Bespreek de voornaamste karakteristieken van het Belgisch 3-pijler systeem in pensioenen. De eerste pijler gaat over het wettelijk pensioen, dat georganiseerd wordt door de staat voor de ganse bevolking. De tweede pijler gaat over de extra-wettelijke of aanvullende pensioenen, De toezegging gebeurt door de werkgevers/sectoren/beroepsorganisatie en geldt enkel voor hun leden of is arbeids gebonden. De derde pijler gaat over het privépensioen dat het individu zelf organiseert. Het gaat over inkomen uit individuele voorzorg en het gaat over een mutualisering van de risico’s. Bespreek bondig de uitdagingen in het pensioendebat. Ga kort in op een aantal aspecten van zowel de sociale houdbaarheid als de financiële houdbaarheid van het pensioensysteem in de brede betekenis. 1. evenwicht tussen werken en rusten -> de levensverwachting is enorm toegenomen en de belgische populatiesamenstelling is ook enorm veranderd. De afhankelijkheidsgraad (aantal 65 plussers/ bevolking op arbeidersleeftijd) is hierdoor enorm gestegen. Ook is de effectieve pensioenleeftijd te laag en is de intrede verdaagd. 2. Er is een daling van het aantal kinderen per vrouw 3. het gemiddelde wettelijk pensioen is te laag. (vervangingsratio geeft de verhouding tussen het pensioeninkomen van het eerste jaar van pensionering en het verdiende loon) 4. Er is een grote solidariteit in de eerste pijler. En de huidige financiering staat onder druk want de pensioenen vormen een belangrijk deel van de uitgaven van de sociale zekerheid. 5. Meerkost van de vergrijzing -> door de vergrijzing, zal men een hoger percentage hebben van pensioenen ten opzicht van het BBP. 6. Er is tevens een breuk tussen de ontwikkeling van de sociale uitgaven en het BBP. 7. men streeft naar duurzaamheid van de stelsels. Leg volgende begrippen uit: afhankelijkheidsgraad, vervangingsratio, levensverwachting, gelijkstellingen en situeer ze in het pensioendebat. Afhankelijkheidsgraad; geeft de verhouding tussen het aantal 65 plussers en de bevolking op arbeidersleeftijd. Deze is enorm gestegen de afgelopen jaar wat betekent dat er steeds meer druk komt op de bevolking op arbeidersleeftijd om de pensioenen te kunnen financieren. Vervangingsratio is de ratio tussen het pensioeninkomen tijdens het eerste jaar van pensionering t.o.v. het verdiende loon. Dit vervangingsratio van België is bij de laagste van Europa. Levensverwachting: de levensverwachting bij de geboorte komt overeen met het gemiddeld aantal jaren dat een pasgeborene mag hopen te leven als hij zijn hele leven zou worden blootgesteld aan de sterfte zoals die was bij zijn geboortejaar. Hoe groter de levensverwachting is, hoe meer pensioenen er voorzien moeten worden. Dit zorgt voor een druk op de financiering. Gelijkstellingen: dit zijn perioden van inactiviteit die gelijkgesteld worden aan arbeid. Bv ziekte. 1/3de van de perioden die in aanmerking komen voor de toekenning van pensioenrechten zijn gelijkgestelde perioden. Bespreek bondig de meerkost van vergrijzing en hoe deze de duurzaamheid van het wettelijk pensioenstelsel kan ondermijnen. Geef daarbij ook aan hoe de reeds uitgevoerde politieke hervormingen een rol kunnen spelen. Doordat er vergrijzing is zullen de kosten stijgen van 25% van het BBP naar 31.2%. Dit zorgt voor een nog grotere druk. Het feit dat de afhankelijkheidsgraad dan nog gaat toenemen is niet goed. Dat kan er dus voor zorgen dat er te veel druk komt op het systeem waardoor men geen pensioenen meer kan waarborgen. De reeds doorgevoerde hervormingen zijn: langer aan het werk blijven, strengere loopbaanvoorwaarden voor vervroegd pensioen, minder gunstige regeling voor gelijkgestelde perioden, verhoging patronale bijdragen. Het langer laten werken zal er voor zorgen dat de afhankelijkheidsgraad niet te sterk beïnvloedt wordt. De strengere loopbaanvoorwaarden zorgt ook voor minder druk op de pensioenen. De verhoging van de patronale bijdragen zorgen ervoor dat er meer geld aanwezig is om de pensioenen uit te betalen en kan de duurzaamheid van het systeem garanderen. Geef een gestructureerd zicht op de sociale bescherming die geboden wordt door de sociale zekerheid Bespreek in het kort de hoofdpunten van de sociale zekerheid in België en duidt het belang van kwalitatieve gegevensstromen Definieer het wettelijk pensioen voor werknemers en situeer daarbij de begrippen: pensioenleeftijd, loopbaanvoorwaarde, gezinstoestand en lonen, plafonds en indexering. Het wettelijk pensioen behoort tot de eerste pijler, het wordt georganiseerd voor de hele bevolking door de staat. De normale pensioenleeftijd in België is 65 jaar. Dat is de leeftijd waarop men op pensioen gaat. Er is echter ook de mogelijkheid om vervroegd te pensioneren, dit indien de leeftijds-en loopbaanvoorwaarde voldaan is. De loopbaanvoorwaarde impliceert dat het individu al een bepaalde tijd tewerkgesteld moet zijn geweest, alvorens deze het recht heeft om op vervroegd pensioen te gaan. De gezinstoestand bepaalt de vermenigvuldigingscoëfficiënt. Deze zijn 60% voor een alleenstaande en 75% in het geval dat men een gezinshoofd is. Plafonds: er worden grensbedragen opgesteld. Zo zal men, indien men meer dan 45 jaar heeft gewerkt, geen rekening houden met de minst gunstige jaren. Men kan dus maar maximum 45 jaar in rekening brengen. Ook zijn er grensbedragen van toepassing bij de berekening van de pensioenen. Indexering zorgt ervoor dat lonen worden aangepast aan de index van de consumptieprijzen. Dit zorgt ervoor dat het welvaartsniveau gewaarborgd blijft. Zodat de gepensioneerden zo weinig mogelijk de armoedegrens bereiken. Bespreek de kernpunten van de demografische evolutie en definieer/introduceer het begrip levensverwachting. Levensverwachting; deze komt overeen met het gemiddeld aantal jaren dat een pasgeborene mag hopen te leven indien hij zijn hele leven zou worden blootgesteld aan de sterfte zoals die was in zijn geboortejaar. De levensverwachting is de afgelopen jaren enorm gestegen, ook de bevolkingssamenstelling is enorm veranderd. De graad van vernieuwing van de bevolking is gedaald. Al deze factoren hebben een invloed op de afhankelijkheidsgraad. Bespreek vaste prestatieregeling en (of) vaste premieregeling vanuit de impact loonprogressie (inflatie) en impact financiële markten (rendementen). Bij een vaste prestatieregeling wordt de gewenste prestatie op de pensioenleeftijd bepaald en worden de noodzakelijke bijdragen berekend om deze prestaties te waarborgen. Indien de rendementen toenemen, dan zullen er minder bijdragen betaald moeten worden om tot dezelfde prestatie te komen. De inflatie heeft geen impact (slide 31) indien men de vervangingsratio berekent tov het laatste loon. Indien men het echter berekent op basis van het gemiddelde loon, dan is er een daling van het vervangingsratio naarmate de inflatie toeneemt. Bij vaste premieregeling wordt het niveau van de bijdragen bepaald. De prestaties zijn dan gelijk aan het resultaat van de kapitalisatie van de bijdragen. Indien het rendement dan toeneemt, dan zal er geen impact zijn op het niveau van de bijdragen. Wel zal er een impact zijn op de prestaties die worden uitgekeerd, deze zullen immers stijgen. Indien de inflatie stijgt, dan zal de het een daling van het vervangingsratio teweegbrengen. (slide 36) Geef een grondige argumentatie waarom de tweede pijler belangrijk is in het (Belgisch) pensioensysteem Het paradigma van de drie pensioenpijlers berust op de gedachte van de optimale organisatie van de pensioenen. Zo kan het individu immers inkomsten ontvangen vanuit verschillende richtingen. De tweede pijler zorgt voor minder politiek risico, een verhoogde financiële leefbaarheid onafhankelijk van de politieke financiën. De beslissing ligt bij de sectoren en de ondernemingen. Er zijn nu relatief lage pensioenbedragen en het wettelijk pensioen bevat een grote graad aan solidariteit. Men heeft echter vastgesteld dat de eerste pijler onder budgettaire druk staat. Een tweede pijler zorgt voor diversificatie van vergoedingen die samengesteld zijn uit andere elementen dan de rechtstreekse en onmiddellijke bezoldiging. Het zorgt tegelijkertijd voor een verhoogde rentabiliteit en een beperking van de financiële risico’s op collectief niveau. En het is complementair met de eerste pijler waardoor er voldoende inkomen wordt gegarandeerd na pensionering. Bespreek het product TAK 21 in het kader van pensioenoplossingen. Geef aan wat de voordelen/nadelen zijn ten opzichte van een oplossing TAK 23/ pensioenfonds. Tak 21 zorgt voor zekerheid (men krijgt een gegarandeerd kapitaal of rente op pensioenen), het rendement is gewaarborgd. Men kan kiezen tussen een contract met waarborg op reserves en contracten met waarborg op reserves en premies. Bij een tak 23 is het rendement niet gegarandeerd aangezien het afhangt van de onderliggende beleggingsfondsen. De voordelen van de tak 21 zijn dus dat er een rendement gewaarborgd wordt en dat het zekerheid aan de klant biedt omtrent het onderliggende kapitaal. Situeer en bespreek de belangrijkste pensioencomponenten (elementen waarop de politieke beslissingen een invloed kunnen hebben) en duidt aan hoe de huidige politieke oriëntatie daar op inspeelt. - pensioenleeftijd -> de huidige politieke oriëntatie wenst de pensioenleeftijd op te trekken om op die manier de druk op de pensioenen te verminderen. - loopbaanjaren -> men heeft een maximum ingesteld op het aantal gelijkgestelde perioden die men opneemt in de berekening van de pensioenen. Men tracht de periodes van werken meer te laten doorwegen dan de gelijkgestelde perioden. De periodes van vrijwillige werkonderbreking zullen maar maximum voor 1 jaar worden opgenomen in de pensioenberekening. - solidariteit - financiering eerste pijler - combinatie kapitalisatie-repartitie - plaats van eerste pijler bis en mogelijke alternatieven - vervaningingsratio - uitkeringswijze - plaats van overlijdensrisico - nieuwe producten Bespreek en commentarieer de eenzijdige beslissingsbevoegdheid van een inrichter bij de instelling en de wijziging in het ondernemingsplan Volgens art 5 §1ter is de beslissing tot invoering, wijziging of opheffing van een pensioentoezegging een uitsluitende bevoegdheid van de inrichter. Voor het instellen van het plan mag men niet aan discriminatie doen en het moet dus voor alle werknemers ingevoerd worden. Onderscheid tussen mensen mag enkel op basis van objectief en redelijk verantwoorde criteria. De wijziging in het plan mag niet leiden tot een vermindering van de verworven reserves en de toegekende winstdeelname. De inrichter moet de aangeslotenen en de FSMA op voorhand inlichten. In welke mate beïnvloedt de antidiscriminatiewetgeving het design van een pensioenplan en illustreer uw antwoord met een bespreking van een of meer van volgende criteria: leeftijd, geslacht en burgerlijke staat. Een direct onderscheid op basis van het geslacht vormt een directe discriminatie. Er mag dus geen direct onderscheid op basis van geslacht gemaakt worden. Alleen verschillen op basis van de levensverwachtingen van mannen en vrouwen zijn toegelaten. Voor een limitatieve lijst van regelingen uit de aanvullende regelingen van sociale zekerheid moet een uniseks tarief worden gebruikt voor de overeenkomsten gesloten vanaf 21/12/2012. Leeftijd: een direct onderscheid op grond van leeftijd, kan uitsluitend worden gerechtvaardigd op grond van wezenlijke en bepalende beroepsvereisten. De beoordeling gebeurt aan de hand van de context en de beleggingsdoelstellingen. Er is wel een uitzondering voorzien, zo mag men de uitsluiting uit stellen tot de leeftijd van 25 jaar. Het verkrijgen van prestaties kan ook ten vroegste vanaf de leeftijd van 60 jaar. Er is geen enkele differentiatie mogelijk (behalve voor de plannen in vaste bijdrage -> trapjesregel!) Burgerlijke staat: Elke direct onderscheid op basis van burgerlijke staat, vormt een directe discriminatie tenzij het onderscheid berust op een legitiem doel en de middelen voor het bereiken van het doel passend en noodzakelijk zijn. Bij de waarborgen “overlijden” is er de mogelijkheid om te differentiëren tussen de gehuwden en wettelijk samenwonenden enerzijds en de alleenstaanden anderzijds. Bespreek volgende begrippen voor een sectoraal pensioenstelsel: toepassingsgebied, opting out, paritair comité, toezichtcomité. Het institutionele stelsel steunt op verschillende niveaus tussen de sociale partners en resulteert in het sluiten van collectieve arbeidsovereenkomsten. Paritaire comités worden opgericht om CAO’s te onderhandelen in elke activiteitensector. Deze hebben zowel betrekking op het loon en het beheer van de sociale vrede. De Paritaire comités zijn samengesteld uit een gelijk aantal vertegenwoordigers van werkgevers- en werknemersorganisaties. Ze zijn opgericht voor alle bedrijfstakken met de bedoeling om de onderneming met gelijkaardige activiteiten te groeperen en een regelgeving uit te werken die gepast is aan de arbeidsvoorwaarden. De opdrachten van een paritair comité bestaan uit het sluiten van CAO’s, het voorkomen of bijleggen van sociale conflicten, adviseren van de regering, NAR of de centrale raad voor het bedrijfsleven en het uitvoeren van de taken die hen door de wet zijn toevertrouwd. Ze worden opgericht per KB. Om de vier jaar wordt voor elk paritair comité een oproep tot kandidaat-representative organisaties bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad. Toepassingsgebied: de sectorale collectieve arbeidsovereenkomst, kan de mogelijkheid bieden bepaalde werknemers uit te sluiten van het toepassingsgebied. Opting out: de sectorale CAO kan de mogelijkheid bieden voor een werkgever om zelf de uitvoering van het pensioenstelsel te organiseren op het niveau van de onderneming. De definitie, die beschreven staat in artikel 9 WA, beschrijft opting out als volgt: de mogelijkheid bieden om de uitvoering van het pensioenstelsel geheel of gedeeltelijk zelf te organiseren in een pensioenstelsel op het niveau van de onderneming. Toezichtscomité: Bereken een of meer van volgende elementen in een concrete oefening voor een gegeven vaste prestatie: R1, R2, R3, R4, R5 (eventueel deeltijds) -> zie lesnota’s Bespreek de procedure van vertrek en definieer daarbij de verworven rechten van de aangeslotene voor een plan vaste prestaties. Uitreding is het beëindigen van de arbeidsovereenkomst anders dan door overlijden of pensionering of het beëindigen van de aansluiting of de overgang van de werknemer. De overgang van de werknemer kan zowel in het kader van een overgang van een onderneming, naar een vestiging of van een deel van een onderneming of een vestiging naar een andere onderneming of naar een andere vestiging, als gevolg van een conventionele overdracht of van een fusie of waarbij het pensioenstelsel van de werknemer niet wordt overgedragen. Op het gebied van de sector kan uittreding ook, indien de werkgever niet langer onder de sector CAO valt. Indien men uittreedt, dan kan men de reserves behouden bij de pensioeninstelling van de oude inrichter. Dit gebeurt zonder de wijziging van de pensioentoezegging en men maakt gebruik van de onthaalstructuur van de oude werkgever. Men kan ook de reserves overdragen naar de pensioeninstelling van de nieuwe inrichter. Dan maakt men gebruik van de pensioentoezegging en de onthaalstructuur van de nieuwe werkgever. De aangeslotene kan kiezen of hij in het plan blijft of niet. Hij kan ook ten allen tijde vragen om zijn reserves over te dragen naar een andere pensioeninstelling. Procedure van vertrek: - indien de overdracht gebeurt binnen de gestelde termijn: dan moet het over te dragen bedrag minstens gelijk zijn aan de verworven reserves op datum van uittreding, verhoogd tot de minimumwaarborg op datum van uittreding. Men maakt gebruik van de actualisatieregels op datum van uittreding. - indien de overdracht gebeurt buiten de gestelde termijn dan is het over te dragen bedrag ten minste gelijk aan de verworven reserve op datum van overdracht verhoogd tot de minimumwaarborg op datum van uittreding. Indien er een wijziging optreedt tussen de datum van uittreding en de datum van overdracht dan maakt men gebruik van de actualisatieregels voor de minimumreserve op de datum van overdracht. Men maakt gebruik van de actualisatieregels vastgelegd in het reglement voor de verworven reserves op de datum van uittreding behalve bij een kleiner resultaat. Bereken een of meer van volgende elementen in een concrete oefening voor een gegeven vaste premieregeling: R1, R2, R3, R4, R5 (eventueel deeltijds) -> zie lesnota’s Bespreek de procedure van vertrek en definieer daarbij de verworven rechten van de aangeslotene voor een plan vaste premieregeling In geval de overdracht gebeurt binnen de gestelde termijn dan is het over te dragen bedrag ten minste gelijk aan de verworven reserves op datum van de uittreding verhoogd tot de minimumwaarborg op datum van uittreding. Indien de waarborg overlijden na de uittreding is voorzien in het reglement, dan gebeurt de financiering van de kostprijs van het risico overlijden door de verworven reserves. Indien de overdracht gebeurt buiten de gestelde termijn, dan is het over te dragen bedrag ten minste gelijk aan de verworven reserves op datum van overdracht verhoogd tot de minimumwaarborg op datum van uittreding. Bespreek de toepassing van het dynamisch beheer en de impact op de berekening van de verworven rechten Het algemeen geldende principe is dat de wijziging van de pensioentoezegging in geen geval een vermindering van de verworven prestaties of van de verworven reserves mag teweeg brengen voor de verlopen dienstjaren. Het dynamisch beheer zorgt ervoor dat, de verworven rechten met betrekking tot de verleden dienstjaren moeten worden bepaald volgens de oude pensioentoezegging op basis van de, op de berekeningsdatum, gekende elementen. De planwijzigingen die onder het dynamisch beheer vallen, zijn een wijziging van de pensioenprestatie in het geval leven en of overlijden na pensionering. En een wijziging in het pensioenreglement van de actualisatieregels waarmee de verworven reserves worden berekend. Bespreek bondig de rollen van een verzekeraar/pensioenfonds binnen de organisatie van de tweede pijler ( in België). Duidt hierbij aan welke de invloed is van de regelgeving en welke evolutie hierin kan vastgesteld worden. Hoe is de controle op de tweede pijler vandaag georganiseerd (wie/wat/hoe)? Wat is DB2P en welke doelstellingen (finaliteiten) worden ondersteund? Leg bondig uit. Bespreek de administratieve impact van de opbouw DB2P bij de meeste verzekeraars/fondsen. Welke praktische moeilijkheden kan dit mogelijks teweeg brengen t.o.v. de huidige wijze van werken. Bespreek de krachtlijnen van het toezichtskader voor de tweede pijler en integreer in antwoord minstens 3 belangrijke beschermingsmaatregelen voor aangeslotenen. Hoe speelt het eigen vermogen van een pensioeninstelling mee in haar solvabiliteit en is dit verschillend voor verzekeraars en fonds? Toon aan met boekhoudkundige principes en leg uit specifiek voor een verzekeraar met variaties in affectatiewaarde van activa in tak 21 en tak 23. Bij de groepsverzekeraar staan de verplichtingen van de inrichter niet op de balans van de verzekeraar. Dit zal er toe leiden dat er een verschil is tussen de solvabiliteit van de verzekeraar en de solvabiliteit van het pensioenregime. Bij de IBP staan de verplichtingen van de inrichter ingeschreven op de balans van de IBP. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen de solvabiliteit van de pensioeninstelling en de solvabiliteit van het pensioenregime. Het is bijgevolg verschillend voor verzekeraars en fondsen. Bij een tak 21 is de vereiste solvabiliteitsmarge 4% van de technische provisies. Bij een tak 23 is het 1% van de technische provisies. Bespreek de rapportering en controle op de financiering van een pensioentoezegging en leg inhoudelijk uit specifiek voor een fonds. Duidt hierbij aan wat het verschil is tussen een saneringsplan een een herstelplan. Bij een groepsverzekeraar, gebeurt het niet per plan maar volgens financiering in de groepsverzekering. Bij de IBP gebeurt het via de jaarrekening, statistieken en heeft men een financieringsplan. De controle bij de groepsverzekeraar gebeurt door de verzekeraar. Bij de IBP is het risicogebaseerd. In het financieringsplan van het IBP moet per pensioenregeling en op gedetailleerde wijze de berekeningswijze van de bijdragen die elke bijdragende onderneming op vastgestelde tijden stort aan de instelling en in het bijzonder: de passende financiering te verzekeren van de pensioenregeling met inachtneming van de aard van de beloofde verbintenissen en de gelopen risico’s; haar deel in de vereiste solvabiliteitsmarge samen te stellen; de kosten te dekken. Saneringsplan: de FSMA kan eisen dat de IBP haar binnen de door haar vastgestelde termijn een saneringsplan ter goedkeuring voorlegt en zo nodig left de FSMA een dergelijk plan op om: evntuele ontoereikendheid van de solvabiliteitsmarge, de technische voorzieningen of de dekkingswaarden te voorkomen. Of wanneer de rechten van de aangeslotenen of de begunstigden in het gedrang komen door de verslechterde financiële toestand van de instelling. herstelplan: De FSMA eist dat de IBP haar binnen de door haar vastgestelde termijn een herstelplan ter goedkeuring voorlegt wanneer: de instelling niet meer voldoet aan de vereisten ivm de samenstelling van de solvabiliteitsmarge; de instelling niet meer voldoet aan de vereisten betreffende de dekking van de technische voorzieningen door dekkingswaarden en aan de beleggingsregels; het geheel van de realiseerbare activa van de instelling niet voldoet o mhet geheel van haar verbintenissen te dekken, met inbegrip van de samenstelling van de solvabiliteitsmarge. Leg uit de vereiste “fit & proper” voor bestuurders van pensioeninstellingen en verzekeraars. Leg inhoudelijk uit wat een financieringsmethode is en welke soorten theoretisch kunnen worden bepaald. Geef hierbij 3 onderscheidingscriteria en leg bondig uit welk effect deze criteria toepassen op de berekening en/ of het resultaat van de methode Een financieringsmethode bestaat uit ten minste 3 onderdelen: namelijk het financieringsobjectief, de investeringspolitiek en de waarderingsregels. Elke financieringsmethode is een soort kostencalculatie met als doel het voorzien van de voordelen waarvan het fonds voor het uitkeren van deze voordelen op een gepaste wijze is opgebouwd. De werkelijke kost van een pensioenbelofte is onafhankelijk van de gebruikte financieringsmethode. De financieringsmethode is de spreiding in de tijd van de opbouw van de nodige financiële middelen en geeft dus de jaarkost die bij betaling bijdraagt tot de opbouw van een reserve dat voldoende zal zijn om de voordelen in de toekomst uit te betalen. ABCM: het bekijkt de beloofde voordelen zoals zij zich op het huidig ogenblik voordoen (berekent met de elementen die nu gekend zijn). Op die wijze berekent men de kostprijs als huidige waarde van de beloofde voordelen. PBCM: bekijkt de beloofde voordelen op termijn door middel van projectiehypothesen: op actuariële wijze wordt de kost teruggebracht tot het huidig ogenblik en gespreid over de gewenste duur. CS versie beschouwt de kostprijs als vast percentage van het salaris . CA versie beschouwt de kostprijs als een vast bedrag. Supplemental liability: het zijn bijkomend gecreëerde verplichtingen die op een volledig afzonderlijk of volledig geïntegreerde of gedeeltelijk afzonderlijke wijze worden afgeschreven. De drie gevallen dan nog concreet beschrijven! Individual ABCM with SL, Individual PCBM with SL, Aggregate without SL. Bespreek de rol van actuariële assumpties in de financieringsmethode voor een pensioentoezegging. Hoe gaat de actuaris daar mee om over de tijd en welke band is er met zijn actuarieel rapport? De actuariële assumpties worden gebruikt om de kostprijs te berekenen. Zodra een assumptie gewijzigd wordt door de actuaris zal een supplemental liability worden gecreëerd. De actuariële winsten en verliezen zijn een belangrijke bron van de variaties in de SL. De actuaris zal een analyse uitvoeren over de oorzaken van de verschillen en desgevallend de financieringstechniek/hypothesen bijstellen. Actuariële rapportering: 1. informatie over het pensioenfonds, klant en actuaris 2. rapportering over de aangeleverde gegevens en het reglement 3. bespreking van de actuariële assumpties en methoden 4. resultaten van de actuariële waardering Bespreek een opgegeven financieringsmethode Een financieringsmethode bestaat uit ten minste 3 onderdelen: namelijk het financieringsobjectief, de investeringspolitiek en de waarderingsregels. Elke financieringsmethode is een soort kostencalculatie met als doel het voorzien van de voordelen waarvan het fonds voor het uitkeren van deze voordelen op een gepaste wijze is opgebouwd. De werkelijke kost van een pensioenbelofte is onafhankelijk van de gebruikte financieringsmethode. De financieringsmethode is de spreiding in de tijd van de opbouw van de nodige financiële middelen en geeft dus de jaarkost die bij betaling bijdraagt tot de opbouw van een reserve dat voldoende zal zijn om de voordelen in de toekomst uit te betalen. ABCM: het bekijkt de beloofde voordelen zoals zij zich op het huidig ogenblik voordoen (berekent met de elementen die nu gekend zijn). Op die wijze berekent men de kostprijs als huidige waarde van de beloofde voordelen. PBCM: bekijkt de beloofde voordelen op termijn door middel van projectiehypothesen: op actuariële wijze wordt de kost teruggebracht tot het huidig ogenblik en gespreid over de gewenste duur. CS versie beschouwt de kostprijs als vast percentage van het salaris . CA versie beschouwt de kostprijs als een vast bedrag. Supplemental liability: het zijn bijkomend gecreëerde verplichtingen die op een volledig afzonderlijk of volledig geïntegreerde of gedeeltelijk afzonderlijke wijze worden afgeschreven. Oefening op een opgegeven financieringsmethode -> zie lesnota’s De fiscaliteit op levensverzekeringen (tweede pijler) zijn een samenvoeging van fiscale regels op de verschillende deelaspecten van de verzekering (opbouwfase/uitkeringsfase). Geef een gestructureerd overzicht van de onderdelen van de huidige fiscale toepassing leg meer in detail uit welke belastingregeling er geldt op de premies Leg meer in detail uit welke belastingregeling er geldt op uitkeringen Vergelijk een loonsverhoging in bruto/netto rendement met een gelijk(waardige) storting in een groepsverzekering leg de 80% regel uit Definieer pensioenveiligheid vanuit het oogpunt “bescherming van de aangeslotene”. Welke zijn de aandachtspunten/ moeilijkheden en hoe kan de regelgeving daarbij positief bijdragen? Hoe zorgen wij er voor dat een lange termijn verbintenis (uiteindelijk) omgezet wordt in de beloofde uitbearling? Bespreek 4 kwalificaties voor pensioenveiligheid. Leg ieder van deze kwalificaties bondig uit met een omschrijving van de betrokken thema’s. - Kwaliteit van de toezegging/belofte: Gaat over het risicoprofiel van het plan, de verworven reserves in functie van het type en de hoogte van de toezegging, minimumwaarborg in functie van de reeds gedane financiering - kwaliteit van het planmechanisme: verplichting van externalisatie, opbouw van technische provisies, niveau van de financiering - kwaliteit van de financiële realisatie: ALM & duration, risk based capital, sponsortussenkomsten, waarborgfondsen - Kwaliteit van het beheer en het toezicht: governance, controle/toezichtshouders, beheer van fondsen en verzekeraars, methoden en veronderstellingen - Kwaliteit van informatieverstrekking: informatie naar de toezichthouder, informatie naar de sponser, informatie naar de aangeslotenen. In het risicobeheer is solvabiliteit van de pensioeninstelling fundamenteel. Bespreek kernachtig de voornaamste elementen van het toekomstig wettelijk kader ( Solvency 2 voor verzekeraars en IORP II voor fondsen). Duidt hierbij aan voor de fondsen wat bedoeld wordt met de holistic balance sheet. Solvency 2 is gebaseerd op drie pijlers: - kwantitatieve aspecten: gaat over de SCR en de MCR - kwalitatieve normen voor het opvolgen van de risico’s: intern en extern - informatie Solvency 2 zal zich ook baseren op marktwaarden in plaats van op boekwaarden. Principe holistic balancesheet: Het heeft als doel een eenduidig regelgevend kader op te leggen dat voldoende flexibel kan inspelen op de twee types IORP (met risiconeming en sponsor-gewaarborgd). Alle beveiligingsmechanismen worden op expleciete wijze herkend. -> Dit kader identificeert en reguleert uitdrukkelijk hoe en door wie de risico’s verbonden aan het geheel van de pensioentoezegging wordt gedragen. Het kader zou dan ook de (financiële) evaluatie van pensioentoezegging in de internationale context mogelijk maken. Men wenst de IORP richtlijn te herzien: - het erkennen van de technische provisies aan market consistent evaluatie - noodzaak aan voldoende buffers (capital requirements) - dekkingswaarden aan market consistente evaluatie (inclusief de mogelijkheid tot sponsor convenant) Men wenst dus van een factorbasis over te schakelen naar een risicobasis. Hoe kan risico worden gemeten en welke band is er met het proces van risicobeheer? In een ondernemingscontext wordt er gebruik gemaakt van economisch toegevoegde waarde met risicorrectie. Dit is gelijk aan de opbrengst van het gebruikte kapitaal (benodigd kapitaal aangepast aan het risico * vergoeding van het kapitaal aan marktwaarde) Door de risicocorrectie wordt een bewuste keuze van risicotolerantie in verhouding tot het betrouwbaarheidsniveau ingebouwd. Risicobeheer is dus uitermate noodzakelijk. Risico is de onverwachte negatieve verandering in de waarde van de activiteit/onderneming. Het proces van het risicobeheer verloopt als volgt: 1. identificatie/typografie van de risico’s 2. analyse en begrijpen van de risico’s 3. evaluatie en kwantificatie van de risico’s 4. aanvaarding/ niet-aanvaarding van de risico’s 5. overdracht/vermindering van risico’s Men deelt de risico’s op in vier groepen: de belangrijke risico’s, de ernstige risico’s, de gematigde risico’s en de verwaarloosbare risico’s. Bespreek bondig de risico’s die aanwezig kunnen zijn in (lange termijn) pensioenbeloften. Langleven, interest activa & passiva, nieuwe wetgeving, inflatie, liquiditeiten, krediet, uittreding/aansluiting, operationeel