Forensisch onderzoek NLT module voor vwo Colofon De module Forensische technieken is bestemd voor de lessen Natuur, Leven en Technologie (NLT). De module is nog niet gecertificeerd, maar kan als tweede testversie gebruikt worden in het schooljaar 2007/2008. De module is bedoeld voor vwo in domein H. De module is gemaakt in opdracht van het Landelijk Ontwikkelpunt NLT. Deze module is ontwikkeld door: Vechtstede College, M. Vegting, A.J.H.M. Derrez, H.J.M. van de Voort, te Weesp Stella Maris College, D.M.I. Konings, L.L.G. van Weert, te Meerssen Junior College Universiteit Utrecht, M.H.W. van Mil, te Utrecht Aangepaste versies van deze module mogen alleen verspreid worden, indien in dit colofon vermeld wordt dat het een aangepaste versie betreft, onder vermelding van de naam van de auteur van de wijzigingen. Copyrights: Bij de totstandkoming van de teksten en figuren over DNA is dankbaar gebruik gemaakt van de NFI-uitgave: ‘De essenties van forensisch DNA-onderzoek’ van drs A.J. Meulenbroek. Het NFI danken we voor hun medewerking. Een groot aantal figuren zijn met toestemming van de uitgever afkomstig uit BioData van uitgeverij Nijgh Versluys NV. Materialen die leerlingen nodig hebben bij deze module zijn beschikbaar via het vaklokaal NLT: ► http://www.digischool.nl/nlt © 2007. Versie 0.2. Het auteursrecht op de module berust bij Stichting Leerplan Ontwikkeling (SLO). SLO is derhalve de rechthebbende zoals bedoeld in de hieronder vermelde creative commons licentie. De auteurs hebben bij de ontwikkeling van de module gebruik gemaakt van materiaal van derden en daarvoor toestemming verkregen. Bij het achterhalen en voldoen van de rechten op teksten, illustraties, enz. is de grootst mogelijke zorgvuldigheid betracht. Mochten er desondanks personen of instanties zijn die rechten menen te kunnen doen gelden op tekstgedeeltes, illustraties, enz. van een module, dan worden zij verzocht zich in verbinding te stellen met SLO. De module is met zorg samengesteld en getest. Landelijk Ontwikkelpunt NLT, Stuurgroep NLT en SLO aanvaarden geen enkele aansprakelijkheid voor onjuistheden en/of onvolledigheden in de module. Ook aanvaarden Landelijk Ontwikkelpunt NLT, Stuurgroep NLT en SLO geen enkele NLT1-v101 Forensisch onderzoek aansprakelijkheid voor enige schade, voortkomend uit (het gebruik van) deze module. Voor deze module geldt een Creative Commons Naamsvermelding-Niet-commercieel-Gelijk delen 2.5 Nederland Licentie ► http://creativecommons.org/licenses/by-nc-sa/2.5/nl NLT1-v101 Forensisch onderzoek Inhoudsopgave 0 Natuur Leven en Technologie (NLT) 0.1 ‘De houten Wambuis’ 0.2 Werken in een groep 0.3 Voorkennis en vaardigheden 0.4 Opbouw van de module 0.5 Doelstellingen van de module 0.6 Dossier § 0.7 Opdrachten 1 Kijken in het donker 1.1 Zichtbaar en onzichtbaar licht 1.2 Hulpmiddelen 1.3 Dossier 2 Vingerafdrukken 2.1 Vingerafdrukken zijn uniek 2.2 Vingerafdrukken zichtbaar maken 2.3 Dossier 3 Chromatografie 3.1 Gelijk of ongelijk? 3.2 Zuivere stoffen en mengsels 3.3 Scheidingsmethoden 3.4 De stift en de kaart 3.5 Chromatografie 3.6 Dossier 4 Kogels en hun baan 4.1 Verkenningen over de vorm van de baan 4.2 De kogelbaan gesimuleerd 4.3 Een beetje theorie 4.4 Even wat rekenwerk § 4.5 Dossier 5 Technisch ontwerpen 5.1 Ontwerpen of onderzoeken? § 5.2 Het ontwerpproces 5.3 Het programma van eisen 5.4 Functies 5.5 De ideeëntabel 5.6 Een technisch ontwerp maken 5.7 Dossier 6 Forensisch DNA-onderzoek 6.1 Uit het proces-verbaal 6.2 Cellen 6.3 DNA 6.4 DNA als bewijsmateriaal 6.5 Zelf wangslijmvliescellen bekijken en je eigen DNA isoleren NLT1-v101 Forensisch onderzoek 1 1 2 2 3 3 4 4 5 5 6 9 10 10 12 14 15 15 15 17 18 19 22 25 25 27 27 29 29 31 31 31 33 33 36 37 38 39 39 40 43 45 46 6.6 De techniek om een DNA-profiel te maken 6.7 De PCR-techniek 6.8 Het bepalen van het aantal herhalingen: 6.9 Een volledig DNA-profiel 6.10 De DNA-databank en het vergelijken van profielen 6.11 Berekende frequentie va een DNA-profiel 6.12 Wat gebeurt er nu en wat kan er mogelijk in de toekomst? 6.13 Dossier Referenties: NLT1-v101 Forensisch onderzoek 50 50 53 55 56 58 61 64 66 NLT1-v101 Forensisch onderzoek 0 Natuur Leven en Technologie (NLT) 0.1 ‘De houten Wambuis’ “Vrijdag 13 december 2006, 23.41 uur. Bij de 112-alarmcentrale komt een telefoontje binnen van een man die vijf minuten daarvoor in de buurt van parkeerplaats ‘de Houten Wambuis’ aan de A66 drie schoten heeft gehoord. De schoten kwamen uit het bos dat aan de parkeerplaats grenst. Hij is direct weggereden en heeft daarna de alarmcentrale gebeld. Een luchtobservatieteam dat toevallig in de buurt aan het werk was, is onmiddellijk naar de betreffende plek gedirigeerd, evenals een aantal eenheden per auto. De helikopter was 23.47 uur ter plekke en heeft met een warmtecamera opnames gemaakt. Op de beelden is te zien hoe een persoon wegloopt van een geparkeerde personenauto en ongeveer 200 m verderop halt houdt. Tien seconden later verdwijnt hij in het bos. Het luchtobservatieteam kan de persoon nog enige tijd volgen waarna ze hem kwijtraken in het bos. Vermoed wordt dat hij naar camping ‘de Houten Wambuis’ is gegaan en zich daar ‘verschuilt’. De politie-eenheden per auto worden naar de betreffende camping gestuurd. Het terrein wordt door hen afgezet (00.12 uur) en doorzocht. Op de camping wordt een tiental personen aangetroffen. Ondertussen (23.56 uur) is een andere politie-eenheid aangekomen op de parkeerplaats en heeft de geparkeerde personenauto gevonden. Op de parkeerplaats staat nog een andere auto. Het bos grenzend aan de parkeerplaats wordt doorzocht en om 00.17 uur wordt het stoffelijke overschot van een man aangetroffen. De man blijkt door schoten om het leven te zijn gekomen. De recherche is meteen begonnen met een uitgebreid onderzoek. De plaats delict en omgeving zijn uitgebreid gefotografeerd en onderzocht. Aangetroffen voorwerpen, sporen en bodemmonsters zijn in zekerheid gesteld. Verder zijn de tien campingbewoners gehoord en hun persoonsgegevens vastgelegd.” Aldus het politierapport. In televisieseries als Crime Scene Investigation (CSI) rukt vervolgens een team heel slimme, mooie, serieus kijkende mannen en vrouwen uit, dat de misdaad probeert op te lossen. De laboratoria waarin ze werken, zien eruit als heel gezellige uitgaansgelegenheden, gehuld in absolute stilte. Laboratoriumjassen, veiligheidsbrillen en zuurkasten zijn in geen velden of wegen te bekennen. Bovendien kan en begrijpt iedereen alles. Ze lossen de zaak, in één uitzending, uiteraard op. En ze zijn niet alleen slim als het wetenschappelijke zaken betreft, nee ze kunnen ook nog verhoren als de beste rechercheur. Series als CSI hebben de tak van wetenschap die zich bezighoudt met het onderzoek van misdaden, het zogenaamde forensische onderzoek, NLT1-v101 Forensisch onderzoek 1 mateloos populair gemaakt. Zelfs zo populair dat universiteiten er al aparte vakgroepen voor hebben ingericht. In Nederland wordt dit soort justitieel onderzoek uitgevoerd door het Nederlands Forensisch Instituut. Op de website van dit instituut http://www.forensischinstituut.nl/ kun je een goed beeld krijgen van wat het zoal doet. Kijk er ook maar eens rond om een beeld te krijgen van hoe een laboratorium er echt uitziet. Deze website is ook een goede informatiebron voor deze module. Het bijzondere van forensisch onderzoek is dat vaak een aantal wetenschappen betrokken is bij het uitpluizen van een misdaad. Met andere woorden forensisch onderzoek is vakoverstijgend. Hetzelfde geldt voor Natuur, Leven en Technologie (NLT). Vandaar dat als startmodule van dit vak gekozen is voor een module over forensisch onderzoek. 0.2 Werken in een groep Opsporingswerk en forensisch werk gebeuren vaak in groepen. Deels om van de kennis en ervaring van de verschillende leden van de ploeg te profiteren, maar ook omdat teamwerk als voordeel heeft dat je al pratend tot oplossingen kunt komen. In een groep kunnen mensen elkaar heel goed op ideeën brengen en inspireren. Ook in deze module ga je in groepen aan het werk. Overigens: dit zal niet de enige module zijn waaraan je in groepen gaat werken. In een groep moet je samenwerken. Om te zorgen dat die samenwerking goed verloopt, moeten er in de groep een voorzitter, een secretaris en vaak ook een woordvoerder zijn. De anderen zijn ‘gewoon’ lid van de groep. In de loop van een module of het jaar kun je binnen een groep wisselen van functie. Een korte taakomschrijving van de functies binnen de groep: De voorzitter heeft de leiding tijdens de werkzaamheden van de groep. Hij moet dus goed in de gaten houden of iedereen doet wat is afgesproken en vooral of het werk binnen de geplande tijd af komt. Tijdens overlegbijeenkomsten heeft hij de leiding. De secretaris schrijft op wat er in de groep beslist is. Dat kunnen antwoorden op vragen zijn, resultaten van onderzoekjes of werkafspraken. De secretaris zorgt ook voor het op orde houden van het dossier. De woordvoerder verzorgt de presentaties van de groepsresultaten in de bijeenkomsten die bedoeld zijn voor informatie-uitwisseling. 0.3 Voorkennis en vaardigheden NLT1-v101 Om aan de modules van NLT te kunnen werken, heb je voorkennis en vaardigheden nodig. Deze zullen altijd aan het begin van de module worden opgesomd. Meld het bij je docent als je bepaalde zaken niet gehad hebt. Voor deze module heb je kennis nodig van: het spectrum van licht, enkele eigenschappen van stoffen, Forensisch onderzoek 2 methodes om stoffen uit mengsels te kunnen scheiden, de kenmerken van en bewerkingen met tweedegraads functies, mogelijke bodemsamenstellingen, de bouw van cellen, monohybride kruisingen, de voortplanting van de mens. De vaardigheden die je nodig hebt, zijn onder andere: vertrouwd raken met nieuwe wetenschappelijke begrippen, natuurkundige formules combineren, berekeningen maken met gegeven natuurkundige formules, kwadratische verbanden kunnen controleren, werken met een microscoop, kaarten lezen en interpreteren, samenwerken, plannen en presenteren, een verslag schrijven, een dossier samenstellen. 0.4 Opbouw van de module Een gevolg van het vakoverstijgende karakter van NLT is dat in een module veel verschillende zaken aan de orde kunnen komen. Ook in deze module is dat het geval. Je gaat je achtereenvolgens verdiepen in: het principe van warmtecamera’s, de techniek van het maken en interpreteren van vingerafdrukken, de achtergronden en de techniek van chromatografie, de beweging van kogels, het maken van een technisch ontwerp, de achtergronden en de techniek van DNA-onderzoek. 0.5 Doelstellingen van de module Kunnen uitleggen: wat forensisch onderzoek is welke werkzaamheden een forensische onderzoeker uitvoert hoe je met nachtzichtapparatuur in het donker waarnemingen kunt doen. hoe je mengsels kunt scheiden welke processen ten grondslag liggen aan chromatografie welke vorm kogelbanen hebben en waardoor die vorm ontstaat welke fasen je kunt onderscheiden bij het maken van een technisch ontwerp hoe menselijke cellen zijn opgebouwd en wat chromosomen zijn welke stappen je moet nemen om DNA te isoleren wat een volledig DNA-profiel is hoe je de frequentie van een volledig DNA-profiel kunt berekenen wat er bedoeld wordt met een match van twee profielen Voorbeelden kunnen geven van: NLT1-v101 Forensisch onderzoek 3 nachtzichtapparatuur en het gebruik ervan technisch ontwerpen toepassingen van chromatografie het gebruik van DNA-profielen. Oefenen met en verder ontwikkelen van vaardigheden als: onderscheiden van hoofdzaken en bijzaken het maken van een verslag samenwerken in een groep het opsporen en gebruiken van relevante gegevens het presenteren van eigen werk aan anderen. 0.6 Dossier Het zou mooi zijn als je aan het eind van de module zoveel gegevens hebt verzameld, dat je weet wie de dader is. Bewaar daarvoor alle gegevens die van belang zijn voor de opsporing in een dossier. Het aanleggen en onderhouden van een dossier tijdens het werken aan een module is een goed hulpmiddel om de voortgang van de werkzaamheden bij te houden. Niet alleen is het dossier de basis voor de eindbeoordeling, maar ook kan je docent het gebruiken om tijdens jullie werk de helpende hand te reiken of bij te sturen. 0.7 Opdrachten Opdracht 0.1. a Bedenk in je groep vier wetenschappen die bij forensisch onderzoek betrokken kunnen zijn. b Geef van elke wetenschap drie zaken die deze wetenschap aan het onderzoek kan bijdragen. c Waar wordt in Nederland forensisch onderzoek gedaan? d Welke opleiding heb je nodig als je forensisch onderzoeker wil worden? Opdracht 0.2. a Overleg met elkaar wat er allemaal in het dossier moet en noteer de resultaten van dat overleg in het dossier. b Spreek een (voorlopige) indeling af voor het bijhouden van het dossier. Opdracht 0.3. Vraag aan je docent het overzicht van verdachtenprofielen. Lees dit overzicht goed door en beantwoord de volgende vragen: a Heb je een idee wie het meest in aanmerking komen als dader? Waarop baseer je dat? b Spelen vooroordelen een rol bij je antwoord op vraag a? Licht je antwoord toe. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 4 1 Kijken in het donker 1.1 Zichtbaar en onzichtbaar licht Uit het politierapport: Een luchtobservatieteam dat toevallig in de buurt aan het werk was, is onmiddellijk naar de betreffende plek gedirigeerd, evenals een aantal eenheden per auto. De helikopter was om 23.47 uur ter plekke en heeft met een warmtecamera opnames gemaakt. Op de beelden is te zien hoe een persoon wegloopt van een geparkeerde personenauto en ongeveer 200 m verderop halt houdt. Tien seconden later verdwijnt hij met rasse schreden in het bos. Het luchtobservatieteam kan de persoon nog enige tijd volgen waarna ze hem kwijtraken in het bos. In het donker kunnen we niets waarnemen. Toch merk je dat als je ’s avonds naar buiten loopt, je naar verloop van tijd nog verbazend veel kunt onderscheiden, alleen niet in kleur. In onze ogen zitten twee typen lichtzintuigen: kegeltjes en staafjes. Met kegeltjes kunnen we kleuren zien en met staafjes grijstinten, zeg maar zwart-wit. De staafjes zijn heel lichtgevoelig en doen het bij heel weinig licht al. De kegeltjes hebben meer licht nodig. Zoals je weet, bestaat licht uit verschillende kleuren licht, beter gezegd uit licht van verschillende golflengtes. In figuur 1 is weergegeven welke kleuren licht (golflengtes) door de staafjes en de kegeltjes kunnen worden waargenomen Figuur 1: Lichtabsorptie (% van het maximum) door staafjes en kegeltjes in het netvlies van een oog van de mens (bron BioData). Licht met golflengtes korter dan 380 nm (ultraviolet) kunnen we dus niet waarnemen, evenmin als licht met golflengtes langer dan 700 nm NLT1-v101 Forensisch onderzoek 5 (infrarood). Hoewel, infrarood kunnen we wel voelen als warmtestraling. Veel insecten, maar ook vogels als torenvalken kunnen ultraviolet wél zien met hun ogen. Andere dieren, zoals ratelslangen kunnen infrarood waarnemen. Ze bezitten daarvoor vaak speciale zintuigen. Elk voorwerp geeft infrarood licht af. Daarbij geldt: hoe warmer een voorwerp is des te meer infrarood het afgeeft. 1.2 Hulpmiddelen Vroeger was het niet mogelijk in het donker te zien. Dankzij de uitvinding van de restlichtversterker en de infraroodkijker kan dat tegenwoordig wel. Aanvankelijk was de beeldkwaliteit van deze toestellen niet optimaal. Het kon gebeuren dat op het scherm een grijze vlek te zien was op de plaats waar het gezicht van de bankovervaller vermoed werd. Soms is dat nog zo. Tegenwoordig echter bestaat apparatuur waarmee je goed gefotografeerd of gefilmd kunt worden als je zelf geen hand voor ogen ziet. Er bestaan twee typen infraroodcamera's, de actieve en passieve. Over de passieve infraroodcamera gaat opdracht 1.1. Afbeelding 1 uit Hoe? Zo!: Zo werkt een warmtecamera. Opdracht 1.1. a Bekijk het filmpje van de Belgische televisieomroep BRT op de website: http://www.een.be/televisie1_master/programmas/e_hoez_zozitd at_warmtecamera/index.shtml# b Maak een kort verslagje (ongeveer 10 regels) van wat je van de werking van de warmtecamera hebt kunnen zien. Opdracht 1.2. Verklaar waarom de warmtecamera zwart of dofrood moet zijn. De actieve infraroodcamera zendt infraroodlicht uit via een schijnwerper, die eruit ziet als een zwarte of dofrode schijf die op de camera of kijker zit, of ergens in de buurt is geplaatst. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 6 Afbeelding 2: Warmtecamera. Om te voorkomen dat voor de mens zichtbare delen van het licht waar te nemen zijn, moet de schijnwerper voorzien zijn van een filter. Naarmate de schijnwerper een groter bereik heeft, wordt de filter dikker en zwaarder. De actieve infraroodcamera met een groot bereik heeft veel energie nodig, waardoor de voeding een behoorlijk gewicht krijgt. Daarom reiken de meeste draagbare infraroodcamera's niet verder dan honderd meter. Actieve infraroodkijkers mogen niet aan zonlicht blootgesteld worden. Actief infrarood kun je ook gebruiken om geluiden binnen een bepaalde ruimte af te luisteren. Je gebruikt daarbij onder andere een soort camera. Bij een raam van de ruimte plaats je kleine infrarode lampjes die zullen gaan flikkeren in een frequentie die overeenkomt met het geluid dat in de kamer wordt opgevangen. De lampjes moeten zo bij het raam staan dat de 'camera' van buitenaf het aan- en uitgaan van de 'onzichtbare' lampjes kan registreren. Daarna kan de camera dat aan- en uitgaan weer terugvertalen naar geluid. De camera moet uiteraard onbelemmerd zicht hebben op de lampjes. De afstand tussen de lampjes en de camera kan wel 300 meter zijn. Opdracht 1.3. Beschrijf in je eigen woorden hoe je geluiden op deze manier kan afluisteren. De warmtecamera die in het filmpje van de BRT te zien was, is een passieve infraroodcamera. In technische taal: een thermografiecamera. De werking van deze camera berust op het feit dat voorwerpen met een temperatuur tussen de 0 en de 40 graden Celsius (dus ook jouw lichaam) warmte 'uitzenden' in het infrarode gebied. Een moderne passieve infraroodcamera registreert temperatuurverschillen tot 0,01 graad Celsius. De camera zet warmte om in een voor de mens zichtbaar beeld. Daarbij levert het warmtepatroon geen herkenbaar gezicht op. Warme vlakken verschijnen als lichte plekken, de koude vlakken verschijnen als donkere plekken. Met behulp van een warmtecamera kun je wel bepalen hoeveel mensen in een bepaalde afgesloten ruimte aanwezig zijn en wat hun contouren zijn. Zelfs je sleutelbos kan afsteken tegen de warmteachtergrond van je lichaam. Met een dergelijke camera is het ook mogelijk iemand op te sporen in een bos of de plaats te vinden waar iemand enkele uren geleden gezeten heeft. De spieder kan met een warmtecamera op een parkeerplaats een zojuist geparkeerde auto vinden, of een rijdende auto volgen. Daarbij wordt de camera niet gehinderd door rook, dikke mist of duisternis. Ook met het traceren van vochtsporen op een tapijt heeft de warmtecamera geen enkel probleem. Alles wat met warmteverschillen te maken heeft, kan de camera in principe registreren. Of in een bed nog onlangs iemand heeft gelegen, ‘’ziet’ de camera direct. Wel blijft het natuurlijk steeds mogelijk dat je het beeld van de camera foutief interpreteert. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 7 Opdracht 1.4. Noem drie manieren waarop deze beelden foutief geïnterpreteerd kunnen worden. Als de warmtedetector van dit type camera ongeveer dezelfde temperatuur heeft als het gezochte object, dan functioneert de camera niet. Daarom wordt de detector van de betere apparatuur gekoeld tot circa -200 graden Celsius. Een laatste techniek om in de nacht te observeren zit verpakt in de restlichtversterker. Deze versterkt het in het donker aanwezige licht dat afkomstig kan zijn van de maan of van straatlantaarns. De restlichtversterker is in staat om een versterking van 7.000 maal te bereiken. Het apparaat is niet geschikt voor gebruik overdag of bij totale duisternis. Opdracht 1.5. a Waarom kun je de restlichtversterker niet bij daglicht en bij totale duisternis gebruiken? b Onderzoek (bijvoorbeeld met behulp van internet) hoe een restlichtversterker werkt. Noteer beknopt wat je hebt gevonden. Om dit laatste probleem te omzeilen, wordt de restlichtversterker vaak in combinatie gebruikt met de 'infraroodschijnwerper'. Deze schijnwerper zendt, zoals eerder gezegd, voor de mens onzichtbaar licht uit waarmee de restlichtversterker uitstekend functioneert. Het apparaat is erg duur, maar is breder toepasbaar, minder zwaar en heeft een groter bereik dan de actieve infraroodcamera. Lastig is wel dat regen en mist de effectieve werking van de restlichtversterker belemmeren. Restlichtversterkers worden onder andere door de Amerikaanse grenspolitie gebruikt om Mexicanen op te sporen die op jacht naar 'the American dream' 's nachts illegaal de grens proberen over te steken. Aan de passieve infraroodcamera kun je misschien ontkomen door speciale isolerende kleding aan te trekken die maakt dat de warmte van je lichaam niet door warmtecamera's 'gezien' wordt. De buitenkant van het pak zal (na enige tijd) de temperatuur van de omgeving hebben aangenomen. Ook je gezicht en handen moeten bedekt zijn, anders stralen deze nog warmte uit. Guerrilla's in El Salvador wikkelden zich soms in aluminiumfolie en trokken daaroverheen natte kleren aan om zich te beschermen tegen ontdekking door met warmtecamera’s uitgeruste militaire vliegtuigen. Helemaal perfect werkt dit natuurlijk niet, maar het geeft een bepaalde isolatie waardoor de interpretatie van de beelden bemoeilijkt wordt. Tegen actief infrarood helpt isolatie helemaal niets. Het enige wat je daar tegen kunt doen, is proberen te voorkomen dat de 'onzichtbare' lichtbundels je bereiken. Iemand die zelf een infraroodkijker heeft, kan andere actieve infraroodschijnwerpers ontdekken. Eenvoudiger voor dat doel zijn plastic kaartjes van creditcard formaat, die groen oplichten als er een infrarode lichtbron op gericht is. Verder zijn er NLT1-v101 Forensisch onderzoek 8 apparaten te verkrijgen die naar keuze tegen infrarode lichtbundels waarschuwen met geluid, vibratie of een zichtbaar signaal. Het nieuwste type camera maakt alleen nog maar 'digitale foto's'. De camera, waaraan niets bijzonders te zien is, slaat het beeld direct op in het elektronische geheugen in de vorm van enen en nullen. De zo opgeslagen foto wordt later rechtstreeks in een computer ingevoerd die het eigenlijke plaatje op het scherm zichtbaar maakt. Een dergelijke camera is handig in combinatie met computerprogramma’s die gemaakt zijn om identificatie van personen door middel van in de computer opgeslagen beelden mogelijk te maken. Van ieder hoofd kunnen een aantal karakteristieke maten, zoals de afstand tussen mondhoek en ooghoek, opgeslagen worden. In combinatie met andere maten levert dit een uniek identificatiesysteem op. 1.3 Dossier Opdracht 1.6 (dossieropdracht). a Beschrijf in je forensische onderzoeksdossier op welke manier de persoon uit het politiedossier uit het zicht van de wamtecamera kon verdwijnen. b Welke techniek om warmtebeelden op te nemen kun je in een helikopter gebruiken? Opdracht 1.7 (dossieropdracht). a Bespreek in je groep of je nog extra punten uit deze paragraaf in het dossier moet opnemen. b Noteer de uitkomst van dit gesprek in het dossier. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 9 2 Vingerafdrukken 2.1 Vingerafdrukken zijn uniek Een op een voorwerp achtergelaten afdruk van een vinger heet een vingerafdruk. Vingerafdrukken blijven achter op alles wat je vastpakt: op de kruk van de deur die je opent of op het glas waaruit je drinkt. Tijdens het vastpakken van een voorwerp breng je een laagje huidvet op het voorwerp over. Je kunt dat zien aan vingerafdrukken op een ruit of op een glimmend tafelblad. Hierdoor ontstaat er een soort stempel. Opdracht 2.1. Noem nog drie manieren waarop je een vingerafdruk kunt achterlaten op een voorwerp (zie bijvoorbeeld: www.vingerafdrukken.nl). De afdruk wordt veroorzaakt door de zogenaamde papillairlijnen. Dit zijn lijnvormige verhogingen van de huid (denk bijvoorbeeld aan dijken langs een rivier). De Engelse geleerde Sir Francis Galton bestudeerde aan het einde van de 19de eeuw vingerafdrukken en kwam tot de conclusie dat vingerafdrukken per persoon uniek zijn. Zelfs eeneiige tweelingen hebben verschillende vingerafdrukken. De stelling dat vingerafdrukken uniek zijn, is empirisch bepaald. Dat wil zeggen dat deze stelling verkregen is uit experimenten of ervaring. In de meer dan 100 jaar dat vingerafdrukken onderzocht worden, zijn er nog nooit twee dezelfde vingerafdrukken van verschillende personen gevonden. In verschillende databanken over de gehele wereld zitten miljarden vingerafdrukken die allemaal verschillend zijn. Omdat vingerafdrukken uniek zijn, zijn ze uitermate geschikt voor identificatie van personen. Dit in tegenstelling tot kenmerken van personen die niet uniek zijn zoals de bloedgroep. Opdracht 2.2. Noem nog drie kenmerken die mensen met anderen gemeen kunnen hebben. Behalve dat vingerafdrukken per persoon uniek zijn, vond Galton nog drie redenen waardoor vingerafdrukken goed gebruikt kunnen worden voor identificatie: Het lijnenpatroon van de vingerhuid blijft levenslang hetzelfde, de variatie in het aantal verschillende patronen is erg groot, vingerafdrukken kunnen geclassificeerd worden. Opdracht 2.3. Wat betekent classificeren? NLT1-v101 Forensisch onderzoek 10 Maar wat maakt vingerafdrukken nu zo uniek? De verschillen tussen huidlijnenpatronen kun je beschrijven door ze in te delen bij een aantal hoofdgroepen. Deze hoofdgroepen kenmerken zich door verschillende globale figuren in het huidlijnenpatroon die hoofdpatronen heten. Opdracht 2.4. Bekijk de website www.vingerafdrukken.nl Teken en benoem drie hoofdpatronen. Naast het onderscheid in hoofdpatronen kun je onderscheid maken door te kijken naar details in het lijnenpatroon. Kenmerkende details heten typica, omdat deze typisch zijn voor het huidlijnenpatroon van de betreffende persoon. Kenmerkende details kunnen bijvoorbeeld punten zijn waar huidlijnen splitsen of stoppen. Opdracht 2.5. Bekijk de website www.vingerafdrukken.nl Teken en benoem drie typica. De papillairlijnen van een vingerafdruk vormen dus figuren, waarvan de details uniek zijn. In een forensisch onderzoek kijk je bij het vergelijken van vingerafdrukken in de eerste plaats naar de hoofdgroepen. Vervolgens zoek je overeenkomende typica op overeenkomende onderlinge posities, de zogenaamde dactyloscopische punten. (Dactyloscopie komt uit het Grieks en betekent: kijken naar vingers.) Op basis van deze dactyloscopische punten vindt identificatie plaats. In een strafrechtelijk onderzoek neemt de recherche vingerafdrukken van alle tien de vingers van een verdachte. Vervolgens maakt de recherche hiervan inktafdrukken op papier en bergt deze, gesorteerd naar hand en vinger, op in het archief. Om een verdachte uit te sluiten of te koppelen aan een misdaad, vergelijkt men de afdrukken in het archief met een op het Plaats Delict gevonden afdruk. Bij dit vergelijken let de rechercheur dus op de aanwezigheid en de onderlinge posities van de verschillende typica. In Nederland eist de rechter dat er minimaal 12 punten van overeenkomst zijn. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 11 Afbeelding 3: Gedeelte van een vingerafdruk. Opdracht 2.6: In de figuur hierboven is een vingerafdruk met 12 typica weergegeven. Benoem de 12 typica. 2.2 Vingerafdrukken zichtbaar maken De afdruk van een voet of schoenzool in aarde of sneeuw is meestal direct te zien. Met gips kun je hiervan direct een afdruk maken. Vingerafdrukken zijn echter meestal niet direct te zien. Je moet ze eerst zichtbaar maken. Dit kan op verschillende manieren. Opdracht 2.7: Bekijk de website www.vingerafdrukken.nl Beschrijf kort vier manieren waarop je vingerafdrukken zichtbaar kunt maken. Experiment 2.1: Zelf vingerafdrukken zichtbaar maken. In dit experiment ga je zelf proberen om vingerafdrukken zichtbaar te maken. Afhankelijk van het voorwerp dat je hebt gekregen, ga je bepalen welk poeder het meest geschikt is om te gebruiken. Benodigdheden. Per groepje heb je het volgende nodig: doekjes twee stof/mondkapjes pincet/handschoenen make-up kwastje twee voorwerpen (objectglaasje, glazuur, verf, zwart kunststof, wit kunststof of…..) (zeer fijn) poeder Om te gebruiken als poeder heb je de keuze uit: koolstofpoeder/grafiet NLT1-v101 Forensisch onderzoek 12 poedersuiker aluminiumpoeder talkpoeder krijtpoeder make-up poeder (blusher rouge). Uitvoering. Maak de twee voorwerpen goed schoon met een doekje en raak ze daarna niet meer met blote handen aan. Gebruik een pincet of handschoenen. Zet met je duim een duidelijke afdruk op de voorwerpen. Bedenk welk(e) poeder(s) je wilt gebruiken voor jouw voorwerp(en) om de vingerafdruk(ken) zichtbaar te maken. Als je een poeder hebt gekozen, bepaal je, eventueel aan de hand van de chemiekaarten, of het nodig is om een stof/mondkapje te gebruiken. Dompel de kwast in het gekozen poeder en strijk héél voorzichtig met de kwast over de ondergrond totdat de vingerafdruk goed zichtbaar is geworden. Ruim gemorst poeder direct op. Gebruik de loep om te bepalen of er genoeg detail in de vingerafdruk te zien is. Resultaat: Welk poeder is nu het meest geschikt voor welk voorwerp? Verzamel de gegevens van de andere groepjes in je klas. Waar moeten poeder en voorwerp aan voldoen om een bruikbare combinatie op te leveren? Verwerk de gegevens en je analyse in jouw forensische onderzoeksdossier. Experiment 2.2: De Houten Wambuis. In dit experiment ga je zelf proberen om een vingerafdruk zichtbaar te maken op een voorwerp dat gevonden is op de plaats delict. Vervolgens ga je bepalen van welke verdachte de door jou gevonden vingerafdruk afkomstig is. Benodigdheden. Per groepje heb je het volgende nodig: doekjes twee stof/mondkapjes pincet/handschoenen loep make-up kwastje (poederkwast, zeer zachte haren) voorwerp van plaats delict in plastic zakje (stift) geschikt poeder stukje boeklon (5x5 cm) wit of zwart papier vingerafdrukken van verdachten. De vingerafdrukken van de verdachten kun je vinden op de verdachtenprofielen Uitvoering. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 13 Haal het voorwerp dat op de plaats delict gevonden is uit de plastic zak zonder het met je blote handen aan te raken. Gebruik hiervoor een pincet of handschoenen. Dompel de kwast in poeder en strijk héél voorzichtig met de kwast over het voorwerp totdat de vingerafdruk gevonden is en goed zichtbaar is geworden. Ruim gemorst poeder direct op. Plak de boeklon voorzichtig van onder naar boven over de ‘gevonden’ vingerafdruk. Druk de boeklon bij het plakken voorzichtig aan zodat er geen luchtbellen ontstaan. Trek de boeklon weer voorzichtig los en plak deze op een stuk wit of zwart papier. Een vingerafdruk met licht poeder op zwart papier en een vingerafdruk met donker poeder op wit papier. Probeer vervolgens 12 typica te identificeren in de zichtbaar gemaakte vingerafdruk en vergelijk deze met de aangeleverde vingerafdrukken van de verdachten. Resultaat. Van welke verdachte is de vingerafdruk op het voorwerp dat gevonden is op de plaats delict? 2.3 Dossier In deze paragraaf heb je geleerd dat vingerafdrukken uniek zijn voor ieder mens en dat ze bovendien onveranderlijk zijn. Beide eigenschappen zorgen er voor dat vingerafdrukken erg geschikt zijn voor identificatie. Je hebt vingerafdrukken geclassificeerd en geleerd welke hoofdpatronen en typica er zijn. Je hebt een vingerafdruk zichtbaar gemaakt op een voorwerp dat was aangetroffen op de plek waar een misdrijf is gepleegd. Deze vingerafdruk bleek afkomstig van één van de verdachten. Zeker is dus dat deze verdachte het voorwerp vast heeft gehouden. Maar wat betekent het verder? Betekent dit dat deze verdachte de moordenaar is? Is dit genoeg om deze verdachte te veroordelen voor de gepleegde moord? Op welke manier draagt deze kennis bij aan het oplossen van de gepleegde moord en het veroordeeld krijgen van de dader? Opdracht 2.8. Schrijf in je dossier een korte verhandeling, van ongeveer 250 woorden, waarin je ingaat op deze punten en waarbij je de relevantie van dit bewijsmateriaal bespreekt. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 14 3 Chromatografie 3.1 Gelijk of ongelijk? Uit het proces verbaal “Onderzoek op de plaats delict heeft een aantal verdachte voorwerpen opgeleverd waaronder een zwarte stift en een plattegrond van de omgeving van de plaats delict. De voorwerpen zijn ter plekke veilig gesteld en voor verder sporenonderzoek naar het forensische laboratorium gebracht. Beide voorwerpen zijn onderzocht op vingerafdrukken met als resultaat dat de stift gekoppeld kon worden aan een verdachte. Onderzoek aan de plattegrond heeft echter nog geen concrete aanwijzingen opgeleverd die leiden naar een verdachte. Gezien de aard van de plattegrond (de plattegrond geeft de plaats delict en de directe omgeving weer) en het mogelijke gebruik ervan in relatie tot het misdrijf (op de plattegrond zijn met een stift aantekeningen aangebracht die direct verband lijken te hebben met het misdrijf), is onderzoek gewenst dat een eventuele relatie tussen beide kan aantonen.” Anders gezegd: we moeten onderzoeken of de tekst op de plattegrond geschreven is met de gevonden stift. Duidelijk is dat de tekst op de plattegrond geschreven is met een zwarte stift waarvan de dikte vergelijkbaar is met de dikte van de gevonden stift. Maar echt veel zegt dat nog niet. Er zijn vele zwarte stiften die ongeveer even dik schrijven, maar die toch verschillend zijn. Specifieker onderzoek is dus gewenst. Onderzoek bijvoorbeeld naar de samenstelling van de inkt. Maar hoe doe je dat? Hoe vergelijk je de inkt op een papier met de inkt die nog in een stift zit? In deze paragraaf ga je kijken hoe je dit kunt doen door gebruik te maken van stofeigenschappen. Maar eerst moet je misschien nog wat kennis van de scheikunde herhalen. 3.2 Zuivere stoffen en mengsels In de scheikunde is een zuivere stof één enkele soort stof met een aantal specifieke, constante stofeigenschappen zoals smeltpunt, kookpunt en oplosbaarheid in bijvoorbeeld water. De combinatie van stofeigenschappen is voor elke stof uniek. Het is mogelijk dat van twee verschillende stoffen een aantal stofeigenschappen dezelfde zijn. Ze kunnen bijvoorbeeld een zelfde kleur hebben, gelijke kookpunten hebben en even slecht oplosbaar in water zijn. Er zijn echter geen twee verschillende stoffen waarvan NLT1-v101 Forensisch onderzoek 15 alle stofeigenschappen dezelfde zijn. Een zuivere stof kan dus in principe altijd herkend worden aan de stofeigenschappen. In de natuur en in het dagelijkse leven komen zuivere stoffen echter erg weinig voor. Meestal zijn stoffen gemengd met andere stoffen. Zodra een stof niet zuiver is, maar met minstens één andere stof gemengd is, spreek je van een mengsel. De verschillende stoffen in een mengsel heten componenten. Omdat elk mengsel bestaat uit stoffen met eigen unieke stofeigenschappen, zal ieder mengsel ook weer unieke eigenschappen bezitten. De unieke eigenschappen van een mengsel kun je gebruiken om een mengsel te herkennen. Een mengsel kun je scheiden in de afzonderlijke zuivere stoffen door gebruik te maken van de verschillen tussen stofeigenschappen van de componenten. Opdracht 3.1: Hoe zou je snel kunnen vaststellen of een vaste stof zuiver is of een mengsel? Opdracht 3.2: a Maak een schematische tekening (modelvoorstelling) van een mengsel van alcohol in water op moleculair niveau. Geef hierbij de moleculen weer als bolletjes (alcohol rood en water blauw). Zorg ervoor dat duidelijk te zien is hoe de moleculen ten opzichte van elkaar gemengd zijn en of de componenten vast of vloeibaar zijn. b Hoe heet een dergelijk mengsel? Opdracht 3.3. a Maak een schematische tekening (modelvoorstelling) van een mengsel van suiker in water op moleculair niveau. Geef hierbij de moleculen weer als bolletjes (suiker groen en water blauw). Zorg ervoor dat duidelijk te zien is hoe de moleculen ten opzichte van elkaar gemengd zijn en of de componenten vast of vloeibaar zijn. b Hoe heet een dergelijk mengsel? Opdracht 3.4. a Maak een schematische tekening (modelvoorstelling) van een mengsel van olie in water op moleculair niveau. Geef hierbij de moleculen weer als bolletjes (olie geel en water blauw). Zorg ervoor dat duidelijk te zien is hoe de moleculen ten opzichte van elkaar gemengd zijn en of de componenten vast of vloeibaar zijn. b Hoe heet een dergelijk mengsel? NLT1-v101 Opdracht 3.5. a Maak een schematische tekening (modelvoorstelling) van een mengsel van een oplosbaar zout in water op moleculair niveau. Geef hierbij de moleculen en ionen weer als bolletjes (positieve ionen rood, negatieve ionen geel en watermoleculen blauw). Zorg ervoor dat duidelijk te zien is hoe de moleculen en ionen ten opzichte van elkaar gemengd zijn. Forensisch onderzoek 16 b Hoe heet een dergelijk mengsel? Opdracht 3.6. a Maak een schematische tekening (modelvoorstelling) van een mengsel van een onoplosbaar zout in water op moleculair niveau. Geef hierbij de moleculen en ionen weer als bolletjes (positieve ionen rood, negatieve ionen geel en watermoleculen blauw). Zorg ervoor dat duidelijk te zien is hoe de moleculen en ionen ten opzichte van elkaar gemengd zijn. b Hoe heet een dergelijk mengsel? Opdracht 3.7. a Men smelt een staaf ijzer en een staaf nikkel, mengt de twee vloeistoffen en laat het geheel afkoelen tot kamertemperatuur. Maak een schematische tekening (modelvoorstelling) van een mengsel van ijzer en nikkel op atomair niveau. Geef hierbij de atomen weer als bolletjes (ijzer rood en nikkel blauw). Zorg ervoor dat duidelijk te zien is hoe de atomen ten opzichte van elkaar gemengd zijn. b Hoe heet een dergelijk mengsel? Opdracht 3.8: a Maak een schematische tekening (modelvoorstelling) van een mengsel van een oplosbare groene (moleculaire) kleurstof in water op moleculair niveau. Geef hierbij de moleculen weer als bolletjes (kleurstof groen en water blauw). Zorg ervoor dat duidelijk te zien is hoe de moleculen ten opzichte van elkaar gemengd zijn en of de componenten vast of vloeibaar zijn. b Hoe heet een dergelijk mengsel? 3.3 Scheidingsmethoden Om de componenten van een mengsel te scheiden zijn allerlei methoden te gebruiken. Welke scheidingsmethode wordt gebruikt, is afhankelijk van de stofeigenschappen van de bestanddelen in het te scheiden mengsel. Opdracht 3.9. a Met welke methode kun je een mengsel van alcohol en water scheiden? b Op welke stofeigenschap berust deze methode? Opdracht 3.10. a Met welke methode kun je een mengsel van olie en water scheiden? b Op welke stofeigenschap berust deze methode? NLT1-v101 Forensisch onderzoek 17 Opdracht 3.11. a Met welke methode kun je een mengsel van een oplosbaar zout en water scheiden? b Op welke stofeigenschap berust deze methode? Opdracht 3.12. a Met welke methode kun je een mengsel van een onoplosbaar zout en water scheiden? b Op welke stofeigenschap berust deze methode? Opdracht 3.13. a Met welke methode kun je een mengsel van een oplosbare groene kleurstof en water scheiden? b Op welke stofeigenschap berust deze methode? Opdracht 3.14. a Met welke methode kun je een mengsel van keukenzout en zand scheiden? b Op welke stofeigenschap berust deze methode? 3.4 De stift en de kaart NLT1-v101 Tot zo ver even het herhalen. Nu weer terug naar de stift en de kaart. Inkt is een mengsel van kleurstof(fen) en een ‘oplosmiddel’. Hoewel inkt geen oplossing hoeft te zijn, zal het hier wel zo genoemd worden. (Als inkt geen oplossing is, wat is het dan wel?) Als je met inkt schrijft, breng je de (inkt)oplossing op het papier en daarna zal het oplosmiddel verdampen. De kleurstof of kleurstoffen blijven achter en hechten aan het papier (adsorptie). Om te kunnen achterhalen of de inkt van de geschreven tekst op de plattegrond overeenkomt met de inkt uit de stift, zul je de beide inkten moeten vergelijken. Je zult moeten bepalen of de samenstelling van de inkten dezelfde is. Anders gezegd: je zult moeten onderzoeken of de beide inktmengsels uit dezelfde componenten bestaan. Je kunt de beide inktmengsels alleen maar goed vergelijken als deze mengsels zich in dezelfde ‘vorm’ bevinden. Bijvoorbeeld allebei opgelost in water of allebei gehecht aan (speciaal) papier. De inkt op de plattegrond zul je van het papier moeten verwijderen. Dit kun je doen door de inkt van het papier te extraheren met een geschikt oplosmiddel. Door de inkt uit de stift op te lossen in hetzelfde oplosmiddel (eventueel na verdampen van het oplosmiddel in de stift) kun je beide mengsels vergelijken. De inkten hebben dan beide immers dezelfde ‘vorm’. Om de samenstelling van de inkten goed te kunnen vergelijken, zul je de mengsels moeten scheiden. Na de scheiding van de mengsels zul je de verschillende componenten van de beide mengsels moeten vergelijken. Dit kan door gebruik te maken van het verschil in stofeigenschappen van de componenten. Een in de scheikunde veel gebruikte methode om mengsels te scheiden is chromatografie. Na Forensisch onderzoek 18 het scheiden van de stoffen kan de samenstelling van de mengsels bepaald of vergeleken worden. 3.5 Chromatografie Chromatografie is een scheidingsmethode die gebruik maakt van meerdere stofeigenschappen. Er wordt dus bijvoorbeeld niet gescheiden op alleen het verschil in kookpunt. Bij chromatografie vindt scheiding plaats door deze eigenschap te combineren met een andere. Om andere combinaties van eigenschappen te gebruiken, zijn er verschillende uitvoeringsvormen van chromatografie. Twee voorbeelden van verschillende vormen van chromatografie zijn: gaschromatografie, papierchromatografie. Hoewel het, praktisch gezien, zeer verschillende technieken zijn, hebben ze een aantal aspecten gemeen. Bij chromatografie is er altijd sprake van een zogenaamde mobiele fase en een stationaire fase. De naam zegt het al: de mobiele fase beweegt en de stationaire fase beweegt niet. Bij papierchromatografie is de stationaire fase (speciaal) papier. Het te scheiden mengsel wordt op het papier gebracht zoals weergegeven in figuur 4. beginsituatie eindsituatie beweging vloeistoffront gescheiden stoffen Afbeelding 4: Vorming van concentrische cirkels in een chromatogram. In het midden van cirkelvormig chromatografiepapier zet je bijvoorbeeld een stip met een stift. De stoffen in de inkt zullen hechten aan het papier (adsorptie). Het aanhechtingsvermogen van de verschillende componenten zal echter verschillen. Dat wil zeggen dat de éne component beter aan het papier ‘plakt’ dan de andere. Vervolgens druppel je langzaam een vloeistof op de stip. De vloeistof zal het papier intrekken en vanuit het midden van de cirkel naar buiten bewegen. Omdat deze vloeistof zich door het papier verplaatst en vanuit het midden naar buiten loopt, wordt deze ook wel de loopvloeistof genoemd. De loopvloeistof is zo gekozen dat (een deel van) de kleurstoffen (componenten) van de inkt hierin oplost en er door meegenomen wordt. De kleurstoffen bewegen dus mee van het midden van de NLT1-v101 Forensisch onderzoek 19 cirkel naar buiten. Niet alle kleurstoffen zullen echter even goed oplossen in de loopvloeistof. Naarmate een kleurstof beter oplost, zal de loopvloeistof deze stof makkelijker meenemen. Deze kleurstof is dan verder naar buiten te zien. Het verschil in oplosbaarheid is echter niet de enige eigenschap waardoor scheiding plaats vindt. Er is ook nog het verschil in de mate van aanhechtingsvermogen van de componenten aan het papier. Hoe beter een component adsorbeert aan het papier, hoe moeilijker deze component meegenomen kan worden door de loopvloeistof. Het eindresultaat is een scheiding van (de) verschillende componenten in de inkt. Opdracht 3.15. a Wat zijn bij papierchromatografie de stationaire en de mobiele fase? b Wat kun je zeggen over de stofeigenschappen van de component in de buitenste ring van het chromatogram in figuur 4? c Wat kun je zeggen over de stofeigenschappen van de component(en) in de binnenste ring van het chromatogram in figuur 4? Praktisch gezien is het handiger om papierchromatografie iets anders uit te voeren. In plaats van een cirkelvormig stuk papier gebruik je een rechthoekig stuk papier. (zie figuur 5). vloeistoffront gescheiden stoffen basislijn Afbeelding 5: Voorbeeld van een chromatogram. Op de zogenaamde basislijn (een zelf getrokken, dunne potloodstreep) zet je een stip met de stift. Vervolgens zet je het papier rechtop in een bekerglas met daarin een laagje loopvloeistof. Hierbij is het van belang dat het papier in de loopvloeistof staat en dat de stip boven de vloeistof zit. Het papier zal nu de loopvloeistof ‘opzuigen’. Net als bij het cirkelvormige chromatogram zal de loopvloeistof de componenten van de inkt van de stip meenemen afhankelijk van hun oplosbaarheid en aanhechtingsvermogen. Zodra de mate van scheiding voldoende is (of in ieder geval voordat de loopvloeistof helemaal boven in het papier is), haal je het papier uit de NLT1-v101 Forensisch onderzoek 20 loopvloeistof. Met een potloodstreepje geef je aan tot hoe ver het vloeistoffront (de vloeistof) is gekomen. Het resultaat is nu niet een chromatogram met concentrische cirkels maar met discrete stippen. Door op deze manier van zowel de inkt op de plattegrond als van de inkt uit de gevonden stift een chromatogram te maken, kun je beide mengsels vergelijken. Afhankelijk van het resultaat kun je een uitspraak doen over de vraag of de tekst op de kaart geschreven is (of kan zijn) met de gevonden stift. Als namelijk de tekst op de plattegrond geschreven is met de gevonden stift, dan zouden de beide chromatogrammen hetzelfde moeten zijn. Bij het vergelijken van twee verschillende chromatogrammen kan er een probleem optreden. Om allerlei redenen kan het gebeuren dat de afstand die de loopvloeistof heeft afgelegd (de afstand tussen basislijn en vloeistoffront in figuur 5) bij de twee chromatogrammen erg veel verschilt. In het éne geval kan deze 10,4 cm zijn terwijl in het andere chromatogram een afstand van 6,7 cm wordt gemeten. Het kan dan erg lastig worden om de beide chromatogrammen zo met het blote oog te vergelijken. Om twee verschillende chromatogrammen toch nog enigszins te kunnen vergelijken, kun je kijken naar de relatieve verplaatsing van elke component ten opzichte van de verplaatsing van het vloeistoffront. Deze relatieve verplaatsing wordt ook wel ‘rate of flow’ genoemd met als symbool Rf. Opdracht 3.16. a Hoe kun je voor elke component uitrekenen wat de Rf-waarde is? b Wat kun je zeggen over het bereik van de Rf-waarde? c Bereken de Rf-waarden van de bovenste drie componenten in het chromatogram van figuur 3.2. Het kunnen berekenen van een Rf-waarde geeft een gevoel van nauwkeurigheid die er helaas niet is. Hoewel het beter is om chromatogrammen te vergelijken op basis van deze Rf-waarden dan te vergelijken met het blote oog, is deze methode niet zo nauwkeurig als men graag zou willen. Door allerlei praktische omstandigheden (denk aan temperatuur, luchtvochtigheid, tocht, et cetera) kan de Rfwaarde variëren. Je zult dan ook niet snel een tabel met Rf-waarden tegenkomen in het Binas. Er zijn echter wel manieren om een chromatogram zo te maken dat je twee mengsels goed met elkaar kunt vergelijken. Experiment 3.1: Papierchromatografie. In dit experiment ga je uitzoeken of de samenstelling van de inkt van de geschreven tekst op de plattegrond, dezelfde is als die van de gevonden stift. Benodigdheden. Twee bekerglazen loopvloeistof potlood liniaal NLT1-v101 Forensisch onderzoek 21 strook chromatografiepapier twee inktextracten (‘stift’ en ‘kaart’) Uitvoering. Doe een laagje (± 0,5 cm) van de loopvloeistof in elk van de bekerglazen. Knip twee stroken van het chromatografiepapier af, die in het bekerglas passen. Zet met potlood en liniaal voorzichtig een dun streepje (± 1 cm hoog) op het papier. Breng een druppeltje van het inktextract aan op het papier, midden op de basislijn. Probeer de druppel op het papier zo klein mogelijk te houden. Herhaal dit met het andere papier en het andere extract. Zet het ene papier in het ene bekerglas en het andere papier in het andere bekerglas. Wacht enige tijd totdat de vloeistoffronten hoog genoeg zijn. Of totdat de scheiding voldoende is en haal dan de chromatogrammen uit de bekerglazen. Laat ze drogen. Maak een tabel waarin van beide chromatogrammen van elke vlek de kleur en de Rf-waarde vermeld staat. Resultaat. Bepaal aan de hand van de gegevens in je tabel of de beide inkten dezelfde samenstelling hebben. 3.6 Dossier Opdracht 3.17. a Verwerk de gegevens en chromatogrammen van experiment 3.1 in je forensische onderzoeksdossier. b Bedenk een manier waarop je een chromatogram kunt maken waarbij je de samenstelling van de beide inkten (nog) beter kunt vergelijken. Leg uit waarom je denkt dat de door jouw bedachte manier beter en / of betrouwbaarder is en maak het chromatogram. Opdracht 3.18. Probeer in je dossier ook de volgende vragen te beantwoorden: Hebben de inkt op de plattegrond en de inkt in de stift dezelfde samenstelling? Is de tekst op de plattegrond geschreven met de gevonden stift? Wat heeft de stift te maken met de moord? En wat is de rol van de kaart hierin? Opdracht 3.19. Verwerk eventueel nog andere voor jou relevante informatie uit deze paragraaf in je forensische onderzoeksdossier. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 22 Opdracht 3.20 (Facultatief en in overleg met de docent). Op http://nl.wikipedia.org/wiki/Gaschromatografie vind je uitleg over hoe gaschromatografie werkt. Aan de hand van deze site en de vragen hieronder ga je zelf uitzoeken hoe gaschromatografie werkt. Beantwoord met behulp van de site (en wat je eventueel verder vindt aan informatie in boeken of op andere sites) de onderstaande vragen. Verwerk tenslotte je vragen in een verslag waarin jij uitlegt hoe gaschromatografie werkt. Het verslag voeg je toe aan jouw forensisch onderzoeksdossier. Werkblad internetopdracht: Gaschromatografie. a Welke soorten stoffen kun je scheiden met een gaschromatograaf? b Net als bij papierchromatografie berust de scheiding bij gaschromatografie op de verdeling van de componenten tussen de mobiele fase en de stationaire fase. Wat is bij gaschromatografie de mobiele fase? Wat is bij gaschromatografie de stationaire fase? c Uit welke drie componenten is een gaschromatograaf opgebouwd? d Welke drie andere onderdelen zijn naast de gaschromatograaf nodig om gaschromatografie uit te kunnen voeren? e Welke route legt de mobiele fase door het apparaat af? (Welke onderdelen komt de mobiele fase in welke volgorde tegen?) f Wat kun je zeggen over de temperatuur van de injectiepoort en wat voor gevolg heeft dit? g Als het mengsel met behulp van de mobiele fase door de kolom gaat zorgt het materiaal in de kolom voor de scheiding van de componenten in het mengsel. h Hoe heet de scheidingsmethode waarmee het kolommateriaal de componenten in het mengsel scheidt? i Op welk verschil in stofeigenschap berust deze scheiding? j Net als bij papierchromatografie wordt er bij gaschromatografie vaak gebruik gemaakt van een tweede verschil in stofeigenschappen om het mengsel te scheiden. Welke stofeigenschap is dit? Leg uit hoe dit in de praktijk wordt uitgevoerd in een gaschromatograaf. k Als er een goede scheiding heeft plaatsgevonden, komen de componenten één voor één aan bij de detector (waar ze gedetecteerd worden). De detector geeft het detectiesignaal door aan een computer die er een, met geschikte software, chromatogram van maakt. Het chromatogram kan gezien worden als een grafiek waarbij de intensiteit van het detectorsignaal uitgezet is tegen de tijd. Wat zegt de grootte van de piek over de component? Wat zegt de plaats (in de tijd) van de piek over de component? Schets een chromatogram van een mengsel van twee stoffen waarbij de concentratie van de stof met het hoogste kookpunt en het hoogste aanhechtingsvermogen, twee keer zo groot is als de andere component. l Een chromatogram geeft allerlei informatie over een mengsel maar niet direct welke piek overeenkomt met welke stof. Hoe zou je NLT1-v101 Forensisch onderzoek 23 kunnen bepalen welke piek in een chromatogram overeenkomt met welke stof? m Aan welke eisen moet het bij gaschromatografie gebruikte draaggas voldoen? n Maak een schematische tekening van een gaschromatograaf en geef de verschillende onderdelen de juiste naam. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 24 4 Kogels en hun baan 4.1 Verkenningen over de vorm van de baan Uit het politierapport: “De baan van de fatale kogel, klein kaliber, geeft aanwijzingen over de plek waar de schutter stond toen hij vuurde. De locatie - enkele resten van een bunker en een muur, nauwelijks begroeiing - maakt dat de schutter zich bijna niet kon verschuilen. Er zijn behalve de kogel in het lichaam van Adriaan V. ook 2 kogelinslagen gevonden. Kogel 1 is gevonden voor de muur. In de muur zit op 1,40 m hoogte een inslagpunt. De punt van de kogel vertoont aan alle zijden evenveel beschadigingen. Inslagpunt 2 is in een houten verticale balk. De kogel is erin blijven steken op 1,50 m hoogte. De kogel steekt er vrijwel horizontaal in. De richting van de beide inslagen is vanuit NNW.” Een deskundige van het NFI (Nederlands Forensisch Instituut) beweert dat je uit sporenonderzoek vaak de richting en de baan van een kogel kunt afleiden. Dat lijkt niet zo makkelijk. Maar eerst moeten we weten: hoe is de baan van een kogel eigenlijk? We weten wel dat een kogel iets lager uitkomt dan waar de loop op gericht is, maar scheelt dat veel? Voorlopig gaan we uit van een horizontaal afgeschoten kogel; later zul je ook de banen van kogels die onder een hoek worden afgeschoten bestuderen. Opdracht 4.1. Beantwoord eerst de volgende vragen: a Waardoor buigt de baan van een kogel naar beneden af? b Waar hangt volgens jou de baan van een afgeschoten kogel van af? c Wat voor vorm heeft de baan van een kogel eigenlijk? Opdracht 4.2. Probeer het antwoord op vraag c van de vorige opdracht met een experiment te vinden. Gebruik daarbij het toestel dat in figuur 6 is getekend. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 25 hoogte reikwijdte Figuur 6: Kogelbaan. Uitvoering. Laat in de opening van de schuine buis een kogeltje los (zonder beginsnelheid). Onder aan de schuine buis zit een horizontaal stuk. Het kogeltje komt hier uit, gaat een baan beschrijven en komt even later op de grond. Het inslagpunt leg je vast met carbonpapier. Je meet en noteert de reikwijdte x (de horizontale afstand die de kogel aflegt), gemeten vanaf het einde van de horizontale buis. Doe dat drie keer. Herhaal dit experiment nog vijf keer, telkens bij een andere hoogte y. Let erop wat precies ‘de hoogte’ van de kogelbaan is. Opdracht 4.3. Maak een grafiek, waarin je de verticale verplaatsing y van de kogel uitzet tegen de horizontale verplaatsing x van de kogel. De baan van de kogel, die je in de grafiek hebt aangegeven, lijkt op een parabool. De vraag is of het ook echt een parabool is. Bij het beantwoorden van deze vraag, kun je denken aan wat je bij wiskunde over parabolen hebt geleerd: De vergelijking die hoort bij een parabool kan zijn y 2 x 2 of y 0,5 x 2 . Algemeen y a x 2 . Door waarden voor x in te vullen kun je y berekenen. Natuurkundigen zeggen over deze formules: y is evenredig met x2. Wanneer je y tegen x uitzet in een grafiek, krijg je een parabool. Om na te gaan of de kogelbaan uit je proef in opdracht 4.2 een paraboolvorm heeft, moet je dus nagaan of de hoogte y evenredig is met de reikwijdte x in het kwadraat. Opdracht 4.4. Met een nieuwe grafiek kun je controleren of de hoogte echt recht evenredig is met de reikwijdte in het kwadraat. a Wat moet je dan op de horizontale as uitzetten? b En wat moet je op de verticale as uitzetten? c Wanneer bewijst jouw grafiek dan dat die evenredigheid er echt is? d Maak een controlegrafiek voor de metingen van je proef. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 26 e Is de kogelbaan echt een paraboolbaan? 4.2 De kogelbaan gesimuleerd Er zijn veel simulaties, waarin je de baan van een kogel kunt laten berekenen en tekenen. Zoals (1) http://vak- nat.feo.hvu.nl/simulaties/simulaties/mechanica/Cannon (2) Crocodile Physics (van Crocodile Clips). Opdracht 4.5. a Ga naar de bij (1) genoemde site en onderzoek hoe de banen er uitzien bij 10 hoeken tussen 0o tot en 90o. Maak een tabel van de reikwijdtes (de totale afstand die de kogel aflegt) bij een snelheid van 50 m/s. Herhaal dit onderzoek voor een snelheid van 25 m/s. b Geef het verband tussen de hoek en de reikwijdte. Opdracht 4.6. Ga met behulp van deze simulaties na bij welke hoek de kogel (bij een vast gekozen snelheid) de grootste reikwijdte heeft. Opdracht 4.7. Ga naar de bij (1) genoemde site en onderzoek hoe de banen er uitzien bij 10 verschillende snelheden tussen 0 m/s en de maximaal instelbare snelheid. Houd de hoek op 20o. Geef het verband tussen de snelheid en de reikwijdte. Opdracht 4.8. Onderzoek met het simulatieprogramma Crocodile Physics de eigenschappen van een kogelbaan. 4.3 Een beetje theorie In de simulaties die je in de opdrachten 4.5 t/m 4.8 uitvoerde varieerden de hoek waaronder de kogel werd afgeschoten en ook de snelheid bij het afschieten. We gaan nu kijken welke baan een horizontaal afgeschoten kogel heeft volgens de natuurkundewetten. Voor een vallend balletje of kogeltje geldt: h 1 2 gt . 2 Waarin: h = g = t = NLT1-v101 Forensisch onderzoek hoogte (m) valversnelling (m/s2) valtijd (s) 27 De valversnelling geeft aan hoeveel m/s er elke seconde bij de snelheid komt als een kogeltje valt. Op aarde is dat 9,81 m/s, als we geen rekening houden met de luchtweerstand. Voor een klein metalen kogeltje klopt dat aardig. Een kogel uit een pistool wordt meestal weggeschoten onder een zekere hoek. Als je de kogel horizontaal afschiet, geldt voor de horizontale beweging x vt . waarin: x = v = t = horizontale verplaatsing (m) snelheid (m/s) tijdsduur (s) Voor de verticale beweging geldt: y 1 g t2 . 2 Waarin: y = g = t = verticale verplaatsing (m) valversnelling (m/s2) valtijd (s) We noemen hier de verticale verplaatsing dus niet h, maar y. Opdracht 4.9. Door beide hierboven genoemde formules te combineren, krijg je de 2v 2 formule x y. g 2 Leid deze formule af. Opdracht 4.10. De formule 2v 2 x y geeft voor een horizontaal afgeschoten kogel g 2 aan hoe de reikwijdte x afhangt van de hoogte y en de snelheid v bij het afschieten. a Wat gebeurt er met de reikwijdte x als een kogel met een twee maal zo grote snelheid wordt afgeschoten? b En wat gebeurt er met de reikwijdte x als je de hoogte y bij het afschieten twee maal zo groot maakt? NLT1-v101 Forensisch onderzoek 28 4.4 Even wat rekenwerk Opdracht 4.11. Op een hoogte van 1,40 m boven de grond schiet je horizontaal een kogel af met een snelheid van 200 m/s. Bereken de reikwijdte van die kogel (de horizontale afstand die hij aflegt totdat hij de grond raakt). Opdracht 4.12. Op een hoogte van 1,30 m boven de grond schiet je horizontaal een kogel af. De kogel treft op 50 meter afstand een doel in een punt op 1,24 m boven de grond. Neem aan dat de grond horizontaal is. Bereken de snelheid waarmee je de kogel afschoot. Opdracht 4.13. De kogel in het experiment van opdracht 4.2 kwam met een bepaalde snelheid uit de buis rollen. Bereken met je meetwaarden die snelheid. Bij berekeningen aan afgeschoten kogels wordt vaak de drop (de afbuiging naar beneden) verwaarloosd. Dat kan alleen als de berekening niet erg nauwkeurig hoeft te zijn, de afstand tussen pistool en doel klein is en de snelheid van de kogel groot. Opdracht 4.14. Een kogel wordt uit een pistool met 300 km/h afgeschoten. De kogel legt horizontaal een afstand van 15,0 m af. Bereken de drop. Vind je die te verwaarlozen? Voor schutters die precies een doel willen raken is het belangrijk te corrigeren voor de drop. Opdracht 4.15. a Zoek informatie waar een pistoolschutter precies op moet letten bij het richten op een doel. b Zoek ook informatie over de snelheden van afgeschoten kogels (pistool, jachtgeweer, automatisch wapen). § 4.5 Dossier Opdracht 4.16. Lees het deel van het politierapport uit par.4.1 nog eens na. a Wat betekent het dat een kogel vrijwel horizontaal in het kozijn bleek te zitten? b Op welke hoogte is de kogel waarschijnlijk afgeschoten? Waarom denk je dat? c Als de punt van de kogel aan alle kanten gelijkmatig is beschadigd, duidt dat dan op horizontale of schuine inslag? NLT1-v101 Forensisch onderzoek 29 d Denk je dat de kogel van dichtbij of van veraf is afgeschoten? Opdracht 4.17. Er is een verband tussen lengte van een persoon en de waarschijnlijke schiethoogte. Doe bij jezelf en je medeleerlingen enkele metingen om dit verband te vinden. In par.1 staat aangegeven: “De dader blijkt getraind; de schoten zijn op 1,70 m hoogte gelost, de dader is minstens 1,80 m lang”. Deze conclusie van de onderzoekers komt niet overeen met de gegevens uit het politierapport van par.4.1. Verbeter deze zin in het politierapport. Opdracht 4.18. Bespreek met elkaar welke resultaten van de verschillende opdrachten uit hoofdstuk 4 in het dossier moeten komen. Voeg de betrokken gegevens toe aan je dossier. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 30 5 Technisch ontwerpen 5.1 Ontwerpen of onderzoeken? Een technisch ontwerp begint met een probleem. Voorbeeld. Langs de openbare weg zie je vaak zwerfafval liggen. De hoeveelheid zwerfafval zou misschien afnemen als er meer en betere afvalbakken in de openbare ruimte zouden staan. Het plaatsen van zulke bakken is niet zo moeilijk. Wel is het lastig om die bakken zo te ontwerpen dat ze gemakkelijk (met weinig arbeidstijd, want die is duur) leeg te maken zijn, dat ze niet stinken, comfortabel zijn voor de gebruiker en dat ze ook nog een sieraad zijn in het straatbeeld. Als je een afvalbak zou kunnen ontwerpen die aan de genoemde eisen voldoet, zou je een goede bijdrage leveren aan het oplossen van een vervuilingsprobleem. Het probleem in het voorbeeld hierboven zou de start van een technisch ontwerp kunnen zijn. Een technisch ontwerp komt tot stand via een aantal vragen: Wat is het probleem? Wie heeft het probleem? Waarom is het een probleem? Waartoe moet de oplossing leiden? We spreken van technisch ontwerpen als de oplossing van het probleem het maken van een product is. Ontwerpen is iets anders dan experimenteel onderzoek doen: bij ontwerpen gaat het er om iets te maken, bij onderzoek doen, gaat er om iets te weten te komen. Bij ontwerpen gaat het vaak om techniek, bij onderzoek om gaat het om het ontwikkelen van wetenschap. Maar je zult ervaren dat je vaak ook onderzoek moet doen om iets goeds te ontwerpen. Bij de woorden techniek en technisch denken de mensen vaak aan ingewikkelde apparaten, die onbegrijpelijk zijn voor gewone mensen. Dat kan wel eens terecht zijn, maar het hoeft niet. Ook heel eenvoudige producten zijn een gevolg van technisch denken en technisch ontwerpen. Verschillende types kurkentrekkers en blikopeners zijn net zo goed een technisch product als het meest ingewikkelde computersysteem. § 5.2 Het ontwerpproces NLT1-v101 Aan het voorbeeld hierboven kun je zien dat een technisch ontwerp tot stand komt via een aantal stappen: Analyseren en beschrijven van het probleem. Opstellen van een programma van eisen. Uitwerkingen bedenken. Een ontwerpvoorstel formuleren. Forensisch onderzoek 31 Een (proef)ontwerp realiseren. Testen en evalueren van het proefontwerp. Opdracht 5.1. Bekijk nog eens het voorbeeld hierboven. a Bespreek met elkaar welke extra eisen je nog aan de afvalbak wilt stellen (afmetingen, vorm, kleur, materiaal, kosten, wel of geen binnenzak,…). Noteer die eisen in een schema. b Maak enkele schetsen voor een proefontwerp. Schenk daarbij speciale aandacht aan het gemakkelijk kunnen leegmaken en schoonhouden van de bak. De stappen van het ontwerpproces kun je nog verder uitsplitsen. Bijvoorbeeld als volgt: De behoefte omschrijven van de probleemhebber. Het formuleren van de ontwerpopdracht. Het analyseren van het probleem om te komen tot een (voorlopig) programma van eisen, wensen, randvoorwaarden en beperkingen. Het bepalen van de hoofdfunctie en de deelfuncties van het product. Het bedenken van uitwerkingen om die functie te realiseren. (Het bedenken van de uitwerkingen wordt vaak gedaan in een ideeëntabel). Het definitief opstellen van het programma van eisen en het beargumenteerd kiezen van de beste combinatie van uitwerkingen: het ontwerpvoorstel. Het maken van het ontwerp: de constructie van het prototype. Het testen van het prototype, het aanbrengen van wijzigingen en de presentatie van het uiteindelijke product. Het beoordelen van het eindresultaat (de evaluatie). Dat zijn heel veel stappen. Er komt heel wat kijken bij het maken van een product! Meestal zijn er echter al veel voorbeelden, en gaat het om het verbeteren van een bestaand product. Een ontwerper gaat meestal niet rechtstreeks van 1 naar 9, maar gaat vaak terug naar eerdere stappen om ideeën en voorstellen te verbeteren. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 32 5.3 Het programma van eisen Een technisch product moet voldoen aan de eisen die de opdrachtgever en de gebruiker stellen. Dat kunnen zijn: functionele eisen, ergonomische eisen, vormgevingseisen, eisen ten aanzien van de kosten. Ook moet de ontwerper rekening houden met materiaaleigenschappen, fabricagemogelijkheden, milieueisen. De ontwerper kan aan de hand van een zorgvuldig opgesteld programma van eisen aan het werk gaan. Die eisen moeten concreet en duidelijk zijn. Ook moet je verschil maken tussen eisen en wensen. Opdracht 5.2: Wat verstaan we onder ergonomische eisen; geef een voorbeeld. Je begint nu eerst met een paar eenvoudige dingen. Dit zijn voorbeelden van technisch ontwerpen, die niets te maken hebben met forensisch onderzoek. Ze zijn gekozen opdat je je niet hoeft te verdiepen in vreemde of ingewikkelde apparaten. Opdracht 5.3: Je wilt een nieuw pennenetui hebben. De etuis die je in winkels hebt gezien, bevallen je niet. Je bent in de mogelijkheid om een etui te laten ontwerpen. Bedenk vier eisen die de opdrachtgever (jij dus) in het programma van eisen gaat zetten. Bedenk ook twee wensen. 5.4 Functies Elk technisch systeem vervult een functie. Dat is een taak die moet worden uitgevoerd om het gestelde doel te bereiken. Zo heeft een boiler als hoofdfunctie: het leveren van warm water. Een ontwerper splitst de hoofdtaak op in deeltaken. Een technisch systeem bestaat bijna altijd uit deelsystemen. Bij elk deelsysteem hoort een functie. Zo heeft een boiler de volgende deelsystemen: inlaatklep (functie: water toevoeren), reservoir (functie: water opslaan) verwarmingsspiraal (functie: water verwarmen). Er zijn meer mogelijkheden om warm water aan te leveren: de klassieke fluitketel, een zonneboiler, een elektrische waterkoker. Dat zijn ontwerpen met dezelfde hoofdfunctie. De uitwerkingen, de producten zijn verschillend. Andere voorbeelden van apparaten die dezelfde hoofdfunctie (water verwarmen) hebben, maar toch geheel verschillende apparaten zijn, NLT1-v101 Forensisch onderzoek 33 vind je bij de winkel in koffiezetapparaten. Over koffiezetten gaat de volgende opdracht. Opdracht 5.4. Lees de tekst over Het maatfilter Het maatfilter Frank van der Kuil, eigenaar van een hoveniersbedrijf, heeft wel eens gekke ideeën. Die hebben dan niets met het aanleggen van tuinen te maken. Een van die ideeën heeft hij uitgewerkt en er octrooi voor aangevraagd. Hij heeft een koffiefilterzakje met maatverdeling bedacht. Waarom bedenkt een mens een koffiefilter met maatverdeling voor het gewenste aantal kopjes, terwijl in zowat ieder huishouden een maatschepje in de koffiebus zit? “Omdat”, zegt van der Kuil, “een maatschepje niet feilloos werkt. Of je let niet op, of je komt in een vakantiehuisje en er is nergens een maatschepje te vinden of het schepje is veel groter of kleiner dan thuis.” Figuur 7: Koffiefilter. Hij is bij filtergigant Melitta geweest. Maar die wilde er niet aan. Zij vonden het systeem niet nauwkeurig genoeg.“ Daar begrijp ik nog steeds niets van”, zegt Frank van der Kuil. “Het lijkt me nauwkeuriger dan helemaal geen idee hebben hoeveel koffie je gebruikt.” Van der Kuil zag al een kleine revolutie in het huiselijke koffiezetgebeuren. Erbij zou een strooibus kunnen worden ontwikkeld om er de snelfiltermaling in te bewaren en rechtstreeks in het filter te strooien. Netjes afgepast tot het goede streepje. “Natuurlijk is het een beetje een belachelijk idee. Maar ik had er rijk mee kunnen worden.” Hoewel. Zelfs als Melitta wel had gehapt, is het nog onzeker wat dat had opgeleverd. Donkere wolken verschenen ana de horizon. Er liggen meer octrooien over dit onderwerp. Van der Kuil vindt dat maar vreemd: “Dat octrooi is toch maar verleend! Het zal dan ook wel goed zijn, denk je dan. Waarom schrijven ze me anders in?” (naar: Uitgedacht, De Volkskrant) NLT1-v101 Forensisch onderzoek 34 Opdracht 5.5. Formuleer in je eigen woorden het probleem, de opdracht die Frank van der Kuil zichzelf heeft gegeven en een programma van eisen. Opdracht 5.6. Voor het probleem van Frank van der Kuil zijn andere oplossingen mogelijk. Bedenk er minstens één. Al die oplossingen moeten voldoen aan een deelfunctie van het koffiezetten. Welke deelfunctie is dat? Opdracht 5.7. Over smaak valt niet te twisten…. De een houdt van sterke koffie, de ander houdt van slappe koffie. Is daar bij het ontwerp van Frank van der Kuil rekening mee gehouden? Zo nee, hoe kan het ontwerp dan verbeterd worden? Opdracht 5.8. a Wat verstaan we onder functies van een product? Wat zijn de functies van een thermosfles? En van waterkoker? b Wat verstaan we onder een programma van eisen? Opdracht 5.9. Lees het artikel De potknop. Ook hier heeft de uitvinder zichzelf een opdracht gegeven. Formuleer in eigen woorden het probleem, de opdracht die Nico van Oers zichzelf heeft gegeven en een programma van eisen. Wat is de hoofdfunctie van de potknop? Zijn er ook deelfuncties? Zo ja, welke? De potknop Nico van Oers begon twee jaar geleden, na een kortstondig verblijf in Nigeria en Amerika, als in Delft opgeleid ingenieur een eigen bedrijf. Het is een bedrijf in innovatieve ideeën. “Ik heb maar één criterium,” zegt Van Oers,“ eenvoudige, praktische ideeën voor een grote markt.” De potknop bijvoorbeeld. Wat is het probleem met theezetten? Bij het opgieten van het kokende water schiet het zakje met label wel eens de pot in. Het zakje aan het handvat binden is onhandig; hoe krijg je dat er weer af? Het zakje uit de pot vissen als de thee sterk genoeg is, geeft ook een heleboel geknoei. Kortom, ellende troef, volgens Van Oers. Hij bedacht de potknop: een zuignapje voor op de flank van de theepot, waar het touwtje van een theezakje omheen te winden is, of in een gleufje is te klemmen tijdens het opschenken. Op het knopje kan nog een logo, tekst of afbeelding worden aangebracht. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 35 Van Oers: “Welbeschouwd is het natuurlijk maar een heel lullig geval. Verkoop je dat dan via de kassa van Blokker of is het een leuk promotioneel hebbedingetje? Een potknop is zo’n eenvoudig ding, dat het bijna schreeuwt om namaak. Daarom wil Van Oers een octrooi dat alle denkbare potknoppen afdekt: of ze nu gemaakt zijn van kunststof, metaal, rubber, hout of aardewerk en met welk bevestigingssysteem dan ook. Figuur 8: Potknop. .(naar: Uitgedacht, De Volkskrant) Opdracht 5.10. Wat vind je van het ontwerpen van een potknop? Is het zinnig? Is het verspilde moeite? Is het een grappig of een nutteloos product om mensen geld uit hun zakken te kloppen? 5.5 De ideeëntabel De ideeëntabel is een overzicht van oplossingen voor functies. Een dergelijke tabel kan je helpen om een overzicht te krijgen van alle mogelijke oplossingen en combinaties van oplossingen. Hieronder zie je een ideeëntabel voor een weksysteem (een apparaat dat mij op een bepaalde tijd op een bepaalde manier wekt). Het algemene schema van een ideeëntabel is: functies uitwerking 1 uitwerking 2 uitwerking 3 uitwerking 4 tijd aangeven wijzerplaat digitaal display wektijd instellen met draaiknop en wijzer kort geluidsignaal instelbaar met draaiknop met toetsen computerscherm via toetsenbord waterstraal trillingen wekken wekken herhalen tijd anders instellen transportabel niet instelbaar Opdracht 5.11. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 36 Bedenk nog enkele ideeën voor het weksysteem en zet die in de tabel. 5.6 Een technisch ontwerp maken Je hebt nu kennisgemaakt met de principes van technisch ontwerpen. Je weet dat er voor een technisch ontwerp een programma van eisen nodig is, dat je naar de functies van het gewenste product moet kijken en dat je met een ideeëntabel werkt. Je gaat deze kennis nu gebruiken om iets te bedenken en ook werkelijk te maken. Je krijgt van je docent een opdracht. Hij treedt op namens de probleemhebber en heeft ook het programma van eisen vastgesteld. Je krijgt van je docent verdere informatie over de presentatie. Opdracht 5.12. De moordzaak “De Houten Wambuis” speelt zich af op een afgelegen parkeerplaats. De oplossing van de zaak zou gemakkelijker zijn geweest als er op die parkeerplaats bewakingscamera’s hadden gestaan. a Maak een programma van eisen voor bewakingscamera’s voor afgelegen plaatsen. b Maak een schets van twee mogelijke ontwerpen voor zulke camera’s. Opdracht 5.13. Je docent heeft nog drie opdrachten voor een technisch ontwerp: Een kogelvanger maken. Een kogelvanger heeft twee functies: allereerst het opvangen van de kogels, zodat ze niet in het milieu terechtkomen. Maar ook het teruggeven van de kogels. Bij jullie ontwerp gaat het om die tweede functie. Hoe krijg je de kogels gemakkelijk uit de kogelvanger? Dat hangt natuurlijk van het type kogelvanger af., Bij een metalen bak met sleuven is dat niet zo moeilijk, maar bij een zandwal wel. Jullie gaan een ontwerp maken van een kogelvanger, die het midden houdt tussen deze twee mogelijkheden: een bak, gevuld met korrelig materiaal. Dat kan zand zijn, maar ook iets anders. De bak is een gegeven. Deze is kubusvormig en gevuld met korrelig materiaal. Onderkant, zijkanten, bovenkant en achterkant zijn afgeschermd; de voorkant is open. Het korrelige materiaal mag er niet uitvallen en moet zoveel remmende werking hebben dat de kogel niet de achterwand bereikt. Na een aantal schietbeurten, moet het makkelijk zijn om de kogels uit de bak te halen. Een forensisch koffertje/materialenkoffer voor een forensische onderzoeker maken. Medewerkers van het Forensisch Instituut moeten vaak op stap en ter plekke onderzoek doen. Daar hoort het verzamelen van vingerafdrukken ook bij. Zij moeten het materiaal veilig kunnen vervoeren. Daarvoor hebben ze een goed en betrouwbaar koffertje nodig. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 37 Een mogelijk programma van eisen van dit koffertje is: De afmetingen van het koffertje moeten minimaal cm bij cm bij cm zijn en maximaal cm bij cm bij cm. Het koffertje mag (zonder inhoud) niet zwaarder zijn dan 800 g. Inhoud en koffertje zelf moet zonder schade een val van 1,00 m hoogte op een stenen vloer kunnen doorstaan. In het koffertje moet je zonder probleem de benodigdheden van de forensische onderzoeker kunnen vervoeren. (Ga na welke dat zijn!) Een vingerafdrukkenvergroter maken. Vingerafdrukken zijn klein. Toch moet je allerlei fijne details kunnen zien. Om dat beter te kunnen, is het handig een apparaat te hebben dat de vingerafdruk vergroot laat zien. Zo’n apparaat gaan jullie bedenken en bouwen. Het programma van eisen is: de vingerafdruk moet 8 x vergroot worden weergegeven er moeten 3 vingerafdrukken tegelijk kunnen worden bekeken De afmetingen mogen niet groter zijn dan 40 cm bij 40 cm bij 30 cm. Het apparaat moet staand en liggend kunnen worden gebruikt. Bespreek in je groep welke van deze drie opdrachten je zult gaan uitvoeren. Neem contact op met je docent en vraag haar/hem aanvullend materiaal. De docent geeft je ook informatie over de manier waarop je de resultaten van jullie ontwerp gaat presenteren. 5.7 Dossier Opdracht 5.14. Werk het dossier bij met de resultaten van je werk aan hoofdstuk 5. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 38 6 Forensisch DNA-onderzoek 6.1 Uit het proces-verbaal Verder levert het onderzoek op de plaats van het delict (PD) het volgende op: Het slachtoffer is met pistoolschoten om het leven gebracht. Sectie op het lichaam levert later 2 kogels op van het kaliber 0.45. De identiteit van het slachtoffer is nog niet bekend. Bij de plek (200 m van de geparkeerde auto) waar de persoon op de camerabeelden halt houdt blijkt een prullenbak te zijn. De inhoud van de prullenbak wordt onderzocht en levert 3 verdachte voorwerpen op:1.een plattegrond van de omgeving van de parkeerplaats met aantekeningen, gemaakt met een pen of stift, 2.een stift, 3.een flinke peuk. Na experimenten op een schietbaan en studie van kogel en kogelbaan blijkt: de dader is een getraind schutter; de schoten zijn op 1,70 m hoogte gelost, de dader is lang. (1 verdachte heeft een lengte van 1,98 m). Er zijn pistolen gevonden na huiszoeking na huiszoeking bij 2 verdachten. Figuur 9: Vingerafdruk. NLT1-v101 Bij het onderzoek naar de moordzaak waarmee je je in deze module bezig houdt, is een sigarettenpeuk gevonden. Zo’n peuk kan biologische sporen bevatten van de man of vrouw die de sigaret heeft gerookt. Om antwoord te geven op de vraag wie de donor van het biologische spoor is, is een vergelijkend DNA-onderzoek dé aangewezen methode. Vervolgens is van tien verdachten DNA-materiaal afgenomen om te achterhalen of de DNA-sporen op de sigarettenpeuk van één van hen afkomstig zijn. Uiteraard levert een match (overeenkomst) tussen het DNA in het spoor en het DNA van een individu nog geen sluitend bewijs dat deze persoon ook de dader is. Daarbij moet terdege rekening gehouden worden met de plaats en de omstandigheden waarin het spoor gevonden is. In de volgende paragrafen krijg je informatie over de technieken van een DNA-onderzoek en de methode om tot een match te komen. Dat is de taak van een forensische expert. Of met deze match uiteindelijk het bewijs geleverd wordt, waarmee een verdachte veroordeeld kan worden, is een taak van justitie. Als informatiebron gebruik je het officiële rapport van het Nederlands Forensisch Instituut getiteld: “De Essenties van forensisch DNAonderzoek.” [Meulenbroek, 2006]. Ook de politie, het openbaar Forensisch onderzoek 39 ministerie, rechters en advocaten gebruiken dit rapport om de noodzakelijke kennis over forensisch DNA-onderzoek op te doen. Voordat je dat rapport gaat bestuderen, moet je enige kennis opdoen of herhalen over de bouw en werking van menselijke cellen. 6.2 Cellen Het lichaam van de mens is opgebouwd uit ruim 10 15 cellen. Te veel om je voor te kunnen stellen. In figuur 10 zie je een menselijke cel afgebeeld. Deze cellen zijn allemaal ontstaan uit één en dezelfde bevruchte eicel. Bij de bevruchting versmelten een eicel en een spermacel. Beter gezegd: de spermacel brengt een kern in in de eicel. Deze kernen versmelten en de eicel kan vervolgens uitgroeien tot een volwassen individu. Als een eicel niet bevrucht wordt, gaat ze te gronde. Met andere woorden: die celkernen zijn belangrijk. Alle cellen die uit de bevruchte eicel ontstaan, bezitten dezelfde kern. Uitzonderingen hierop zijn kernloze cellen, zoals rode bloedcellen, cellen die een aantal kernen bevatten, zoals spiervezels en de geslachtscellen. De geslachtscellen bezitten een ‘halve’ kern. Figuur 10: Een menselijke cel (Bron BioData). Je kunt cellen onder een microscoop bestuderen. Met kleurstoffen kun je de celkern zichtbaar maken (zie de figuren 11a en11b). Vaak worden hiervoor wangcellen gebruikt. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 40 De celkern is een klein bolletje met daarin lange draden, de zogenaamde chromosomen. Bij de mens tref je in de celkern 46 chromosomen aan. Ze zijn twee aan twee gelijk. Er zijn dus 23 paren. Van elk chromosomenpaar is één chromosoom afkomstig uit de spermacel van de vader en het andere chromosoom uit de eicel van de moeder. In figuur 12 zie je een plaatje van de afzonderlijke chromosomen van een mens. Chromosomen zijn opgebouwd uit lange draden (bestaand uit DNA) die op eiwitmoleculen zijn gewikkeld. (zie figuur 13). De erfelijke code zit in het DNA. a b Figuur 11: a. Een kern. De chromosomen zijn niet zichtbaar. b. Tijdens een celdeling worden de chromosomen korter en daarmee zichtbaar (Bron BioData). NLT1-v101 Forensisch onderzoek 41 Figuur 12. De chromosomen van de mens. Een karyogram Het betreft hier het karyogram van een man met het syndroom van Klinefelter. Hij heeft een X-chromosoom teveel. Het 23e chromosomenpaar is bij een vrouw evenals de andere 22 paren aan elkaar gelijk. Bij een man bestaat het 23e paar echter uit één ‘groot’ chromosoom en uit een aanzienlijk kleiner exemplaar. Het grote 23 e chromosoom wordt aangeduid met de hoofdletter X en het kleine met de hoofdletter Y. Met andere woorden een vrouw is XX en een man XY. De X- en Y-chromosomen worden de geslachtschromosomen genoemd. De andere 22 chromosomenparen zijn de zogenaamde autosomale chromosomen. Ze zijn genummerd van 1 t/m 22. De twee chromosomen van één paar worden homologe chromosomen genoemd. Als iemand een afwijkend aantal chromosomen heeft, heeft dat vrijwel altijd ernstige gevolgen. Het bekendste voorbeeld is de aanwezigheid van 3 chromosomen 21. Het gevolg daarvan is het syndroom van Down. Opdracht 6.1. In het karyogram van figuur 3 is een X-chromosoom teveel aanwezig. Deze afwijking wordt het Klinefelter-syndroom genoemd. a Lokaliseer de beide X-chromosomen in het karyogram in figuur 12. b Welke verschijnselen heeft iemand die het Klinefelter syndroom heeft? Het is mogelijk de kern uit een eicel te verwijderen en deze te vervangen door de kern van een volwassen individu. Als deze eicel uitgroeit tot een volwassene, zal deze volwassene dezelfde eigenschappen bezitten als de donor van de kern. We hebben dan een kloon gemaakt. Niet dat we dit al bij mensen kunnen of doen, maar het is al wel gedaan met heel wat diersoorten. Het bekendste voorbeeld is het schaap Dolly. Dat dit mogelijk is, houdt dus in dat alle erfelijke eigenschappen in de kern zitten en dat elke kern in je lichaam dat volledige pakket NLT1-v101 Forensisch onderzoek 42 erfelijke eigenschappen bezit. Uitzondering hierop vormen de geslachtscellen. Figuur 13: De opbouw van een chromosoom tijdens de kerndeling. Het DNA (blauwe draad) is deels op eiwitmoleculen gewikkeld. 6.3 DNA Een DNA molecuul bestaat uit twee draden, zogenaamde strengen die tegen elkaar aanliggen. De strengen zijn elk opgebouwd uit een lange keten van achtereenvolgens een suiker en een fosfaat (figuur 14). De strengen zitten aan elkaar vast via basen. Aan elke suiker zit een base die via waterstofbruggen vastzit aan een base uit de andere streng (figuur 15) De strengen zijn spiraalsgewijs gedraaid. De vorm is de zogenaamde dubbele helix (figuur 16). NLT1-v101 Forensisch onderzoek 43 Figuur 14: Een stukje enkelstrengs DNA (Bron BioData). ` Figuur 15: Tweedimensionaal beeld van een stuk dubbelstrengs DNA (Bron Biodata). Figuur 16: Alfa-helix vorm van DNA (Bron BioData). Er komen in het DNA 4 basen voor: adenine (A), thymine (T), guanine (G) en cytosine (C). Tegenover een A zit altijd een T en tegenover een G altijd een C. (zie de figuren). Als je een DNA molecuul van het ene eind doorloopt naar het andere eind kom je een code tegen bestaande uit een opeenvolging van A’s, T’s, G’s en C’s. (Zie figuur 17). Alle erfelijke eigenschappen zoals oogkleur, haarkleur en huidkleur, lengte, enzovoort liggen vast in deze code. Aangezien mensen niet allemaal dezelfde oogkleur, haarkleur, en huidkleur bezitten, verschilt de erfelijke code per persoon. En dit geldt dus ook voor de andere eigenschappen. Er zijn geen twee mensen met identiek DNA. Zelfs een eeneiige tweeling vertoont verschillen. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 44 Van het DNA zorgt maar 2% voor de erfelijke eigenschappen (haarkleur, en dergelijke). De andere 98% is niet verantwoordelijk voor de erfelijke eigenschappen. Dat noemt men het ‘niet-coderende DNA’. Op dat niet-coderende DNA bestaan sommige plaatsen uit zich herhalende korte DNA-stukjes. Het aantal herhalingen van zo’n kort stukje en de opbouw van zo’n stukje zijn per persoon erg verschillend. Die opbouw van die plaatsen (die hypervariabele gebieden heten) is dus per persoon uniek en daarom bij uitstek geschikt om iemand te identificeren. Als je van een persoon van bijvoorbeeld tien hypervariabele gebieden de code (opbouw, samenstelling) kent, heb je voldoende gegevens om te kunnen vaststellen of op de plaats delict gevonden celmateriaal van die persoon afkomstig is. Figuur 17: Basenvolgorde in een stukje DNA. De suiker-fosfaat keten is aangegeven met zwarte strepen. In feite zijn het de ‘kapstokken’ waaraan de code, de basenvolgorde is opgehangen. (Bron: Werken met Biologie Informatief). 6.4 DNA als bewijsmateriaal Opdracht 6.2. a Lees de tekst op de bladzijden 4 /m 6 van “De essenties van forensisch DNA-onderzoek – het DNA-profiel”. b Verwerk de belangrijkste punten van die bladzijden in een korte samenvatting. Opdracht 6.3. a Noem drie biologische sporen die geschikt zijn om een DNA-profiel van te maken. b Leg uit waarom je DNA uit wangslijmcellen van een verdachte kunt gebruiken om te bepalen of het bloed dat gevonden is op de plaats delict van de verdachte is. Opdracht 6.4. Op pagina 4 staat beschreven dat voor het maken van een DNA-profiel de hypervariabele gebieden in het DNA worden bestudeerd. Deze gebieden liggen op het “niet-coderende DNA”. Wat betekent de term “niet-coderend DNA”? “Wel coderend DNA” bevat je erfelijke eigenschappen. Dit noemen we de “genen”. De genen beslaan slechts 2% van je gehele DNA. Het gaat misschien tegen je gevoel in, maar de volgorde van de bouwstenen van het “wel coderende DNA” verschilt zo weinig per individu dat het ‘wel coderende DNA’ niet geschikt is om er een uniek DNA-profiel van te maken. De genen van alle mensen lijken dus verschrikkelijk veel op elkaar. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 45 Opdracht 6.5. Wat is de kenmerkende eigenschap van de hypervariabele gebieden in het DNA, die ze uitermate geschikt maakt voor een vergelijkend DNAonderzoek? Leg dit uit door middel van een tekening van deze gebieden bij twee verschillende personen. 6.5 Zelf wangslijmvliescellen bekijken en je eigen DNA isoleren Een biologisch spoor kan bestaan uit bloed, sperma, haren, speeksel of andere lichaamscellen. Hieruit wordt het DNA geïsoleerd. Van verdachte personen worden vrijwel altijd cellen uit het wangslijmvlies gebruikt om DNA te isoleren. Deze cellen zijn namelijk eenvoudig af te nemen. DNA uit wangslijmvliescellen Om een indruk te krijgen hoe een cel en een celkern er uit zien gaan we een practicum doen, waarbij je met behulp van de microscoop je eigen wangslijmvliescellen bestudeert. In dit practicum kijk je naar je eigen celkern en dus naar je eigen DNA. Experiment 6.1. Wangslijmvliescellen (vers). Benodigdheden Een wattenstaafje. Een microscoop en prepareermateriaal. Methyleenblauw en een druppelpipet. Uitvoering Schraap met het wattenstaafje langs de binnenkant van je wang. Maak van het schraapsel een preparaat in een druppel methyleenblauw. Bekijk het preparaat bij een vergroting van 100x. Je ziet wangslijmvliescellen liggen. De kern is blauwgekleurd door methyleenblauw. Bekijk een cel bij een vergroting van 400x en maak er een tekening van. Geef de celkern aan in je tekening. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 46 Tekening cellen wangslijmvlies vers (400x) Experiment 6.2. Wangslijmvliescellen in biologisch spoor (één week oud). Biologische sporen op de plaats delict staan bloot aan verval. Overal op aarde staan proteasen en DNasen klaar om het biologische materiaal aan te tasten, wat kan resulteren in een onvolledig DNAprofiel. In deze proef onderzoeken we de structuur van het wangslijmvlies na 7 dagen. Benodigdheden Een wattenstaafje. Een microscoop en prepareermateriaal. Methyleenblauw (en een druppelpipet). Uitvoering Schraap met het wattenstaafje langs de binnenkant van je wang en strijk het materiaal uit op een voorwerpglas. Droog het materiaal aan de lucht en bewaar het 7 dagen in een koelkast. Maak daarna een preparaat in een druppel methyleenblauw. Bekijk het preparaat bij een vergroting van 100x. Bekijk een cel bij een vergroting van 400x en maak er een tekening van. Geef de celkern aan in je tekening. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 47 Tekening cel wangslijmvlies na 7 dagen (400x) Opdracht 6.6. Beschrijf welke verschillen je ziet tussen de structuur van verse wangslijmvliescellen en de structuur van cellen van een week oud. Experiment 6.3. Je eigen DNA isoleren uit wangslijmvliescellen Benodigdheden: 10 ml zoutoplossing van 0,9% NaCl (9 gram keukenzout in een liter water) 1 gram Na Cl (keukenzout) Een plastic bekertje Een plastic of glazen reageerbuis 5 ml 25% zeepoplossing (25 ml afwasmiddel plus 75 ml water) Een paar druppels lenzenvloeistof Een waterbad van 50 graden Celsius 15 ml ijskoude ethanol 95% (bewaar in de vriezer of op ijs tot je het gebruikt) Pipet of haakje om de sliertjes DNA uit de vloeistof te zuigen Uitvoering: Neem 10 ml zoutoplossing in je mond. Spoel het goed door je mond en kauw met je kiezen langs de binnenkant van je wang om zo veel mogelijk cellen los te schrapen. Spuug de zoutoplossing met de cellen terug in het bekertje. Voeg 5 ml zeepoplossing toe. Mix voorzichtig 1 minuut door het bekertje te zwenken. Voorkom de vorming van bellen. Voeg drie druppels lenzenvloeistof toe, mix even en plaats de buis vijf minuten in het waterbad. Voeg 1 gram NaCl toe en mix nogmaals 1 minuut. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 48 Giet vervolgens voorzichtig langs de rand 15 ml ijskoude ethanol bovenop de vloeistof. Houd de buis een beetje scheef en zorg dat er twee lagen ontstaan. In de bovenste laag (ethanol) worden de slierten DNA zichtbaar. Vis je eigen DNA met een pipet of haakje uit de buis. Je kunt je eigen DNA in een beetje ethanol in een goed afsluitbaar buisje bewaren. Hieronder vatten we samen welke processen zich in experiment 6.3 afspelen: 1. Cellen verzamelen Om DNA zichtbaar te kunnen maken, hebben we cellen nodig. In de eerste stap worden deze verzameld uit wangslijmvlies. Wangslijmvliescellen worden regelmatig vervangen en delen daarom een of twee keer per dag. Door goed te kauwen en te spoelen, kun je duizenden cellen verzamelen. Je hebt zoveel cellen nodig, omdat je het DNA uit 1 cel niet kunt zien. Een kluwen van het DNA uit duizenden cellen kunnen we wel zichtbaar maken. 2. De cellen openbreken (lysis) Het DNA zit nu nog netjes opgeborgen in de kern van de cel. De cel moet dus eerst kapotgemaakt worden om het DNA te verkrijgen. De buitenste rand van de cel, de celmembraan, bestaat uit vetten en eiwitten. Door zeep toe te voegen, maken we de membraan kapot en springt de cel open. Dit wordt lysis genoemd. 3. Eiwitten afbreken Behalve DNA en kapotte membranen, zijn ook andere celonderdelen vrijgekomen. Allerlei relatief grote eiwitten kunnen de zuivering van het DNA verstoren. In lenzenvloeistof zitten enzymen die eiwitten afbreken. (Ze zorgen er voor dat de eiwitten uit je oogvocht zich niet ophopen op je lenzen) Door deze enzymen toe te voegen, knippen we alle eiwitten in de oplossing in stukjes. De enzymen werken het beste bij 50 graden Celsius. Daarom moeten de buisjes even bij die temperatuur blijven staan. 4. Het DNA minder oplosbaar maken We maken het DNA minder oplosbaar door zout toe te voegen. DNA is tot dit punt in het proces negatief geladen. Hierdoor kan het in water oplossen en zie je het niet. Wanneer zout (natriumchloride) wordt toegevoegd aan de oplossing, wordt het DNA neutraal van lading. Het kan dan een beetje gaan klonteren en dat is noodzakelijk voor de volgende stap. 5. DNA zichtbaar maken DNA kan niet oplossen in alcohol. Waar het met alcohol in aanraking komt, gaat het 'uit oplossing'. Bovendien geldt: hoe kouder de alcohol, des te onoplosbaarder het DNA. Vergelijk het met suiker in thee: in warme thee lost suiker makkelijker op dan in ijsthee. De NLT1-v101 Forensisch onderzoek 49 witte draden die zich vormen, zijn duizenden aan elkaar geplakte DNA-strengen. (Deze tekst is een bewerking van de procesbeschrijving van het practicum “genes in a bottle”. Bron: onderwijsbureau “de praktijk” www.praktijk.nu). 6.6 De techniek om een DNA-profiel te maken Opdracht 6.7. a Lees de tekst op de bladzijden 7 /m 9 van “De essenties van forensisch DNA-onderzoek – het DNA-profiel”. b Verwerk de belangrijkste punten van deze bladzijden in een korte samenvatting. Opdracht 6.8. Geef een beschrijving van de onderstaande termen: a Short Tandem Repeat b Locus c DNA-kenmerk d DNA-profiel Als je een DNA-profiel wilt maken van het DNA van bijvoorbeeld een verdachte, zul je dus per locus moeten bepalen uit hoeveel herhalingen deze locus bestaat. Het is helaas niet mogelijk om dit te bepalen door het DNA onder een microscoop te bekijken. Op de eerste plaats bevat het spoor vaak zo weinig DNA dat je het zelfs onder een microscoop niet zichtbaar kunt maken en op de tweede plaats zou je dan alle chromosomen zien. Je zou geen idee hebben waar de locus die jij wilt onderzoeken zich bevindt. Zoals je op pagina 7 van de brochure “De Essenties van forensisch DNA-onderzoek” hebt gelezen, moeten uit het geïsoleerde DNA de te onderzoeken loci vermeerderd worden om te bepalen uit hoeveel herhalingen (repeats) ze bestaan. De techniek die men hiervoor gebruikt heet de polymerase kettingreactie, ook wel afgekort als PCR (Polymerase Chain Reaction). Met deze techniek is het mogelijk om van het stuk DNA dat je wilt onderzoeken, meer dan één miljard kopieën te maken. Pas als je door middel van de PCR-techniek meer dan één miljard kopieën van alle loci hebt gemaakt kun je ze analyseren, zodat er en piekenpatroon uitkomt, zoals in illustratie 4 van de brochure te zien is. 6.7 De PCR-techniek Uit het geïsoleerde DNA kunnen alle elf loci tegelijk gekopieerd worden door middel van één PCR-reactie. Om te PCR-techniek uit te leggen, nemen we een voorbeeld waarin je slechts één locus zou willen kopiëren. Stel dat je het aantal herhalingen van locus TH01 op chromosoom 11 van een verdachte wilt onderzoeken. Om te weten waar het kopiëren NLT1-v101 Forensisch onderzoek 50 moet beginnen en waar het moet eindigen, moet je weten hoe de DNA-volgorde er uit ziet van het DNA dat vlak voor en vlak na de herhalingen in TH01 zit. Het aantal herhalingen in TH01 verschilt per persoon, maar de stukken die daar omheen zitten, blijken bij iedereen identiek (zoals eerder vermeld is 99,9% van het DNA van alle mensen identiek) Schematisch zien de twee ketens van elk chromosoom bij locus TH01 er zo uit: Locus HT01 op chromosoom 11 ATGATACTGACTGAC TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT TCAT AGTCTACTAGTAAG TACTATGACTGACTG AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA AGTA TCAGATGATCATTC 6 herhalingen op het ene chromosoom ATGATACTGACTGAC TCAT AGTCTACTAGTAAG TACTATGACTGACTG AGTA TCAGATGATCATTC TCAT TCAT TCAT AGTA AGTA AGTA TCAT TCAT TCAT TCAT AGTA AGTA AGTA AGTA 8 herhalingen op het andere chromosoom De flankerende stukken zijn op beide chromosomen (en zelfs bij alle mensen) gelijk! Als je de code van de flankerende stukken weet, moet je het beginstukje en het eindstukje (vlak voor en achter de locus) door de PCR-leverancier laten maken. Deze korte stukjes DNA van 15 bouwstenen, de zogenaamde primers, passen precies op het begin en eind van de locus die je wilt kopiëren. Als je de primers toevoegt aan het DNA dat je geïsoleerd hebt, plakken de primers precies voor en achter de locus aan het DNA. Ze passen namelijk maar op één plek. Dat komt doordat een T alleen tegenover een A past en een G alleen tegenover een C. De primers geven als een soort vlaggetjes aan waar de locus begint en eindigt, zodat alleen de locus die tussen de twee primers ligt, gekopieerd wordt. De primers bepalen dus welke locus je kopieert. Het kopiëren begint als je het enzym DNA-polymerase en de DNAbouwstenen (de nucleotiden A, C, G en T) toevoegt. Alleen op de plaats waar een primer aan het DNA geplakt zit, kan het enzym beginnen met kopiëren. Het enzym DNA-polymerase plakt de juiste DNA-bouwstenen op de juiste plek, dus een A tegenover een T en een C tegenover een G. In de figuren hieronder zie je de PCR-reactie in vier fases afgebeeld. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 51 95 °C Stap 1: de twee strengen DNA laten los bij 95 °C 55 °C Stap 2: de primers hechten bij 55 °C precies op de plaats waar ze passen 72 °C Stap 3: bij 72 °C verlengt het enzym DNApolymerase het DNA vanaf de primers 72 °C Stap 4: aan het einde van de eerste cyclus heb je twee identieke stukken DNA. Figuur 18. 1. De locus die je wilt kopiëren bestaat uit een dubbele streng nucleotiden (plaatje 1). 2. De twee strengen laten los als de temperatuur boven 90 °C komt. Na afkoelen tot 55 °C kunnen de primers vastplakken op de plek waar ze passen (plaatje 2). 3. Bij 72 °C doet het enzym DNA-polymerase vervolgens zijn werk en zet de juiste nucleotiden op de juiste plek (plaatje 3). NLT1-v101 Forensisch onderzoek 52 4. Het eindresultaat is 2 identieke stukken DNA (plaatje 4). Vervolgens begint de cyclus weer opnieuw: de temperatuur wordt verhoogd tot 95°C en alle strengen laten los. Nadat de primers gehecht zijn (bij 55°C) en vanaf die plek het DNA weer verdubbeld is (bij 72°C) heb je vier identieke stukken DNA, enzovoort… Het PCR-apparaat is nodig om steeds de juiste temperatuur voor het DNA en het enzym in te stellen. Door de temperatuur te variëren kan de hele cyclus (plaatje 1 t/m 4) meerdere keren achter elkaar uitgevoerd worden. Na 25 cycli heb je genoeg kopieën van de locus om te bepalen uit hoeveel herhalingen de locus bestaat. Figuur 19: Het PCR-apparaat zorgt voor de juiste temperatuur Opdracht 6.9. Bekijk nu drie verschillende filmpjes over PCR via de onderstaande link, zodat je het principe helemaal door krijgt. http://edicionmicro.usal.es/Web/educativo/biblioteca/simulacion.alu/huesca.pc r/pcr.htm http://www.biol.unizh.ch/filme/molekulare_zellbiologie/animatio ns/PCR.html http://spine.rutgers.edu/cellbio/flash/pcr.htm Opdracht 6.10. a Maak een lijst met benodigdheden (stoffen en apparaten) die moet je hebben om een PCR uit te kunnen voeren. b Wat zijn de twee redenen dat je de PCR techniek moet toepassen om een DNA-profiel te kunnen maken? 6.8 Het bepalen van het aantal herhalingen: In de tekst op pagina 7 van het NFI-rapport staat dat de DNA-analyseapparatuur de DNA-kenmerken als pieken weergeeft. Maar hoe komt dit piekenpatroon tot stand? Tot nu toe heb je geleerd hoe de PCRtechniek van een locus één miljard kopieën kan maken. Maar hoe bepaal je vervolgens het aantal herhalingen van de loci in het DNA? In hoofdstuk 3 heb je geleerd hoe chromatografie werkt. Om te bepalen uit hoeveel herhalingen de locus bestaat die je wilt onderzoeken, gebruik je ook een chromatografietechniek. Zodra de PCR-reactie voltooid is (30 cycli duren ongeveer 3 uur) is het eindresultaat een klein buisje met vloeistof. In die vloeistof zijn de miljarden stukjes DNA die tijdens de PCR-reactie zijn gemaakt opgelost; dit noemen we het PCR-product. Daaraan kun je met het blote oog dus niets zien. Om te bepalen uit hoeveel herhalingen de kopieën (en dus ook de originele locus) bestaat, breng je deze vloeistof boven in een heel dunne chromatografiekolom. DNA is negatief geladen. Om de DNA-stukjes door de kolom te “trekken”, breng je over de kolom een spanning aan. De negatieve pool sluit je boven aan en de positieve pool beneden. De DNA-stukjes worden door de positieve pool aangetrokken en bewegen door de kolom naar beneden. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 53 Aan het uiteinde van de chromatografiekolom detecteert een laser of er DNA uit de kolom komt. Het apparaat meet dus hoe lang de DNA stukjes er over doen om door de kolom heen te stromen. Het materiaal waarvan de kolom gemaakt is, zorgt ervoor dat lange stukken (dus met meer herhalingen) er langer over doen om door de hele kolom te komen dan korte stukjes (met minder herhalingen). De tijd dat de DNA-stukjes in de kolom zitten is dus een maat voor het aantal herhalingen. Figuur 20: Een schematische weergave van de chromatografiekolom om de DNA-fragmenten te scheiden. Opdracht 6.11. a Na de PCR-reactie waarin je locus HT01hebt gekopieerd, is de vloeistof uit het PCR-apparaat op de kolom gebracht. Dit is in de bovenstaande tekening schematisch weergegeven. In de tweede tekening zie je dat de vloeistof twee verschillende PCR-producten bevat. Geeft in de tekening aan welke zwarte stip de kopieën van de locus met 6 herhalingen weergeeft en welke de kopieën van de locus met 8 herhalingen. b De laser staat niet in de tekening weergegeven. Stel dat het PCRproduct van HT01 met 6 herhalingen er 10 seconde over doet om door de kolom heen te lopen en het PCR-product met 8 herhalingen 12 seconde. Teken het signaal dat de laser detecteert vanaf het moment dat de vloeistof op de kolom wordt gebracht. Op de x-as zet je de tijd en op de y–as de hoeveelheid DNA die de laser detecteert. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 54 Je hebt in de vorige opdracht het DNA-profiel getekend van een analyse van één locus, namelijk HT01. Je hebt met de PCR-techiek en kolomchromatografie bepaald deze persoon het DNA-kenmerk 6/8 voor deze locus heeft. Opdracht 6.12. Teken exact onder dit piekenpatroon het patroon van een verdachte met het kenmerk 8/8 op locus HT01. Het bepalen één DNA-kenmerk is uiteraard niet genoeg. Zoals je in het NFI rapport in illustratie 3 kunt zien, bestaat een volledig DNAprofiel uit tien DNA-kenmerken plus één geslachtskenmerk. Hieronder is het piekenpatroon van een volledig DNA-profiel te zien. Opdracht 6.13. Stel dat je niet het DNA kenmerk van LH01 maar van D2S1338 zou willen bepalen. Je zou daarvoor slechts één verandering hoeven toe te passen in de PCR-techniek. Wat is er anders in een PCR voor D2S1338 ten opzicht van een PCR voor LH01? De vraag is natuurlijk hoe je de PCR-techniek en de kolomchromatografie moet uitvoeren om niet één DNA-kenmerk, maar alle elf DNA-kenmerken te bepalen. Als je de essentie van beide technieken hebt begrepen, kun je hiervoor zelf een plan van aanpak opstelen. Opdracht 6.14. Beschrijf hoe je uit het gesoleerde DNA van een verdachte een DNAprofiel van alle elf DNA-kenmerken maakt. Beschrijf waarin deze stappen verschillen van het analyseren van één DNA-kenmerk. 6.9 Een volledig DNA-profiel Opdracht 6.15. a Lees in het NFI-rapport “de essentie van forensisch DNAonderzoek” de bladzijden 10 t/m 13. b Verwerk de belangrijkste punten van deze bladzijde in een korten samenvatting. Opdracht 6.16. Zoals je in het rapport bij illustratie 6 hebt kunnen lezen, worden de DNA-kenmerken van een profiel als cijfercode weergegeven zodat ze in een databank kunnen worden opgeslagen. Maak een tabel met de cijfercode van het bovenstaande piekenpatroon. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 55 Opdracht 6.17. In het meest ideale geval kun je van een biologisch spoor een volledig DNA-profiel maken. Vaak levert een spoor echter niet van alle loci het DNA-kenmerk. Je spreekt dan van een onvolledig profiel. Hoe kun je verklaren dat je uit een dergelijk DNA-spoor niet alle DNAkenmerken kunt kopiëren met de PCR-techniek, terwijl je wel voor alle loci de benodigde primers toevoegt? Opdracht 6.18. Het kan ook voorkomen dat uit een DNA-spoor blijkt dat er DNA van meerdere personen in het spoor aanwezig zijn. Er is dan sprake van een mengprofiel. Hoe kun je aan het piekenpatroon zien dat er sprake is van een mengprofiel? Opdracht 6.19. Van een spoor sperma op de plaats delict kan een DNA-profiel gemaakt worden. Spermacellen bevatten echter van elk chromosoom maar één in plaats van twee exemplaren. Waarom ontstaan er uit een spermaspoor toch een volledig DNAprofiel (dus twee kenmerken per locus)? 6.10 De DNA-databank en het vergelijken van profielen Om de bewijswaarde van gelijke DNA-profielen te bepalen, is het van belang te weten hoe groot de kans is dat de DNA-profielen bij toeval gelijk zijn. Het antwoord op deze vraag wordt uitgedrukt in de 'frequentie' waarmee een DNA-profiel (van het sporenmateriaal) in de populatie voorkomt. De berekening is gebaseerd op populatiegenetische gegevens. Een belangrijk gegeven is hoe vaak een DNA-kenmerk in de populatie voorkomt. Dit is de verwachte frequentie van het DNA-kenmerk. In Tabel 1 en Tabel 2 zijn de frequenties van de verschillende DNAkenmerken in de Nederlandse bevolking (NL) weergegeven. In tabel 1 is bijvoorbeeld te zien dat 21 herhalingen op locus D2S1338 in Nederland een frequentie heeft van 0,015. Dat betekent dat 1,5% van de Nederlandse bevolking dat kenmerk heeft. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 56 Tabel 1: Frequenties van DNA-kenmerken D2S1338, D3S1358, FGA, D8S1179 en THO Freq. D2S1338 NL D3S135 8 Freq NL FGA D8S117 Freq. Freq. NL 9 NL THO Freq. Nl 15 0,000 12 0,000 18 0,013 8 0,019 5 0,006 16 0,048 13 0,002 18.2 0,000 9 0,011 6 0,225 17 0,203 14 0,091 19 0,058 10 0,078 7 0,219 18 0,076 15 0,281 19.2 0,000 11 0,087 8 0,104 19 0,128 16 0,253 20 0,145 12 0,147 9 0,132 20 0,171 17 0,193 21 0,177 13 0,346 9.3 0,307 21 0,015 18 0,167 22 0,173 14 0,180 10 0,006 22 0,030 19 0,011 22.2 0,015 15 0,102 23 0,097 20 0,002 23 0,136 16 0,028 24 0,095 23.2 0,006 17 0,002 25 0,117 24 0,158 18 0,000 26 0,017 25 0,074 27 0,002 25.2 0,000 26 0,028 27 0,013 28 0,002 29 0,000 31.2 0,000 45.2 0,000 Tabel 2: Frequenties van de DNA-kenmerken VWA, D16S539, D18S51, D19S433 en D21S11 vWA Freq. NL D16S539 Freq. NL D18S51 Freq. NL D19S433 Freq. NL D21S11 Freq. NL 11 0,000 8 0,015 9 0,000 9 0,000 27 0,017 13 0,000 9 0,123 10 0,011 10 0,002 28 0,180 14 0,067 10 0,067 11 0,006 11 0,004 29 0,223 15 0,076 11 0,340 12 0,134 12 0,061 29.2 0,000 16 0,203 12 0,279 13 0,108 12.2 0,000 30 0,271 17 0,303 13 0,162 14 0,182 13 0,255 30.2 0,030 18 0,223 13.3 0,000 15 0,117 13.2 0,011 31 0,078 19 0,110 14 0,013 16 0,152 14 0,359 31.2 0,074 20 0,013 15 0,000 17 0,141 14.2 0,032 32 0,011 21 0,004 18 0,071 15 0,165 32.2 0,091 19 0,039 15.2 0,037 33 0,002 20 0,026 16 0,037 33.1 0,000 21 0,006 16.2 0,026 33.2 0,022 22 0,004 17 0,002 34 0,000 23 0,000 17.2 0,006 34.2 0,000 25 0,002 18.2 0,002 35 0,000 35.2 0,002 36 0,000 Bij vergelijkend DNA-onderzoek vergelijkt een forensisch onderzoeker DNA van een biologisch spoor met dat van een verdachte, een slachtoffer of betrokkenen. Hierbij zijn twee resultaten denkbaar: of NLT1-v101 Forensisch onderzoek 57 de DNA-profielen verschillen, of ze zijn aan elkaar gelijk. Verschillen de DNA-profielen van elkaar, dan betekent dit dat de persoon niet de donor is van dit spoor. Als het DNA-profiel van het spoor overeenkomt met dat van een persoon, dan spreekt men van een 'match'. De kans dat (een niet-verwant) persoon per toeval het betreffende volledige DNA-profiel heeft, is minder dan één op een miljard. Dit betekent dat het biologische spoor in hoge mate van waarschijnlijkheid afkomstig is van de verdachte. Opdracht 6.20. a Stel, een profiel verschilt op één DNA-kenmerk en al de andere DNA-kenmerken zijn gelijk. Moet dan de verdachte uitgesloten worden als donor van dit spoor? Geef een verklaring voor je antwoord. b Familieleden vertonen veel overeenkomsten in DNA-profiel. Geef hiervoor een verklaring. 6.11 Berekende frequentie va een DNAprofiel De berekende frequentie is de maat voor de zeldzaamheid van een vastgesteld DNA-profiel in de populatie. De berekende frequentie is feitelijk de kans dat een willekeurig gekozen, niet aan de matchende verdachte verwante, persoon hetzelfde DNA-profiel heeft als dat van het spoor. Bij willekeurige voortplanting is de kans dat een DNA-kenmerk wordt doorgegeven aan de volgende generatie, groter naarmate het DNAkenmerk vaker in de populatie voorkomt. Elk DNA-kenmerk heeft binnen een populatie een eigen frequentie. Als er geen andere beïnvloedende factoren zijn (bijvoorbeeld mutatie, emigratie of immigratie), blijven de frequenties binnen een (grote) populatie, zoals in Nederland, door de generaties heen constant. Deze wetmatigheid wordt de regel van Hardy-Weinberg genoemd en kan wiskundig worden afgeleid. Opdracht 6.21. a Bestudeer tabel 1. Wat is de frequentie van DNA-kenmerk 18 op locus D2S1338? b Wat is de som van alle frequenties (in Nederland) van de kenmerken op locus D2S1338? Geef hiervoor een verklaring. Zoals eerder gezegd, bij de mens is het DNA verdeeld over 23 paren DNA-moleculen. Van elk paar is één DNA-molecuul geërfd via de vader en één via de moeder. Een persoon kan dus in locus D2S1338 maximaal twee verschillende DNA-kenmerken bezitten. Neem bijvoorbeeld de DNA-kenmerken 17 en 18. Genetisch gezien kunnen er bij bevruchting ten aanzien van beide DNA-kenmerken 4 combinaties gevormd worden: 17/17 17/18 18/17 NLT1-v101 Forensisch onderzoek 58 18/18 De frequentie waarmee elke combinatie voorkomt is een product van de frequenties van de beide DNA-kenmerken. Stel nu bij een persoon zijn op locus D2S 1338 DNA-kenmerken 17 en 18 waarneembaar. DNA-kenmerk 17 komt in de bevolkingsgroep voor met een frequentie van 0,203 (20,3% (ofwel 1 op de 5)). DNA-kenmerk 18 komt voor met een frequentie van 0,076 (7,6% (ofwel 1 op 13,2)). De berekening van de frequentie van voorkomen van deze combinatie van DNA-kenmerken van dat locus, is dan als volgt: 0,203 (20,3%) x 0,076 (7,6%) = 0,015 (1,5%). Omdat zoals hierboven beschreven, er voor deze DNAkenmerkencombinatie twee mogelijkheden zijn: 17/18 en 18/17 (kenmerk 17 is van de vader geërfd en kenmerk 18 van de moeder, of andersom: kenmerk 18 is van de moeder geërfd en kenmerk 17 van de vader) is een vermenigvuldiging met een factor twee nodig. De berekende frequentie van de DNA-kenmerkencombinatie 17 en 18 van dat locus is 2 x 1,5% = 3% (2 x 0,015 = 0,03). Opdracht 6.22. a Bereken op basis van boven beschreven gegevens voor locus D2S1338 de frequentie van de DNA-kenmerkcombinatie (17/17). b Reken ook uit wat de frequentie is van de DNA-kenmerkcombinatie (18/18). Figuur 21: Het piekenpatroon van een volledig DNA-profiel. Bij analyse van een DNA-spoor worden de verschillende DNAkenmerken van de loci weergegeven als pieken (zie figuur). De hoogte en breedte van een piek is een maat voor de hoeveelheid DNA.de bovenstaande figuur is een weergave van een DNA-profiel met de tien genoemde loci, met voor elk locus één piek. Voor het locus met de code 'VWA' is er bijvoorbeeld één piek zichtbaar (vijftien). Deze persoon heeft hier op beide DNA-moleculen het DNA-kenmerk vijftien. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 59 Opdracht 6.23. Waarom is in het bovenstaande DNA-profiel de piek bij locus D3S1358 ongeveer twee keer zo klein als de twee pieken bij locus VWA? Een DNA-profiel bevat altijd een kenmerk dat aangeeft of de persoon een man of een vrouw is. Bij een man geeft dat kenmerk namelijk twee pieken, weergegeven als X en Y. Bij een vrouw is er op deze plaats één piek, weergegeven als X. Opdracht 6.24. Is het bovenstaande DNA-profiel in afkomstig van een man of van een vrouw? Een DNA-profiel wordt berekend door de frequenties van de DNAkenmerkencombinaties die van de afzonderlijke loci zijn bepaald met elkaar te vermenigvuldigen. Een voorbeeld hiervan zie je in Tabel 3. Voor alle loci zijn de frequentie van DNA-kenmerken berekend. Tabel 3: Schematische weergave van DNA-profiel met bijbehorende frequenties Locus Locus bevindt zich op.. Mogelijk DNAkenmerk Frequentie D2S1338 D3S1358 FGA D8S1 179 TH01 VWA D16S539 D18S51 D19S4 33 D21S11 XY Chromosoom 2 15/15 9,6% Chromosoom 3 17/18 14,3% Chromosoom 4 10/13 2,9% Chromosoom 8 19/25 3,7% Chromosoom 11 10/11 1,9% Chromosoom 12 28/31.2 3,4% Chromosoom 16 14/15 5% Chromosoom 18 13.2/14 2,1% Chromosoom 19 6/8 5,5% Chromosoom 21 21/23 5,6% X op X-chromosoom Y op Y-chromosoom Door alle frequenties met elkaar te vermenigvuldigen kun je de kans dat een persoon toevallig hetzelfde DNA heeft, berekenen. In dit geval is dat: 0,096 x 0,143 x 0,029 x 0,037 x 0,019 x 0,034 x 0,05 x 0,021 x 0,055 x 0,056 = 3,08 x 10−14. Voor een volledig DNA-profiel, dat bestaat uit tien loci, is de frequentie altijd lager dan 1 op een miljard. Opdracht 6.25. Stel dat een spoor slechts een gedeeltelijk profiel oplevert. Alleen de loci D2S1338, FGA, TH01 en VWA zijn bekend. Het profiel ziet er als volgt uit: Locus DNA-kenmerk D2S1338 17 / 20 FGA 21 / 22 TH01 9,3 / 9,3 VWA 16 / 17 a Bereken op basis van de gegevens in tabel 1 en 2 de kans dat een persoon per toeval dezelfde DNA-kenmerken heeft. b Wat zegt dit over de bruikbaarheid van dit gedeeltelijke profiel? NLT1-v101 Forensisch onderzoek 60 6.12 Wat gebeurt er nu en wat kan er mogelijk in de toekomst? DNA databanken: Het DNA-profiel van een verdachte of spoor is feitelijk een digitaal bestand waarin de gegevens van het piekenpatroon, zoals te zien in illustratie 4 in het NFI rapport, is opgeslagen. Een DNA-databank is de verzameling van DNA-profielen die volgens de wet bewaard mogen worden. Een DNA-databank bevat dus geen DNA, maar alleen digitale bestanden met dergelijke piekenpatronen. Het celmateriaal waaruit het DNA-profiel gemaakt is, mag echter wel net zo lang bewaard worden als het profiel zelf. In de DNA-databank staan de DNA-profielen, van verdachten, veroordeelden en gevonden sporen van onopgeloste misdrijven. Misdrijven oplossen wordt zo steeds gemakkelijker. In ons land houdt het Nederlands Forensisch Instituut, het NFI, een DNA-databank bij. Daarin zijn DNA-profielen opgenomen van verdachten, en van biologische sporen van onopgeloste zaken. De profielen van verdachten die worden veroordeeld, blijven in de DNAdatabank. Het NFI verwijdert de profielen van verdachten die vrijgesproken worden of niet langer verdacht zijn. Toch groeit de databank van het Nederlands Forensisch Instituut snel en ze bevat nu (2007) DNA-profielen van ruim duizend verdachten. Onderzoekers vergelijken nieuwe DNA-profielen altijd met profielen in de DNA-databank. Soms komt het profiel van een biologisch spoor overeen met dat van een bekende verdachte. Soms leidt dit tot het koppelen van twee misdrijven, als blijkt dat het DNA-profiel van een biologisch spoor uit een zaak overeenkomt met een dat van een andere zaak. Privacy De Wet Bescherming Persoonsgegevens is van toepassing op de DNAdatabank. Het NFI mag daarom DNA-profielen van mensen die niet verdacht worden, zoals getuigen en slachtoffers, niet opnemen in de DNAdatabank. Ook bij een DNA-bevolkingsonderzoek worden de DNAprofielen van de vrijwilligers niet in de DNA-databank opgenomen maar alleen vergeleken met het profiel van het ene misdrijf. En volgens de wet moet het NFI, als ze een DNA-profiel verwijdert uit de databank, ook het celmateriaal van de desbetreffende persoon vernietigen. Internationale DNA-uitwisseling Forensische laboratoria in Europa werken steeds beter samen. Er komen in Europa steeds meer landen met een DNA-databank en ze gebruiken allemaal dezelfde manier om de DNA-profielen te maken, zodat ze deze ook met de buitenlandse profielen kunnen vergelijken. Wat brengt de toekomst? NLT1-v101 Forensisch onderzoek 61 De Britse DNA-databank bevat inmiddels DNA-profielen van meer dan twee miljoen personen. Alle DNA-profielen komen erin, ongeacht of men is veroordeeld of niet. Met deze grote DNA-databank zijn veel misdaden opgelost. Guiliani, de ex-burgemeester van New York gaat nog verder en stelde voor om van alle baby's een DNA-profiel te laten maken. Waar gaat het naartoe? Pro en contra Voorstanders pleitten ervoor dat de samenleving veiliger zal zijn als ieders DNA in zo'n databank staat. Tegenstanders vrezen voor hun privacy en zijn bang dat rechters en jury’s DNA als onomstotelijk bewijs gaan beschouwen. Bovendien zijn ze bang dat je al wordt verdacht als je weigert DNA te laten afnemen. Waar is dan het 'onschuldig tot het tegendeel is bewezen' heengegaan? (bron: www.watisgenomics.nl) Opdracht: 6.26. a Zoek op www.DNAsporen.nl hoeveel DNA-profielen van sporen en verdachten momenteel in de databank van het NFI zijn opgeslagen. b Ga op www.DNAsporen.nl na welke DNA-profielen in Nederland in een DNA-databank worden bewaard en hoe lang ze daarin mogen blijven. Welke DNA-profielen worden niet in de databank opgenomen? Wat is jou mening over dit onderscheid? c In de zaak die in deze module behandeld wordt zijn elf DNAprofielen gemaakt. Één van het spoor (de peuk) en tien van verdachten. Welke profielen zullen in de databank komen? Uiterlijke kenmerken: Een DNA-profiel wordt gemaakt door een aantal short tandem repeats te analyseren met behulp van de PCR-reactie. Je kunt uit een DNAprofiel dus geen uiterlijke kenmerken of erfelijke eigenschappen, zoals mogelijke ziektes, van een persoon achterhalen. Je kopieert met de PCR-techniek immers alleen een aantal stukken uit het “nietcoderende” DNA. Het enige kenmerk dat je wel kunt bepalen, is het geslacht, omdat je in het profiel kunt zien of er twee X-chromosomen (vrouw) of een X en een Y-chromosoom aanwezig zijn (man). Toch zou je je voor kunnen stellen dat je uit iemands DNA ook een aantal kenmerken zou kunnen afleiden die voor het oplossen van een misdrijf kunnen helpen. Haarkleur, oogkleur of huidskleur zouden de opsporing behoorlijk kunnen vereenvoudigen. Dit is momenteel technisch nog niet mogelijk, maar dat zal wellicht snel veranderen. Opdracht 6.27. Stel dat het technisch mogelijk zou zijn om allerlei persoonskenmerken de bepalen aan de hand van een DNA-analyse. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 62 Formuleer met een viertal een eigen wetsvoorstel waarin je aangeeft waar volgends jullie de grens gelegd moet worden bij het vaststellen van persoonskenmerken uit het DNA.: Welke eigenschappen zouden wel en welke niet bepaald mogen worden? Aan welke randvoorwaarden moet dan in ieder geval voldaan worden om de privacy te waarborgen? Presenteer dit wetsvoorstel en bespreek de verschillen met de voorstellen van andere voorstellen. Opdracht 6.28. In 2003 is er in Nederland een wet aangenomen die regelt wat wel en wat niet bepaald mag worden in een forensisch DNA-onderzoek. Lees de onderstaande tekst. Wetsvoorstel Op 1 september 2003 is de wet "DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken" van kracht geworden die het juridisch mogelijk maakt om, uitgaande van DNA dat in biologisch sporenmateriaal is aangetroffen, uiterlijk waarneembare persoonskenmerken van de onbekende eigenaar van dat DNA af te leiden. Het gaat hierbij om kenmerken die normaliter ook gebruikt worden om een signalement van iemand te maken. In plaats van of in aanvulling op ooggetuigen kan, als het wetsvoorstel wordt aangenomen en als de testen daarvoor ontwikkeld zijn, ook DNA gebruikt worden om gerichter naar verdachten te kunnen zoeken. Het wetsvoorstel noemt vooralsnog alleen de kenmerken geslacht en ras als persoonskenmerken die bij het inwerkingtreden van de wet bepaald mogen worden. Andere kenmerken kunnen bij algemene maatregel van bestuur worden toegevoegd zodra er testen voor ontwikkeld zijn. Afbakening In het wetsvoorstel DNA en uiterlijk waarneembare persoonskenmerken wordt heel nadrukkelijk alleen onderzoek mogelijk gemaakt naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken, d.w.z. die DNA-kenmerken waarmee een persoonsbeschrijving gemaakt zou kunnen worden die vergelijkbaar is met een signalement of compositietekening zoals die nu op basis van getuigenverklaringen wordt opgesteld. Onderzoek naar niet-zichtbare persoonskenmerken is niet toegestaan. Hierbij valt te denken aan: erfelijke aandoeningen of (aanleg voor) ziektes die zich nog niet gemanifesteerd hebben kenmerken waarvan niet met zekerheid kan worden gesteld of deze zich bij betrokkene reeds in hun uiterlijk hebben geopenbaard of dat zij nog slechts in aanleg aanwezig zijn NLT1-v101 Forensisch onderzoek 63 gedragskenmerken kenmerken die met andere zintuigen dan het zicht worden waargenomen zoals bijvoorbeeld de geur van een persoon Ook uiterlijk waarneembare persoonskenmerken waarvan wordt verwacht dat zij niet zullen bijdragen aan de opsporing, zullen niet voor onderzoek in aanmerking komen. Een voorbeeld daarvan is bijvoorbeeld Down Syndroom. Voorts mag het DNA-onderzoek naar uiterlijk waarneembare persoonskenmerken alleen worden toegepast op biologisch sporenmateriaal van onbekende verdachten, hetgeen logisch is want bij bekende personen zijn de uiterlijke kenmerken immers al met het blote oog zichtbaar, daar is dan geen DNA-onderzoek meer voor nodig Bron: www.DNAsporen.nl a Komt dit besluit overeen met jullie plannen? b Wat vind je van de afbakening die door deze wet geregeld is? 6.13 Dossier Opdracht 6.29. Uit de sigarettenpeuk die gevonden is, blijkt een gedeeltelijk DNAprofiel gemaakt te kunnen worden. Het ziet er als volgt uit: Locus D2S1338 D3S1358 FGA D8S1 179 TH01 VWA D16S539 D18S51 D19S4 33 D21S11 XY DNA-kenmerk in spoor Frequentie DNA-kenmerken combinatie per locus 6/7 18 / 18 29 / 30 Berekende frequentie DNAprofiel: a Vul zelf de bovenstaande tabel nog verder in. Bereken daartoe eerst de frequenties van de DNA-kenmerken die bekend zijn. Gebruik hiervoor de frequentiewaarden uit de tabellen 1 en 2. Bereken daarna frequentie van het gedeeltelijke profiel als geheel. b Hoeveel mensen in Nederland zullen matchen met dit gedeeltelijke profiel? Opdracht 6.30. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 64 De profielen van de verdachten zien er als volgt uit: Locus D2S1338 D3S1358 FGA D8S1 179 TH01 VWA D16S539 D18S51 D19S4 33 D21S11 XY DNA-kenmerken van verdachte A B C D E F G H I J 17 / 20 15 / 16 20 / 21 13 / 14 6/7 14 / 18 11 / 11 16 / 17 13 / 14 29 / 30 XY 20 / 24 18 / 18 23 / 25 13 / 13 6/7 18 / 18 12 / 13 17 / 18 14,2/15 29/ 30 XX 16 / 24 14 / 18 21 / 23 12 / 14 6/7 18 / 18 12 / 13 13 / 17 12 / 15 29/ 30 XY 17 /19 15 / 17 20 / 23 13 / 15 6/8 18 / 19 11 / 14 14 / 17 12 / 14 30/32,2 XX 18 / 20 17 / 18 19 / 25 13 / 13 8 / 10 16 / 17 13 / 13 12 / 13 13 / 15 18 / 31 XY 17 / 25 15 / 18 23 / 23 9 / 12 9 / 9,3 17 / 18 9 / 11 10 / 14 14/15,2 29/ 30 XY 22 / 25 17 / 18 22 / 24 14 / 15 7 / 9,3 18 / 18 11/ 13 12 / 14 15/16,2 28/32,2 XY 19 / 19 14 / 16 24 / 24 10 / 10 6 / 9,3 17 / 18 9 / 10 13 / 16 14 / 15 31/31,2 XX 17 / 17 16 / 17 19 / 20 12 / 13 8 / 9,3 17 / 17 10 / 12 14 / 14 12 / 13 28 / 30 XY 18 / 23 15 / 17 20 / 22 14 / 16 9 / 9,3 15 / 16 9 / 13 16 / 16 14 / 14 29 / 29 XY a Welke uitspraken kun je op basis van deze profielen doen? b Welke uitspraken kun je zeker (nog) niet doen op basis van alleen dit forensische DNA-onderzoek? Opdracht 6.31. Je hebt in je dossier alle mogelijke gegevens van de verdachten verzameld. Dat zijn gegevens, die je hebt gekregen aan het begin van de module, gegevens die je uit de tekst hebt gehaald en gegevens uit de onderzoeken die je hebt gedaan. Maak je dossier compleet en overzichtelijk. Nu is het grote moment aangebroken dat je gaat aantonen wie de moordenaar is. Daarvoor heb je het bewijsmateriaal nodig. Opdracht 6.32. a Stel een lijst op van harde feiten die tegen de verdachten pleiten. b Ga na wie als verdachte afvalt als je deze lijst hanteert. c Stel een lijst op van feiten die minder hard zijn, maar wel een rol kunnen spelen. d Verandert deze lijst het antwoord van b? e Kun je op grond hiervan tot een uitkomst komen? Opdracht 6.33. Er is nog niet sprake geweest van een motief. a Wat zou het motief van deze moord kunnen zijn? b Wie zou dit motief kunnen hebben? c Zijn er nog andere motieven mogelijk? d Wie komt het meest in aanmerking als de dader, als je alleen op het motief zou letten? Opdracht 6.34. Vergelijk jullie conclusie met die van anderen. NLT1-v101 Forensisch onderzoek 65 Referenties: Meulenbroek, A.J.; De Essenties van forensisch DNA-onderzoek, Nederlands Forensisch Instituut; tweede herziene druk, 2006. Digitaal beschikbaar via: http://www.forensischinstituut.nl/NFI/nl/Publicaties/Default?year =2006 http://www.forensischinstituut.nl www.watisgenomics.nl: http://www.watisgenomics.nl/genomics/genomics/i000556.html, juni 2007 www.DNAsporen.nl: http://www.dnasporen.nl/content/thema_detail.asp?id=8, juni 2007 www.praktijk.nu: http://www.science.uva.nl/research/amstel/dws/praktijk2/index. php?PageName=giabhetproces&De_Praktijk=f121522c44a53b099a1f b0bd1c37718e, juni 2007 Op de tekst van de Praktijk is de volgende creative commons licentie van toepassing http://creativecommons.org/licenses/bync-sa/2.5/nl/ NLT1-v101 Forensisch onderzoek 66