Doorsneepremie: géén probleem maar toch een oplossing Adri Jansen AAG d r s . F ra n k Ve r s c h u r e n A A G april 2014 1. Inleiding 2. Solidariteit De begrippen solidariteit en doorsneepremie krijgen de laatste tijd veel aandacht. Bij al die aandacht wordt regelmatig stevig stelling ingenomen en gaan er soms nogal wat nuances verloren. Zo wordt solidariteit vaak als een soort containerbegrip gebruikt en als zodanig beoordeeld. En dat kan niet: solidariteit is soms gewoonweg onmisbaar of nuttig. Ook over de doorsneepremie wordt heel wat beweerd. Er worden problemen opgeworpen (jong solidair met oud) die er misschien helemaal niet zijn. In dit artikel willen wij proberen enige nuance terug te brengen in de discussies, zónder er een technisch verhaal van te maken. Verder denken wij dat de doorsneepremie eigenlijk geen echte problemen in zich bergt. En voor het geval niemand dat wil horen, dragen we een mogelijkheid aan om de verschillen tussen jong en oud kleiner te maken. 2.1 Onmisbare solidariteit Dit betreft de zogenaamde verzekeringssolidariteit. Bij pensioen gaat het dan om overlijden, langleven en arbeidsongeschiktheid. Maar ook bij de alledaagse schadeverzekeringen speelt deze vorm van solidariteit. Je betaalt een premie voor de brandverzekering maar vraagt die premie aan het eind van het jaar niet terug als het huis niet afgebrand is. Met die premie ben je dus solidair met de gedupeerde die wél door brand getroffen is. Zo wordt het veelal niet genoemd, maar dit is een pure vorm van solidariteit. Het moge duidelijk zijn dat deze solidariteit echt onmisbaar is. De bereidheid van velen om de schade van een enkeling te betalen (en dat kan je ook zelf zijn) is de basis van elke verzekering. Je ruilt het verlies van een premie (is te overzien) tegen de gevolgen van het afbranden van je huis (is niet te overzien). Niet alleen onmisbaar, maar ook rationeel verstandig. 2.2 Misbare/overbodige solidariteit Hier kan gedacht worden aan het betalen van een VUT-premie terwijl jezelf met zekerheid nooit voor een VUT-uitkering in aanmerking komt. Dat is een erg eenzijdige vorm van solidariteit. Als onderdeel van een evenwichtig totaalpakket aan arbeidsvoorwaarden hoeft daar niets mis mee te zijn. Maar technisch bezien is het meer subsidie dan solidariteit. 2.3 (formeel) Opgelegde solidariteit In de pensioenwereld hebben we het bij opgelegde solidariteit over gelijke behandeling van mannen en vrouwen, van samenwonenden en alleenstaanden, van fulltimers en parttimers. Dat lijken allemaal logische zaken, maar tegelijkertijd ligt het er ook wel aan door welke bril je dit beziet. Zo is het volgende voorbeeld actuarieel loepzuiver (onderscheid man/vrouw is significant) maar tegelijkertijd ‘maatschappelijk discutabel’ (onderscheid man/ vrouw is niet wenselijk): 1 2.4 Een grijs gebied Er is uiteraard ook een grijs gebied. In dat gebied wordt veelal aan (onbewuste?) solidariteit gedaan. Maar soms is er aandacht voor zo’n onderwerp en wordt wél onderscheid gemaakt. Hierbij kan gedacht worden aan zaken als: hoog/laag inkomen, hoge/lage opleiding, wel/niet roken, links-/rechtshandig, levensstijl of gewicht. Hier spelen in onze ogen al snel uitvoeringsproblemen als privacy en controleerbaarheid. In dit grijze gebied zijn de meeste hierboven genoemde onderwerpen om die redenen ongeschikt om als onderscheid te dienen. Het komt veelal ook niet vanuit actuariële hoek maar vanuit marketing: korting voor niet-rokers (op een risicoverzekering). Uitruil partnerpensioen Vanuit de verzorgingsgedachte is het eigenlijk vreemd dat je een alleenstaande ook partnerpensioen moet toekennen. Die alleenstaande heeft dat helemaal niet nodig. En als dat (onnodige?) partnerpensioen dan omgeruild wordt voor een extra oudedagspensioen, dan gebeurt dat tegen een sekseneutrale ruilvoet van bijvoorbeeld 20%. Op basis van de eigen overlevingstafels van mannen en vrouwen zou die ruilvoet voor een vrouw ongeveer 10% zijn en voor een man ongeveer 32%. Het verschil in levensverwachting werkt hier als een wig. De waarde van het in te ruilen partnerpensioen is voor een vrouw relatief laag (haar kans op overlijden is niet hoog, en de overlevende man heeft relatief lage levenskansen). De man daarentegen krijgt een forse inruilwaarde voor zijn partnerpensioen, en koopt vervolgens een relatief goedkoop oudedagspensioen. De sekseneutrale ruilvoet leidt er dus toe dat een man bij uitruil aanzienlijk minder krijgt (20% i.p.v. 32% extra oudedagspensioen) omdat vrouwen ouder worden. Een voorbeeld van éénzijdige solidariteit. Zo zijn er meer voorbeelden te verzinnen die feitelijk neerkomen op het spanningsveld tussen: • Het onderscheid is statistisch significant • Het onderscheid is maatschappelijk ongewenst En eigenlijk is dat altijd wel glad te strijken, want dat iets statistisch significant is, wil niet meteen zeggen dat het ook technisch onverantwoord is om het onderscheid niet te maken. Kortom; een bewuste en verantwoorde technische onzuiverheid: niets mis mee. Ook actuarissen hebben maatschappelijk besef. 2 3. Wat nog om aandacht roept: jong/oud en de doorsneepremie Eén onderwerp is hierboven nog niet aan de orde gekomen, terwijl dat maatschappelijk momenteel veel aandacht krijgt: de solidariteit tussen jong en oud. kiezen voor een lagere pensioenopbouw in combinatie met een onvoorwaardelijke indexatie. Dat laatste is voor een jongere deelnemer méér waard dan voor een oudere deelnemer, de waarde van hun pensioenpakket komt dus dichter bij elkaar te liggen. 3.1 Is er écht een probleem? Veelal wordt geconcludeerd dat jongeren teveel betalen en ouderen te weinig. Vanuit actuariële invalshoek plaatsen wij kanttekeningen bij deze vermeende solidariteit: • Is er bij een doorsneepremie eigenlijk wel sprake van solidariteit of is er gewoonweg sprake van het middelen van de pensioenlast van alle ‘goedkope’ en ‘dure’ deelnemers? • Is dit niet gewoonweg een correcte actuariële waardering? Zou het niet juist fout zijn om het verschil jong/oud weg te poetsen? Jongeren zijn nu eenmaal goedkoper dan ouderen, en zitten dus voor een lagere pensioenlast in de doorsneepremie. En ‘middelen’ is niet zomaar hetzelfde als ‘solidariteit’. • Het is allemaal terug te brengen op interest: geld van een jonge deelnemer kan je nu eenmaal langer beleggen. Moeten we de rekenrente dan maar op 0% zetten? Het onderscheid jong/oud verdwijnt dan, maar de pensioenpremie wordt enorm hoog. 3.2 De verschillen jong/oud kunnen verkleind worden Een ieder kent wel het volgende plaatje waar de doorsneepremie versus een actuariële premie naast elkaar worden gezet. Tot pakweg een leeftijd van 45 is de doorsneepremie groter dan de actuariële premie en daarna is het beeld precies andersom. Zoals hierboven al gezegd: de rentevoet is alles bepalend voor de hellingshoek van de actuariële premie. Naarmate de rentevoet hoger is en daarom de actuariële premie steiler verloopt, is de solidariteit tussen jong en oud groter. Een lagere rentevoet brengt de doorsneepremie en de actuariële premie dichter bij elkaar. Bij een rentevoet van nihil liggen beide lijnen zelfs over elkaar! In dit artikel willen we echter niet uitgaan van een puur technische benadering maar stellen we de maatschappelijke discussie bóven de actuariële discussie. De vraag is dan: Kunnen het onderscheid jong/oud opheffen of kleiner maken? En dan toch (actuarieel) verantwoord bezig zijn? Ja, dat is mogelijk. Zo kan bijvoorbeeld worden gekozen voor een degressieve pensioenopbouw. Jongere deelnemers bouwen een hoger pensioen op dan oudere deelnemers. Als je echter streeft naar een gemiddelde opbouw van 1,75%, dan zal je bij jongere deelnemers al heel snel hoger uitkomen dan de fiscaal maximaal toegestane opbouw. Voorts is er de juridische valkuil van leeftijdsdiscriminatie. Deze barrières kunnen mogelijk omzeild worden door te Een lagere rekenrente leidt tot een hogere pensioenlast (als je de toezegging ongewijzigd laat). Vervolgens neemt de verwachte indexatie toe (als je hetzelfde rendement blijft maken). Het is de vraag of daarmee de discussie opgelost zou zijn. Wij denken van niet, een verwachte indexatie is onzeker. Wanneer we die verwachting inruilen voor een vorm van onvoorwaardelijke indexatie liggen de kaarten duidelijker. Hoe jonger de deelnemer hoe groter het 3 materiële belang bij de onvoorwaardelijke indexatie. Zo zouden we in de pensioentoezegging de onvoorwaardelijke indexatie tot de pensioenrichtleeftijd kunnen verdisconteren. Voor iemand van 30 jaar strekt de onvoorwaardelijke indexatie zich dan uit tot de pensioenrichtleeftijd van 67 jaar oftewel over een periode van 37 jaar terwijl dat voor een 60 jarige slechts zeven jaar zou betreffen. Als bespreekbaar zou worden om die onvoorwaardelijke indexatie hand in hand te laten gaan met een lager opbouwpercentage wordt het budget (lees: beschikbare doorsneepremie) simpelweg op een andere manier verdeeld over de verschillende leeftijdscohorten. Een groter deel van de doorsneepremie zal bij de jongeren terecht gaan komen. Dit draagt bij aan een nieuw pensioenevenwicht tussen jong en oud. Opgemerkt dient te worden dat deze onvoorwaardelijke indexatie niet in de plaats hoeft te komen van de huidige voorwaardelijke indexatie maar meer in samenhang moet worden gezien. Zo zou, afhankelijk van de dekkingsgraad, het voorwaardelijke indexatiebeleid op basis van de prijsindex de maatstaf kunnen zijn van het pensioenfonds hetgeen wordt aangevuld met een “stukje” onvoorwaardelijke indexatie uit de premie. Dat “stukje” zou (gedeeltelijke) compensatie kunnen bieden voor het verschil tussen bijvoorbeeld loon-en prijsontwikkeling. Voor een modelbestand berekenden wij dat een middelloonregeling van 1,75% eenzelfde doorsneepremie vergt als een opbouw van 1,45% in combinatie van 1% onvoorwaardelijke indexatie (tot pensioendatum). In beide gevallen is de doorsneepremie 22,5%. In onderstaand figuur zijn de actuariële premies van beide scenario’s evenals de doorsneepremie van 22,5% opgenomen. Door de onvoorwaardelijke indexatie is de actuarieel benodigde premie voor een jonge deelnemer hoger dan voorheen. Het omgekeerde is het geval voor de oudere deelnemers. Doordat jongere deelnemers meer jaren onvoorwaardelijke toeslagverlening ontvangen is dit eigenlijk een variant gebaseerd op degressieve opbouw (opbouw die afneemt naarmate de leeftijd toeneemt). We kunnen dit als volgt illustreren. In onderstaand figuur is het opbouwpercentage inclusief toekomstige (onvoorwaardelijke) toeslagverlening ad 1% tot de pensioenrichtleeftijd vertaald in een aangepast opbouwpercentage. Voor een 21-jarige zal de 1,45% inclusief alle toekomstige toeslagverleningen tot de pensioenrichtleeftijd in feite betekenen dat het opbouwpercentage in dat jaar 2,27% bedraagt. Het jaar daarop is het wederom 1,4% maar is de periode van toekomstige onvoorwaardelijke toeslagverlening 1 jaar korter dus wordt 2,27% iets lager. Het laatste jaar wordt er geen onvoorwaardelijke indexatie bijgeschreven en blijft 1,45% daarom ook 1,45%. 4 Resume In dit artikel hebben we geprobeerd een lans te breken voor de vele goede aspecten van het begrip solidariteit en van de doorsneepremie. We vinden het namelijk zonde als die zaken onnodig onder druk staan, doordat in de discussie soms niet alle nuances worden meegenomen. Tegelijkertijd willen we oog hebben voor actuele maatschappelijke geluiden en laten we zien hoe, met behoud van de huidige systemen, het verschil jong/oud kleiner kan worden gemaakt. Dit laatste is slechts illustratief, want het toezeggen van een degressieve opbouw is niet zonder (fiscale en juridische problemen). De toezegging die wij voor ogen hebben, is een voor ieder gelijke opbouw in combinatie met een onvoorwaardelijke indexatie. Het onderscheid tussen jong en oud (dat wij in feite geen echt probleem vinden) wordt daarmee niet weggepoetst, maar wel kleiner gemaakt. 5 Sprenkels & Verschuren Sprenkels & Verschuren is een puur Nederlands actuarieel adviesbureau. Wij willen onze klanten helpen om de juiste beslissingen te nemen. Daarbij zijn wij in staat om het zeer ingewikkeld te maken, maar we houden het bij voorkeur eenvoudig. Ons team bestaat uit ongeveer 30 ervaren professionals. Voor meer informatie zie www.sprenkelsenverschuren.nl of mail naar [email protected] Sprenkels & Verschuren Verschuren Sprenkels & Sprenkels & Verschuren Verschurenisiseen een puur Nederlands actuarieel adviesbureau. Wij onze willenklanten onze klanten Sprenkels & puur Nederlands actuarieel adviesbureau. Wij willen helpen helpen om de juiste beslissingen te nemen. Daarbij zijn wij in staat om het zeer ingewikkeld om de juiste beslissingen te nemen. Daarbij zijn wij in staat om het zeer ingewikkeld te maken, maartewe maken, houden het bij voorkeur Ons team bestaat uit ongeveer 30 ervaren houden maar het bijwe voorkeur eenvoudig. Ons heleeenvoudig. team bestaat uit 35 ervaren professionals. professionals. Voor meer informatie zie www.sprenkelsenverschuren.nl of mail naar Bel 020 564 3110 of mail met Adri Jansen ([email protected]) of Frank Verschuren [email protected] ([email protected]) voor meer informatie.