een brug, de anderen weer ontregeld worden. Geschikt voor dynamische metingen met hoge frequenties. Bij wisselstroomvoeding wordt het frequentiebereik van de meetbrug beperkt door de frequentie van de voeding. Volgens het theorema van Shannon dient de frequentie van de voedingsspanning twee maal groter te zijn dan deze van de dynamische meting. Voor hoge frequenties is er dan een dure frequentiegenerator nodig. Nu we al deze voordelen van een gelijkspanningsvoeding zien, zou het natuurlijk al te gek zijn dat wij een andere manier van voeden zouden gebruiken. We moeten nu enkel nog tot een ontwerp voor een voeding en een meetschakeling komen. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 27 Peeters Bart 9 De meetschakeling Wij gaan een iets modernere meetmethode toepassen dan welke in het vorige hoofdstuk werden besproken. We zullen ook de brug van Wheatstone toepassen, maar hierop volgend een versterker plaatsen, die de spanning versterkt tot in het meetgebied van 0 tot 10 V (het probleem van de nauwkeurige voltmeter is dan van de baan). Deze uitgangsspanning kunnen we dan via een schakeling van Velleman in een computer binnenbrengen en de bekomen resultaten verwerken in Excel. De verschillende delen van deze schakeling lichten we even kort toe. 9.1 Het rekstrookje Er waren nog enkele rekstrookjes aanwezig in het labo elektronica en de leraar daar wou die graag tot onze beschikking stellen. De gegevens van deze strookjes zijn: K = 2,14 R = 120 Ω ±0,5 Ω Aan de hand van deze gegevens slaagden wij erin onze schakeling naar wens op te bouwen. 9.2 De brug van Wheatstone De brug van Wheatstone is eigenlijk het belangrijkste onderdeel van de schakeling en deze heeft ook het meeste problemen opgeleverd tijdens het ontwerp. De keuze van de componenten bij de brug is zeer belangrijk voor de goede werking achteraf. De brug die wij gebruiken moet aan de volgende eisen voldoen. De stroom door het rekstrookje mag niet te groot zijn. Het nulpunt moet vrij nauwkeurig kunnen worden afgeregeld. De brug wordt best zo symmetrisch mogelijk opgebouwd, wat het rekenwerk vergemakkelijkt. De weerstanden mogen een niet al te grote tolerantie hebben. 9.2.1 De stroom door het rekstrookje Daar er geen maximale waarde voor de stroom door het rekstrookje was opgegeven hebben we daar een beetje moeten naar gokken. De stroom mag zeker niet te groot zijn, want het strookje moet de gedissipeerde warmte voldoende kunnen afvoeren, zodat er zeker niets stuk gaat. Wij kozen als maximumwaarde voor de stroomsterkte 20mA. Als voeding voor de brug van Wheastone nemen we een spanning van 15V, aangezien we deze spanning ook nodig hebben voor de voeding van de OPAMPS. In fig. 9.1 zien we een vereenvoudigde voorstelling van onze brug. R1 is in dit schema ons rekstrookje. Willen we nu de linkse brugtak symmetrisch uitvoeren dan moet R2= R1= 120Ω zijn. De stroom door de linkse tak en dus ook door het rekstrookje wordt dan: I U 15 0.0625 A 62.5mA R1 R2 120 120 Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 28 Peeters Bart Deze stroom is groter dan 20mA. We kunnen dus de opzet van deze schakeling niet gebruiken, maar we plaatsen enkele weerstanden bij. Om de symmetrie te behouden moet dit boven en onder punt A gebeuren. Dan bekomen we de schakeling zoals voorgesteld in fig. 6.2. Hierin geldt: R1 R2 R3 R4 We gaan nu uit van de maximale stroom I door het strookje om de weerstanden R2, R3 en R4 te bepalen: U 15 750 I 0.02 750 R1 R2 R3 R4 375 2 R2 375 R1 375 120 255 R1 R2 R3 R4 Daar 255 Ω geen waarde is die voorkomt in de E12 reeks, nemen we om zeker veilig te spelen een nog wat grotere waarde, die wel voorkomt in deze reeks nl. 330 Ω. Omdat 120 Ω (de weerstand van ons strookje) ook in deze reeks voorkomt, nemen we R3 en R4 gelijk aan R1 en R2, zodat: R1 120 , R2 330 , R3 120 en R4 330 We berekenen nu de stroom I door het strookje en het gedissipeerd vermogen P: I U 15 0.01667 A 16.67mA R1 R2 R3 R4 120 330 120 330 P I ² R1 0.01667² 120 0.0333W 33.3mW Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 29 Peeters Bart 9.2.2 De nulpuntsafregeling Na het bevestigen van het rekstrookje moet het mogelijk zijn om de schakeling zo af te stellen dat, wanneer we geen belasting aanbrengen op onze proefopstelling, de uitgangsspanning gelijk is aan 0V. Om dit te realiseren had ik gekozen om gebruik te maken van 2 potentiometers die nauwkeurig kunnen ingesteld worden. Voor dat doeleinde zijn vooral draadgewonden potentiometers geschikt. Om een fijne afregeling te krijgen is de ohmse weerstand best zo klein mogelijk. De kleinst verkrijgbare draadgewonden potentiometer was echter één van 10 Ω. Deze 2 potentiometers heb ik dan in het midden van elke brugtak geplaatst zodat de schakeling er nu uitziet zoals in fig. 9.3. Enkel R5 en R6 moeten nu nog worden bepaald. En wel zo dat met P1 een groffe afregeling wordt verkregen en met P2 een fijne. Achteraf bleek het juist afregelen van het nulpunt onmogelijk te zijn, omdat het uitgangssignaal nogal variëert. We hebben dan uiteindelijk ook 1 potentiometer weggelaten. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 30 Peeters Bart De exacte waarde voor R5 en R6 is met berekeningen moeilijker te achterhalen, ik heb die dan ook bepaald met behulp van een simulatieprogramma (Pspice). De beste waarde voor R5 en R6 leek mij 12 kΩ. Nadat we P1 hadden weg gelaten, bleken deze waardes veel te groot. Het doel van P2 was nu niet zozeer meer het exact afregelen van het nulpunt, maar eerder het uitgangssignaal binnen het werkgebied van de schakeling te houden. R5 en R6 heb ik dan vervangen door 2 weerstanden van 560 Ω. Nu wordt de stroom door deze brugtak wel groter, zodat we toch nog even het gedissipeerde vermogen in deze weerstanden moeten berekenen. Zolang dit kleiner blijft dan 250 mW is er echter niets aan de hand. I U 15 0.0133 A 13.33mA R5 R6 P2 560 560 10 P I ² R5 0.0133² 560 0.0991W 99.1mW We zien dat we zonder problemen deze weerstanden kunnen gebruiken. 9.2.3 Tolerantie van de componenten Bij de aankoop van de componenten heb ik toch gekozen voor weerstanden met een tolerantie van 1%. Deze zijn wel iets duurder, maar bij gebruik van weerstanden met vb. een tolerantie van 10% zou het afregelen van het nulpunt nogal wat problemen opleveren. 9.3 Differentiaal versterker Wij gaan ons signaal versterken in 2 trappen. De eerste trap bestaat uit een differentiaalversterker met een versterkingsfactor At van 10, die opgebouwd is rond een LM741, waarvan u het aansluitschema en de afmetingen in bijlage 1 vindt. Deze schakeling (fig. 9.4) moet het spanningsverschil tussen de punten A en B omzetten in een spanningsverschil tussen punt C en de massa en het gelijktijdig 10 keer groter maken. En dit zonder het signaal, afkomstig uit de brug van Wheatstone, daarbij al te hard te beïnvloeden. Met oog op deze eisen kunnen we nu de weerstanden R7, R8, R9 en R10 bepalen. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 31 Peeters Bart In deze schakeling stellen we dat: R7 R8 en R9 R10 De uitgangsspanning UC is in deze schakeling te berekenen in functie van de ingangsspanningen UA en UB met de formule: UC R10 (U A U B ) R8 Om een versterkingsfactor At = 10 te krijgen moet de verhouding van R10 op R8 gelijk zijn aan 10. De waarden voor de weerstanden spelen in principe niet zoveel rol. We moeten er enkel op letten dat de stroom, die door de spanning UA zal worden geleverd, miniem blijft. We hebben geopteerd om deze weerstanden in de orde MΩ te kiezen. Met weerstanden uit de E12 reeks kunnen we de juiste verhouding vormen met weerstanden van 470 kΩ en 4,7 MΩ. Zo nemen we R7, R8, R9 en R10: R7 470k , R8 470k , R9 4,7 M en R10 4,7 M 9.4 Niet-inverterende versterker met regelbare versterking De tweede versterkingstrap is opnieuw opgebouwd rond een LM741, maar deze keer gaat het niet om een differentiaalversterker maar om een regelbare niet-inverterende versterker. De versterking moet regelbaar zijn, zodat we bij een maximale belasting op onze proefopstelling een maximale uitgangsspanning krijgen. Aangezien de exacte versterking die hiervoor nodig is op voorhand niet te bepalen is, moet dit instelbaar zijn door middel van een potentiometer. Bij het verwezenlijken van deze schakeling heeft het simulatiepakket ons ook weer heel goed geholpen. Zo hoefden we niet telkens een berekening te maken en konden we direct zien wat het resultaat was. De regeling van de versterking kan in principe op verschillende manieren gebeuren, maar de schakeling zoals voorgesteld in fig. 9.5 is de meest voorkomende. Potentiometer P3 is naast de figuur voorgesteld door een serieweerstand van P3’ en P3’’. Deze termen zullen we in onze berekeningen gaan gebruiken. R13 is geplaatst om te voorkomen dat we bij een bepaalde stand van de potentiometer een versterking van oneindig zouden krijgen. Met de keuze van de grootte van R13 wordt nu de maximale versterking bepaald. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 32 Peeters Bart De tegenkoppelingsfactor β kunnen we berekenen met volgende formule: P3'' R13 P3 R13 Bij een niet-inverterende versterker kunnen we zeggen dat de spanning over R11 en de ingangsspanning aan klem C (UC) gelijk zijn aan elkaar. Daar de OPAMP geen stroom trekt aan de inverterende ingang kunnen we ook stellen dat de stroom door R11 (I11) gelijk is aan de stroom door R12 (I12). Uit deze eigenschappen volgt dat: U C U P3 ' R1 3 U C R11 R12 of U C U C U P3 ' R1 3 R11 R12 R1 en UC R11 R12 1 UD R11 R12 R12 De versterkingsfactor At is dan: At U D R11 R12 1 R11 R12 P3 R13 UC R11 R11 P3'' R13 Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 33 Peeters Bart Als we nu de waarden voor de weerstanden die we met de simulatie hebben bepaald invullen kunnen we de minimale en de maximale versterking berekenen: At min P3 R13 R11 R12 4.7 22 50 0,1 5.681 R11 P3'' max R13 4.7 50 0,1 At max P R13 R11 R12 4.7 22 50 0,1 3 2846.106 R11 P3''min R13 4.7 0 0,1 We merken nu wel dat de uiterste waarden voor de versterking erg uiteenlopen. Maar zo voorkomen we dat we nog voor verrassingen komen te staan zoals o.a. een te kleine uitgangsspanning. 9.5 De voeding Voor de voeding van de OPAMPS is een dubbele voedingsspanning vereist: een positieve spanning van 15 V t.o.v. de massa en een negatieve van 15 V. Ook de voeding voor de brug van Wheatstone halen we hier uit (+15 V). Enige spanningsstabilisatie is natuurlijk wel vereist. Dit kan vrij simpel geschieden m.b.v. 2 stabilisatoren nl. de 7815 en de 7915. De gelijkrichting voor zo een symmetrische voeding kan op verscheidene manieren gebeuren, maar de eenvoudigste is afgebeeld in fig. 9.6. We moeten dan wel beschikken over een trafo met middenaftakking. Ik had zelf nog zo een transformator, dus dat was geen probleem. Deze trafo, een 612 SC 50 van constructeur E.R.E.A, bestaat uit 2 gescheiden wikkelingen van 12 V, die we op de juiste manier in serie schakelen. Dit model kan 50 VA leveren wat in principe veel te veel is, maar dat is geen enkel bezwaar om deze trafo niet te gebruiken. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 34 Peeters Bart Daar onze belasting veel kleiner is dan de nominale belasting, zal de uitgangsspanning hoger zijn dan 12 V. Ze bedraagt 14 Veff. De amplitude is dan: Û U eff 2 14 2 19.8V De afvlakcondensatoren zullen in onbelaste toestand opladen tot: U C Û U D 19.8 0.7 19.1V Deze condensators C1 en C2 heb ik vrij groot gekozen (2 x een elco van 4700 µF), zodat ik deze voeding later nog voor een andere toepassing kan gebruiken, die misschien een groter vermogen vraagt. Dit vermogen is dan wel beperkt tot 2 x 15 W, want de 7815 en de 7915 zijn slechts geschikt voor stromen tot 1A. De aansluitschema’s en de afmetingen van deze twee spanningsregelaars vindt u in bijlagen 2 en 3. Het is voor onze toepassing niet echt nodig om deze regelaars op een koelplaat te monteren, maar ik heb ze voor de zekerheid toch op 2 kleine aluminium profieltjes bevestigd. Ze mogen zeker nooit samen op 1 koelplaat worden bevestigd, want de behuizing van de 7815 is verbonden met de massa, maar bij de 7915 is deze verbonden met de negatieve ingang. Als je deze dus samen op 1 koelplaat zou bevestigen, maak je een mooie kortsluiting. C3 en C4 zijn ontkoppelingscondensatoren. Deze verminderen de kans op HF (hoog frequente)- stoorsignalen in de uitgangsspanning. Ze kunnen best zo dicht mogelijk bij de belasting worden opgesteld. Het zijn 2 condensators van 100 nF. 9.6 Besluit Bij het ontwerp van deze schakeling werd ons geduld vaak erg op de proef gesteld, meerdere malen hebben we met onze handen in het haar gezeten. Aangezien we met zeer kleine spanningsverschillen werken is deze schakeling zeer gevoelig voor stoorsignalen, temperatuursschommelingen en zelfs aanrakingen. Een klein tikje tegen het printje is al voldoende om het uitgangssignaal volledig te veranderen, zodat je opnieuw kan beginnen met de afregeling en de metingen. Uiteindelijk zijn we toch nog tot een behoorlijk resultaat gekomen, en hebben we onze meting vrij deftig kunnen uitvoeren. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 35 Peeters Bart 10 Geschikt proefmateriaal zoeken In principe is elk materiaal geschikt om onze proef op uit te voeren, maar het ligt voor de hand dat we een gemakkelijk verkrijgbaar en niet te duur materiaal gebruiken. Wij hebben geopteerd om gebruik te maken van een messing staafje, want in de Tabellenboek voor Metaaltechniek staat, dat dit een buigzaam materiaal is. Dit materiaal heeft ook een vrij hoge rekgrens, zodat de wet van Hooke lang toepasbaar is. Dit staafje plaatsen we op twee steunpunten en we oefenen in het midden een veranderlijke kracht uit. Het komt er enkel op aan ons staafje zo te dimensioneren, dat we een deftige proefopstelling kunnen bouwen. Zonder daarbij overbodig materiaal te verspillen en toch goede meetresultaten te bekomen. Om ons al een idee te geven van de doorbuiging, is het nodig om eerst enkele zaken te berekenen. Om beter te kunnen volgen, kan u best even de figuren in bijlagen 4 en 5 bij de hand houden. 10.1 De doorbuiging Als eerste moeten we de doorbuiging van onze staaf weten, na het uitoefenen van een kracht F. De doorbuiging f is voor elk materiaal eenvoudig met de volgende formule te berekenen. l4 16 f 3 E I l F f (I b h³ ) 12 F l³ 4 E b h3 In deze formule wijzen l, b en h op de afmetingen van de staaf, terwijl E de elasticiteitsmodus is, welke bij messing gelijk is aan 110000 N/mm². Voor de afmetingen van onze staaf zijn natuurlijk oneindig veel verschillende mogelijkheden, maar het is uiteraard zinloos een staaf met een lengte van 5 m te nemen. In de praktijk is dit natuurlijk een reële waarde, maar een opstelling op schaal voldoet evenzeer en is zelfs nog beter. Zo is een staafje van 50 cm voor ons al meer dan lang genoeg. De berekeningen voor de breedte b en de hoogte h hebben wij verscheidene keren uitgevoerd, met behulp van een spreadsheet. Enerzijds mocht het staafje niet te smal zijn, want het rekstrookje heeft en breedte van 10 mm. Anderzijds is een te dun staafje ook niet goed. Inwendige structuurverschillen in het materiaal krijgen dan een te grote invloed. Een staaf met de breedte van het rekstrookje is dus de beste oplossing, want zo kun je de maximale hoogte gebruiken voor een bepaald traagheidsmoment. Uiteindelijk is het een staafje geworden met: l = 400 mm, b = 11 mm en h = 2 mm. De kracht F besloten we te wijzigen van 0 N tot 20 N. Onze berekeningen voeren we uit met deze maximale kracht, zodat de doorbuiging f dan gelijk is aan: f 20 400³ 33.0579mm 4 110000 11 2³ Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 36 Peeters Bart 10.2 De buigingsstraal en de bijhorende hoek We nemen aan dat, wanneer we de staaf belasten, we een cirkelsegment krijgen. De straal R alsook de hoek α van dit segment kunnen we berekenen als we even naar fig. 10.1 kijken en gebruik maken van enkele eenvoudige formules. In de rechthoekige driehoek CMA geldt: l R 2 x 2 ( ) 2 (10.1) 2 met x R f (10.2) Als we formule 10.2 invullen in 10.1 kunnen we de buigingsstraal R berekenen: l R² ( R f )² ( )² 2 R² R² 2 R f f ² 2 R f f ² l² 4 l² 4 l² 4 (10.3) R 2 f f² Als we nu de gegevens en de al berekende waarde voor de doorbuiging f invullen in formule 10.3, bekomen we de buigingsstraal R bij een belasting van 20N: R (400)² 4 621.5289mm 2 33.0579 ( 33.0579)² Dit is de straal van een cirkelsegment met hoek α. Aangezien we de booglengte van dit segment willen weten, is het nodig dat we deze hoek α kennen. Deze booglengte l’ zal iets meer zijn dan de oorspronkelijk lengte l van 400 mm. We kijken opnieuw in driehoek CMA en stellen: sin 2 2 l 2R Bg sin l 2R 2Bg sin l (10.4) 2R We vullen formule 10.4 in en krijgen: 2Bg sin 400 0.6552rad 2 621.5289 Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 37 Peeters Bart 10.3 De booglengte en de verlenging in de uiterste vezel De booglengte l’ die bij de hoek α hoort is gelijk aan: l' R 621.5289 0.6552 407.2461mm Nu moeten we enkel de verlenging in de uiterste vezel Δl nog berekenen. We gebruiken daarvoor de eigenschappen van gelijkvormige figuren, waardoor we kunnen stellen dat: h R 2 l ' l ' l R Hieruit halen we l : h l '.( R ) 2 l' l R Met de gegevens ingevuld wordt dit: 2 407.2461 (621.5289 ) 2 407.2461 0.6552mm l 621.5289 De verlenging in de uiterste vezel is dus 0.6552 mm. Wanneer we dit in % uitdrukken is dat: 0.6552 0.00161 0.161% 407.2461 Deze rek is iets kleiner dan de limiet van 0.5 % die men meestal toepast. Maar aangezien wij het signaal toch voldoende kunnen versterken, is dat geen probleem. Dit was de berekening voor de maximale belasting. De berekeningen voor de tussenposities hebben we uitgevoerd met een spreadsheet. We geven daar alleen de resultaten van in tabel 10.1. Het toeval wil, dat de getalwaarde voor de verlenging in ons voorbeeld gelijk is aan de hoek α. F (N) f (mm) R (mm) α l' (mm) Δl (mm) 0 7,5 10 12,5 15 17,5 20 0 12,3967 16,5289 20,6612 24,7934 28,9256 33,0579 oneindig 1619,5317 1218,2645 978,3306 819,0634 705,8914 621,5289 0 0,2476 0,3298 0,4118 0,4934 0,5745 0,6552 400 401,0237 401,8189 402,8398 404,0856 405,5548 407,2461 0 0,2476 0,3298 0,4118 0,4934 0,5745 0,6552 tabel 10.1 Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 38 Peeters Bart De berekende waarden voor de verlenging in tabel 10.1 kunnen we uitzetten in een grafiek, die we zien in fig. 10.1. We zien duidelijk dat deze verlenging lineair verloopt. Het is de bedoeling dat de grafiek van de meting er net hetzelfde gaat uitzien. Berekende verlenging in de uiterste vezel Δl (mm) 0,7 0,6 0,5 0,4 0,3 0,2 0,1 0 0 5 10 15 20 F (N) fig. 10.1 Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 39 Peeters Bart 11 Bespreking meting We zijn nu gekomen tot het uiteindelijk doel van onze geïntegreerde proef. Het uitvoeren van de meting op onze staaf en de resultaten bespreken. Ook al valt hier niet zo heel veel over te zeggen. We brachten ons rekstrookje met behulp van Locktite aan op het messing staafje, hetgeen niet veel tijd vroeg. De Locktite hardt namelijk in enkele seconden uit. Daarna plaatsten we ons staafje op 2 steunpunten die 40 cm van elkaar verwijderd waren, en zorgden dat het rekstrookje zich dan in het midden onderaan de staaf bevond. Eerst voerden we de meting in onbelaste toestand uit. Daarna hingen we beurtelings een massa van 0.75, 1, 1.25, 1.5, 1.75 en 2 kg in het midden van de staaf. Uiteindelijk voerden we de meting nog eens uit in onbelaste toestand. Het signaal afkomstig van onze schakeling brachten we binnen in een Excel werkblad. En dit m.b.v. een schakeling van Velleman (PCS10), die aangesloten is op de USB poort. De uitgangsspanningen UU van deze metingen ziet u in tabel 11.1. F (N) 0 7,5 10 12,5 15 17,5 20 0 UU (V) 0,468 3,379 4,696 5,918 6,694 7,835 9,295 0,568 tabel 11.1 We merken duidelijk een verschil tussen de 2 metingen in onbelaste toestand. Dit kan te wijten zijn aan verschillen zaken. Ten eerste kan deze fout afkomstig zijn van het rekstrookje zelf, en is deze te wijten aan hysteresis. Dit is een verschijnsel waar we niets tegen kunnen doen. De fout kan echter ook het gevolg zijn van temperatuursinvloeden. Dit hadden we misschien kunnen voorkomen door het plaatsen van een ‘dummy’ rekstrookje in de nabijheid van het meetpunt. Als we even terugkijken naar fig. 9.3 plaatsen we dit dummy rekstrookje op de plaats van weerstand R3. Dit tweede rekstrookje belasten we dan niet, ofwel in de tegenovergestelde richting als rekstrookje R1. Dit kan door dit tweede strookje aan de bovenzijde te bevestigen. Dit zijn alle mogelijkheden die ik kan bedenken voor deze fout, maar het kan zijn dat er nog andere mogelijkheden zijn, die we over het hoofd hebben gezien. Deze metingen gaan we nu in een grafiek plaatsen, maar het zou natuurlijk mooier zijn, moest deze grafiek in de oorsprong starten. Om dit te verwezenlijken, trekken we de uitgangsspanning in onbelaste toestand af van alle andere spanningen en bekomen we de waarden voor U, voorgesteld in tabel 11.2. F (N) 0 7,5 10 12,5 15 17,5 20 U (V) 0,000 2,911 4,228 5,450 6,226 7,367 8,827 tabel 11.2 Deze waarden zetten we uit in een grafiek die we zien in fig. 11.1. Het is spijtig dat we deze spanningen niet kunnen omzetten in verlengingen. We weten wel dat ze evenredig zijn met de verlengingen in de uiterste vezel, want de verlenging is evenredig met de weerstandsverandering en de weerstandsverandering is evenredig met de uitgangsspanning. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 40 Peeters Bart Gemeten waarden U (V) 10 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 0 2,5 5 7,5 10 12,5 15 17,5 20 F (N) fig. 11.1 Deze grafiek is niet volledig lineair, maar ze benadert toch wel vrij goed het ideaalbeeld dat we in fig. 10.1 zien. We mogen onze meting dus als geslaagd beschouwen. Als we nu nog meer tijd zouden hebben, hadden we nog een tweede meting kunnen uitvoeren op een ander materiaal en de uitkomsten kunnen vergelijken. Daar zijn we echter niet meer toe gekomen. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 41 Peeters Bart 12 Nawoord en besluit Zoals u kan zien valt er over rekstrookjes heel wat te vertellen. En wees er maar zeker van dat we nog niet uitgepraat zijn. Tijdens de periode dat ik deze geïntegreerde proef gemaakt heb, heb ik heel wat bijgeleerd op verschillende terreinen. Soms was het wel eens moeilijk om met volle overtuiging te blijven door werken. Vooral onze eerste schakeling, die niet werkte, deed ons de moed in de schoenen zinken. Toen heb ik ook meermaals op internet een elektronicaforum geraadpleegd. Dat kan wel handig zijn, want dan krijg je eens meningen van verschillende personen te horen en kan je die vergelijken. Maar ondanks deze tegenvaller zijn we er denk ik toch in geslaagd een deftig eindwerk te presenteren. Ik dank nogmaals iedereen die hieraan heeft meegeholpen en tijdens de moeilijke momenten voor steun zorgde. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 42 Peeters Bart 13 Bibliografie POTMA, T., Rekstrookjes Meettechniek. Eindhoven, Uitgeversmaatschappij Centrex, 146 blz. DE LEPELEIRE, A., Gedifferentieerd leerpakket aanvankelijke sterkteleer 1. Antwerpen, Standaard Educatieve Uitgeverij, 1995, 176 blz. DE CLIPPELEER, W., DAX, W., GUNDELFINGER, K., HÄFNER, W., ITSCHNER, H. en KOTSCH, G., Tabellenboek voor metaaltechniek. Deurne, Wolters Plantyn, 1996, 322 blz. JANSSENS, W., Cursus elektronica 6IW. Mol, Technisch Instituut Sint-Paulus BEIRENS, D., JANSSEN, M., WENS, L. en SOLLIE, L., Netwerk Nederlands. Lier, Uitgeverij Van In, 1999, 156 blz. Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes 43 Peeters Bart 14 Bijlagen Bijlage 1: Aansluitschema en afmetingen van de LM741 Bijlage 2: Aansluitschema en afmetingen van de 7815 Bijlage 3: Aansluitschema en afmetingen van de 7915 Bijlage 4: Tekening van de staaf Bijlage 5: Tekening van de doorbuiging Geïntegreerde proef: Materiaalonderzoek met Rekstrookjes