VEILIGHEIDS - VOORSCHRIFTEN EN TIPS VOOR VEILIG WERKEN Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie VEILIGHEIDSVOORSCHRIFTEN EN TIPS VOOR VEILIG WERKEN Stichting voor Fundamenteel Onderzoek der Materie Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 1 Voorwoord Veilig, gezond en prettig werken bij FOM? Dat kan en dat moet ook! Als werkgever moet FOM zorgen dat dit mogelijk is. Toch bent u er, samen met uw leidinggevende, ook zelf verantwoordelijk voor. De overheid heeft regels voor veiligheid, gezondheid en welzijn op de werkplek vastgelegd in wetgeving op het gebied van arbeidsomstandigheden. Dat is mooi, maar veel belangrijker is hoe FOM als werkgever en u als werknemer daar in de praktijk mee omgaan. Daar gaat dit boekje over. Omdat veilig en gezond werken ieders verantwoordelijkheid is, raad ik u aan deze uitgave goed te lezen en op uw dagelijkse werkplek onder handbereik te hebben. Heeft u toch nog vragen? Aarzel dan niet om uw leidinggevende of de arbocoördinator in uw omgeving te raadplegen. Mochten zich op uw werkplek omstandigheden voordoen, die voor uw veiligheid en gezondheid beter zouden moeten? Laat het uw leidinggevende weten. Alleen dan kunnen we immers de werkplek veilig en gezond maken en houden. Uitgave Stichting FOM Postbus 3021, 3502 GA Utrecht Telefoon (030) 600 12 60 E: [email protected] I: www.fom.nl Een gedrukte versie, zoals dit boekje, dat in 2015 geheel is herzien door de Arbo adviescommissie van FOM, geeft een momentopname. Arbozaken blijven continu in beweging. Actuele wijzigingen worden daarom bijgehouden op de FOM website www.fom.nl/arbo. Ik raad u aan ook deze regelmatig te bezoeken. Dr.ir. Christa Hooijer Directeur Stichting FOM Druk April 2015 Onder redactie van Arbo-adviescommissie Stichting FOM Eindredactie Centrale arbocoördinator Stichting FOM 2 S t i c h t i n g v o o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 3 Inleiding Inhoudsopgave Voorwoord 3 Inleiding 5 Hoofdstuk 1 Algemene veiligheidsvoorschriften 11 Hoofdstuk 2 Brand en ongevallen 13 Hoofdstuk 3 Beeldschermwerk 17 Hoofdstuk 4 Risicobeoordeling nieuwe proefopstellingen 21 Hoofdstuk 5 Arbeidsmiddelen en machines 25 Hoofdstuk 6 Hijsen, heffen en transport 29 Hoofdstuk 7 Werken op hoogte 33 Hoofdstuk 8 Elektriciteit 37 Hoofdstuk 9 Gevaarlijke stoffen 41 Hoofdstuk 10 Carcinogene, mutagene en reproductietoxische stoffen 47 Hoofdstuk 11 Synthetische nanomaterialen 53 Hoofdstuk 12 Gassen en gascilinders 57 Hoofdstuk 13 Cryogene vloeistoffen 63 Hoofdstuk 14 Vacuüm 67 Hoofdstuk 15 Ioniserende straling 71 Hoofdstuk 16 Niet ioniserende straling 77 Hoofdstuk 17 Werken met lasers 83 Hoofdstuk 18 Persoonlijke beschermingsmiddelen 89 Hoofdstuk 19 Milieubescherming 95 Hoofdstuk 20 FOM-Arbobeleid 99 Meer weten? 102 Samenstelling FOM Arbo Adviescommissie 103 Bijlage 4 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Veilig gezond en prettig werken Veilig, gezond en prettig werken bij FOM? Dat kan en dat moet zelfs! FOM wil hiervoor zorgen, maar u heeft hierin ook uw eigen verantwoordelijkheid. Het draait allemaal om arbeidsomstandigheden ofwel de zorg voor veiligheid, gezondheid en welzijn in de werksituatie. De verplichtingen hiervoor zijn vastgelegd in de Arbeidsomstandighedenwet (Arbowet). De overheid ging er tot begin jaren ‘80 van uit dat veiligheid het beste met regels afgedwongen kon worden. Inmiddels hebben andere inzichten de overhand gekregen. De terugtredende overheid geeft in principe alleen de hoofdlijnen aan en laat voor een groot deel de invulling over aan de Sociale Partners (werkgevers- en werknemers vertegenwoordiging). Dit betekent dat goede arbeidsomstandigheden veel meer maatwerk is dan voorheen. De overheid treedt niet helemaal terug maar blijft, via de Inspectie SZW, over de schouder meekijken of en hoe iedereen zich aan de spelregels houdt. De Inspectie SZW kan waar nodig corrigerend optreden. Het is goed dat er wetgeving is, maar het is veel belangrijker, hoe men in de praktijk met arbeidsomstandigheden omgaat (veiligheidscultuur). Dit boekje maakt onderdeel uit van het maatwerk van Stichting FOM. De hoofdstukken 1 t/m 4 hoort iedereen te lezen. De rest van dit boekje bevat informatie en tips over allerlei zaken, soms algemeen en soms gedetailleerd. Haal er die informatie uit die voor u belangrijk is. U bent medeverantwoordelijk Een veilige werkplek is ook voor u geen vrijblijvende zaak! Alle werknemers zijn zelf verantwoordelijk voor de uitvoering van het beleid in hun eigen werksituatie, dus ook u en uw collega’s. De basisgedachte van de Arbowet is namelijk dat goede arbeidsomstandigheden alleen van de grond komen als er een goede samenwerking is tussen leidinggevenden en werknemers. Iedereen heeft daarin zijn eigen rechten en plichten. De werkgever De werkgever dient te zorgen voor een goed arbobeleid en randvoorwaarden om dat beleid uit te voeren. Dat houdt onder andere in dat ieders taken duidelijk moeten zijn en er voldoende tijd en middelen beschikbaar zijn om de uitvoering van het arbobeleid mogelijk te maken. Ook dient hij beleid te voeren met betrekking tot het beschermen van werknemers tegen psychosociale arbeidsbelasting (onder andere werkdruk, discriminatie en ongewenst gedrag). Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 5 De werknemer Kinderwens en zwangerschap Als werknemer heeft u rechten en plichten. U heeft recht op: • voorlichting en onderricht over de risico’s op uw werkplek • informatie over de op de werkplek noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen en beschermingsmiddelen • informatie over hoe de voorgeschreven (persoonlijke) beschermingsmiddelen goed te gebruiken • het bespreken van de (ervaren) arbeidsomstandigheden (bijv. op het werkoverleg) • (periodiek) arbeidsgezondheidskundig onderzoek, begeleiding en advies indien er sprake is van gezondheidsrisico’s ten gevolge van het werk • het bezoeken van de bedrijfsarts bij het vermoeden van ziekte als gevolg van het werk (het arbeidsomstandighedenspreekuur) • het indienen van klachten over onveilige of ongezonde werksituaties • het onderbreken van het werk wanneer er acuut gevaar dreigt. Sommige werkzaamheden kunnen een verhoogd risico voor u en/of uw (ongeboren) kind vormen. Bij Stichting FOM wordt een “Checklist zwangerschap, kinderwens of lactatietijd” gebruikt. Het doel van de checklist is om mogelijke risico’s voor de werknemer en kind vroegtijdig in kaart te brengen. Vraag naar de checklist bij uw leidinggevende of veiligheidscontactpersoon. Maak zo snel mogelijk een afspraak met uw leidinggevende over eventuele aanpassingen van uw dagelijkse werkzaamheden. Dit is uw wettelijk recht, maak er gebruik van! Tot uw plichten behoren dat u: • werkzaamheden veilig uitvoert en de gezondheid van uzelf en van anderen niet in gevaar brengt • de veiligheidsvoorschriften daadwerkelijk naleeft • aangebrachte beveiligingen en veiligheidsvoorzieningen op de juiste manier gebruikt en ongemoeid laat • persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt wanneer dit verplicht is • meewerkt aan voorlichting en onderricht • direct aan de leidinggevende acuut onveilige/ongezonde werksituaties meldt. Voorlichting en instructie Een goed begin is het halve werk. Zorg dat u wanneer u in dienst van FOM komt snel op de hoogte bent van essentiële zaken als: • naam en contactgegevens van de veiligheidscontactpersoon op uw locatie • alarmnummers (voor deskundige hulp bij verwondingen en het melden van brand) • wat er van u verwacht wordt tijdens een calamiteit • het ontruimingssignaal en andere mogelijke alarmsignalen • vluchtroutes en nooduitgangen • veiligheidsvoorschriften voor uw eigen werkplek. Iedere werknemer krijgt bij indiensttreding voorlichting en instructie over locatie gebonden veiligheidsregels. Vraag er naar als dit uitblijft. Stel u ook op de hoogte van eventuele risico’s van de naastgelegen afdelingen. 6 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Psychosociale Arbeidsbelasting De werkgever moet er voor zorgen dat psychosociale arbeidsbelasting (PSA) geen gevaar oplevert voor de veiligheid en gezondheid van werknemers. Een werkomgeving met weinig psychosociale arbeidsbelasting bevat o.a.: • voldoende uitdaging in het werk zodanig dat uw eigen ontwikkeling wordt gestimuleerd • zo weinig mogelijk monotone arbeid • een prettige en doelmatige communicatie met leidinggevende en collega’s • het ontbreken van structurele stress of hoge werkdruk ten gevolge van het werk, de arbeidsomstandigheden of de organisatie • het niet tolereren van (seksuele) intimidatie, agressie, geweld of pesten. Risico’s inventariseren Eén van de hoofdpijlers binnen de Arbowet is dat ieder bedrijf met meer dan vijfentwintig personen in dienst verplicht is een risico-inventarisatie en -evaluatie (RI&E) te maken. In een RI&E worden de voor de werkplek aanwezige gevaren beschreven en de maatregelen die genomen worden om het gevaar weg te nemen of te beperken. De RI&E is een continu proces waarin steeds naar verbetering van de arbeidsomstandigheden wordt gezocht. Daarbij wordt rekening gehouden met de stand van de wetenschap en die van de professionele dienstverlening. Een onderdeel van de RI&E is het “plan van aanpak” (PvA). Hierin worden de concrete doelstellingen en de veiligheidsmaatregelen beschreven die binnen een aangegeven periode zullen worden gerealiseerd. De voortgang van dit PvA wordt besproken met de werknemersvertegenwoordiging. De werkgever is verplicht een exemplaar van de RI&E en PvA aan de werknemersvertegenwoordiging ter beschikking te stellen en iedere werknemer de gelegenheid te geven er kennis van te nemen. Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 7 Deskundige ondersteuning De Arbowet maakt onderscheid in ondersteuning door werknemers van de eigen organisatie en ondersteuning door externen. De wet vraagt de werkgever de preventieve taken zoveel mogelijk te laten uitvoeren door werknemers van het eigen bedrijf. Voor sommige taken is ondersteuning door gecertificeerde arbodeskundigen een vereiste. Stichting FOM laat zich zoveel mogelijk door eigen (gecertificeerde) arbodeskundigen adviseren. Afhankelijk van uw werkplek zal dit betekenen dat: • er een veiligheidscontactpersoon (arbocoördinator) is aangesteld waar u terecht kunt voor de dagelijkse ondersteuning en vragen • er in uw directe werkomgeving werknemers zijn die de taak hebben om toe te zien op de veiligheid in uw werkomgeving: ruimtetoezichthouders, labverantwoordelijken etc. • u, voor uw persoonlijke gezondheid in relatie tot het werk, terecht kunt bij de bedrijfsarts of een andere arbodeskundige. Wie dit is kunt u vragen bij uw leidinggevende, uw personeelsfunctionaris of uw arbocoördinator. Bij deze deskundigen kunt u terecht met onderwerpen als ziekteverzuimbegeleiding, Periodiek Arbeidsgezondheidskundig Onderzoek (PAGO) en werkgerelateerde gezondheidsklachten. De bedrijfsarts zal niet de taak van uw huisarts overnemen. Wanneer u het lastig vindt om de juiste persoon te vinden, dan kunt u uw vraag altijd mailen naar [email protected]. Wij proberen u dan zo goed mogelijk te helpen. Nu de praktijk Dit boekje is slechts een handreiking. U heeft, heel in het kort, kennis gemaakt met de opzet van de Arbowet. Samenwerking en medeverantwoordelijkheid zijn de pijlers waarop de Arbowet steunt en dat is ook hoe FOM er mee om wil gaan. Het arbobeleid van FOM is op hoofdlijnen beschreven in de Nota FOM-Arbobeleid. Meer informatie is ook te vinden op www.fom.nl/arbo. Belangrijker nog dan feitenkennis is echter de juiste instelling ten aanzien van de veiligheid: de mentaliteit van waaruit ‘veilig wordt gedacht’ en ‘veilig wordt gehandeld’. Wanneer u vanuit deze mentaliteit de veiligheidstips die in dit boekje worden beschreven, leest en toepast, zal dat de veiligheid en het veilig werken in belangrijke mate bevorderen. Als u denkt dat het werk veiliger, gezonder en prettiger kan laat het dan weten? ° 8 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 9 Hoofdstuk 1 Algemene veiligheidsvoorschriften 1. Gezond verstand staat voorop. Neem alle maatregelen die redelijkerwijs genomen moeten worden om de veiligheid voor uzelf en voor anderen te waarborgen. 2. De leidinggevende dient ervoor te zorgen en er op toe te zien dat de teamleden veilig (kunnen) werken. Nieuwe werknemers krijgen daarom, onder zijn verantwoordelijkheid, voorafgaand aan de werkzaamheden instructie over mogelijke gevaren en de geldende werkvoorschriften. 3. Alle werknemers moeten veilig werken en de (overwerk)regels kennen die gelden op de werkplek. 4. Maak gebruik van de op de werkplek voorgeschreven veiligheidsvoorschriften en persoonlijke beschermingsmiddelen. Deze zijn vaak te herkennen aan de pictogrammen bij het betreden van de ruimte. 5. Onderneem actie wanneer u ernstige gevaren of nalatigheden waarneemt, zodanig dat het gevaar wordt weggenomen! Meld onveilige werkmethoden en werksituaties, die niet onmiddellijk verbeterd kunnen worden, meteen bij uw leidinggevende of arbocoördinator. 6. Het is veiliger om niet alleen te werken bij werkzaamheden met verhoogd risico. U bent verplicht dit, waar mogelijk, te voorkomen. Dit is te bereiken door werkplekinrichting, overleg en afspraken. In geval van een calamiteit kan dan hulp worden geboden of worden ingeroepen. 7. Zorg bij het ontwerpen van apparatuur en installaties dat deze veilig zijn, geen (brand) gevaar kunnen opleveren en “fail-safe” zijn. De FOM Richtlijn “Veiligheid en Milieu bij nieuwe wetenschappelijke projecten” kan hiervoor gebruikt worden. 8. Het overbruggen en uitschakelen van beveiligingen is verboden. 9. Aan het eind van uw werkdag moet u er zeker van zijn, dat de onder uw verantwoordelijkheid staande apparatuur geen gevaar voor anderen kan opleveren. Apparatuur mag alleen zonder toezicht aan blijven staan als er is aangegeven hoe er in geval van een calamiteit gehandeld moet worden (afsluiters, contactpersoon etc.). Informeer hoe één en ander op uw werkplek georganiseerd is. 10. Zet elektrische apparatuur die niet wordt gebruikt ‘UIT’. 10 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 11 Hoofdstuk 2 Brand en ongevallen O p elke locatie waar FOM-werknemers werken bevindt zich een bedrijfshulpverleningsorganisatie. In geval van een calamiteit zullen de bedrijfshulpverleners instructies geven die opgevolgd dienen te worden. Weet hoe u moet handelen en hoe u veilig het gebouw kunt verlaten in geval van een calamiteit. Meldt ongevallen zodat van de oorzaak geleerd kan worden. Inleiding Een calamiteit is nooit leuk en kan flinke impact hebben op alle betrokkenen. Om calamiteiten zoveel mogelijk te voorkomen, risico’s op brand en ongevallen te beperken en om na een calamiteit te leren van wat mis is gegaan, is op alle FOM-locaties een bedrijfshulpverleningsorganisatie actief. Denk altijd om uw eigen veiligheid en die van uw collega’s. Vraag hulp. Bel hiervoor het calamiteitennummer of waarschuw de bedrijfshulpverleners. Brandinstructie Brand is een proces waarbij vuur zichzelf in stand houdt. Als dit beheerst plaatsvindt, hoeft het niet direct gevaarlijk te zijn. Er is sprake van gevaar als een verbrandingsproces ongewenst optreedt en ongecontroleerd om zich heen grijpt. Wat moet u doen bij brand?: • meldt altijd eerst de brand (alarm slaan) • handel volgens de instructie die overal in het hele gebouw hangt. Lees deze instructie regelmatig goed door: bij brand is daar geen tijd voor! • evacueer vervolgens de mensen die in de buurt van de brand zijn • denk altijd aan uw eigen veiligheid en die van uw collega’s wanneer u een beginnende brand wilt bestrijden. Gebruik een brandblusser die het dichtst bij de brand hangt. Deze is, als het goed is, het meest geschikt. Gebruik van een brandslang is voorbehouden aan de BHV-ploeg • verlaat het gebouw op aanwijzing van de BHV volgens de aangegeven vluchtroutes (volg de groene ontruimingsborden) naar de (nood)uitgang. Blusmiddelen Er zijn verschillende soorten blusmiddelen. Niet elk blusmiddel is geschikt voor elke type brand. Zorg ervoor dat het blusmiddel geschikt is om de betreffende brand te blussen. De bedrijfshulpverlener is hiervoor geïnstrueerd. 12 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 13 De meest voorkomende blusmiddelen in een onderzoekomgeving zijn: • brandblussers: koolzuursneeuwblusser, poederblussers of AFFF-blussers • brandslang • blusdeken Een blusdeken kan worden gebruikt om in brand staande kleding of beginnende brandjes te doven door de vlammen af te dekken. Preventie van brand Het doel van preventie is te zorgen, dat mensen gezond blijven door hun gezondheid te bevorderen en te beschermen. Ook heeft preventie tot doel om te anticiperen op risicofactoren en te ageren wanneer de eerste signalen zich ontwikkelen dat een probleem aan het ontstaan is. Wat verwachten wij van u met betrekking tot brandpreventie: • iedereen is verplicht de werkzaamheden (dus ook bij het experiment) zodanig te verrichten, dat het veiligheidsrisico en het brandgevaar tot een minimum worden beperkt • werk bij brandbare, ontvlambare of explosieve stoffen met minimale gebruikshoeveelheden en maak indien mogelijk gebruik van (gas) detectie • bij het werken met brandgevaarlijke stoffen, las- of branderwerkzaamheden moet altijd een geschikt brandblusapparaat binnen handbereik zijn • bewaar geen brandbaar verpakkingsmateriaal (b.v. tempex en karton) in kamers en gangen • meldt onveilige situaties zo snel mogelijk bij leidinggevende of arbocoördinator om de onveilige situatie “weg te nemen” • breng, waar mogelijk, veiligheidsbescherming aan. 14 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Arbeidsongeval Een arbeidsongeval is een aan de werknemer in verband met het verrichten werk overkomen ongewilde, plotselinge gebeurtenis, die schade aan de gezondheid tot vrijwel onmiddellijk gevolg heeft gehad en heeft geleid tot ziekteverzuim, of de dood. Wat verwachten wij van u, wanneer u betrokken bent geweest bij een (bijna)ongeval: • meldt ieder (bijna) ongeval bij uw leidinggevende en/of arbocoördinator. Samen met u worden daarna maatregelen getroffen om de oorzaak weg te nemen of om het risico te verkleinen waardoor herhaling voorkomen kan worden • van ieder ongeval stelt de arbocoördinator, in overleg met de betrokkenen, een ongevalsrapportage op voor het ongevalsregister van uw instituut en van de FOM-organisatie • de FOM-werkgroepleider informeert Stichting FOM via de FOM personeelsfunctionaris • van ernstige ongevallen (ziekenhuisopname, kans op blijvend geestelijk of lichamelijk letsel of overlijden) zal de arbocoördinator direct (telefonisch, per e-mail of per fax) de Inspectie SZW op de hoogte brengen. Ook wordt hierbij de ongevalslocatie afgezet en veiliggesteld voor onderzoek. MEER WETEN? • • • • • • www.fom.nl/arbo www.arbokennisnet.nl-->kennisdossiers-->BHV www.arbokennisnet.nl-->kennisdossiers-->Brandbestrijding www.arbokennisnet.nl-->kennisdossiers-->Ongevalsonderzoek ArboInformatieblad10-Bedrijfshulpverlening-ennoodorganisatie,SduUitgevers ArboInformatieblad43-Ongevallenanalyse,SduUitgevers Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 15 Hoofdstuk Beeldschermwerk ° 3 H et werken met beeldschermen is een vanzelfsprekend verschijnsel geworden in onze samenleving. Door veelvuldig beeldschermwerk kunnen gezondheidsklachten ontstaan, waarvan RSI (Repetitive Strain Injury) de bekendste is. Indien niet tijdig maatregelen worden getroffen, kunnen incidentele klachten leiden tot chronische aandoeningen. Risico’s Beeldschermwerk kan vele lichamelijke klachten teweegbrengen. RSI of CANS (Complaints of Arms Neck and Schoulders) is een verzamelnaam van klachten aan hand, pols, elleboog, schouder of nek als gevolg van een verkeerde houding, herhaalde bewegingen, of juist het ontbreken van beweging (statische houding). RSI ontstaat hoofdzakelijk door langdurig en herhaaldelijk een bepaalde “verkeerde” beweging te maken in combinatie met hoge werkdruk en stressvolle situaties. De bekendste situatie waarin RSI ontstaat, is het langdurig achter een computer zitten in een houding waardoor de arm-, nek- en schouderspieren voortdurend gespannen zijn. Mogelijke oorzaken Factoren die een rol kunnen spelen bij het voorkomen / veroorzaken van RSI zijn: Werktaken • werkdruk • takenpakket Werkplek • beeldscherm, toetsenbord en muis • stoel, bureau en accessoires • indeling van de werkplek Werksituatie • zithouding • werktechniek Werkomgeving • licht, verlichting • klimaat Privésituatie RSI blijkt vooral voor te komen na een kortdurende hoge werkbelasting, en niet zozeer na een langdurige lage werkbelasting. Stress/werkdruk is een belangrijke factor van het ontstaan van RSI. Belangrijker dan de kwaliteit van de werkplekinrichting. 16 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 17 Voorkomen van klachten Werkhouding Voldoende afwisseling in het werk en het beperken van piekdrukte zijn van doorslaggevend belang bij het voorkomen van lichamelijke klachten. Wat kunt u zelf doen: • zorg voor een ontspannen werkbeleving en werkhouding • probeer langdurig intensief werken met het beeldscherm zoveel mogelijk te voorkomen (ook thuis) onderbreek het werk regelmatig voor een korte pauze • sla deze pauzes niet over, ook niet als de werkdruk hoog is • sta regelmatig op om naar bijvoorbeeld de printer, het magazijn of de koffieautomaat te lopen • vraag deskundig advies over specifieke software en zoek hulp bij softwarebelemmeringen. Een goede lichaamshouding verlicht de lichaamsbelasting. Hier volgen enkele tips voor een goede lichaamshouding tijdens beeldschermwerk: • de rug heeft een actieve houding en de wervels staan recht op elkaar • het hoofd staat recht op de rug en neigt niet naar voren • de hoek van onderbenen met bovenbenen is groter dan of gelijk aan 90°. Ditzelfde geldt voor de boven- en onderarmen • tijdens het typen zijn de vingers ontspannen (het toetsenbord heeft een lichte aanslag) • de polsen en handen zijn ontspannen en de handen vormen geen hoek met de armen (pootjes van het toetsenbord zijn ingeklapt, geen polssteun in gebruik) • wissel de werkhouding af. Werkplekonderzoek Voor iedereen die met een computer werkt is het belangrijk dat er door de preventiemedewerker beeldschermwerk een werkplekonderzoek wordt gedaan. Bij voorkeur al bij in dienst treden en niet pas bij klachten. Bij een werkplekonderzoek wordt gekeken naar: • een voor u juiste instelling van stoel, bureau en beeldscherm • de werkplekinrichting (verlichting, daglicht, spiegelingen, zonwering) • toepassen van accessoires (documenthouder, ergonomisch toetsenbord of speciale muis) • werkhouding (armondersteuning, voetensteun). Bij gebruik van een laptop of notebook op de werkplek langer dan twee uur per dag is het beter gebruik te maken van een docking-station of een laptopstandaard, een los scherm, toetsenbord en muis. Beeldschermbril Bij hoofdpijnklachten, onscherp zien of andere oogklachten bij beeldschermwerk zou een beeldschermbril mogelijk uitkomst bieden. Deze bril heeft een andere focusafstand (50 tot 70 cm) dan een leesbril. Het gebruik van een lees- of multifocale bril kan nekklachten veroorzaken. De aanschaf van een beeldschermbril wordt (deels) vergoed door FOM. Contact Voor vragen over RSI en de inrichting van uw werkplek kunt u terecht bij de RSI-preventiemedewerkers of de arbocoördinator. Wanneer u al RSI-klachten heeft, dan kunt u met uw medische vragen terecht op het arbeidsomstandighedenspreekuur van de bedrijfsarts. De centrale personeelsdienst van FOM ([email protected]) kan u vertellen hoe u de bedrijfsarts voor uw locatie kunt bereiken. De ideale beeldschermwerkplek Niet elke persoon is even lang, of heeft dezelfde lichaamsmaten. Het instellen van de beeldschermwerkplek is maatwerk. Toch zijn er een aantal basisregels voor het instellen van de beeldschermwerkplek: • stoel, bureau en beeldscherm zijn goed ingesteld • de werkruimte is zonder obstakels op of onder het werkblad • de bureaustoel staat recht voor het beeldscherm • de afstand van ogen naar beeldscherm, toetsenbord, concepthouder en leeswerk is ongeveer 50 tot 70 cm • er is weinig contrast in verlichtingssterkte tussen het beeldscherm en de omgeving • er zijn geen spiegelingen in het beeldscherm door buiten- of binnenverlichting. MEER WETEN? www.fom.nl/arbo www.wvoi.nl-->arbocatalogus-->beeldschermwerkenRSI www.arbokennisnet.nl-->kennisdossiers-->RSIenBeeldschermwerk ArboInformatieblad2-Werkenmetbeeldschermen,SduUitgevers • • • • ° 18 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 19 Hoofdstuk 4 Risicobeoordeling nieuwe proefopstellingen V oor het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek worden regelmatig nieuwe opstellingen gebouwd om bepaalde hypothesen te testen. Soms kan hiervoor standaard apparatuur worden aangeschaft die voorzien is van CE markering (veiligheidskeurmerk). Echter in veel gevallen zal standaard apparatuur worden in- of omgebouwd of wordt door werknemers zelf of door de eigen instrumentmakerij een opstelling vervaardigd. In die gevallen is de werknemer tot fabrikant geworden en is de onderzoeksgroep verantwoordelijk voor de veiligheidsaspecten van de (samengestelde) apparatuur. Wetenschappelijke opstelling Het is erg lastig om een scherpe definitie te geven van (proef)opstellingen. Over het algemeen kan het werken aan of met opstellingen en arbeidsmiddelen, worden onderverdeel in de volgende twee categorieën: 1. opstellingen en werkzaamheden waaraan gevaren verbonden zijn, maar waarvan de risico’s door de aanwezigheid van standaard veiligheidsvoorzieningen (zoals normale lab en hygiëneregels) tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht (werken met kleine hoeveelheden gevaarlijke stoffen, werken met eenvoudige gereedschappen en machines) 2. opstellingen en werkzaamheden die nieuw zijn en/of waaraan gevaren verbonden zijn waarvan de risico’s niet door de aanwezigheid van eenvoudige standaard veiligheidsvoorzieningen tot een aanvaardbaar niveau kunnen worden teruggebracht. Als gevolg daarvan mogen deze opstellingen of werkzaamheden slechts worden uitgevoerd nadat aanvullende veiligheidsmaatregelen zijn getroffen (voorbeelden: bewegende/snijdende delen, blootstelling aan (grotere hoeveelheden van) gevaarlijke stoffen, lasers, zeer giftige stoffen, hete delen, hoge geluidsniveaus, hoge druk, etc.). Daarnaast worden opstellingen vanwege het experimentele karakter nogal eens gewijzigd, waardoor het gecompliceerd kan zijn om te voldoen aan alle wettelijke veiligheidseisen. Risico-inventarisatie De Arbowet vereist een risico-inventarisatie en –evaluatie van opstellingen voorafgaand aan het gebruik. Dit betekent dat voor het bouwen van nieuwe opstellingen of het in werking stellen van aangekochte of overgenomen opstellingen: • de risico’s systematisch beoordeeld moeten worden • waar nodig aanvullende maatregelen getroffen moeten worden en • vastgesteld moet worden of de restrisico’s aanvaardbaar zijn. 20 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 21 Door in een vroeg stadium aandacht te besteden aan veiligheid en eisen voor vergunningen (o.a. milieu, werken met GGO, Kernenergiewet) kunnen risico’s zoveel mogelijk bij de bron worden aangepakt en kan er tijdig gestart worden met de aanvraag van de vergunning. Al in de planningsfase worden de risico’s geïnventariseerd en maatregelen vastgesteld om de risico’s te verlagen. Hierdoor kunnen de veiligheidsmaatregelen worden aangepakt vóórdat er uitvoering gegeven wordt aan de het project. Doel Door al vanaf de planning van een proefopstelling aandacht te schenken aan veiligheid en milieuaspecten (-eisen) wordt bereikt dat: • er minder of geen vertraging optreedt door tijdig kennis te nemen van de wettelijke verplichtingen (waardoor bijvoorbeeld vroegtijdig vergunningen worden aangevraagd) • de veiligheid in de arbeidssituatie verbetert, waardoor risico’s voor ongevallen afneemt • de benodigde kosten voor veiligheid en milieu van tevoren in de begroting meegenomen wordt • de kans dat het onderzoek vanuit veiligheidsoverwegingen stilgelegd wordt, vermindert • er daardoor minder kosten voor arbeidsomstandigheden achteraf gemaakt worden en de bedrijfszekerheid toeneemt. Door structureel en multidisciplinair de mogelijke risico’s verbonden aan de proefopstelling in kaart te brengen, wordt verwacht, dat risico’s al in een vroeg stadium bij de bron aangepakt kunnen worden. Door dit structureel voor alle nieuwe proefopstellingen te doen, bouw je als organisatie een stuk expertise op en kun je leren van voorgaande evaluaties. Binnen de FOM-instituten is een procedure aanwezig voor het in kaart brengen van mogelijke risico’s van nieuwe wetenschappelijke projecten. Ook bij diverse onderzoeksgroepen aan universiteiten is het gangbaar om de risico’s vooraf aan de werkzaamheden in kaart te brengen en deze te bespreken met de arbocoördinator. TIPS • wijs voor elk wetenschappelijk project een projectverantwoordelijke voor veiligheid en milieu aan. Dit gebeurt door de eindverantwoordelijke van de onderzoeksgroep of in opdracht van het management team • stel de arbocoördinator van ieder project in kennis, zodra het project in gang wordt gezet. De arbocoördinator adviseert en ondersteunt de projectverantwoordelijke • maak de projectleider/werkgroepleider verantwoordelijk voor implementatie van de veiligheid- en milieumaatregelen • zeer giftige, explosieve of zeer reactieve chemicaliën mogen slechts in speciaal daarvoor bestemde ruimten gebruikt worden • geef aan of er risico’s ontstaan door bijzondere omstandigheden, zoals storingen in elektriciteitsvoorziening, water toevoer, ventilatievoorziening etc. • stem indien nodig te nemen preventieve en repressieve maatregelen af met de bewakingsdienst en de bedrijfshulpverlening • ga na of de voorzieningen in de beoogde onderzoeksruimte geschikt zijn om de betreffende proefopstellingen te bouwen. Denk hierbij aan noodvoorzieningen, opslag van gevaarlijke stoffen, explosieveilige elektrische voorzieningen, voldoende ventilatie, toegang van onbevoegden etc. 22 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e MEER WETEN? • • • www.fom.nl/arbo ProcedureVeiligheidenMilieubijnieuwewetenschappelijkeprojecten, StichtingFOM2012 Checklistvoortechnischeproefopstellingenen/ofprojecten,GoodPractice6, ArbocatalogusNederlandseUniversiteiten(VSNU); ° Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 23 Hoofdstuk 5 Arbeidsmiddelen en machines O nder arbeidsmiddelen vallen in wezen alle apparatuur en hulpmiddelen die gebruikt worden voor het uitvoeren van onderzoek. Het gebruik van deze middelen is aan bepaalde veiligheidsregels gebonden. Een veilig ontworpen machine is een goed begin, maar daarnaast moet er ook veilig mee gewerkt kunnen worden. Het werken met machines is alleen toegestaan als u de vereiste deskundigheid bezit. Laat het anders aan anderen over of laat u eerst voorlichten. Inleiding Het hanteren van arbeidsmiddelen en machines brengt diverse veiligheidsrisico’s met zich mee. De belangrijkste algemene risico’s zijn: • stroomdoorgang door het lichaam bij contact met elektrische stroomvoerende delen • lichamelijk letsel door contact met bewegende delen: knellen, pletten en snijden • geluidsbelasting • verbranding, brand en explosie door warmteontwikkeling en vonkvorming. Voor het veilig gebruiken van arbeidsmiddelen en machines zijn een aantal voorschriften belangrijk: • bewegende delen die een gevaar op kunnen leveren (knellen, pletten, snijden) moeten worden afgeschermd • het is verplicht om de machine te voorzien van een noodstop • de machine mag na (stroom)uitval niet vanzelf in bedrijf kunnen komen • bestaande afscherming en beveiligingen mogen niet onklaar gemaakt of verwijderd worden. Nieuwe machines moeten voldoen aan de minimale Europese veiligheidseisen (de Machinerichtlijn) en zijn voorzien van een CE-markering, iets waar de fabrikant of importeur verantwoordelijk voor is. Zelfgebouwde of voor eigen gebruik aangepaste machines moeten uiteraard voldoen aan dezelfde veiligheidseisen maar hoeven geen CE-markering te krijgen. Bij machines moet een handleiding in de Nederlandse taal en het constructiedossier van de machine beschikbaar zijn. Kledingvoorschriften Een goed begin is het halve werk. Draag daarom passende kleding. Dit betekent: • draag goed sluitende kleding • werk niet met loshangende kledingstukken (wijde trui, open vest, riem) • draag in (mechanische) werkplaatsen degelijke gesloten schoeisel (geen gympjes of sandalen). Vraag om veiligheidsschoenen bij uw leidinggevende of uw Arbocoördinator. 24 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 25 Veiligheidsregels Vooral in de werkplaats en instrumentmakerij worden verschillende materiaalbewerkingen uitgevoerd. Het gebruik van de verschillende machines en het uitvoeren van las- en spuitwerkzaamheden brengt uiteraard specifieke risico’s met zich mee. Daarnaast kan er bij deze werkzaamheden sprake zijn van blootstelling aan een aantal algemene risico’s, zoals: verontreinigde lucht (lassen, snijolie, vacuümpompen), straling (o.a. licht en warmte) lichamelijke belasting (tillen, langdurig staan) en geluidsbelasting. Bij het werken met en aan machines gelden daarom een aantal basisregels. • laat onderhoud aan machines en installaties uitvoeren door daartoe bevoegde en geschoolde personen • pleeg nooit onderhoud aan een draaiende machine • zet bij reparatiewerkzaamheden of het verwisselen van snaren of tandwielen de machine zo uit dat ongewenst inschakelen niet mogelijk is • draaiende machineonderdelen dienen afgeschermd te zijn • bij slijpmachines moet de slijpsteen voldoende afgeschermd zijn. Zorg dat de ruimte tussen leunspaan en steen ten hoogste 3 mm bedraagt • gebruik bij het slijpen van kleine werkstukken nooit handschoenen of een poetslap • houd de ruimte rond machines schoon en opgeruimd • gebruik opspangereedschap bij het boren in een werkstuk • gebruik een spaanhaak voor het verwijderen van metaalspanen • maak machines en onderdelen schoon met een kwast. Gebruik liever geen persluchtpistool. Weggespoten metaalsplinters kunnen het oog van uw collega treffen. Bovendien is de kans groot dat u de spaantjes juist tussen de lagers spuit in plaats van er tussen uit! Daarnaast is het geluidsniveau dat geproduceerd wordt door een persluchtpistool ver boven de 85 dB(A) en dus schadelijk voor het gehoor • bedien de machine volgens de gebruiksaanwijzing en gebruik de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen • meld storingen of gebreken direct aan uw leidinggevende, ook als u ze zelf op kunt lossen. Persoonlijke bescherming • draag altijd afgesloten beschermende kleding en een geschikte veiligheidsbril • bescherm lang haar voor ronddraaiende delen. Draag een haarnetje of maak een paardenstaart • draag geen sieraden (ringen, kettingen) om beknelling te voorkomen • draag (bij werkzaamheden) in de mechanische werkplaats altijd een veiligheidsbril • gebruik behalve de op de slijpmachine aangebrachte oogbeveiliging ook een veiligheidsbril • draag bij hinderlijk of schadelijk geluid gehoorbescherming. 26 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e MEER WETEN? • www.fom.nl/arbo • www.arbokennisnet.nl-->kennisdossiers-->machineveiligheid • ArboInformatieblad11-Machineveiligheid:afschermingenenbeveiligingen, SduUitgevers • ArboInformatieblad58-Machineveiligheidbijaanschafeningebruiknamevan nieuweengebruiktemachines,SduUitgevers ° Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 27 Hoofdstuk 6 Hijsen, heffen en transport I n dit hoofdstuk worden beknopt richtlijnen en regels gegeven voor het horizontaal en verticaal verplaatsen van lasten. Er worden strenge eisen gesteld aan veiligheidsvoorzieningen, onderhoud en testen en controleren van hijs- en heftoestellen, transportmiddelen en benodigde hulpmiddelen. Deze worden in dit hoofdstuk beknopt weergegeven. Werken met hijstoestellen of hefmiddelen is alleen toegestaan als men hiervoor een (interne) opleiding gevolgd heeft en vervolgens officieel toestemming van de leidinggevende heeft gekregen. Inleiding Hijs- en hefmiddelen worden gebruikt om lasten verticaal te verplaatsen. Dit verticaal verplaatsen gebeurt altijd onder invloed van de zwaartekracht. Het gevaar dat de last tijdens het verticale transport onverwacht valt, is vanwege de zwaartekracht altijd aanwezig. Dit vallen kan veroorzaakt worden door: • defecten aan hijs- en hefmiddelen • verkeerd gebruik van hijs- en hefmiddelen • onvoldoende draagvermogen van hijs- en hefmiddelen • uitbreken van de last of delen van de last • instabiliteit van de last tijdens het verplaatsen • instabiliteit van de dragende delen (ondergrond/kraanbaan) • weersinvloeden. Om te voorkomen dat een of meer van deze gebeurtenissen plaatsvinden, heeft de wetgever, vanuit ervaringen uit het verleden, een aantal wettelijke eisen opgesteld. Algemene regels voor omstanders Aan het betreden of passeren van werkplekken waar men bezig is met het verplaatsen van lasten kunnen ook voor omstanders en passanten risico’s verbonden zijn. Waar moet u op letten: • let op veiligheidsborden en loop niet door afgezette werkplekken • loop nooit onder een hangende last door • volg de aanwijzingen van de hijsbevoegde op • voor hijsinformatie kunt u terecht bij uw arbocoördinator. 28 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 29 Hijsen Keuring en onderhoud De basis tot veilig werken met hijs- en hefmiddelen ligt in de keuze van het hijs- en hefmiddel. Probeer van tevoren in te schatten wat de risico’s van de werkzaamheden zijn en neem maatregelen om deze risico’s te minimaliseren. De keuze van het hijs- of hefmiddel volgt hieruit. Houdt bij hijsen rekening met het volgende: • volg altijd de plaatselijke procedures op • let op de maximale belasting van de toestellen en de hulpstukken • gebruik het hijstoestel en de hulpstukken uitsluitend waarvoor ze bedoeld zijn • let op uw eigen veiligheid. Gebruik altijd de voorgeschreven veiligheidshulpmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen zoals helmen, schoenen, handschoenen • waarborg de veiligheid van omstanders, bijvoorbeeld met behulp van afzettingen en veiligheidssignalering • markeer geopende (hijs)luiken. Zet voor het openen de omgeving af of gebruik veiligheidssignaleringen • indien de werkzaamheden niet uitgevoerd kunnen worden volgens de geldende procedures, stel dan een aangepaste procedure vast, waarbij de veiligheid van iedereen gewaarborgd blijft • zelf ontworpen hulpmiddelen dienen voor gebruik te worden gekeurd en beproefd • controleer voor aanvang van het werk of het hijsgereedschap in goede staat verkeert en meld gebreken of twijfel over de juiste staat ervan bij uw leidinggevende • zorg voor regelmatige vervanging van hulpstukken zoals hijsstroppen, hijsbanden, hijsjukken, klemmen, kettingen en sluitingen • de hijsmiddelen en hulpstukken dienen periodiek gekeurd te worden. Gebruik alleen goedgekeurde hijsmiddelen. Arbeidsmiddelen en dus ook hijs- en hefmiddelen moeten tijdens het gebruik veilig blijven. Een periodieke keuring moet uitwijzen of dat ook daadwerkelijk zo is: • controleer als gebruiker vooraf aan het gebruik, of het in te zetten middel veilig te gebruiken is • sommige middelen moeten periodiek aan de hand van normen gekeurd worden door een daarvoor opgeleide deskundige • bij een keuring wordt een waardeoordeel uitgesproken over de bruikbaarheid van het middel tot het moment waarop de volgende keuring plaatsvindt • let bij gebruik van het middel of door middel van een markering is aangegeven wanneer het middel voor het laats gekeurd of geïnspecteerd is. Van middelen die niet in een periodiek keuring en onderhoudsschema zijn opgenomen, is niet altijd te garanderen dat het middel veilig te gebruiken is. Heffen Voor veilig heffen zijn de volgende aandachtspunten van belang: • gebruik deugdelijk en voor het werk geschikt hefmateriaal zoals: palletwagen, heftruck, heftafel en mobiele hijsbok • deze apparatuur moet regelmatig worden onderhouden en gekeurd. Transport Voor veilig intern transport zijn de volgende aandachtspunten van belang: • gebruik deugdelijk, passend en goedgekeurd transportmateriaal • bij gebruik van een heftruck moet de bestuurder in het bezit zijn van een heftruckbewijs • stapel het te transporteren materiaal veilig op en voorkom dat delen uitsteken • pas uw snelheid aan de situatie aan en houd rekening met het gewicht van de lading • een palletwagen mag niet als personenvervoermiddel gebruikt worden. MEER WETEN? • www.fom.nl/arbo • www.arbokennisnet.nl-->kennisdossiers-->werkplekinrichting:transportmiddelen • ArboInformatieblad–17,Hijs-enhefmiddelen,SduUitgevers ° 30 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 31 Hoofdstuk Werken op hoogte 7 W e spreken over werken op hoogte wanneer er vanaf 2,5 meter boven de grond gewerkt wordt. Het grootste risico van werken op hoogte is valgevaar. Dit risico kan worden verkleind door het aanbrengen van obstakels (hekwerken, leuningen) en door het gebruik van goed onderhouden en gekeurde hulpmiddelen (steigers, ladders, valbeveiliging). Inleiding Soms moet er vanwege de omvang van het experiment, of voor het bereiken van de technische ruimten en bordessen gewerkt worden op hoogte. De risico’s van het werken op hoogte kunnen verkleind of weggenomen worden door goed gebruik te maken van de juiste hulpmiddelen en het maken van goede werkafspraken. Algemene regels klimmateriaal • • • • controleer voor gebruik het klimmateriaal op mankementen zorg voor regelmatig onderhoud en keuring door deskundigen zorg dat het klimmaterieel op een stabiele, vlakke ondergrond staat let op bij werkzaamheden in de buurt van niet-geïsoleerde spanningsbronnen. Zet het klimmateriaal daar minstens twee meter vandaan • draag veilig schoeisel, bij voorkeur schoenen met profielzolen • gebruik een veiligheidshelm wanneer de kans groot is om het hoofd te stoten • gebruik een veiligheidsgordel bij onvoldoende te beveiligen, hooggelegen werkplekken. Trappen • zorg dat de trap maximaal uitgeklapt staat • gebruik de bovenste treden niet als u zich niet veilig vast kunt houden • een trap met platform moet voorzien zijn van een steunbeugel van minimaal 60 cm en gebruik deze ook. 32 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 33 Staande ladders Een ladder is geen werkplek maar slechts een hulpmiddel om een hoger gelegen plaats te bereiken. Indien het werk langdurig of veelomvattend is gebruik dan een hoogwerker. • een ladder mag tot een maximale hoogte van tien meter gebruikt worden • zorg dat de ladder een hoek van ongeveer 70° met het grondvlak maakt Simpel gezegd: ga rechtop staan, tenen tegen de ladder. Met uitgestrekte armen moet u de ladder net vast kunnen pakken • borg een ladder tegen het wegglijden (ladder opstelplaats) of gebruik een ladder met ladderschoenen • zet een ladder tegen een stevig dragend vlak • leun niet te ver opzij; werk binnen uw reikwijdte • een ladder moet minimaal één meter uitsteken boven de plaats waar u gaat werken • het optrektouw van een meerdelige ladder moet zijn vastgezet aan een sport. De overlap van de twee delen moet tenminste twee sporten bedragen • ga bij een driedelige reformladder, die als gewone trap wordt gebruikt, nooit op het derde ladderdeel boven het scharnierpunt staan. De voornaamste risico’s van steigerwerk: • iemand kan van een hoogte vallen bij het betreden of verlaten van de steiger • iemand kan door een opening van een werkvloer (van de steiger) vallen • de steiger kan bezwijken door overbelasting • de steiger kan omvallen vanwege een ongelijke of instabiele ondergrond, maar ook door onvoldoende verankering (aan vloer en muur). Werken op platte daken De dakrandbeveiliging van platte daken kan achterwege blijven indien het werk op meer dan vier meter afstand vanaf de dakrand wordt uitgevoerd en de werkzone en de weg daarnaartoe duidelijk zijn gemarkeerd. Wanneer op platte daken binnen vier meter van de dakrand gewerkt moet worden, moeten er veiligheidsvoorzieningen getroffen worden. Dit kan zijn: • aanbrengen van een balustrade of permanent hekwerk • aanbrengen van een tijdelijk hekwerk • aanbrengen van veiligheidslijnen en aanhaken met een veiligheidsgordel. Wanneer platte daken buiten langs via een ladder betreden moeten worden, zorg dan voor en ladderopstelplaats, waarbij de ladder tegen wegschuiven en omvallen geborgd is. Steigers Steigers (met of zonder wielen) bestaan uit stalen pijpen of frames die onderling met elkaar verbonden zijn. Steigers mogen alleen worden opgebouwd door bevoegde personen. Let in verband met de stabiliteit van de steiger op de ondergrond, op het borgen van de wielen en op de omgeving (deuren, langslopende voorbijgangers) en gebruik de stabilisatiehulpstukken. Betreed en verlaat de steiger alleen aan de binnenzijde en via de luiken in de werkvloeren. 34 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e MEER WETEN? • • • • • • • www.fom.nl/arbo ArboInformatieblad–15,Veiligwerkenopdaken,SduUitgevers ArboInformatieblad–21,Rolsteigers,SduUitgevers A-bladSteigerbouw,StichtingArbouw A-bladRolsteigers,StichtingArbouw A-bladLaddersentrappen,StichtingArbouw A-bladPlattedaken,StichtingArbouw Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 35 Hoofdstuk Elektriciteit 8 E lektriciteit is niet weg te denken uit ons leven. Geen enkele organisatie of bedrijf kan zonder. Elk bedrijf beschikt over elektrische installaties of door elektriciteit aangedreven machines en apparaten. Elektriciteit is een vorm van energie die zich leent voor veilig gebruik. Toch brengt het toepassen van elektrische energie risico’s met zich mee. Bijna alle gevaren van elektriciteit zijn weg te nemen door goede voorzorgsmaatregelen. Daarom worden er eisen gesteld aan de installaties en aan het te verrichten werk aan de installaties. Tot de elektrische installaties wordt alles gerekend vanaf de hoofdzekering tot en met het stopcontact. Alle materialen en middelen die gekoppeld zijn na het stopcontact worden gerekend tot de elektrische arbeidsmiddelen. Risico’s Het werken met elektriciteit kan een aantal risico’s met zich meebrengen. De voornaamste risico’s zijn; • letsel of dood als gevolg van stroom door het lichaam • vlambogen en brand door kortsluiting • brand als gevolg van overbelasting. Elektrische installaties Elektrische installaties en elektrische voorzieningen moeten voldoen aan de wettelijke voorschriften (NEN 1010 ontwerp en aanleg van laagspanningsinstallaties en NENEN-50110 en NEN-EN3140 ‘Bedrijfsvoering van elektrische installaties’). Werkzaamheden met elektriciteit aan gebouwgebonden installaties (en apparatuur) mogen uitsluitend worden uitgevoerd door daarvoor opgeleid personeel. Bij een veilige installatie is aanraking van spanningvoerende delen onmogelijk. Keuringen Onder elektrische arbeidsmiddelen wordt verstaan alle apparatuur, die gebruikt wordt op de werkplek met een stekker en dus wordt aangesloten aan de elektrische installatie. Alle elektrische arbeidsmiddelen dienen te zijn voorzien van de CE-markering. Dit geeft o.a. aan dat het arbeidsmiddel voldoet aan de laagspanningsrichtlijn. Arbeidsmiddelen, die geproduceerd zijn voor 1994, zijn niet voorzien van een CE-markering. Deze dienen te voldoen aan de Arbeidsmiddelenrichtlijn. Elektrische apparatuur is gevaarlijk als metalen delen door een defect onder spanning komen te staan. Daarom moeten elektrische arbeidsmiddelen een veiligheidstest ondergaan. Vraag uw arbocoördinator naar de frequentie ervan. Op handgereedschap moet de eerstvolgende keuringsdatum aangegeven zijn. De keuringsmethoden zelf zijn beschreven in de norm NEN 3140. Ook experimentele opstellingen moeten voldoen aan de norm NEN 3140. 36 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 37 De frequentie van de inspectie wordt berekend op basis van: • de staat van het arbeidsmiddel • frequentie van gebruik • deskundigheid van de gebruiker • de omgeving waarin het arbeidsmiddel gebruikt wordt. Veiligheidsregels • aanpassingen aan elektrische installaties mogen uitsluitend worden uitgevoerd door specialisten: de installatieverantwoordelijke • elke opstelling dient zo te zijn uitgevoerd dat niemand in aanraking kan komen met spanning voerende delen • indien het werken met ‘open’ spanning voerende delen onvermijdelijk is (bijvoorbeeld bij reparatie) moet door middel van afscherming én attentieborden het aanrakingsgevaar doeltreffend beperkt worden • overtuig u ervan dat een elektrisch toestel op de juiste wijze gezekerd is • vervang nooit zelf smeltveiligheden (zekeringen) in zekeringkasten, laat dit altijd over aan daartoe bevoegde personen • doorlussen van verlengsnoeren is verboden (kans op oververhitting van kabels!) • verlengsnoeren en kabels mogen niet op de grond liggen in verband met struikelgevaar en kans op beschadiging • zet elektrische apparaten en verplaatsbare stekkerdozen niet op de grond. Bij wateroverlast kan de vloer hierdoor onder spanning komen te staan • snoeren en stekkers moeten onbeschadigd zijn • schakelaars, stekkers en verdeelstopcontacten die warm aanvoelen maken waarschijnlijk slecht contact of zijn overbelast. Laat ze vervangen door daartoe bevoegde personen voordat er brand komt. Spanningsloos maken Het is verboden om (onderhoud- of reparatie-) werkzaamheden uit te voeren aan apparatuur of opstellingen die onder spanning staan. • laagspanning (bijvoorbeeld accu’s): maak de kabel los die met het gestel (chassis) is verbonden • netspanning (230/400 volt): spanningsloos maken kan bijvoorbeeld door smeltveiligheden te verwijderen (en mee te nemen), werkschakelaar uit te zetten of de stekker los te nemen. Laat altijd een briefje (met uw naam erop!) achter met de waarschuwing dat dit deel wegens werkzaamheden spanningsloos moet blijven • hoogspanning (globaal: alle spanning boven 500 volt): de voeding wordt spanningsloos gemaakt zoals bij ‘Netspanning’. Het uitschakelen van een apparaat garandeert echter niet dat alle onderdelen spanningsloos zijn. Daarom moeten spanning voerende delen ontladen worden met behulp van een deugdelijke aardstok. Breng duidelijk zichtbaar een goede aardverbinding aan en houd zo nodig condensatoren kortgesloten. Aarding • aardleidingen zijn geel/groen gemerkt of zijn blanke draden (niet geïsoleerd) • aard niets via water-, gas- en cv-leidingen. In ruimten met verhoogde vochtigheid moeten dergelijke leidingen duidelijk zichtbaar aan aarde gelegd zijn • bij wandcontactdozen en verlengsnoeren moet de randaarde goed aangesloten zijn • bij experimentele opstellingen moeten metalen delen (frames, kabelgoten, lasertafels, gasleidingen, etc.) zichtbaar zijn geaard. Meetapparatuur, waarbij het aarden moeilijkheden geeft (in verband met ‘aardlussen’), moeten speciale voorzieningen worden getroffen. Laat een experimentele opstelling altijd controleren door een bevoegd persoon. MEER WETEN? • • • • www.fom.nl/arbo www.wvoi.nl-->arbocatalogusOnderzoekinstellingen--->elektriciteit www.arbokennisnet.nl-->kennisdossiers-->elektrischeveiligheid ArboInformatieblad–54,Elektrischeveiligheid,SduUitgevers ° 38 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 39 Hoofdstuk 9 Gevaarlijke stoffen M et gevaarlijke stoffen worden chemische stoffen of mengsels bedoeld, die een gevaar kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens. Gevaarlijke stoffen zijn te herkennen aan het gevaarsymbool op het etiket. Er zijn stoffen met acute gevaren (o.a. brandbaar, explosief of verstikkend) en stoffen met effecten op (middel)lange termijn (o.a. irriterend, kankerverwekkend, reprotoxisch en mutageen). Om veilig met deze stoffen te kunnen werken moet u op de hoogte zijn van de specifieke gevaren. Vraag advies bij uw leidinggevende, uw arbocoördinator of bij een andere deskundige. Inleiding Gevaarlijke stoffen zijn stoffen die door hun intrinsieke eigenschappen een veiligheids- of gezondheidsrisico opleveren voor mens of milieu. Dit kunnen afhankelijk van het gebruik: • zowel enkelvoudige stoffen of producten die uit meerdere stoffen zijn samengesteld • producten zijn die (soms onbedoeld) tijdens werkprocessen ontstaan, bijvoorbeeld rook van een dieselmotor, houtstof bij houtbewerking, dampen die vrijkomen bij sealen, tonerstof en ozon uit de laserprinter en metaaldamp bij het lassen. Gevaarlijke stoffen kunnen in verschillende verschijningsvormen voorkomen: gassen, dampen, nevel, rook, stofwolken, vloeistoffen of vaste stoffen. Of iemand is blootgesteld, maakt dus niet uit voor de definitie ‘gevaarlijke stof’. De intrinsieke eigenschappen van een stof blijken uit de ‘gevaarsindeling’ van een stof of preparaat volgens de Europese stoffenregelgeving (de EU-stoffenverordening REACH). De gevaarsindeling bestaat uit het gevaarssymbool (rode ruit, volgens CLP-richtlijn/EUGHS) en de H-zinnen van de stof of het preparaat. De fabrikant van de stof behoort met deze symbolen en H-zinnen de gevaren van de stof of het preparaat aan te geven. Met de gegevens van het etiket van een stof of een preparaat kan eenvoudig worden bepaald of, en welke, regelgeving van toepassing is. 40 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 41 Veiligheidsinformatieblad Veiligheidsregels Het leveren van een veiligheidsinformatieblad (VIB) bij een gevaarlijke stof of preparaat door de leverancier is in Nederland verplicht. Het VIB is een communicatiemiddel tussen de leverancier van een (gevaarlijke) stof of (gevaarlijk) preparaat en zijn afnemer over de gevaren en te nemen beschermende maatregelen voor mens en milieu. Het VIB moet voldoen aan bepaalde wettelijke eisen en bevat onder andere informatie over de eventuele schadelijkheid van de stof, benodigde eerste hulpmiddelen, de geadviseerde persoonlijke beschermingsmiddelen, grenswaarden en eventueel noodzakelijke beheersmaatregelen. Op diverse universiteiten is het verplicht om vooraf aan de werkzaamheden een veiligheidsrapport op te stellen. • als chemie uw vak niet is, vraag dan vóór u gaat werken met chemicaliën advies aan uw arbocoördinator, de preventiemedewerker chemie of de ruimteverantwoordelijke. Vraag naar: • de eigenschappen van de chemicaliën • de werkwijze en plaats waar u moet werken (bijvoorbeeld in de zuurkast) • veiligheidsmaatregelen/persoonlijke beschermingsmiddelen • afvalbehandeling en wat te doen bij een gemorst product • EHBO, specifiek voor letsel door deze chemicaliën! • vóór u gaat werken met gevaarlijke stoffen, leest u de veiligheidsbladen (VIB/MSDS) door zodat u weet hoe u veilig kunt werken en wat u kunt doen in geval van een calamiteit. Nu de REACH verordening van kracht is, bevatten veel VIB’s een uitgebreide beschrijving over hoe veilig en onder welke condities met de betreffende gevaarlijke stof gewerkt mag worden • ga na of er procedures zijn voor het werken met chemische stoffen waarbij extra veiligheidsmaatregelen vereist zijn: extreem giftige stoffen (HCN) brandbare stoffen (zoals ethanol), zeer corrosieve stoffen (HF) of nanomaterialen • weet waar de nooddouche, oogspoeldouche en calamiteitenspullen voor chemicaliën zijn en hoe deze gebruikt dienen te worden • risico’s die verbonden zijn met het werken met gevaarlijke stoffen moeten beheerst worden via de ‘Arbeidshygiënische Strategie’ in volgorde van belangrijkheid: 1. kan ik de bron aanpassen? 2. kan ik de bron afschermen? 3. kan ik in een speciale omgeving werken? 4. kan ik afscherming gebruiken in die omgeving? 5. welke persoonlijke beschermingsmiddelen kan ik gebruiken? Grijp dus niet automatisch naar persoonlijke beschermingsmiddelen! • draag in een laboratorium dichte schoenen, een lange broek en een labjas. Draag bij het werken met sterke zuren en gevaarlijke reacties een veiligheidsbril. Ook als iemand naast u bezig is met een ‘gevaarlijk’ experiment dient u uw bril te dragen • werk niet alleen. Wees verzekerd van hulp in geval van een calamiteit • werk schoon en geordend • werk in de zuurkast, indien u met een risicovolle stof werkt. Werk bij voorkeur staand. Houd hierbij het raam zo laag mogelijk zodat uw gezicht zich altijd achter het schuifraam bevindt. Hierdoor wordt het risico voor lichamelijk letsel bij spatten en ongelukken verlaagd en is de kans op inademen van giftige dampen beduidend minder. Blootstelling Sommige stoffen kunnen de gezondheid nadelig beïnvloeden als zij door inademing, via huidcontact of via inslikken in het lichaam terechtkomen. Blootstelling aan stoffen via inademing komt het meeste voor. Steeds vaker worden er echter stoffen gebruikt die al bij geringe blootstelling via huidcontact een allergische reactie kunnen veroorzaken (o.a. enzymen, isocyanaten). Om te bepalen of de mate van de blootstelling in de lucht schadelijk kan zijn, wordt de blootstelling getoetst aan normen voor gassen, dampen, nevels en stofvormige agentia in de lucht op de arbeidsplaats. Deze normen noemen we grenswaarden. Er worden in Nederland twee verschillende soorten grenswaarden gebruikt: • publieke grenswaarden (deze stelt de overheid op); • private grenswaarden (deze moet de werkgever opstellen). Grenswaarden (MAC-waarden, Occupational Exposure Limits (OEL’s), Derived No effect Levels (DNEL’s)) zijn te vinden in de grenswaardendatabank van de Sociaal Economische Raad. Kinderwens, zwangerschap en lactatie Sommige werkzaamheden met chemicaliën kunnen een verhoogd risico voor u en/of uw (ongeboren) kind vormen. Bij Stichting FOM wordt een ‘Checklist zwangerschap, kinderwens of lactatietijd’ gebruikt. Het doel van de checklist is om risico’s voor de werknemer en kind in kaart te brengen. Vraag naar de checklist bij leidinggevende of arbocoördinator wanneer u zwanger bent. Maak vervolgens zo snel mogelijk een afspraak met uw leidinggevende over eventuele aanpassingen van uw dagelijkse werkzaamheden. 42 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 43 Etikettering van chemicaliën Brandbare stoffen Stoffen en producten moeten worden geëtiketteerd door de producent/leverancier van een stof of product. Deze regels zijn vastgelegd in de Europese Verordening REACH. Ook stoffen en producten (mengsels) die binnenshuis worden gemaakt moeten volgens de Arbowet worden geëtiketteerd. Zelfgemaakte mengsels en oplossingen dienen voorzien te zijn van: • naam van de stof, stoffen, relevante bestanddelen en of concentratie • gevaar aanduiding (H-zin) en gevaarsymbool • datum van aanmaak (preparatiedatum) • naam van de bereider. • werk met brandbare stoffen bij voorkeur in de zuurkast. Zorg, indien dit niet mogelijk is, voor voldoende ventilatie. De concentratie van de dampen moet zo laag blijven dat het niet schadelijk is voor de gezondheid en er geen brand- of explosiegevaar bestaat. De concentratie van de damp mag niet boven de onderste explosiegrens (LEL) uitkomen • neem maatregelen wanneer u hebt gemorst, zeker wanneer het op uw kleding is gekomen • in experimenteerruimten mag niet meer dan een dagvoorraad brandbare vloeistoffen aanwezig zijn • laat de oplosmiddelen niet rondslingeren, maar berg ze op in een speciale, geventileerde kast • knijpflacons met brandbare vloeistoffen (bijvoorbeeld aceton) kunnen brand veroorzaken door statische elektriciteit of hevelwerking bij verwarming. Gebruik deze flacons zo min mogelijk. Opslag De meeste ongelukken met gevaarlijke stoffen gebeuren in een rommelige omgeving, met oude chemicaliën en lege verpakkingen. Ruim de werkplek dan ook goed op en zorg voor een veilige opslag van gevaarlijke stoffen. De opslag van gevaarlijke stoffen is aan bepaalde regels gebonden (PGS-15) en is ook vaak vastgelegd in de milieuvergunning. In zijn algemeenheid gelden er een aantal basisregels bij de opslag van gevaarlijke stoffen: • de zuurkast is niet bedoeld voor opslag. Opslag vermindert de goede werking van de zuurkast • chemicaliën staan in speciale, geventileerde brandveiligheidsopslagkasten (conform EN-14470-1). Berg ze na gebruik op in de kast waar ze uit komen. Brandbare en giftige stoffen dienen bewaard te worden in brandwerende veiligheidskasten • er zijn zogenaamde ‘onverenigbare combinaties’. Dit zijn chemicaliën die niet met elkaar in aanraking mogen komen omdat ze bij contact een chemische reactie aangaan waarbij verhoging van de temperatuur of druk optreedt. Houd deze ook tijdens de opslag goed gescheiden van elkaar. Het gaat hier bijvoorbeeld om zuren en basen, brandbare en oxiderende stoffen die niet met elkaar in aanraking mogen komen • etikettering is verplicht voor alle verpakkingen die chemicaliën bevatten • chemisch afval moet gescheiden worden afgevoerd. Zie hiervoor de afvalwijzer gevaarlijke stoffen van de betreffende locatie. MEER WETEN? • • • • • • • • • • 44 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e www.fom.nl/arbo www.ser.nl-->databankgrenswaardenstoffenopdewerkplek www.arbokennisnet.nl-->kennisdossiers-->gevaarlijkestoffen ChemIDplus-->databankrisico’svangevaarlijkestoffen ArboInformatieblad–31,Gezondheidsrisico’svangevaarlijkestoffen,SduUitgevers ArboInformatieblad–55,Werkenmetallergenen,SduUitgevers ArboInformatieblad–6,Werkenmetkankerverwekkendestoffen,SduUitgevers Chemiekaartenboek,SduUitgevers Richtlijn1999/92/EG‘veiligwerkenineenexplosiegevaarlijkeomgeving’:ATEX137 www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl-->PGS-15 Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 45 ° Hoofdstuk 10 Carcinogene, mutagene en reproductietoxische stoffen B lootstelling van werknemers aan gevaarlijke stoffen kan leiden tot ongewenste (negatieve) gezondheidseffecten. Een categorie stoffen, die extra aandacht behoeft, zijn de kankerverwekkende, mutagene en reproductietoxische stoffen, dit vanwege de ernst van de effecten die deze stoffen kunnen veroorzaken. Vaak gaat het om effecten op de lange termijn. Carcinogene en mutagene stoffen Carcinogene stoffen zijn stoffen, die in het menselijk lichaam kanker kunnen veroorzaken of het vormingsproces ervan kunnen bevorderen. Mutagene stoffen zijn stoffen die erfelijke veranderingen (in het DNA) kunnen veroorzaken. Een mutatie in geslachtscellen kan ook op het nageslacht worden overgedragen. Mutagene en kankerverwekkende stoffen zijn te herkennen aan de gebruikte H-zinnen op het etiket en/of in het veiligheidsinformatieblad (VIB) (zie tabel). MUTAGEEN H340 H341 CARCINOGEEN H350 H351 REPRODUCTIETOXISCH H360 H361 H362 Drempelwaarde Kankerverwekkende stoffen kunnen ingedeeld worden in stoffen zonder drempelwaarde (genotoxisch) en stoffen met een drempelwaarde (niet- genotoxisch). Genotoxische stoffen hebben een werkingsmechanisme, dat verloopt via beschadiging van de genen. Er is dus geen drempeldosis (of grenswaarde) waaronder er geen risico is voor de mens. Voor niet-genotoxische stoffen geldt wel een drempelwaarde, dit betekent dat het risico toeneemt met de hoogte van de blootstelling. Mengsel /preparaat Een mengsel of preparaat wordt als kankerverwekkend beschouwd als het gewichtspercentage in het mengsel (of preparaat) groter of gelijk is aan de concentratiegrens, zoals voor die component vermeld is in bijlage 1 van richtlijn 67/548/EEG. Wanneer de stof niet in de genoemde bijlage 1 voorkomt, dan ligt de limiet op 0,1 gewichtsprocent. Houdt hiermee rekening met het zelf samenstellen van preparaten en mengsels en het aanbrengen van de informatie op het gebruiksetiket. 46 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 47 Risico-inventarisatie en -evaluatie Werkgevers moeten in een risico-inventarisatie en evaluatie (RI&E) vastleggen aan welke gevaarlijke stoffen werknemers mogelijk blootgesteld worden tijdens het werk. De RI&E moet ook een beoordeling bevatten over het risico voor blootstelling en een overzicht van de genomen beheersmaatregelen. Wanneer er met kankerverwekkende of mutagene stoffen gewerkt wordt moet de RI&E aangevuld worden met onderstaande onderwerpen: • de reden waarom het gebruik van de stof voor het verrichten van de arbeid strikt noodzakelijk is en vervanging technisch niet uitvoerbaar is • de hoeveelheid kankerverwekkende stof, die per jaar wordt vervaardigd of gebruikt danwel aanwezig is • de aard van de verrichte werkzaamheden en welke blootstelling te verwachten is • de manier waarop werknemers blootgesteld kunnen worden • de preventieve maatregelen die genomen zijn om werknemers tegen blootstelling te beschermen • de persoonlijke beschermingsmiddelen (type en kwaliteit) die bij de werkzaamheden worden gebruikt • het aantal werknemers dat blootgesteld wordt of kan worden blootgesteld bijhouden in een register. Reproductietoxische stoffen Reproductietoxische stoffen (voor de voortplanting giftige stoffen) hebben zowel effecten gericht op de vruchtbaarheid (zowel voor mannen als vrouwen) als effecten voor het ongeboren kind. Verder kunnen gevaarlijke stoffen ook effecten hebben op het geboren kind via de borstvoeding. Kleurstoffen De kleurstoffen die gebruikt worden voor laservloeistoffen in dye lasers zijn vrijwel allemaal (verdacht) kankerverwekkend. Hetzelfde geldt voor de kleurstoffen, die gebruikt worden bij biologisch onderzoek (bijvoorbeeld histologie) voor bijvoorbeeld het kleuren van coupes. Gebruik het juiste type handschoenen (zie chemiekaart of VIB) en werk bij het hanteren (afwegen, oplossen, etc.) in de zuurkast. Asbest In veel gebouwen van vóór 1980 is met een grote mate van waarschijnlijkheid asbest verwerkt als isolatie- en brandwerend materiaal, met name in technische ruimten, schachten en dergelijke. Ook in sommige laboratoriumapparatuur, zoals oude droogstoven, kan asbest aanwezig zijn als isolatie- of afdichtingsmateriaal (asbestkoort). Deze apparaten, ruimten en deuren zijn in de meeste gevallen voorzien van een waarschuwingssticker ‘voorzichtig bevat asbest’. Waarschuw bij gebreken aan zulke apparatuur altijd de arbocoördinator. 48 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 49 Veiligheidsregels Overzicht van kankerverwekkende stoffen Omdat aan het werken met kankerverwekkende stoffen extra risico’s verbonden zijn, worden er extra beheersmaatregelen genomen om de werknemer te beschermen. • onderzoek actief alternatieven om de kankerverwekkende stoffen te vervangen voor minder schadelijke stoffen • beperk de gebruikshoeveelheden en gebruik zo weinig mogelijk van de kankerverwekkende of mutagene stof • het werken met kankerverwekkende stoffen moet in een daarvoor aangewezen ruimte uitgevoerd worden (zonering), zodat zo min mogelijk werknemers met deze stoffen in aanraking kunnen komen (beperken van het aantal blootgestelde werknemers) • deze aparte werkruimte moet duidelijk afgebakend en gemarkeerd worden • voer werkzaamheden bij voorkeur uit in een gesloten systeem • voor sommige stoffen als propaansulton, benzidine, asbest geldt een algeheel verbruiksverbod • schenk permanent aandacht aan ‘good housekeeping’ om besmetting van andere werkplekken te voorkomen. Het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid brengt tweemaal per jaar een actualisatie uit van de lijst van kankerverwekkende-, mutagene-, en voor de voortplanting giftige stoffen en processen uit, zoals deze geldig is in Nederland. Bijzondere groepen werknemers In de Arbowet zijn aparte regels opgenomen ter bescherming van twee groepen kwetsbare werknemers, namelijk zwangere en jeugdige werknemers. Bij zwangeren dienen de regels voor bescherming van het ongeboren en pasgeboren kind. Bij jeugdigen (jonger dan 18 jaar) dienen de extra beschermingsmaatregelen omdat ze een hogere gevoeligheid hebben in vergelijking met volwassenen, het lichaam is nog in ontwikkeling en er bestaat een grotere kans op onoordeelkundig gebruik van stoffen door jongeren. Veiligheidsmaatregelen • zwangeren mogen tijdens de zwangerschap niet werken met reproductietoxische stoffen • tijdens de lactatie moet contact met stoffen die schadelijk kunnen zijn via de borstvoeding vermeden worden • jeugdigen (<18 jaar) mogen niet met stoffen werken die ingedeeld kunnen worden in de gevaar categorieën: ‘zeer vergiftig’, ‘vergiftig’, ‘sensibiliserend’, ‘kankerverwekkend’, ‘mutageen’ en ‘voor de voortplanting giftig’ • jeugdigen mogen alleen onder deskundig toezicht werken met stoffen met bijzondere gevaarseigenschappen. REACH: zeer zorgwekkende stoffen Met het van kracht worden van de REACH-verordening (REgistratie en Autorisatie van CHemische stoffen) in 2007 is er meer structurele aandacht voor de registratie, evaluatie en autorisatie van gevaarlijke stoffen die in Europa in de handel worden gebracht. Met REACH regelt de Europese Unie dat bedrijven meer informatie over de gevaren van stoffen moeten verzamelen en deze beschikbaar moeten stellen aan eindgebruikers. Tegelijkertijd verschuift met REACH de verantwoordelijkheid voor het verschaffen van informatie over stoffen van de overheid naar het bedrijfsleven. Dit betekent dat voor stoffen die onder REACH vallen, de producenten en importeurs gaan voorschrijven of en hoe eindgebruikers met de betreffende gevaarlijke stoffen mogen werken. CMR-stoffen zijn opgenomen op de lijst van ‘Substances of Very High Concern’ (SVHC). Dit betekent dat deze stoffen slechts onder grotere beperkingen mogen worden gebruikt. Hiervoor moeten gebruikers een autorisatie bij het Europees Chemicaliën Agentschap (ECHA) indienen. TIPS • • • gaopdewebsitevandeECHAnaofdegebruikteCMR-stofopdeSVHC-lijststaat zoeknaarminderschadelijkealternatieven wanneergeenalternatievestofbeschikbaaris,steldaneenChemischVeiligheids- rapportopenvraagautorisatieaan. MEER WETEN? • www.arbokennisnet.nl-->gevaarlijkestoffen-->CMRstoffen • ArboInformatieblad–6Werkenmetkankerverwekkendestoffenenprocessen, SduUitgevers • Lijstvankankerverwekkende,mutagene,envoordevoortplantinggiftigestoffen • MinisterievanSocialeZakenenWerkgelegenheidSZW • www.echa.europa.eu-->‘CandidateListofSubstancesofVeryHighConcern’ 50 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 51 Hoofdstuk 11 Synthetische nanomaterialen O p praktisch elke onderzoeksinstelling in Nederland wordt gewerkt met synthetische (door de mens gemaakte) nanomaterialen. Synthetische nanomaterialen kunnen andere gevaarseigenschappen hebben dan dezelfde chemische verbinding op microschaal. Doordat veel nanomaterialen nieuw ontwikkeld worden, zullen onderzoekers de eersten zijn die aan de nieuwe materialen, met nieuwe gevaarseigenschappen blootgesteld worden. Het werken met deze nieuwe materialen, vereist dus extra aandacht van de onderzoeker. Inleiding Nanotechnologie kan omschreven worden als het ontwerpen, produceren, manipuleren en toepassen van structuren op nanoschaal waarvan één of meer dimensies onder de 100 nanometer liggen. De materialen die door middel van nanotechnologie gemaakt worden, noemen we nanomaterialen. De Europese Commissie hanteert echter een iets bredere definitie van nanomaterialen, zij definieert een nanomateriaal als volgt: een natuurlijk, incidenteel of geproduceerd materiaal dat uit deeltjes bestaat, hetzij in ongebonden toestand of als een aggregaat of agglomeraat en voldoet aan een van de volgende criteria: • het bestaat uit deeltjes waarvan meer dan 50 procent van de deeltjesgrootteverdeling valt in het bereik van 1-100 nm (met een of meer externe dimensies); • het heeft interne of oppervlaktestructuren in een of meer dimensies binnen het bereik van 1-100 nm; • het heeft een specifieke oppervlakte-volume verhouding van meer dan 60 m 2 /cm3 , (uitgezonderd materialen die bestaan uit deeltjes kleiner dan 1 nm). Indeling van nanomaterialen De voornoemde definities van nanomaterialen maakt dat nanomaterialen ook ingedeeld kunnen worden naar verschijningsvorm. NANOMATERIALEN NANODEELTJES (in drie dimensies nano afmeting) NANODRADEN 52 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e NANOBUISJES (in twee dimensies nano afmeting) NANOBUISJES (hol) NANOPLAATJES (één dimensie nano afmeting) NANOPLAATJES (solide) Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 53 Blootstelling Risico-inschatting en beheersing van risico’s Blootstelling aan nanomaterialen kan plaatsvinden via de luchtwegen, het spijsverteringskanaal of de huid. Daarnaast worden nanomaterialen voor medische toepassingen (beeldvorming, diagnostiek of therapie) vaak rechtstreeks in de bloedbaan gebracht door middel van een injectie. Ook kunnen deeltjes in het lichaam vrijkomen door slijtage van implantaten. Door hun afmeting zijn nanomaterialen in staat om barrières in het lichaam te passeren, die voor de stoffen in microvorm niet genomen kunnen worden. Hierdoor kunnen ze in de bloedbaan terecht komen en op die manier naar andere organen getransporteerd worden (ter illustratie: een rode bloedcel heeft een diameter van circa 5.000 nm), bovendien kunnen ze de bloed-hersenbarrière passeren. Proefdieronderzoek naar nanomaterialen van koolstof en goud heeft aangetoond dat nanomaterialen ook via de neus en de reukzenuw de hersenen kunnen bereiken. Door de kleine afmetingen zijn er dus extra blootstellingsroutes geïntroduceerd. Het werken met en het mogelijk blootgesteld worden aan nanomaterialen zal deel uit maken van de nadere inventarisatie gevaarlijke stoffen, waarbij de aard, mate en duur van de (mogelijke) blootstelling in kaart gebracht wordt. Hierin verschilt blootstelling aan nanomaterialen niet wezenlijk van blootstelling aan chemische stoffen in macrovorm. Wel zal extra aandacht besteed moeten worden aan het in kaart brengen van de voor nanomaterialen relevante gevaarsaspecten. Voor het inschatten van het risico van nanomaterialen zal een andere blootstellingsmaat gebruikt moeten worden dan voor stoffen in macrovorm. Er wordt verondersteld dat de volgende eigenschappen de toxicologische eigenschappen van nanomaterialen beïnvloeden: • een sterk vergroot oppervlak (per gewichtseenheid) • agglomeratie en aggregatie • aantallen deeltjes (per gewichtseenheid) • morfologie (vezelvormig, sferisch, kristallijn) • deeltjesgrootte(verdeling). Van al deze mogelijke blootstellingsroutes zullen naar verwachting voor onderzoekers blootstelling via inademing en de huid de meest aannemelijke blootstellingsroutes zijn. 54 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Hoewel er veel onduidelijkheden zijn over de mogelijke risico’s van nanomaterialen, zijn er aanwijzingen over hoe de mogelijke schadelijkheid van nanomaterialen is in te schatten. Een veel gebruikte indeling naar potentiële schadelijkheid, waar momenteel consensus over bestaat, is als volgt: • vezelvormige en rigide, draadjes en stijve vormen die onoplosbaar zijn • onoplosbare deeltjes waarbij het moedermateriaal geclassificeerd is als CMR-materiaal • onoplosbare deeltjes (niet vezelvormig en moedermateriaal zonder CMR-eigenschappen) • oplosbare deeltjes. In bovenstaande indeling is het potentieel risico van hoog naar laag weergegeven. CMR staat voor carcinogeen, mutageen of reproductietoxisch (zie hoofdstuk 10). Pyrofore eigenschappen Naast gezondheidskundige risico’s kunnen nanomaterialen in poedervorm zich kenmerken door zelfontbrandende eigenschappen (pyrofoor). Dit vanwege de grote oppervlakte-massa verhouding en de daarmee samenhangende reactiviteit. Wanneer er werkzaamheden uitgevoerd worden met grotere hoeveelheden droge stof wordt geadviseerd om voor gebruik bekend te zijn met de pyrofore eigenschappen van het nanomateriaal. MEER WETEN? • www.fom.nl/arbo • R.T.M.Cornelissenetal.GebruikvansynthetischenanomaterialenbijNederlandse Onderzoeksinstellingen.DeelB:GoedePraktijken.SoFoKleS,2014; • DelftUniversityofTechnology,workgroupNanosafetyoftheFacultyofApplied Sciences.NanosafetyGuidelines.Version2–September2010 ° Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 55 Hoofdstuk 12 Gassen en gascilinders G assen worden regelmatig gebruikt in een onderzoeksomgeving. Gascilinders kunnen echter wel een gevaar opleveren. Bij verkeerd gebruik kunnen ze als een raket wegvliegen of exploderen. De gassen zelf zijn veelal mensonvriendelijk: brandbaar, schadelijk, agressief of giftig. Veiligheid voor werknemers kan worden gewaarborgd door speciale bestelprocedures, werkvoorschriften en beheer. Inleiding Gassen nemen door hun vele en algemene gebruik in het onderzoek een bijzondere plaats in. Gassen worden verpakt in gascilinders, een metalen drukvat, voorzien van een afsluiter, met een maximale druk van circa 250 bar en een volume van 0,1 tot 150 liter. In gascilinders bevinden zich permanente gassen, zoals stikstof, methaan en waterstof, vloeibaar gemaakte gassen, zoals ammoniak, en in een bepaald medium opgeloste gassen als acetyleen. In grote lijnen kunnen gassen op basis van hun intrinsieke eigenschappen ingedeeld worden in vijf categorieën: 1. inert 2. brandbaar 3. oxiderend 4. giftig 5. corrosief Bovenstaande laat zien dat gascilinders een gevarenbron kunnen vormen. Enerzijds vanwege de schadelijke eigenschappen van het gas zelf, anderzijds vanwege de hoge energie-inhoud van de cilinder. Reden genoeg om met voorzorg gassen te gebruiken. Opslag Vaak is de inkoop van gassen centraal geregeld. Dit in verband met de verplichte registratie van de gascilinders, de voorraadbewaking of de controle van de keuringsdatum. Personen die met gasflessen werken moeten goed geïnstrueerd en voorgelicht zijn. Bij de opslag van gascilinders moet onder andere met de volgende tips rekening gehouden worden. • opslag van niet in gebruik zijnde gascilinders moet buiten het gebouw gebeuren in een speciaal voor dit doel ingerichte berging: de gasopslag • in gebruik zijnde gascilinders moeten in principe in herkenbare brandwerende gasflessenkasten of in de gasopslag staan • de gascilinders dienen geborgd te zijn tegen omvallen (vastzetten met een ketting, spanband of beugel) 56 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 57 • gassen die geleverd worden moeten bij levering door een deskundige worden gecontroleerd op de aard van de inhoud, de formule-inslag, keuringsdatum en uiterlijke staat van de cilinder (beschadigingen) • gassen die met elkaar kunnen reageren moeten gescheiden van elkaar opgeslagen worden • het reduceerventiel dient altijd te zijn verwijderd • op gascilinders dient een goede beschermkap te zitten om beschadiging/afbreken van de hoofdafsluiter te voorkomen • de gascilinders moeten zijn gescheiden naar type gas • lege gascilinders moeten gescheiden worden opgeslagen van volle en zijn voorzien van een bordje ‘leeg’. Zij moeten met dezelfde omzichtigheid worden behandeld als volle cilinders • het is aan te bevelen om giftige en corrosieve gassen in kleinere verpakkingen (kleine gasflesen of lecture bottles) aan te schaffen. Reden hiervoor is dat kleine lekkages al grote gevolgen kunnen hebben. Keuring De Wet Milieubeheer staat niet toe het in voorraad en gebruik hebben van gascilinders, waarvan de keuringsdatum is verstreken. Bij het bestellen dient er rekening mee gehouden te worden dat de inhoud binnen de herkeuringstermijn wordt verbruikt. Dit kan eenvoudig gerealiseerd worden door het opzetten van een centraal registratiesysteem, waarin de aanwezige gasflessen en de locatie waar ze zich bevinden opgenomen zijn. TIPS • gascilindersineigendommoetenregelmatigwordengekeurd.De(laatsteen/ofvolgende)keuringsdatumstaatingeslagenindecilinder,maarisookvaakdooreenstickervermeld • huurcilindersmoetenvoorhetverlopenvandekeurdatumterugnaardeleveranciers om(hoge)kostentevoorkomen • zijn met de leverancier afspraken gemaakt over zaken als levertijd en retourneren vanlegecilinders • allereduceerventielen,afsluitersenleidingenmoetenregelmatig(liefstjaarlijks)op hundeugdelijkheidwordengecontroleerd. Transport Het transport van gascilinders mag alleen worden uitgevoerd door een deskundig/voldoende onderricht persoon. Vraag naar de plaatselijke procedure. 58 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e TIPS • vervoergascilindersmeteengasflessenwagenenborgdecilinderstijdenstransport tegenomvallen • vervoergascilindersuitsluitendvoorzienvaneenbeschermkapenzonderreduceerventiel • zorgervoordatlecturebottlesvoorzienzijnvaneengoedsluitendeschroefdopof stop • til/hijseengascilindernooitaandekapop.Dekapisbedoeldterbeschermingvan dekwetsbareafsluiterenkanlosschieten.Alsgascilindersgehesenmoetenworden, doeditdanineenbak • vallenvan,rollenmetofstotentegeneengascilinderkanbreukoflekkageaande afsluiterveroorzaken,zekerbijlagetemperaturen.Ditgeldtzekerookvoorverplaatsingvankoudegascilindersinverbandmetkoudebrosheidvanhetmateriaal • hetisniettoegestaangascilindersineenpersonenautotevervoeren. Aansluitingen Het opstellen van gasflessen ten behoeve van gebruik dient bij voorkeur buiten de onderzoeksruimte plaats te vinden. Als dit om bepaalde redenen niet kan gebruik dan een gasflessenkast, voorzien van voldoende afzuiging, waarbij de doorvoer van de leidingen gasdicht zijn gemaakt. In sommige laboratoria is het niet toegestaan zelf gascilinders aan- of af te koppelen. Vraag dit na. TIPS • hetisverbodenzelfgascilindersterepareren • gebruikuitsluitendorigineleenvoorhetgastypegeschikteonbeschadigdepakkingringen;vervangbijagressievegassendepakkingringbijiederegascilinderwisseling; • aansluitingenopeengascilindermoetenschoonenvetvrijzijn(zuurstof+vettigheid =brand); • monteervlamdoversindeleidingwanneerbrandbaregassenwordengebruikt • gebruik bij acetyleen geen koper, koperlegering of zilversoldeer. Acetyleen vormt hiermeeacetylide(indrogevormexplosief).Wanneergasleidingenmoetenworden aangelegdwordtgeadviseerdomdaarvoorRVSofMONELincombinatiemetSwagelockkoppelingentegebruiken • controleerdeaansluitingenoplekkagemetbehulpvanzeepsopofeenelektronische lekzoeker.Gebruikhiervoornooiteenvlam • bijeenvollegascilinderisereendopmoerofeenkunststofdopopdeafsluitergemonteerd.Kijkofdeafsluitergoeddichtisvoorudedopmoererafhaaltenbewaar dezezorgvuldig.Zetdedopmoererweeropvoortransportnaardegasopslag • gebruikeengoedpassendegasflessensleutelvoorhetopenenendichtdraaienvan deafsluitervandegascilinder.Dezesleutelmoetaltijdbijdegascilinderaanwezig zijn • sluitnagebruikdeafsluitervaneen(aaneenleidinggekoppelde)gascilinder • nagebruikvanwaterstofofacetyleenmogenleidingennooitwordendoorgeblazen inverbandmetdemogelijkheidvanzelfontbranding. Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 59 Giftige en brandbare gassen Tip: Cilinders met brandbare gassen zijn voor de veiligheid voorzien van linkse schroefdraad. Moeren en wartels met linkse draad zijn te herkennen aan inkepingen aan de zijkant. AANSLUITEN VAN EEN REDUCEERVENTIEL LOSKOPPELEN VAN EEN REDUCEERVENTIEL 1. Zet de gascilinder vast aan beugel of ketting. 1. Sluit de hoofdaansluiting van de 2. Verwijder de beschermkap indien nodig. 2. Sluit het reduceerventiel. 3. Sluit het reduceerventiel aan. Let hierbij op 3. Maak de leidingen drukvrij (doe het gascilinder (handvast). het juiste type en een onbeschadigde afsluitring. 4. Sluit alle afsluiters af (reduceerventiel en/of naaldventiel open en daarná weer dicht). 4. Ontkoppel het reduceer(naald)ventiel naaldventiel) in de gasleiding waar de (LET OP: corrosieve, brandbare en giftige gascilinder aan wordt gesloten. gassen niet in de werkruimte laten ontsnappen). 5. Draai de hoofdkraan op de gascilinder 5. Plaats de beschermkap op de langzaam open (bescherming van het membraan). gascilinder. Controleer de aansluitingen op lekkage. 6. Draai daarna de andere afsluiters open 6. Zet de gascilinder in de gasopslag. Overleg voor het bestellen van deze gassen eerst met uw arbocoördinator, preventiemedewerker gassen, uw ruimteverantwoordelijke of een andere deskundige. • voor het bestellen van en het werken met giftige/brandbare gassen bestaan, per laboratorium verschillend, procedures en is goedkeuring van een hiertoe aangewezen veiligheidsfunctionaris vereist • ga bij het treffen van veiligheidsmaatregelen uit van de meest gevaarlijke situatie waarbij al het gas vrij komt • ruimten waarin met giftige/brandbare gassen wordt gewerkt, moeten rechtstreeks naar buiten uitstromen (via afzuiging of zuurkast). Controleer afzuigingen en ventilatie regelmatig • Het installeren van een gasdetectiesysteem dient te worden overwogen bij gebruik van giftige/brandbare gassen. Zo’n systeem is vereist als de maximaal aanvaardbare concentratie (publieke of private grenswaarde en de onderste explosiegrens (LEL-waarde) overschreden kan worden. Informeer bij uw arbocoördinator. Dit geldt voor detectoren in de werkruimte maar ook voor een gesloten gasflessenberging. De plaats waar de detectoren worden gemonteerd is afhankelijk van het soort gas • sommige gassen (bijvoorbeeld SF6) zijn zelf nauwelijks giftig maar kunnen uiterst giftige producten opleveren in geval van brand, open vlam of (over)verhitting. (reduceerventiel en/of naaldventiel). Eigenhandig samengestelde menggassen Algemene veiligheidsregels bij gebruik • het zelf vullen van gascilinders is niet toegestaan • vóór u gaat werken met gevaarlijke stoffen, leest u de veiligheidsbladen (VIB/MSDS) door zodat u weet hoe u veilig kunt werken en wat u kunt doen in geval van een calamiteit • controleer de inhoud van de gascilinder. De officiële sticker van de leverancier of inslag in de kop geeft u zekerheid, de kleur van de cilinder en de draad van de afsluiter dus niet • voorkom verhitting van de gascilinder. Indien bij uitzondering een gascilinder kortstondig buiten een speciale gascilinderberging in gebruik wordt genomen, zorg dan dat de maximale cilindertemperatuur nooit boven de 50 °C komt • voorkom inwendige verontreiniging van de gascilinder door: • zo nodig terugslagkleppen te gebruiken • altijd een kleine restdruk in de cilinder te laten • na gebruik de afsluiter dicht te draaien. • wanneer u vermoedt dat de gascilinder toch verontreinigd is, waarschuw dan de preventiemedewerker gassen of de leverancier. 60 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Het kan noodzakelijk zijn dat een uitzonderlijk menggas eigenhandig moet worden samengesteld. Vraag eerst toestemming aan de verantwoordelijke veiligheidsfunctionaris. • volg de procedure voor het samenstellen van gassen • houd de gasdruk in de fles zo laag mogelijk • gebruik nooit een willekeurige (gebruikte) gascilinder maar altijd een blanco fles • etiketteer de fles, ook bij kort gebruik. Wijzig nooit iets aan de inslaggegevens van de cilinder. Vraag de verantwoordelijke hoe hiermee om te gaan; MEER WETEN? • www.fom.nl • Hethandboek‘Kwaliteits-,Arbo-enMilieuzorginhetlaboratorium’ Hoofdstuk3.2Veiligheidbijwerkzaamhedenonderverhoogdeenverlaagdedruk • Leveranciervangassen ° Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 61 Hoofdstuk 13 Cryogene vloeistoffen C ryogene vloeistoffen zijn vloeistoffen met extreem lage temperatuur en worden veelvuldig gebruikt bij experimenten. Vaak zijn het vloeibaar gemaakte gassen. Cryogene vloeistoffen worden meestal als koelmiddel gebruikt. De bekendste is vloeibare stikstof dat een temperatuur heeft van -196 °C. Ook vloeibaar helium, zuurstof en kooldioxide (‘droogijs’) vinden ruime toepassing in laboratoria. Risico’s Wanneer met cryogene vloeistoffen (stikstof, zuurstof of helium) gewerkt wordt, en dus met zeer lage temperaturen, dient het veiligheidsaspect een grote rol te spelen. Er zijn namelijk diverse gevaren waarmee rekening gehouden moet worden. De genoemde vloeistoffen zijn extreem koud. Helium is de koudste van alle vloeistoffen. Contact met de koude vloeistoffen (maar ook koud heliumgas!) kan ernstige bevriezingsverschijnselen veroorzaken. Een ander gevaar van cryogene vloeistoffen is het zuurstof verdringend effect wanneer de vloeistoffen verdampen tot gas. Kleine hoeveelheden vloeistof vormen grote hoeveelheden gas. Houd daarmee rekening met het gebruik van cryogene vloeistoffen in kleine en/of slecht geventileerde ruimten. Vanwege het zuurstof verdringend effect wordt vaak gasdetectie voorgeschreven en geïnstalleerd om het zuurstofgehalte in de ruimte te meten. Bij lage waarden wordt dan een akoestisch en/of visueel alarm gegeven. Drukopbouw In afgesloten volumina kunnen cryogenen zeer hoge drukken ontwikkelen. Dit betekent dat de vaten, containers en pijpleidingen die deze vloeibare gassen bevatten, altijd veilig (via een niet-blokkeerbare opening) naar de buitenlucht moeten kunnen “uitademen” of voorzien moeten zijn van betrouwbare, niet-blokkeerbare overdrukbeveiligingen. Gesloten Dewar-vaten met cryogenen moeten voorzien zijn van een dubbele overdrukbeveiliging. Controleer de beveiligingen regelmatig op dichtvriezen. Brand- en explosiegevaar De gevaren van vloeibare waterstof spreken vanwege de grote brandbaarheid en de lage lower explosion level (LEL) van vier procent voor zich. Vloeibare lucht en vooral vloeibare zuurstof zijn zeer sterke oxidatoren, die poreuze brandbare stoffen, waarin ze gemakkelijk worden opgenomen (zuurstof hecht zich in gasvorm bijvoorbeeld gemakkelijk aan allerlei weefsels) explosieve eigenschappen geven! Vloeibare lucht en vloeibare zuurstof moeten dus altijd strikt gescheiden worden gehouden van brandbare materialen. Uit voorzorg dienen ook ontstekingsbronnen uit de buurt van deze vloeistoffen en van vloei- 62 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 63 bare waterstof te worden gehouden. Vloeibare stikstof dient zo weinig mogelijk aan lucht blootgesteld te worden om condensatie van zuurstof te vermijden. Er moeten adequate ventilatie- en afzuigvoorzieningen aanwezig zijn, die periodiek gecontroleerd moeten worden op een goede werking. Maatregelen Bij het werken met cryogene vloeistoffen dienen een aantal voorzorgsmaatregelen genomen te worden: • contact tussen cryogene vloeistoffen en de huid geeft ‘brandwonden’. Draag bij het overschenken van cryogene vloeistoffen dichte schoenen, een veiligheidsbril (liefst een gelaatskap) en zo nodig speciale handschoenen • bewaar en vervoer cryogene vloeistoffen in dubbelwandige, vacuümgetrokken, bij voorkeur metalen of glazen vaten, zogenaamde Dewars met een loszittend deksel • voorkom verstikkingsgevaar als gevolg van verdringing van zuurstof door cryogene vloeistoffen in relatief kleine en slecht geventileerde ruimten • zorg ervoor dat tijdens vervoer van grote Dewars in de lift geen personen mee de lift in gaan. Regels voor gebruik van de lift kunnen per locatie verschillen • zorg bij het tappen van cryogene vloeistof en bij sterke verdamping voor voldoende ventilatie • let op dat bij het tappen en het gebruik de Dewar niet wordt beschadigd. Door beschadiging kan de vloeibare cryogene inhoud ineens als damp de Dewar willen verlaten. Een explosie kan het gevolg zijn • bij verdampende vloeibare lucht blijft er vloeibare zuurstof over. Dit is een sterk oxidatiemiddel met kans op brand of explosie. Bij vermenging van zuurstof met olie en vet bestaat de kans op zelfontbranding • uitschenken van vloeibaar gemaakte gassen uit glazen Dewarvaten moet worden ontraden. De rand van een Dewarvat is gelast. Aanraking hiervan met de zeer koude vloeistof kan spanningen veroorzaken, waardoor implosie van het vat kan optreden. Gebruik daarom steeds een hevel of maak gebruik van speciaal daarvoor gefabriceerde transportbollen • gebruik alleen het bij het Dewarvat behorende deksel ter afdichting van het vat, omdat dit speciale openingen bevat, waardoor een voortdurende ontgassing kan plaatsvinden. Let er op, dat deze deksels bij aanraking met cryogene vloeistoffen bros kunnen worden en dan gemakkelijk breken • voorzie glazen Dewarvaten van een beschermmantel (gaas, metaal, doek, tape) • koel bij het vullen langzaam met geringe hoeveelheden koelvloeistof • gebruik in vaten met vloeibare zuurstof geen glazen vaten met actieve kool of andere gemakkelijk brandbare organische stoffen om te koelen. Koeling van deze stoffen dient gedaan te worden met vloeibare stikstof • bij het koelen tot zeer lage temperaturen van brandbare dampen of gassen, mag in verband met het explosiegevaar geen vloeibare zuurstof of vloeibare lucht gebruikt worden. Ook hier past men vloeibare stikstof als koelmiddel toe. Bij het gebruik van vloeibare stikstof aan openlucht moet men er rekening mee houden, dat zich hierin na enige tijd vloeibare zuurstof kan bevinden • leeg open vaten na gebruik of sluit ze af om een mogelijk hoge concentratie zuurstof door condensatie uit de lucht te voorkomen • gesloten Dewarvaten met cryogene vloeistoffen moeten bij voorkeur zijn voorzien van een dubbele overdrukbeveiliging. Een periodieke keuring van zo’n beveiliging is noodzakelijk • argon, wordt bij een temperatuur van -196 °C (temp vloeibare stikstof) vast en heeft daarbij een zeer lage dampspanning. Het vaste argon kan daardoor een relatief lange periode in vacuüm overleven en later op een onverwacht moment voor drukopbouw zorgen. Persoonlijke bescherming Contact met cryogene vloeistoffen of met niet goed geïsoleerde cryogeen bevattende vaten, leidingen of slangen kan ernstige bevriezingsverschijnselen veroorzaken. Deze verwondingen zijn vergelijkbaar met brandwonden. Gebruik daarom bij het werken met cryogene vloeistoffen de volgende voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen: • een gelaatsscherm of een veiligheidsbril met zijbeschermers tegen spatten • koude-isolerende handschoenen die voldoende ruim zitten om ze onmiddellijk te kunnen uittrekken als er per ongeluk spatten vloeistoffen in komen • ruimzittende werkjassen die onmiddellijk kunnen worden uitgetrokken. Hulp bij ongevallen Bij het werken met gassen en gevaarlijke stoffen met specifieke risico’s kunnen specifieke eerste hulp maatregelen van toepassing zijn. Zorg dat u hier van op de hoogte bent en dat de vereiste hulpmiddelen vlakbij de werkruimte aanwezig zijn. Enkele aandachtspunten voor ongevallen met cryogene vloeistoffen zijn: • verbranding door koude vloeistoffen dient op dezelfde wijze behandeld te worden als gewone brandwonden. Dus direct met veel stromend water spoelen • voorkom langdurig inademen van koude gassen. Dit kan tot longbeschadiging leiden. Raadpleeg indien nodig (en bij twijfel) een arts bij (onbedoelde) hoge blootstelling • wanneer iemand tijdens het werken met cryogenen duizelig wordt of buiten bewustzijn raakt, breng hem of haar dan onmiddellijk naar een goed geventileerde ruimte • de damp die verschijnt wanneer vloeibaar helium aan de lucht wordt blootgesteld, is gecondenseerde verontreiniging. Dit is voornamelijk lucht en waterdamp, niet het heliumgas zelf, want dat is op zich onzichtbaar. MEER WETEN? • PublicatiereeksGevaarlijkeStoffen(PGS)9.Cryogenestoffen • www.arbokennisnet.nl --> Arbokennisdossier --> verstikkingsgevaar in besloten ruimten • ArboInformatieblad18.Laboratoria.SduUitgeverij ° 64 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 65 Hoofdstuk Vacuüm 14 V acuümapparatuur wordt bij diverse projecten gebruikt. Een vacuüm is een ruimte zonder materie en vrijwel zonder druk. Een vacuümsysteem is ontworpen voor het weerstaan van druk van buiten naar binnen (onderdruk) en niet van binnen naar buiten (overdruk). Risico’s Het grootste gevaar van het werken met onderdruk is implosie. Bij implosie klapt de gebruikte apparatuur plotsteling in elkaar. Bijzonder gevaarlijk is dit bij glazen apparatuur en opstellingen, waarbij ten gevolge van de implosie schokgolfwerking met explosieeffect kan optreden. Hierdoor ontstaat sterke fragmentatie, waarbij fijne scherven met grote snelheid wegvliegen. Een ander risico bij onderdruk is onvoldoende gasdichtheid van de gebruikte apparatuur en opstellingen, waardoor inlek van lucht of andere reactieve gassen optreedt. Dit kan het proces verstoren, maar ook risico’s veroorzaken vanwege reacties met de inhoud. Tot slot kunnen ook de pompen, die nodig zijn om vacuüm te krijgen geluidsoverlast (schadelijk of hinderlijk) veroorzaken voor de omgeving. Veiligheidsregels Bij het werken met vacuümapparatuur en opstellingen dienen een aantal voorzorgsmaatregelen genomen te worden. Hou hierbij rekening met de volgende aandachtspunten: • overleg met de fabrikant/leverancier of de gebruikte vacuüm apparaten beproeft zijn voor hetgeen ze gebruikt gaan worden • test de afzonderlijke apparaten op sterkte en lekdichtheid • vacuümsystemen met kans op een implosie moeten zijn afgeschermd tegen geluid en splinters • grote vensters (vier inch of groter) moeten dubbel uitgevoerd worden • beveilig de vacuümapparatuur tegen overdruk • de druk in het systeem moet continu gevolgd kunnen worden • glazen Dewarvaten dienen met een beschermmantel omgeven te zijn • test de aangebrachte veiligheidsvoorzieningen periodiek en onderhoud deze • plaats vacuümopstellingen van glas in een zuurkast of achter adequate afscherming • neem maatregelen om het terugstromen van vloeistoffen of gassen te voorkomen. 66 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 67 Gevaarlijke stoffen Als in een vacuümopstelling gebruik gemaakt wordt van gevaarlijke stoffen dient rekening gehouden te worden met de volgende punten: • door te weinig afzuiging aan afvoerleidingen van voorvacuümpompen kunnen zich daar explosieve of giftige mengsels vormen • zorg voor een verantwoorde afvoer van alle gebruikte gassen, dampen en/of deeltjes (neutralisatie, verdunnen tot onderste explosiegrens (LEL- waarde) • gebruik voorvacuümpompen met een purche-mogelijkheid. Daarmee wordt onder andere voorkomen dat gevaarlijke stoffen zich ophopen in de pomp zelf • ga na of de olie in de olievacuümpomp bestand is tegen de afgezogen stoffen; • bij revisie van de pomp moet vermeld worden welke gevaarlijk stoffen zijn verpompt ter bescherming van degene die de pomp reviseert • gebruik indien mogelijk een olievrije membraanvacuümpomp die voorzien is van een na-condensatievoorziening • voer (vervuilde) olie of spoelvloeistof af als chemisch afval. 68 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Meer weten? • • Hethandboek‘Kwaliteits-,Arbo-enMilieuzorginhetlaboratorium’ Hoofdstuk3.2Veiligheidbijwerkzaamhedenonderverhoogdeenverlaagdedruk H.Kramers-PalsenI.vanhetLeven.Veiligheidinhetlaboratorium. UitgeverijSyntaxMedia ° Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 69 Hoofdstuk 15 Ioniserende straling D eeltjesstraling en elektromagnetische straling boven een bepaalde energie wordt ioniserende straling genoemd. Van ioniserende straling merken we niets, omdat onze zintuigen er niet gevoelig voor zijn. De straling is echter wel schadelijk voor ons lichaam. Vandaar dat het bezitten van, en werken met, ioniserende (radioactieve) stoffen aan strenge regels gebonden is. Inleiding Ioniserende straling wordt uitgezonden door natuurlijke stralingsbronnen maar kan ook kunstmatig worden opgewekt. Van radioactiviteit is sprake wanneer atomen, waarvan de kernen niet stabiel zijn, na korte of langere tijd spontaan veranderen. Ioniserende straling is schadelijk voor het lichaam. Bij toenemende dosis en dus bij toenemende hoeveelheid geabsorbeerde stralingsenergie wordt de schade steeds groter en is het moeilijker voor het lichaam de schade te herstellen. Ioniserende straling wordt uitgedrukt in millisievert (mSv) per tijdseenheid. Risico’s Bij hoge doses ioniserende straling (overschrijding van de drempeldoses) kunnen ‘vroege’ gezondheidseffecten optreden, zoals roodheid en zwelling van de huid, haaruitval, maagdarmklachten (misselijkheid, braken, diarree), beschadigingen aan de dunne darm en aantasting van het beenmerg. De latere effecten komen pas over jaren tot uiting (vooral kanker) of doen zich voor in het nageslacht. Kernenergiewetgeving De Kernenergiewet (KEW) is van toepassing op werkzaamheden met radioactieve stoffen en met ioniserende straling uitzendende toestellen. Deze wet schrijft voor dat de werkgever een vergunning nodig heeft bij handelingen en werkzaamheden met radioactieve stoffen of apparatuur, waarbij ioniserende straling vrijkomt. Alle voorschriften over de bescherming van werknemers tegen de gevaren van ioniserende straling zijn opgenomen in het Besluit stralingsbescherming, dat gebaseerd is op de Kernenergiewet. 70 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 71 In het Besluit stralingsbescherming staat onder andere dat voor de werkzaamheden de verantwoordelijke toezichthouder een gediplomeerde stralingsdeskundige moet zijn. Een stralingsdeskundige zorgt onder andere voor: • de acceptatietest en het vrijgeven van nieuwe bronnen en toestellen • het geven van toestemming voor gebruik van bronnen en toestellen • het bijhouden van het KEW-dossier • het registreren, beveiligen en beheren van radioactieve bronnen • het verrichten van metingen • het geven van voorlichting en onderricht aan de werknemers • de aanschaf en afvoer van radioactieve bronnen. De stralingsdeskundige kan zich laten bijstaan door een lokale deskundige die hijzelf aan kan wijzen. Zijn betrokkenheid en toestemming bij werkzaamheden met stralingsbronnen is dan ook altijd vereist. Het Beleid met betrekking tot dosisbeperking gaat uit van drie punten: Rechtvaardiging Het nut van de handelingen of het gebruik moet opwegen tegen de nadelige gevolgen ervan voor mensen, dieren, planten en goederen. Stralingsdosis De natuurlijke achtergrondstraling in Nederland is circa twee millisievert (mSv) per jaar. In de KEW is bepaald dat werknemers en de bevolking een toegevoegde stralingsdosis van maximaal één mSv per jaar mogen ontvangen. Een uitzondering wordt gemaakt voor radiologische werkers of blootgestelde werkers. Iedereen die bij zijn werkzaamheden met bronnen of met ioniserende straling uitzendende toestellen een mogelijke kans heeft op meer dan één millisievert blootstelling per jaar wordt beschouwd als radiologisch werker. Veiligheidsregels Om de risico’s bij het werken met ioniserende straling binnen redelijke grenzen te houden zijn de volgende veiligheidsregels van belang: • houd de hoeveelheid gebruikte radioactiviteit zo laag mogelijk • houd de blootstelling zo kort mogelijk en/of werk zo snel mogelijk • houd de afstand tot de bron zo groot mogelijk • gebruik afscherming (bijvoorbeeld loodafscherming bij gammastralers, perspexafscherming bij bètastralers) • draag handschoenen wanneer je met open bronnen werkt. Raak met handschoenen nooit voorwerpen aan die niet besmet mogen worden • gebruik de voorgeschreven persoonlijke beschermingsmiddelen (bijvoorbeeld loodschort, -handschoenen). Optimalisering Zoveel als redelijkerwijs mogelijk is moet de bestraling of besmetting van personen beperkt worden: het ALARA-principe (As Low As Reasonably Achievable). Limitering Er zijn grenzen vastgesteld voor de dosis straling om te grote risico’s voor iedereen te vermijden. Bronsoorten Er zijn twee soorten radioactieve bronnen. • Gesloten radioactieve bronnen Deze bronnen zijn of ingekapseld of op een drager bevestigd waardoor verspreiding van de radioactieve stof nagenoeg onmogelijk is. Voorbeelden zijn kalibratiebronnen voor besmettingsmonitoren en Cesiumbronnen voor therapeutische doeleinden. • Open radioactieve bronnen Dit zijn radioactieve stoffen die niet aan een drager zijn bevestigd. Het risico van verspreiding in de omgeving is groot. Open bronnen worden vooral gebruikt in het onderzoek en bij de nucleaire geneeskunde. Bij gebruik van deze bronnen in laboratoria worden aan de werkruimte specifieke eisen gesteld. 72 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 73 Röntgenstraling Beperking van het stralingsgevaar na ongevallen Röntgenstraling ontstaat wanneer elektronen of ionen met materie botsen. Belangrijk om te weten is dat bij constante bundelintensiteit en toename van de energie de doseringssnelheid sterk toeneemt. Experimenten waarbij een ontoelaatbare stralingsintensiteit kan ontstaan zijn vergunningsplichtig! Om veilig te kunnen werken, zijn de volgende punten van belang: • bij ontoelaatbare stralingsintensiteit moet de stralingsdeskundige direct hiervan op de hoogte gesteld worden. Hij moet direct de straling gaan meten • laat het meten van röntgenstraling over aan deskundigen. De aanwijzingen van de diverse stralingsmonitoren zijn niet gelijk en moeten op een juiste manier worden geïnterpreteerd! • zorg dat de apparatuur afdoende afgeschermd is • gebruik indien nodig markering, stralingsmonitor en waarschuwingslampen • laat de apparatuur op voorgeschreven wijze onderhouden • laat bij twijfel door de stralingsdeskundige metingen uitvoeren • draag, indien de dosistempi hoog zijn, persoonlijke beschermingsmiddelen zoals loodschorten. Het werken met radioactieve stoffen is, wanneer iedereen zich aan de veiligheidsregels houdt, veilig. Ondanks veilig en netjes werken kan het een keer misgaan. Door welke oorzaak dan ook. Radioactiviteit kan dan terechtkomen op plaatsen waar dat niet gewenst is. Het grootste risico dat dan bestaat, is uitbreiding van de besmetting. En uitbreiding van de besmetting betekent een uitbreiding van het gevaar. Opruimen van besmetting vereist speciale kennis en gebeurt altijd naar het centrum van de contaminatie toe (van lage naar hoge activiteit). Waarschuw daarom altijd de stralingsdeskundige en overleg hoe de besmetting het beste opgeruimd kan worden. Afval Het afvoeren van radioactieve stoffen is aan strenge regels gebonden. De stralingsdeskundige zal zorgdragen voor afvoer van het afval naar de door de overheid aangewezen opslaglocatie, de COVRA. MEER WETEN? • • • • • • • • • www.fom.nl/arbo StralingsdeskundigeFOM-Nikhef StralingsdeskundigeFOM-instituutDIFFER www.arbokennisnet.nl-->kennisdossiers-->straling ArboInformatieblad–27,Ioniserendestraling,SduUitgevers Praktischestralingshygiëne,G.Brouwer(2008) F.WeissmanenJ.Welleweerd.Stralingsfysica(1996) A.J.J.Bosetal.InleidingindeStralingshygiëne(2edruk,2007) H.Kramers-PalsenI.vanhetLeven.Veiligheidinhetlaboratorium. UitgeverijSyntaxMedia ° 74 Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 75 Hoofdstuk 16 Niet ioniserende straling N iet-ioniserende straling (NIS) is een verzamelnaam voor elektromagnetische, statische elektrische en magnetische velden met frequenties van 0 tot 300 GHz. NIS dringt niet diep in de weefsels door, maar door opwarming op de plaats van de bundel is er kans op blijvende schade aan huid of ogen. Blootstelling dient dan ook zoveel mogelijk te worden beperkt. Inleiding In een laboratoriumomgeving zijn veel niet-ioniserende stralingsbronnen aanwezig. Enkele voorbeelden zijn lasapparatuur, lasers, inductieovens, DNA-detectors met behulp van UV-licht, UV-belichtingstechnieken, microgolfbronnen, velden rond cryogene en andere magneten en MRI-scanners. Omdat het gedrag van elektromagnetische velden afhangt van de frequentie, is er een praktische tweedeling binnen het niet-ioniserende deel van het spectrum te maken. Tot 300 GHz wordt gesproken van elektromagnetische velden en voor frequenties groter dan 300 GHz wordt gesproken over optische straling (infrarood straling, zichtbaar licht en ultraviolette straling). In dit hoofdstuk worden een aantal bronnen van NIS behandeld. Bij elk type bron worden kort de voornaamste risico’s beschreven en worden enkele veiligheidsregels genoemd. Elektromagnetische straling De aanwezigheid van een elektromagnetisch veld is eenvoudig aan te tonen. Een kwantitatieve evaluatie vereist echter speciale apparatuur en de kennis om de resultaten van de meting te beoordelen. Veiligheidsregels Zorg dat de apparatuur in goede staat van onderhoud verkeert. Op volgorde van belangrijkheid wordt hieronder een aantal algemene maatregelen gegeven om risico’s te verkleinen: • zoek of er alternatieve technieken zijn en zo ja, gebruik deze dan • scherm de bron af: omkasten, afschermen reflecties (bronafscherming gaat voor persoonlijke afscherming) • neem een zo groot mogelijke afstand tot de bron (> 1 meter) • zorg voor een kortere blootstellingduur door bijvoorbeeld roulatie van het personeel • gebruik persoonlijke beschermingsmiddelen. 76 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 77 Statische velden en zeer laagfrequente velden (ELF) (0 – 300 Hz) Laagfrequente velden (300 Hz – 10 MHz) Statische velden zijn over het algemeen natuurlijke velden, zoals aardmagnetisme en velden die ontstaan door wrijving. Voorbeelden: velden ontstaan in de directe omgeving van bovengrondse hoogspanningsleidingen en stroomdragers, in industriële elektrolyseprocessen, MRI-opstellingen en in supergeleidende en conventionele magneten (magneetvelden). Tot 100 kHz is alleen de geïnduceerde stroomdichtheid en de interne elektrische veldsterkte van belang. Bij blootstelling aan velden met een frequentie groter dan 100 kHz wordt ook de specifieke geabsorbeerde energie van belang. De energieabsorptie vindt in het hele lichaam plaats maar niet overal evenveel. Radio- en microgolfvelden (10 MHz – 300 GHz) Blootstelling Voor statische elektrische velden zijn geen negatieve effecten op de gezondheid gevonden. Het belangrijkste risico is de elektrische schok bij aanraking van een voorwerp. De grenswaarde is gebaseerd op de kans op doorslag en de waarneembaarheid. Statische magneetvelden veroorzaken geringe elektrische potentiaalverschillen in bloedvaten. Er zijn geen blijvende nadelige gevolgen bekend. De grenswaarde is gebaseerd op de in het lichaam geïnduceerde stroom ten gevolge van bewegingen in het magneetveld. Laagfrequente wisselende velden wekken in het lichaam even grote elektrische stromen op als de elektrische stromen die het lichaam zelf veroorzaakt. Daardoor kunnen direct spieren en zenuwen activeren. Risico’s op korte termijn • kunstmatige onderdelen of hulpmiddelen voor het menselijk lichaam, zoals pacemakers en ferromagnetische implantaten (limietwaarde 0,5 mT), kunnen worden beïnvloed • magneetstrips van bankpasjes en creditcards (bij > 1 mT) kunnen worden ontladen • bij fluxdichtheden > 3 mT kunnen metalen onderdelen naar het magneetveld worden toegetrokken • een acuut effect dat kan optreden is het waarnemen van lichtflitsen als gevolg van directe stimulatie van het netvlies door in het hoofd opgewekte elektrische velden, zogenaamde fosfenen. Het optreden van fosfenen wordt niet als schadelijk beschouwd, maar kan door de schrikreacties wel een risico vormen. Risico’s op lange termijn Hiernaar is en wordt nog veel onderzoek gedaan. Het algemene beeld is dat er geen of een zeer zwakke relatie is tussen gezondheid en ELF. Veiligheidregels • plaats waarschuwingsborden: VERBODEN TOEGANG voor mensen met een pacemaker of ferromagnetische implantaten • gebruik RVS gereedschap en niet-magnetische brandblussers • houd grote(re) metalen voorwerpen weg van de magneetvelden. 78 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Bronnen van radio- en microgolfstraling zijn o.a. hoogfrequent generatoren (bijvoorbeeld gyrotrons, klystrons), zenders, microgolfovens, industriële RF-heaters, radio- en televisiezendantennes en radarinstallaties. Men onderscheidt zwakke en sterke bronnen. Zo zijn bijvoorbeeld basisstations voor mobiele telefonie zwakke bronnen. Mobiele telefoons zelf vallen onder de sterkere categorie. Risico’s Blootstelling aan elektromagnetische velden in dit frequentiegebied leidt tot opwarmen van de blootgestelde weefsels, omdat deze de energie absorberen en in warmte omzetten. De opwarming door deze straling is het meest gevaarlijk voor de hersenen, ogen, geslachtsdelen, maag, lever en nieren. De indringdiepte van de straling is frequentieafhankelijk. Wanneer in delen van het lichaam resonanties kunnen optreden, kan de schade toenemen. Veiligheidsregels Een goed ontwerp en afscherming van de bron zijn de twee meest effectieve methoden om de blootstelling te verminderen. Absorberende kleding is niet altijd effectief. Op risicovolle plaatsen hoort de lokale deskundige te meten of de norm niet wordt overschreden. Is het niveau te hoog, dan moet het risicovolle gebied afgezet en gemarkeerd worden. Zichtbaar licht en infrarode straling (IR) (0,4 - 1000 µm) Infrarode straling komt vrij bij hoge temperaturen (lassen, smeden, glasblazen, warmtelampen, plasmabronnen). Risico’s IR-straling kan vooral schade toebrengen aan de huid (brandwonden) en ogen (gezichtsverlies). De ogen zijn het meest kwetsbaar voor lichtgolven met een golflengte van 400500 nm (‘blue light hazard’). Binnen het infrarood licht zijn verschillende risicogebieden bekend. IR-A dringt door de huid en tot diep in het oog en kan daardoor thermische schade toebrengen (netvliesschade en grauwe staar). IR-B en IR-C worden geabsorbeerd door het hoornvlies en zijn daardoor minder gevaarlijk maar kunnen na langdurige blootstelling hoornvliesschade veroorzaken. Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 79 Veiligheidsregels • scherm de hittebron af • gebruik speciaal daarvoor ontworpen persoonlijke beschermingsmiddelen (kleding en oogbescherming). Ultraviolet licht (UV) (100 – 400 nm) Ultraviolet licht wordt uitgezonden door (hete) lichtbronnen zoals de zon, gloeilampen, halogeenlampen, UV-lampen, zonnebanken, lasbogen (elektrisch lassen) en gasontladingslampen (o.a. kwiklampen). Wetgeving In 2013 is een Europese richtlijn (2013/35/EU) van kracht geworden met EMV-blootstellingslimieten voor werknemers. Deze richtlijn is bindend en iedere EU-lidstaat dient de richtlijn voor 1 juli 2016 te implementeren in wetgeving. In de richtlijn wordt onderscheid gemaakt tussen grenswaarden en actieniveaus. De grenswaarden zijn de eigenlijke blootstellingslimieten en deze zijn direct gebaseerd op bewezen gezondheidseffecten en biologische gegevens. Er wordt in de richtlijn onderscheid gemaakt tussen grenswaarden voor statische magnetische velden en grenswaarden voor elektromagnetische wisselvelden. De Europese richtlijn Optische straling (2006/25/EEG) is in 2006 gepubliceerd en is inmiddels opgenomen in het Arbeidsomstandighedenbesluit. Risico’s Overmatige blootstelling vormt voornamelijk een gevaar voor de huid en de ogen. Acute effecten zijn zonnebrand (erytheem) en ontsteking van het hoornvlies (lasoog). Langetermijneffecten zijn huidkanker, huidverdikking, vroegtijdig verouderen van de huid en vertroebeling van de ooglens (staar). Veiligheidsregels Blootstelling aan UV-licht op de werkplek kan worden voorkomen of beperkt. • gebruik collectieve afscherming voor permanente of tijdelijke opstellingen. De meeste soorten plastic (waaronder perspex) en aluminiumbladen kunnen worden gebruikt als afscherming. Test vooraf het materiaal op doorlaatbaarheid • indien afscherming niet mogelijk is moet gebruik worden gemaakt van de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen (zoals brillen, kleding of zonnecrèmes) • bij laswerkzaamheden worden beschermende handschoenen en kleding voorgeschreven volgens de geldende richtlijnen • zorg dat derden de experimenteerruimte niet zomaar kunnen binnenlopen. Plaats waarschuwingsborden of stickers. 80 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e MEER WETEN? • • • • www.fom.nl/arbo www.nvs-straling.nl ArboInformatieblad–60–KunstmatigeOptischeStraling,SduUitgevers ArbeidenGezondheid.handboekoverhetbeheersenvangezondheidsrisico’sophet werk.Vakmedianet • ArboInformatieblad–39–Elektromagnetischevelden,SduUitgevers • EuropeseRichtlijnen2013/35/EU“minimumvoorschrifteninzakegezondheidenveiligheidmetbetrekkingtotdeblootstellingvanwerknemersaanderisico’svanfysischeagentia(elektromagnetischevelden)” Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 81 ° Hoofdstuk Werken met lasers 17 H et werken met lasers heeft een potentieel risico. Een laserbundel in het oog kan (zeer ernstige) schade tot gevolg hebben, een laserbundel op de huid kan tot zware, moeilijk helende (onderhuidse) brandplekken leiden. Door het toepassen van veiligheidsmaatregelen kunnen risico’s verkleind worden. Veilig werken met lasers kan prima, maar vergt instructie, discipline en organisatorische maatregelen. Laserveiligheid begint altijd met het uitsluiten dat personen, die niets met de laserwerkzaamheden te maken hebben, getroffen worden door de laserbundel of -reflecties. Inleiding Volledig afschermen van de laserbundel (zoals in elke dvd-speler gebeurt) kan het gevaar tot nul reduceren. In een laboratoriumomgeving is dit niet altijd een optie omdat er juist met laserlicht geëxperimenteerd wordt. Hierbij is het nodig om spiegels en andere optische elementen regelmatig in te stellen. Afhankelijk van het type laser brengt dit risico’s met zich mee. Indeling in klassen Lasers worden ingedeeld in gevarenklassen, oplopend van klasse 1 (onschadelijk voor de ogen) tot klasse 4. Aangezien bijna alle lasers die bij FOM gebruikt worden in klasse 4 vallen, wordt in dit hoofdstuk uitgegaan van klasse 4 lasers. Voor de volledigheid wordt in onderstaande tabel kort de klasseindeling weergegeven. Lasers worden ingedeeld in gevarenklassen KLASSE VEILIGHEID BESCHRIJVING 1 1M 2 2M 3R 3B 4 Veilig Lasers die onder normale gebruiksomstandigheden veilig zijn. De golflengte van lasers bevindt zich in het zichtbare of in het niet-zichtbare spectrum. Opletten Lasers die bij normaal gebruik veilig zijn. De golflengte ligt tussen 300 en 4000 nm. Deze lasers zijn gevaarlijk als gebruik wordt gemaakt van optische instrumenten (bijvoorbeeld een divergerende lens binnen 10 cm van de laseropening). Veilig Lasers met een laag vermogen (< 1 mW) en een golf-lengte tussen 400 en 700 nm. Ze zijn veilig omdat men bij blootstelling tijdig het hoofd wegdraait van de laserbron en er direct een oogreflex optreedt (0,25 seconde). Wanneer men langer dan 0,25 seconde in de bundel kijkt, treedt schade op. Opletten Deze lasers zijn gelijk aan klasse 2-lasers. Echter: ze zijn gevaarlijk indien gebruik gemaakt wordt van optische instrumenten (zie 1M). Potentieel Lasers die schade kunnen veroorzaken aan de ogen indien direct in de bundel gevaar wordt gekeken. Direct Lasers die direct gevaar opleveren als wordt gekeken in de bundel. gevaar De golflengte ligt zowel in het zichtbare als het onzichtbare gebied. Zeer Lasers die in alle gevallen direct gevaar opleveren. Zowel de bundel zelf gevaarlijk (direct) als weerkaatste en verstrooide bundels veroorzaken schade. 82 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 83 Risico’s bij laserwerkzaamheden Zowel een directe als een gereflecteerde lichtbundel van de laser kan gevaar opleveren voor het oog en voor de huid. De ernst van de verwonding is onder andere afhankelijk van de golflengte, blootstellingstijd, uitgangsvermogen en vermogensdichtheid van de gebruikte laser. Lenzen en spiegels kunnen de vermogens- en energiedichtheid nog verhogen. De lichtschade valt in te delen in twee belangrijke klassen: thermische en fotochemische schade. Bij thermische schade stijgt in het getroffen netvliesdeel de temperatuur zodanig dat eiwitten denatureren. Bij fotochemische schade zet de optische straling chemische processen in gang, die uiteindelijk leiden tot beschadiging van de cel. Een tussenstap kan het optreden van bijvoorbeeld zuurstofradicalen zijn. De blootstellingsduur is van groot belang, omdat deze fotochemische netvliesschade, in tegenstelling tot de genoemde thermische schade, over minstens een half etmaal accumuleert. Naast het getroffen worden door de laserbundel op de huid of in de ogen bestaan er nog andere gevaren tijdens werkzaamheden met lasers: • veel laserkleurstoffen (dyes) en de oplosmiddelen die hierbij gebruikt worden zijn erg schadelijk en kunnen soms zelfs kankerverwekkende eigenschappen hebben • de in excimeerlasers gebruikte gassen zijn veelal giftig. Bij het breken van een venster in de laser zelf, kunnen de gassen in de laboratoriumruimte terecht komen • tijdens onderhoudswerkzaamheden aan lasers of laservoedingen dreigt elektrocutiegevaar. Gebruik de door de fabrikant aangebrachte beveiligingen (aardstokken) en overbrug geen veiligheidsschakelaars. Inrichtingseisen voor een laserruimte In het laserlaboratorium wordt bij voorkeur op drie hoogtes gewerkt: de laserbundelhoogte, de elektronicahoogte en de scoop-/beeldschermhoogte. Laserbundelhoogte Kies voor deze hoogte een afstand van maximaal een meter boven de vloer. Elektronica-hoogte Dit is de hoogte waarop zich de elektronica-apparatuur bevindt die voor de experimenten nodig is. Kies voor deze hoogte een plaats hoog boven de lasertafel (ongeveer twee meter boven de vloer). Scoop-/beeldschermhoogte Deze hoogte is ruim boven of onder de laserbundelhoogte. Plaats het scherm onder een zodanige hoek dat het gevaar van reflecties in de richting van de ogen zo laag mogelijk is. Gebruik speciale hoge tafels en stoelen. Gebruikers moeten met hun ogen altijd boven de bundelhoogte zitten. 84 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Veiligheidsvoorschriften Algemene maatregelen De meeste lasers in onderzoekslaboratoria vallen in klasse 4, de klasse met de gevaarlijkste lasers. Direct laserlicht, reflecties en zelfs verstrooiingen van de laserbundels kunnen ernstige letsels veroorzaken. Hieronder volgen enkele algemene maatregelen voor het werken met lasers. • laat laserbundels altijd horizontaal lopen, beneden ooghoogte • scherm waar mogelijk de bundels af met matte, niet reflecterende materialen, zo dicht als mogelijk bij de laserbundel • draag als experimentator geen reflecterende voorwerpen als horloge, ring, riem etc. die de bundel kunnen reflecteren • vermijd het gebruik van reflecterende voorwerpen en diagnostische apparatuur op bundelhoogte bij het experiment • laseraccessoires in het algemeen en houders voor optische componenten moeten niet-reflecterend uitgevoerd worden (mat en/of zwart) • zorg voor voldoende ‘beamdumps’, om eventuele reflecties te kunnen opvangen • een optische signalering aan de buitenkant van een laseropstelling geeft aan dat er laserlicht op de lasertafel of in de laserbehuizing is. De ruimte mag dan nooit zonder overleg met de experimentator en zonder geschikte laserveiligheidsbril betreden worden • een laser mag niet zomaar aangezet kunnen worden door niet-deskundige personen. Gebruik sloten of verscheidene handelingen om de laser te starten • iedere laser moet door middel van een noodschakelaar direct uitgeschakeld kunnen worden. Indien dit niet mogelijk is via een ‘noodstop’ mag dat ook een makkelijk te bereiken hoofdschakelaar zijn waarop de laser is aangesloten. Waar deze te vinden is moet voor iedereen duidelijk zijn • verlaag het vermogen van de laser tijdens het uitlijnen van de bundel, met de vermogensregelaar of door het gebruik van diafragma’s en filters • draag laserveiligheidsbrillen wanneer mogelijk. Laserbrillen bieden over het algemeen voor een beperkt golflengtegebied bescherming. De preventiemedewerker lasers kan u adviseren. De bril is geen vervanging voor de hiervoor genoemde maatregelen! • vermijd contact met de huid • maak gebruik van ‘fluorescend cards’ of ‘IR sensor cards’ indien mogelijk. Deze kunnen in veel gevallen samen met de laserveiligheidsbril gebruikt worden • bij langdurig bundelhandelingen aan een hoogvermogen IR-bundel dient hand- en polsbescherming gebruikt te worden • kijk nooit direct in de bundel, ook niet met de laserveiligheidsbril op. Dit geldt voor alle lasers, dus ook voor HeNe-lasers. Gebruik een stuk papier of kaartje om de bundel zichtbaar te maken. Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 85 Technische beheersmaatregelen • een laseropstelling, die in een vrij toegankelijke ruimte staat, wordt altijd zodanig afgeschermd (omkast) dat derden nooit getroffen kunnen worden door de laserbundel of -reflecties. Afscherming is ook verplicht tijdens servicewerkzaamheden • laseropstellingen die niet voldoende afgeschermd kunnen worden, mogen uitsluitend in een aparte, afgesloten en geblindeerde ruimte staan • alle reflecties van laserbundels moeten worden opgevangen door kappen, schermen, afbakeningen of beamdumps te gebruiken • laserbundels die buiten de lasertafel komen, worden te allen tijde afgeschermd (bijvoorbeeld door middel van een buis) • laserbundels mogen nooit omhoog gericht worden zonder vooraf afscherming te plaatsen. Bij verticale translatie van de laserbundel is afscherming aan de bovenkant verplicht • zodra de laser aanstaat moeten bordjes ‘lasers on’ branden. De ruimte mag dan nooit zonder overleg met de experimentator en zonder geschikte laserveiligheidsbril betreden worden • lasertafels zijn meestal van metaal en moeten daarom geaard worden. Organisatorische beheersmaatregelen • laserwerkers dienen instructie gehad te hebben over het werken met lasers in het algemeen en over de gevaren en veiligheidsmaatregelen bij de betreffende laser in het bijzonder. Er wordt schriftelijk vastgelegd dat de laserwerkers deze instructie hebben gevolgd • nieuwe of sterk aangepaste laserexperimenten worden pas in bedrijf gesteld, nadat de laserveiligheidsdeskundige of lasertechnicus een gevarenanalyse heeft gemaakt en de noodzakelijke veiligheidsvoorzieningen zijn getroffen • laserwerkzaamheden buiten de reguliere werktijden worden uitsluitend uitgevoerd door of onder toezicht van laserwerkers, met instemming en onder verantwoordelijkheid van de (werk)groepsleider. Veiligheidsvoorschriften voor werken met laserchemicaliën en –gassen • het dragen van handschoenen en een veiligheidsbril is verplicht wanneer er met laserkleurstoffen (dye’s) moet worden gewerkt • dye’s en de oplosmiddelen hiervoor, kunnen erg schadelijk zijn en soms zelfs kankerverwekkende eigenschappen hebben. Bewaar dye’s (zowel het poeder als de aangemaakte vorm) daarom uitsluitend in een daarvoor bestemde brandwerende kast • het mengen van dye’s mag alleen plaatsvinden op een speciale afgezogen ‘dye-werkplek’. Zorg er voor dat dye-poeder niet opstuift en daardoor ingeademd kan worden. Gemorste dye moet direct worden verwijderd • dye’s en dyeresten die niet meer worden gebruikt en het bij het mengen van dye gebruikte papier moeten worden afgevoerd als chemisch afval • glaswerk dat voor het oplossen van dye’s is gebruikt kan het best alleen voor dat doeleinde in gebruik blijven. Het schoonmaken van het glas dient zeer zorgvuldig te gebeuren • zorg altijd dat de weegtoestellen en mengtoestellen niet in direct contact komen met de dye • leg alle gereedschap voor het afwegen en het mengen van de dye, zoals spatels, lepels etc. eerst op papier of tissues. Dit voorkomt besmetting van de omgeving • de in excimeerlasers gebruikte gassen zijn veelal giftig. Zorg voor een (brand)veilige, afgezogen opstelling van de gascilinders. Bij het breken van een venster in de laser zelf, kunnen de gassen in de laboratoriumruimte terecht komen. Dit vereist passende, preventieve maatregelen. MEER WETEN? • www.fom.nl/arbo • NEN-EN-IEC60825-1:2014-Veiligheidvanlaserproducten-Deel1:Apparatuurclassificatieeneisen • ArboInformatieblad–18–Laboratoria(Hoofdstuk6),SduUitgevers • ArboInformatieblad–60–KunstmatigeOptischeStraling(hoofdstuk4),SduUitgevers • LaserveiligheidsbeleidFOM-instituutDIFFER • LaserveiligheidsbeleidFOM-instituutAMOLF 86 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 87 ° Hoofdstuk 18 Persoonlijke Beschermingsmiddelen G rijp niet direct naar persoonlijke beschermingsmiddelen om uzelf te beschermen maar maak eerst de gevaarlijke situatie zelf veilig. Pas nadat alle technische en organisatorische maatregelen genomen zijn om blootstelling tot een minimum te beperken, mogen persoonlijke beschermingsmiddelen gebruikt worden. De werkgever is verplicht deze middelen ter beschikking te stellen. Vraag advies bij uw arbocoördinator over de juiste keuze, het gebruik en onderhoud ervan. Gebreken aan beschermingsmiddelen hoort u te melden. Inleiding Werken, en zeker werken aan nog onbekende producten en toepassingen, brengt risico’s met zich mee. Soms klein en soms groot. Risico’s kunnen beheerst worden door het nemen van preventieve veiligheidsmaatregelen. Het beheersen van die risico’s gebeurd via de ‘Arbeidshygiënische Strategie’, waarbij risico’s zoveel mogelijk bij de bron aangepakt worden: 1. Kan ik de bron aanpassen? 2. Kan ik de bron afschermen? 3. Kan ik in een speciale omgeving werken? 4. Kan ik afscherming gebruiken in die omgeving? 5. Welke persoonlijke beschermingsmiddelen kan ik gebruiken? Persoonlijke beschermingsmiddelen zijn dus uw laatste redmiddel! In dit hoofdstuk worden een aantal veel gebruikte typen persoonlijke beschermingsmiddelen en hun toepassing beschreven. Beschermende kleding Daar waar gewone werkkleding onvoldoende bescherming biedt door risico’s van buitenaf, dient beschermende kleding te worden gebruikt. Denk hierbij aan labjassen, veiligheidsbril, veiligheidsschoenen, lasschort, veiligheidshelmen, valbescherming etc. Het gekozen materiaal moet toegesneden zijn op het type gevaar. 88 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 89 Hoofdbescherming Gehoorbescherming Bij gevaar voor vallende voorwerpen, stoten van het hoofd of gegrepen worden door draaiende delen, moet hoofdbescherming worden gedragen. Er zijn verschillende typen hoofdbescherming. • Veiligheidshelmen Veiligheidshelmen worden veelal gedragen bij grote bouwprojecten, op plaatsen waar tegelijkertijd op meerdere hoogten (verdiepingen) wordt gewerkt en bij hijsactiviteiten. • Haarnetjes Deze worden gedragen indien personen met lange haren werken in de directe omgeving van machines met draaiende delen (zoals boormachines en draaiende koppelingen). • Hygiënekapjes De kapjes worden gedragen op plaatsen waar extra eisen aan de hygiëne worden gesteld, zoals in een stofarme ruimte. Langdurige blootstelling aan schadelijk geluid, 80 dB(A) of hoger, kan blijvende gehoorschade geven. Gehoorschade kan niet worden genezen! Wanneer u twijfelt over de hoogte van het geluidsniveau op uw werkplek kunt u uw arbocoördinator vragen een geluidsmeting uit te voeren. Een veiligheidshelm moet worden vervangen wanneer deze door een vallend voorwerp is geraakt of op een andere manier ernstig is belast. Alle veiligheidshelmen zijn bovendien voorzien van een ‘houdbaarheidsdatum’. Voor de meeste kunststof helmen is dit drie tot vijf jaar na de productiedatum. Is deze datum verstreken, vraag bij uw leidinggevende of arbocoördinator een nieuwe helm. Bij een geluidsniveau boven 80 dB(A) wordt geadviseerd gehoorbescherming te dragen. De werkgever moet deze beschikbaar stellen. Vanaf 85 dB(A) is het dragen verplicht. Bij elke toename van het geluidsniveau met 3 dB(A) halveert de tijd dat u er veilig in kan verblijven. Veiligedagelijkseverblijfduuralsfunctievanhetgeluidniveau GELUIDSNIVEAUINDB(A) VEILIGEDAGELIJKSEVERBLIJFDUUR 80 83 86 89 92 95 98 101 8 uur 4 uur 2 uur 1 uur 30 minuten 15 minuten 7,5 minuten circa 4 minuten Oogbescherming Oogbescherming is bedoeld om zowel vrij zicht op het werk te houden als de ogen te beschermen tegen aantasting door fysische (chemicaliën, optische straling) of mechanische (splinters) bedreigingen. Onder oog- en gelaatbescherming vallen onder andere de volgende persoonlijke beschermingsmiddelen: • Veiligheidsbrillenenruimzichtbrillen Deze brillen hebben geharde glazen die speciaal gemaakt zijn voor het tegenhouden van materiaaldeeltjes (chemicaliën, spanen van hout of metaal). • Laserbrillen Laserbrillen bieden over het algemeen voor een beperkt golflengte gebied bescherming. • Laskappen Een lasbril of laskap biedt bescherming tegen straling die ontstaat bij laswerkzaamheden, waardoor verblinding, lasogen en staar worden voorkomen. • Gelaatschermen Een gelaatscherm, een combinatie van oog- en gezichtbescherming, wordt gedragen aan een hoofdband aan het hoofd, of in combinatie met een veiligheidshelm. Bij werkzaamheden waarbij het hele gezicht risico loopt, is het aan te bevelen om een gelaatsscherm te dragen (werken met agressieve vloeistoffen, cryogene gassen, slijpwerkzaamheden). 90 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Welk type gehoorbescherming het beste gebruikt kan worden hangt af van de mate van demping die vereist is (om het geluidniveau in het oor te reduceren tot 80 dB(A). Werkt u in een omgeving met veel lawaai, dan wordt aangeraden om gehoorbescherming in de vorm van otoplastieken te gebruiken. Deze worden speciaal aangemeten. In onderstaande tabel is een globale indruk gegeven van de effectieve verzwakking van een gehoorbeschermingsmiddel bij goed en slecht gebruik. GEHOORBESCHERMINGSMIDDEL DEMPING slecht passende oordoppen slecht passende otoplastieken slecht ingebrachte schuimplastic rolletjes slecht dragen oorkappen goed passende/ingebrachte oordoppen goed passende otoplastieken goed ingebrachte schuimplastic rolletjes goed gedragen oorkappen tot 5 dB(A) tot 10 dB(A) tot 10 dB(A) tot 10 dB(A) 10-15 dB(A) 15-25 dB(A) 10-25 dB(A) 15-30 dB(A) Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 91 Ademhalingsbescherming Voetbescherming Ademhalingsbeschermingsmiddelen worden toegepast om : • te voorkomen dat verontreinigingen (gas, damp, stof) de luchtwegen kunnen binnendringen • de luchtwegen te voorzien van voldoende zuurstof wanneer er sprake kan zijn van zuurstofverdringing. Ter voorkoming van voetletsel door bijvoorbeeld vallende voorwerpen, chemicaliën of penetratie van scherpe voorwerpen, worden veiligheidsschoenen of -laarzen verstrekt. Afhankelijk van de werkomstandigheden kan verplicht worden om de volgende beschermingsmiddelen te dragen: • Lassersschoenoflasserslaars Deze beschermen de lasser tegen las, snij en slijpvonken. • Bontgevoerdveiligheidsschoeisel Dit wordt gebruikt in situaties waar lage temperaturen kunnen voorkomen. • Chemischresistenteveiligheidsschoen Op werkplekken waar men in aanraking kan komen met chemische stoffen, is het aan te bevelen om het schoeisel daar op af te stemmen. Er zijn diverse speciaal geprepareerde schoenen in de handel. • Elektrischdissipatiefschoeisel Dissipatief schoeisel (dissipatief betekent verstrooiend, de elektrische lading wordt weggevoerd) wordt meestal aangeduid als ‘ESD’. Dit type schoeisel wordt vooral gebruikt op werkplekken waar elektrisch gevoelige apparatuur beschermd moet worden tegen geringe statische ontladingen. Het beschermingsniveau van ademhalingsbeschermingsmiddelen wordt vaak aangeven door middel van de aanduiding P1, P2 of P3. P1 filters worden gebruikt voor relatief onschadelijke stoffen en P3 filters bieden de hoogste beschermingsgraad. Welk type filter gebruikt kan worden, is afhankelijk van de verontreiniging op de werkplek waartegen de werknemer beschermd moet worden. De mate van bescherming is afhankelijk van de verontreiniging en de gebruiksduur. Vervang om deze reden regelmatig het filter. De meest gebruikt adembeschermingsmiddelen zijn: • Stofmaskers Deze maskers bieden bescherming tegen stuivende producten (deeltjes). Zij bieden GEEN bescherming tegen gassen en dampen. • Gasfilters Deze gasfilters bieden bescherming tegen gassen en dampen. Gassen en dampen worden gebonden door middel van adsorptie. Afhankelijk van de soort verontreiniging dient de juiste filterbus gebruikt te worden (deze heeft zowel een kleurcode als lettercode). • Combinatiefilter Combinatiefilters bestaan uit een combinatie van gas- en een stoffilter. • Aanblaasfiltersystemen Een aanblaassysteem kan zowel onafhankelijk gedragen worden alsook in combinatie met een veiligheidshelm of laskap. Bij een aanblaassysteem wordt lucht via een op de gordel gedragen motor aangezogen gefilterd in de kap gebracht. Binnen de kap heest een overdruk, waardoor de verontreiniging niet bij de werknemer kan komen. Veiligheidsgordels Als bij het werken op hoogte (hoger dan 2,5 meter) geen bordessen, steigers, of borstweringen zijn aangebracht, moeten valbeveiligingsmiddelen worden gebruikt. • Klimgordels Toe te passen bij valgevaar bij werkzaamheden op een hoogte van 2,5 meter en hoger. • Vangapparaten Voor valbeveiliging, indien met een klimgordel en een verticale lijn wordt gewerkt. • Veiligheidsgordelheftruck Op de heftruck is de chauffeur verplicht een gordel te dragen. Hand- en armbescherming Om beschadiging van de handen of opname van stoffen in het lichaam te voorkomen door ruw of scherp materiaal, bijtende en/of ontvettende vloeistoffen of door verbranding (onder andere bij het lassen) zijn diverse soorten handschoenen beschikbaar. Het gebruik van handschoenen in een chemisch laboratorium verdient extra aandacht, omdat niet alle handschoenen geschikt zijn voor werkzaamheden met alle typen chemicaliën. Ga voor aanvang van de werkzaamheden na (in het veiligheidsblad van de stof) welk type handschoen het meest geschikt is om te gebruiken. De grotere leveranciers hebben daar ook hulpmiddelen voor. Disposable handschoenen zijn niet geschikt voor hergebruik! MEER WETEN? • www.arbokennisnet.nl-->kennisdossiers-->beheersmaatregelen/PBM • Arbo Informatieblad –49 – Beleid persoonlijke beschermingsmiddelen, Sdu Uitgevers • Kluwer’spbm-gids,Kluwer ° 92 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 93 Hoofdstuk 19 Milieubescherming W etenschappelijk onderzoek kan het milieu op veel manieren belasten door het gebruik van schadelijke stoffen, energie, koelwater etc. FOM vindt het belangrijk om de negatieve invloeden op het milieu als gevolg van onderzoekswerkzaamheden zo gering mogelijk te laten zijn. Het is ieders eigen verantwoordelijkheid - ook op de arbeidsplaats - om op goede wijze hiermee om te gaan. Inleiding Naast de veiligheidsvoorschriften, zoals die in de voorgaande hoofdstukken werden behandeld, is het belangrijk dat er regels worden gehanteerd, die helpen de mogelijke schadelijke gevolgen van het werk voor het milieu tot een minimum te beperken. Het voorkomen is niet alleen een verantwoordelijkheid voor de praktisch werkende experimentator in een laboratorium, maar voor alle werknemers. Vaak gelden er lokale regels voor de bescherming van het milieu (omschreven in de milieuvergunning) en voor het omgaan met afval (kantoren en laboratoria). Informeer daarnaar. Vergunningen Voor veel werkzaamheden die mogelijk schade aan het milieu kunnen toebrengen is toestemming van de overheid vereist. Vaak wordt dit in een milieuvergunning vastgelegd. In een milieuvergunning voor een bedrijf staan emissienormen voor de belasting van het buitenmilieu beschreven en ook worden er eisen gesteld aan voorzorgsmaatregelen om milieuschade zo veel mogelijk te voorkomen. Hierbij wordt een proactieve houding gevraagd van het bedrijf ten aanzien van milieubescherming. Gebruik van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) en radioactieve stoffen (Kernenergiewet) vallen ook onder een milieuvergunning. De arbocoördinator, stralingsdeskundige of biologische veiligheidsfunctionaris kan hier meer over vertellen. Verder in dit hoofdstuk worden enkele meer algemene maatregelen besproken die je als werknemer kunt nemen om het milieu zo min mogelijk te belasten. Chemicaliën Aan het werken met chemicaliën zitten naast veiligheidsaspecten ook milieuaspecten vast. Een groot aantal van de in het laboratorium gebruikte chemicaliën zijn bij ongecontroleerde lozing - hetzij via de riolering, hetzij via de zuurkastafzuiging - gevaarlijk voor mens en in het milieu levende organismen. 94 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 95 Milieubewust handelen bij het werken met chemicaliën omvat de volgende aspecten: Afvalinzameling Preventie • ga vóór aankoop van schadelijke chemische stoffen na of er minder schadelijke alternatieven mogelijk zijn • ga na of de gewenste stof ergens anders binnen het bedrijf al aanwezig is • koop niet meer dan je denkt te gaan gebruiken en gebruik niet meer dan strikt voor het experiment nodig is • raadpleeg de lokale afvalwijzer voor het scheiden en afvoeren van gebruikte chemicaliën. Afval wordt naar type en soort gescheiden aangeboden aan de afvalverwerker. Maak gebruik van de lokale faciliteiten voor het aanbieden van gescheiden afval. Vaak zijn er aparte afvalstromen voor: • papier, plastic, glas, metalen • bouw- en bedrijfsafval • elektrische apparatuur • klein gevaarlijk afval (KGA) zoals toners, printercartridges, batterijen, tl-buizen, etc. • chemisch afval (waaronder GGO-afval) • radioactieve stoffen. Voorkom ongecontroleerde lozing • laat geen afvalvaten open staan, gebruik zonodig een trechter met een glazen stop of balletje er in • sluit flessen na gebruik • damp oplossingen niet aan de lucht in, maar zorg dat afgedampte oplosmiddelen worden gecondenseerd en opgevangen • giet geen chemicaliën of chemicaliënhoudend afval door de gootsteen. Algemene tips • wees zuinig met energie, water en grondstoffen • let bij inkoop op milieuvriendelijk materiaal. Deze kun je herkennen aan de diverse duurzaamheidskenmerken of de duurzaam inkopen criteria van de overheid • beheers de afvalstromen • verminder automobiliteit in het woon-werkverkeer. Er zijn alternatieven voor het autogebruik: het openbaar vervoer, de fiets of ga carpoolen • schakel ongebruikte apparatuur uit • zorg dat radiatoren hun warmte kunnen uitstralen • wees zuinig met koelmiddelen. IJs, vast koolzuur en vloeibare stikstof vertegenwoordigen óók een vorm van energie • doe het licht uit wanneer u als laatste een ruimte verlaat • druk documenten standaard dubbelzijdig af • let op energieverbruik, warmteontwikkeling, uitstoot naar de lucht van gevaarlijke stoffen, geluidsproductie, duurzaam materiaal, etc. MEER WETEN? • www.stoffen-info.nl-->informatieoverREACHenGHS • www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl-->informatieoveropslagengebruikvan gevaarlijkestoffen • www.pianoo.nl-->thema’s-->duurzaaminkopen • www.smk.nl(StichtingMilieukeur) ° 96 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 97 Hoofdstuk FOM-Arbobeleid 20 F OM vindt de zorg voor veiligheid, gezondheid en welzijn voor haar werknemers erg belangrijk. Het moet mogelijk zijn om het werk veilig uit te voeren, het is zelfs een vereiste. Het arbobeleid dat FOM nastreeft is onder andere vastgelegd in de zogenaamde ‘Nota FOM-Arbobeleid’ en in het door de leden van de FOM Arbo-adviescommissie opgesteld beleid. Doelstellingen arbeidsomstandighedenbeleid In het FOM-arbeidsomstandighedenbeleid zijn een aantal doelstellingen vastgelegd: • het optimaliseren van de veiligheid en de bescherming van de gezondheid van alle werknemers, gasten, stagiaires en bezoekers • het optimaliseren van de veiligheid gebeurt zoveel mogelijk proactief en vooraf aan de werkzaamheden, waarbij zo veel als geprobeerd wordt faciliterend aan het onderzoek te zijn • het zo veilig mogelijk laten functioneren van de organisatie met alle daarin en daaromheen opgestelde installaties, apparatuur, machines en goederen • het voorkomen van psychosociale arbeidsbelasting ten gevolge van het werk. Verantwoordelijkheid De directeur Stichting FOM is eindverantwoordelijk voor een goede uitvoering van het arbeidsomstandighedenbeleid. Hij heeft zijn verantwoordelijkheid deels gedelegeerd aan de directeuren van de afzonderlijke FOM-instituten. Zij hebben op hun beurt, door middel van taakopdrachten (missives), de verantwoordelijkheid voor veiligheid, gezondheid en welzijn van hun werknemers bij de leidinggevenden gelegd. Vaak worden afzonderlijke werknemers belast met de uitvoerende taak voor de veiligheid op de werkvloer (preventiemedewerkers, ruimteverantwoordelijken, bedrijfshulpverleners). Samenwerking De Arbowet schrijft voor dat werkgever en werknemers moeten samenwerken op het gebied van veiligheid en gezondheid. Deze samenwerking is onder andere tot uiting gekomen bij de totstandkoming van de arbocatalogus voor de sector onderzoeksinstellingen (WVOI), waar FOM deel van uit maakt. De werkgever dient een beleid te voeren, waarbij het werk zo veilig en gezond mogelijk gedaan kan worden. De werknemer is verplicht de voorschriften op te volgen, mee te werken aan voorlichting en onveilige situaties te melden. Vandaar ook dat alle nieuwe werknemers zodra ze bij FOM in dienst komen, informatie krijgen over veilig en gezond werken binnen FOM. 98 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 99 Overleg Verhoogd risico De directeur Stichting FOM laat zich met betrekking tot arbozorg adviseren door de centrale arbocoördinator van FOM en de FOM Arbo-adviescommissie (AAC). De AAC bestaat uit de arbocoördinatoren van de FOM-instituten, de centrale arbocoördinator. Het hoofd Personeelszaken van FOM-centraal is voorzitter. Werkzaamheden met verhoogd risico mogen uitsluitend worden uitgevoerd door werknemers die hiervoor voldoende specifieke vakkennis bezitten. Denk aan onderwerpen als werken met elektriciteit, gascilinders, straling, gevaarlijke stoffen, lasers, hijswerktuigen of werken op hoogte. Stichting FOM heeft ondernemingsraden op centraal (COR) en decentraal niveau (lokale OR). De directeur Stichting FOM heeft met de COR overleg over arbeidsomstandigheden en rapporteert jaarlijks aan de COR de voortgang van de uitvoering van het beleid. Vaak worden lokaal specifieke trainingen en cursussen gegeven om deze specifieke werkzaamheden veilig te verrichten. Vraag daar als werknemer gerust naar. Eisen aan werkplekken van FOM-werknemers Stichting FOM is als werkgever verantwoordelijk voor de arbeidsomstandigheden van al haar werknemers, dus ook voor werkplekken waar door FOM wordt samengewerkt met derden, zoals op de universiteiten. Alle werkplekken van FOM-werknemers moeten minimaal aan onderstaande eisen voldoen: 1. er dient te zijn vastgelegd wie ter plaatse de verantwoordelijkheid heeft in het kader van de Arbowetgeving 2. er moet een bedrijfshulpverleningsorganisatie (BHV) met bedrijfsnoodplan aanwezig zijn zodat FOM-werknemers verzekerd zijn van adequate hulp in geval van een calamiteit 3. bij indiensttreding moet de werknemer gestructureerd en doeltreffend voorgelicht worden over de met het werk verbonden risico’s. Instructie over alarmering, elementaire brandbestrijding, ontruiming en het gebruik van vluchtroutes is hierbij noodzakelijk 4. werkplekken zijn zo ingericht dat alle werkzaamheden veilig en gezond uitgevoerd kunnen worden 5. ter plaatse moet bekend zijn hoe en bij wie gevaarlijke situaties of andere arbozaken gemeld moeten worden en welke persoon advies kan geven over veilig werken. Wanneer FOM werknemers het gevoel hebben dat aan voornoemde eisen niet voldaan wordt, dan kunnen ze dit aangeven bij de centrale arbocoördinator van FOM of bij de personeelsfunctionaris van FOM. FOM gaat dan in gesprek met de werkgroepleider van de universiteit. 100 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 101 Meer weten? Samenstelling Arbo Adviescommissie FOM www.fom.nl intranet DIFFER intranet FOM-Nikhef intranet AMOLF Ralf Cornelissen centrale arbocoördinator Stichting FOM Organisaties met FOM-werkgroepen Arbocatalogus Nederlandse Universiteiten: www.vsnu.nl/arbocatalogus Arbocatalogus Nederlandse Onderzoekinstellingen: www.wvoi.nl Frits Hekkenberg arbo- en milieucoördinator / coördinerend stralingsdeskundige FOM-instituut DIFFER Ulrich van den Ham arbocoördinator FOM-bureau Renée-Andrée Koornstra hoofd centrale personeelsdienst Stichting FOM Extern www.arbokennisnet.nl www.arboportaal.nl Ilja Stavenuiter arbo- en milieucoördinator FOM-instituut AMOLF • Veiligheidenmilieuinlaboratoria. Iris van ‘t Leven. Uitgeverij Syntax Media. ISBN: 9789077423851 • Praktischestralingshygiëne. J. van den Eijnde, M. Schouwenburg. Uitgeverij Syntax Media. ISBN: 9789077423998 • Arbeidengezondheid2014. W.J.T. van Alphen, R. Houba, A.A.M. Leutscher, H.P. Pennekamp. Vakmedianet. • PraktijkgidsArbeidsveiligheid2015. Walter Zwaard e.a.. Vakmedianet Marcel Vervoort arbo- en milieucoördinator / coördinerend stralingsdeskundige FOM-Nikhef SNEL AAN DE SLAG Actuele veiligheidsinformatie: Persoonlijk contact: Ziekmelden bij FOM: FOM-personeelsdienst: 102 www.fom.nl/arbo [email protected] [email protected] [email protected] S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e Ve i l i g h e i d s v o o r s c h r i f t e n e n t i p s v o o r v e i l i g w e r ke n 103 Colofon Veiligheidsvoorschriftenentipsvoorveiligwerken. Auteurs Arboadviescommissie,StichtingFOM Eindredactie CentralearbocoördinatorStichtingFOM Ontwerp ErmindeKoning,PUUROntwerp Beeldmateriaal Shutterstock,PUUROntwerp Voormeerinformatieoverdezeuitgavekuntucontact opnemenmetStichtingFOMdoormiddelvanhetsturenvan [email protected],oftelefonischvia 030-6001260 Bij het samenstellen van dit boekje werd gebruik gemaakt van reeds bestaande teksten die bij Stichting FOM worden gebruikt. Andere input waren verschillende websites en folders en brochures van universiteiten en leveranciers, IAVMrapporten, Arbo-informatiebladen, vakliteratuur en praktijkervaringenuithetveld. Aanallendieopeenofanderewijzehebbenbijgedragenhebbenaanhettotstandkomenvanditboekje:hartelijkdank. Deredactiesteltopbouwendekritiekergopprijsenzaldeze zomogelijkineenvolgendeuitgaveverwerken. Ditboekjeisgedruktopchloorvrijgebleektpapier 104 S t i c h t i n g vo o r F u n d a m e n t e e l O n d e r zo e k d e r M a t e r i e