Wat verleidt werknemers om bewust van bekende regels af te wijken? (Non)compliancy bij monteurs in de energiedistributie. MoSHE, TopTech Delft Bergschenhoek, Augustus, 2012 Auteur: Th.A.M. de Bruin Thesis MoSHE 17 Versies: Versie 2.0 Vertrouwelijk. Versie 1.0 Aangeboden voor review door TopTech Review Committee op 27 april 2012. Versie 2.0 Aangeboden aan examencommissie 1 sept. 2012 Versie 2.2 (16-9-2012) Management samenvatting In nagenoeg alle onderzoeksrapporten van (bijna)ongevallen wordt vastgesteld dat er op een bepaald moment sprake is geweest van noncompliancy. Hierdoor lijkt er een verband te bestaan tussen ‘afwijken van regels’ en ‘ongewenste resultaten’. Conventioneel zijn we geneigd aan te nemen dat het volgen van regels tot gewenste resultaten leidt en het niet volgen van regels ongewenste resultaten veroorzaakt. Dit is echter niet noodzakelijkerwijze het geval. Tevens zijn we geneigd om aan te nemen dat het volgen van regels eenvoudig is en dat iedereen dat onder alle omstandigheden ook kan en moet doen. Ook deze aanname is niet noodzakelijk juist. In veel situaties kiezen werknemers bewust om van regels af te wijken. Als dat tot een goed resultaat leidt vindt er geen onderzoek plaats. Indien er sprake is van een ongewenst resultaat dan vindt er wel onderzoek plaats. De afwijking van de regel wordt onderkend en tot (mede) oorzaak van het slechte resultaat bestempeld. Management vraagt zich dan vertwijfeld af waarom mensen ervoor kiezen om van de regels af te wijken. Het zoeken naar een antwoord op deze vraag leidde tot de volgende vraagstelling voor mijn MoSHE-onderzoek. Wat verleidt werknemers om bewust van bekende regels af te wijken? Om tot een antwoord op deze vraag te komen is eerst een brede literatuurstudie uitgevoerd. Deze studie heeft geleid tot de identificatie van 4 categorieën van zogenoemde ‘verleidingsbronnen’. Het gaat daarbij om a) individuele kenmerken, b) de perceptie van cultuur, c) de context van het werk en d) de regels zelf. Elk van deze bronnen kan worden opgedeeld in 3 subbronnen. Tevens zijn 36 beïnvloedende factoren gevonden. Tesamen 1 vormen zij ‘het verleidingsmodel’. U vindt een overzicht van het verleidingsmodel los geplastificeerd achterin dit rapport. Het verleidingsmodel dient als kapstok voor nader onderzoek naar de verleidingen die zich kunnen voordoen in de concrete context van een organisatie. Door gebruik te maken van het verleidingsmodel is er meer zekerheid dat geen verleidingsbronnen over het hoofd worden gezien. Op basis van het verleidingsmodel is onderzoek gedaan naar de verleidingen die een rol spelen bij de operationele onderhoudsdienst van een technische dienstverlener binnen de energiebranche (elektriciteit en gas). Dit onderzoek bestond uit de volgende onderdelen: • Een vragenlijst waaraan meer dan 200 medewerkers hebben deelgenomen. • Een vragenlijst waaraan 13 managementleden hebben deelgenomen. • Een check op interpretaties en conclusies met behulp van casuastiek. • Een check op interpretaties en conclusies door middel van een discussie met een commissie van de ondernemingsraad. Dit alles heeft een lijvige hoeveelheid data en inzichten opgeleverd. Met behulp van dit onderzoek is inzicht verkregen in het verschijnsel ‘noncompliancy’ en kan de managementresponse verbeterd worden in termen van preventie (wat te doen om ongewenste non-compliancy te voorkomen), effectiviteit (wat te doen om regels en (non)compliancy effectief in te zetten om gewenste resultaten te behalen) en rechtvaardigheid (hoe te reageren als het goed of fout gaat). Uit het onderzoek blijkt voorts dat het bewust afwijken van regels in het betreffende bedrijf vaak voorkomt. Regelgeving schiet in veel gevallen gewoon te kort om de dagelijkse praktijk volledig in al zijn mogelijke verschijningsvormen te controleren. De operationele medewerkers van het 2 onderzochte bedrijf passen zich effectief aan bij onverwachte situaties. De keerzijde is dat werknemers in het betreffende bedrijf de ruimte pakken om shortcuts te nemen indien men daartoe verleid wordt omdat die ruimte door het management en de operationele leiding geboden wordt. De hoofdconclusie van het veldonderzoek is dat er binnen het bedrijf geen overeenstemming bestaat over het belang van compliancy. Hoewel binnen het betreffende bedrijf ontzettend veel aandacht gegeven wordt aan het onderwerp veiligheid zit achter de beheersing van noncompliancy in het bedrijf geen bewuste strategie van het management. Er is in het onderzoek eerder een beeld van desinteresse, willekeur en gedogen met betrekking tot compliancy boven tafel gekomen dan dat er sprake is van bewuste aansporing om zelf te blijven nadenken, verantwoording te nemen indien de situatie daarom vraagt en te handhaven in situaties waar dat relevant is. Regels zijn niet goed afgestemd op de verschillende handelingsniveaus en er wordt nauwelijks gebruik gemaakt van escalatieprocedures. Operationele medewerkers in het betreffende bedrijf zijn bereid veel risico’s te aanvaarden als dat in hun ogen in het belang van de klant is. Gebrekkige werkvoorbereiding veroorzaakt relatief veel situaties die de operationeel medewerkers in situaties brengen waarbij men vindt dat men moet kiezen tussen compliancy aan regels en klantbelangen. De neiging om te denken dat men binnen de regels bepaalde doelen niet kan bereiken is aanzienlijk. Men schat zowel de pakkans als consequenties niet hoog in en er is tevens weinig angst voor sociale veroordeling bij afwijken van regels. Er is een hoge mate van operationele empowerment maar dit is niet het gevolg van een bewuste managementstrategie. Bovenstaande conclusies hebben allen betrekking op het onderzochte bedrijfsonderdeel. Hoewel dat buiten de doelstelling van het onderzoek valt zijn tevens een aantal aanbevelingen aan het bedrijf geformuleerd. 3 De belangrijkste aanbeveling heeft betrekking op het managementparadigma. ‘Zelf nadenken’ en ‘regels volgen’ staan regelmatig op gespannen voet met elkaar. Verschillende doelstellingen, omgevingsfactoren en tijdsdruk kunnen van een ogenschijnlijk eenvoudig klusje een complexe situatie maken. Domweg de regels volgen is dan niet automatisch de meest effectieve keuze. Zelf nadenken en weloverwogen aanpassen of escaleren naar de juiste expert leidt wellicht tot een hoger veiligheidsniveau. Een hoger veiligheidsniveau dat onbereikbaar zal blijven voor bedrijven die vasthouden aan de hierboven geschetste conventionele paradigma’s. Een nieuw paradigma op het gebruik en handhaving van regels is noodzakelijk om een volgende stap te kunnen zetten. Een paradigma waarbij onderkend wordt dat het toepassen van regels niet eenvoudig is en om een balans vraagt van duidelijke kaders en vakmanschap. Dit vraagt om heldere toepasbare regels en mensen die zodanig getraind zijn en begeleid worden dat ze zelf de kennis, kunde en verantwoordelijkheids-gevoel ontwikkelen om zich bij afwijkende of onverwachte situaties aan te passen aan de op dat moment relevante context. 4 Dankwoord De volgende personen bedank ik voor hun steun: Saskia, Mara en Dewi voor alle avonden en uren dat ik niet beschikbaar was. Zonder jullie geduld zou ik dit onderzoek nooit hebben kunnen uitvoeren. En Mara nog eens extra bedankt voor het maken van de voorpagina. Annet, voor het wegwerken van honderden schoonheidsfoutjes in de tekst en opmaak van het rapport. Alle personen die de vragenlijst hebben ingevuld. Zonder jullie openheid en eerlijke input zou dit rapport nooit tot stand hebben kunnen komen. Leden van de OR-commissie. Jullie hebben mij uitstekend geholpen om van ‘data’ naar ‘kennis’ te komen. Directie, management en teamleiders van het focusbedrijf. Jullie hebben het lef getoond om de gelegenheid en ruimte te bieden om onderzoek naar zo’n controversieel onderwerp als compliancy uit te laten voeren. Johan van der Vorm (TNO), voor de begeleiding, de inspirerende gesprekken en voor de vele tips en correcties. Bas Zandee (ACS) voor het lezen en becommentariëren van mijn eerste draftversies. Frank Guldenmund (TU Delft), voor de plaatjes over cultuur ontwikkeling. Leeswijzer Achterin dit rapport vindt u een los geplastificeerd inlegvel met het verleidingsmodel. Dit maakt het u gemakkelijker om op elk willekeurig moment tijdens het lezen het model te raadplegen. Heeft u interesse in de achterliggende doelstellingen van het onderzoek en de onderzoekvraag dan kunt u volstaan met hoofdstuk 1. Personen die vooral geïnteresseerd zijn in de onderbouwing van het verleidingsmodel wordt geadviseerd om hoofdstuk 4, 5 en 6 te lezen. Bent u slechts geïnteresseerd in de resultaten van de literatuurstudie en/of in het verleidingsmodel dan kunt u volstaan met hoofdstuk 7. Wilt u kennis nemen van de praktische context waarbinnen het veldonderzoek heeft plaatsgevonden lees dan hoofdstuk 3. Personen die specifieke interesse hebben in de resultaten van het onderzoek in het bedrijf waarbinnen het onderzoek is uitgevoerd kunnen volstaan met het lezen van hoofdstuk 8, 9 en 10. Heeft u interesse in alle resultaten van de vragenlijst dan wordt u verwezen naar de bijlagen op bijgesloten CD-ROM. De aanbevelingen voor het onderzochte bedrijf vindt u in hoofdstuk 11. Voor de aanpak van het onderzoek en de evaluatie van de aanpak kunt u volstaan met hoofdstuk 2, hoofdstuk 12 en de bijgesloten CD-ROM. Voor een volledig inzicht in de materie, het onderzochte bedrijf en de aanpak van het onderzoek wordt u geadviseerd om geen ‘shortcuts’ te nemen en alles te lezen. Inhoudsopgave MANAGEMENT SAMENVATTING.......................................................................................... DANKWOORD ........................................................................................................................... LEESWIJZER ............................................................................................................................. INHOUDSOPGAVE ................................................................................................................... 1 INLEIDING ........................................................................................................................1 1.1 1.2 1.3 1.4 2 AANLEIDING EN DOELSTELLING ....................................................................................1 DEFINITIE VAN DE ONDERZOEKSVRAAG ........................................................................4 AFBAKENING................................................................................................................5 BELANG VAN HET ONDERWERP ....................................................................................7 ONTWERP VAN HET ONDERZOEK...........................................................................11 2.1 2.2 2.3 ZWAARTEPUNT VAN HET ONDERZOEK LIGT IN ÉÉN FOCUSBEDRIJF ..............................11 DE VRAAGSTELLING VRAAGT OM EXPLORATIEF /BESCHRIJVEND ONDERZOEK .............11 HET EXPLORATIEVE KARAKTER VRAAGT OM ZOWEL BUREAUONDERZOEK EN VELDONDERZOEK ..................................................................................................................12 2.4 HET BUREAUONDERZOEK BEVAT EEN LITERATUURSTUDIE..........................................12 2.5 VELDONDERZOEK VINDT PLAATS DOOR MIDDEL VAN VRAGENLIJSTEN .........................14 2.6 RESULTATEN VAN HET VELDONDERZOEK WORDEN OP VERSCHILLENDE MANIEREN GETOETST .............................................................................................................................15 2.7 DE EMPIRISCHE CYCLUS ............................................................................................16 2.8 PROCESSCHEMA ONDERZOEK ...................................................................................16 3 BESCHRIJVING VAN HET FOCUSBEDRIJF ............................................................19 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 4 HET FOCUSBEDRIJF HEEFT EEN ONDUIDELIJKE PLAATS IN DE ENERGIEBRANCHE ........20 REACTIE OPERATIONELE MEDEWERKER OP STRATEGISCHE KOERSWIJZIGINGEN ........20 OPDRACHTGEVERS ...................................................................................................24 REGELGEVING BINNEN HET FOCUSBEDRIJF ................................................................24 BEDRIJFSCULTUUR ....................................................................................................25 VEILIGHEIDSCULTUUR................................................................................................27 ONDERSCHEIDEND VERMOGEN EN AMBITIE ................................................................29 LITERATUURSTUDIE: HET BELANG VAN REGELS ..............................................33 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 ONZE VERHOUDING MET REGELS ...............................................................................33 DE ROL VAN REGELS BIJ HET ONTSTAAN VAN CULTUUR ..............................................34 HOUDEN AAN DE REGELS IS CRUCIAAL VOOR DE VEILIGHEID.......................................35 ALS WE ONS AAN DE REGELS HOUDEN LOOPT HET HELEMAAL VAST ............................36 IS OVERTREDING EEN OORZAAK OF HEEFT OVERTREDING EEN OORZAAK?..................37 4.6 4.7 4.8 5 AFWIJKEN VAN REGELS KAN OP VELE MANIEREN........................................................ 38 EEN (FAIR) OORDEEL ACHTERAF IS PROBLEMATISCH ................................................. 42 ONZEKERHEDEN EN REGELS GAAN NIET ZO GOED SAMEN.......................................... 43 LITERATUURSTUDIE: DE MAATSCHAPPIJ EN REGELS..................................... 47 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 6 REGELS EN ORGANISATIES........................................................................................ 47 REGELS EN OVERHEDEN ........................................................................................... 52 REGELS EN MENSEN ................................................................................................. 58 REGELS EN GROEPEN ............................................................................................... 65 DE BEÏNVLOEDING VAN GROEPEN.............................................................................. 67 LITERATUURSTUDIE: REGELS IN ARBEIDSVERBAND....................................... 73 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9 6.10 7 BESLUITVORMING VINDT OP VERSCHILLENDE HANDELINGSNIVEAUS PLAATS .............. 73 HET BELANG VAN BALANS TUSSEN REGEL- EN HANDELINGSNIVEAU ........................... 75 TEGENSTRIJDIGE ORGANISATIEDOELEN KOMEN OOK OP DE WERKVLOER................... 77 OVERBODIGE REGELS VERLEIDEN ONS OM BELANGRIJKE REGELS OOK TE NEGEREN . 78 CONSEQUENTIES MOETEN POSITIEF, ZEKER EN SNEL ZIJN ......................................... 79 AANGEBOREN TALENT............................................................................................... 80 OF OPVOEDING?....................................................................................................... 81 RECEPT VOOR VEILIGHEIDSPROBLEMEN.................................................................... 82 HET BEHAVIOURAL CAUSE MODEL ........................................................................... 83 MANAGEMENT PARADIGMA’S................................................................................. 84 CONCLUSIES LITERATUURSTUDIE ........................................................................ 89 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 8 SAMENVATTENDE CONCLUSIES LITERATUURSTUDIE. ................................................. 89 HET VERLEIDINGSMODEL. ......................................................................................... 94 DE ROL VAN REGELS IN HET VERLEIDINGSMODEL....................................................... 95 ONZE INDIVIDUELE KENMERKEN IN HET VERLEIDINGSMODEL.................................... 100 PERCEPTIE VAN CULTUUR IN HET VERLEIDINGSMODEL ............................................ 105 DE CONTEXT VAN HET WERK IN HET VERLEIDINGSMODEL......................................... 110 VELDONDERZOEK: ANALYSE VAN VRAGENLIJSTEN ..................................... 115 8.1 8.2 8.3 9 DEELNAME.............................................................................................................. 115 DE INVLOED VAN SOCIAAL WENSELIJKE ANTWOORDEN ............................................ 117 PRIORITEITSAFWEGING VAN OPERATIONELE DOELEN .............................................. 119 VELDONDERZOEK: HET FOCUSBEDRIJF IN HET VERLEIDINGSMODEL ..... 131 9.1 9.2 9.3 9.4 10 10.1 10.2 10.3 10.4 10.5 10.6 11 VERLEIDINGEN VAN DE CONTEXT VAN HET WERK IN HET FOCUSBEDRIJF .................. 131 VERLEIDINGEN DOOR DE REGELS BINNEN HET FOCUSBEDRIJF ................................. 139 VERLEIDINGEN VANUIT DE PERCEPTIE VAN CULTUUR IN HET FOCUSBEDRIJF ............ 144 CONCLUSIES VELDONDERZOEK FOCUSBEDRIJF ....................................................... 156 TOETSING EN EINDCONCLUSIES VELDONDERZOEK .................................. 161 INCIDENT CASE: GASLEKKAGE 8 BAR LEIDING MET DEELBARE STOPPEL ............... 161 INCIDENT CASE: KORTSLUITING MET VLAMBOOG ................................................. 167 WORKSHOP MET ONDERNEMINGSRAAD .............................................................. 171 EIGEN WAARNEMINGEN BIJ RONDGANGEN........................................................... 172 CONFRONTATIE CONCLUSIES VELDONDERZOEK MET CASUÏSTIEK ........................ 174 EINDCONCLUSIES EN DISCUSSIES UIT VELDONDERZOEK ...................................... 176 AANBEVELINGEN AAN FOCUSBEDRIJF.......................................................... 179 11.1 11.2 11.3 12 12.1 12.2 12.3 12.4 12.5 12.6 WAT TE DOEN OM NON-COMPLIANCY TE VOORKOMEN ......................................... 179 REGELS EN (NON)COMPLIANCY EFFECTIEF INZETTEN.......................................... 184 HOE TE REAGEREN ALS HET GOED OF FOUT GAAT ............................................... 186 EVALUATIE VAN HET ONDERZOEKPROJECT................................................ 189 REFLECTIE OP DE ONDERZOEKSVRAAG............................................................... 189 REFLECTIE OP DE AANPAK VAN HET ONDERZOEK ................................................ 189 REFLECTIE OP DE LITERATUURSTUDIE ................................................................ 191 REFLECTIE OP DE RESULTATEN .......................................................................... 191 REFLECTIE OP MIJN PERSOONLIJKE LEERPUNTEN ............................................... 191 AAN TE BEVELEN TOEKOMSTIGE ONDERZOEKEN ................................................. 192 LITERATUURLIJST............................................................................................................ 195 OVERZICHT FIGUREN, GRAFIEKEN EN TABELLEN .................................................. 202 OVERZICHT GEBRUIKTE AFKORTINGEN.................................................................... 205 BIJLAGEN ........................................................................................................................... 207 Vertrouwelijk. Dit rapport mag alleen worden gekopieerd of verspreid na toestemming van de auteur. Th.A.M. de Bruin [email protected] 1 1.1 Inleiding Aanleiding en doelstelling In mijn dagelijkse praktijk - als manager van een afdeling ‘Kwaliteit, Veiligheid en Maatschappij’ (KVM) van een technisch dienstverlener in de energiebranche - krijg ik regelmatig te maken met situaties waarbij werknemers zich niet aan de regels houden. Vaak lijkt er een verband te bestaan tussen ‘afwijken van regels’ en ‘ongewenste resultaten’. Deze noncompliancy wordt in nagenoeg alle onderzoeksrapporten van (bijna) ongevallen genoemd als één van de oorzaken van het onderzochte (bijna)ongeval. Bij behandeling van een dergelijk onderzoek vraagt het management zich in het algemeen vertwijfeld af: “Waarom doen die mensen dit? Ze zouden toch beter moeten weten”. De keuze van een juiste managementresponse wordt al te vaak gebaseerd op de eigen emoties van het management over de ongewenste resultaten en aannames over de drijfveren van de medewerkers die de regels niet volgen. Conventioneel is er een neiging om aan te nemen dat het volgen van regels tot gewenste resultaten leidt en het niet volgen van regels ongewenste resultaten veroorzaakt. Situaties die niet leiden tot een (bijna)ongeval worden zelden diepgaand onderzocht. Ook in die situaties wordt ook niet altijd volgens de regels gewerkt. Dat blijkt bijvoorbeeld uit verslagen van werkplekinspecties. Toch gaat het dan niet fout en wordt het gewenste resultaat zonder incidenten of zonder het nemen van onaanvaardbare risico’s bereikt. Er zijn zelfs mensen die beweren dat het vaak goed gaat door van regels af te wijken. Dit houdt tevens in dat men ongewenste resultaten mogelijk acht die veroorzaakt worden doordat mensen zich (“domweg”) aan regels houden. Deze ervaring maakt het beoordelen van gedrag en een rechtvaardige managementresponse er overigens niet gemakkelijker op. Wat is de juiste balans tussen handhaving en gedogen? Waar wordt regelgeving contra productief? Waar helpen regels veiligheid niet meer verder? 1 Blijkbaar is de relatie tussen ‘resultaten’ en ‘compliancy’ niet altijd even simpel. In Figuur 1 op pagina 2 is een verkennende samenhang weergegeven in een schema met 4 verschillende kwadranten. Resultaten moeten in dit schema breed gezien worden. Een gewenst resultaat in dit schema staat voor het doel dat de onderneming zichzelf heeft gesteld in de breedste zin van het woord. Dat kan een financieel resultaat zijn maar ook bijvoorbeeld een veiligheids- of kwaliteitsresultaat. Figuur 1 Valkuilen voor managers en regulators volgens Th.A.M. de Bruin, (2011) In kwadrant 1 vinden we de ideale situatie. We hebben een gewenst resultaat en mensen hebben zich netjes aan de regels gehouden. De gewenste managementresponse lijkt hier onbetwistbaar: positief versterken (belonen en herhaling stimuleren). Kwadrant 4 is de meest ongewenste situatie. Er wordt een ongewenst resultaat bereikt en mensen hebben niet volgens de regels gewerkt. In dit kwadrant vragen managers zich vertwijfeld af “waarom doen mensen dit? Ze zouden toch beter moeten weten”. Op zich een goede vraag omdat het 2 antwoord op die vraag van belang is om de juiste managementresponse vast te stellen. Mijn uitgangspunt is dat verreweg de meeste werknemers de intentie hebben om binnen de regels een goed resultaat te leveren. Kortom de meeste mensen starten aan het werk met de intentie om in kwadrant 1 te blijven. Er kunnen verschillende redenen zijn dat uiteindelijk het resultaat toch in gevaar lijkt te komen. Blijven mensen dan toch vasthouden aan de regels dan komt men via route C (Compliancy) in kwadrant 3 terecht. Het gewenste resultaat wordt niet gehaald maar de regels zijn niet overtreden. De gewenste managementresponse is hier niet eenvoudig vast te stellen. Had het gewenste resultaat hier ten kostte van een relatief onschuldige overtreding wellicht toch niet de voorkeur moeten hebben? Waar ligt dan de grens? Besluit een medewerker echter om toch te gaan voor het gewenste resultaat en af te wijken van regels om dat resultaat veilig te stellen dan komt hij/zij via ‘route R’ (Resultaat) in kwadrant 2 terecht. Dit (eerste) deel van ‘route R’ lijkt in de praktijk regelmatig gehanteerd te worden. In mijn hypothese komt zelfs een heel groot deel van de projecten en werkzaamheden in kwadrant 2 terecht. Slaagt de medewerker er vervolgens in om binnen kwadrant 2 te blijven en dus het gewenste resultaat te halen dan is de kans groot dat het management dit op eenzelfde wijze beoordeelt (en beloont) als in kwadrant 1. Gaat het echter toch een keertje fout en wordt ook nog eens een ongewenst resultaat geboekt dan komen we via ‘route R’ in kwadrant 4 terecht. Het minst aantrekkelijke kwadrant. Ook hier is de meest effectieve en rechtvaardige managementresponse niet gemakkelijk vast te stellen. Heeft de medewerker door af te wijken van de regel bijvoorbeeld niet een veel grotere schade voorkomen? Hebben we dit gedrag niet al jaren positief bekrachtigd omdat het ons goed uit kwam? Enz. Als gevolg van steeds toenemende druk op ‘resultaten en verbeteringen’ zijn systemen (en de mensen die daarin werken) geneigd om langzaam met incrementele verschuivingen naar de grenzen van het mogelijke te bewegen. Een verschijnsel dat door Sydney Dekker (in navolging van Rasmussen) 3 beschreven is als ‘drift into failure’. Volgens hem is deze ‘drift’ in de moderne ‘veilige’ complexe sociotechnische systemen het grootste nog resterende risico. (Dekker, 2005). Er is ook nog een ‘route S’ (Slordigheid) om vanuit kwadrant 1 in kwadrant 4 terecht te komen. Bij ‘route S’ starten werknemers wellicht met de goede intenties maar zwichten al snel voor ‘gemak’ en sluipt er ‘slordigheid’ in het werk. Ze nemen shortcuts. Met geluk hebben gaat er niets fout en ronden ze het werk in kwadrant 3 af met de gewenste resultaten. Gaat er iets fout dan komen we in kwadrant 4 terecht. De routes R en S zijn moeilijk van elkaar te onderscheiden maar in casuïstiek kan dit onderscheid wel van belang zijn voor een effectieve managementresponse. Deze scriptie heeft als doel om inzicht te geven in het verschijnsel ‘noncompliancy’ opdat de managementresponse op dit verschijnsel verbeterd kan worden in termen van: 1) preventie (wat te doen om ongewenste non-compliancy te voorkomen) 2) effectiviteit (wat te doen om regels en (non)compliancy effectief in te zetten om gewenste resultaten te behalen) en 3) rechtvaardigheid (hoe te reageren als het goed of fout gaat). Bovengenoemde problematiek doet zich waarschijnlijk niet exclusief voor in mijn dagelijkse praktijk maar ook bij vele andere bedrijven. Mijn onderzoek is echter slechts in één bedrijf uitgevoerd. Het veelvuldig gebruik van de bedrijfsnaam in combinatie met het begrip ‘non-compliancy’ zou een onbedoelde stigmatiserende uitwerking kunnen hebben op de goede naam van het bedrijf waar het onderzoek heeft plaatsgevonden. Om dit te voorkomen heb ik besloten de bedrijfsnaam niet nader te noemen in dit rapport. Het bedrijf wordt in dit rapport verder neutraal aangeduid als ‘het focusbedrijf’. 1.2 Definitie van de onderzoeksvraag Zoals gezegd vraagt het management – geconfronteerd met non-compliancy - zich af: “Waarom doen die mensen dit? Ze zouden toch beter moeten 4 weten?”. Feitelijk stelt men daarmee een vraag die alleen te beantwoorden valt als men de casus bekijkt vanuit het perspectief van de medewerkers zelf. De vraag dient case by case beantwoordt te worden om een effectieve managementresponse te kunnen vaststellen voor een individuele case. Om algemeen inzicht te krijgen in het verschijnsel ‘non compliancy’ onder werknemers is de onderzoekvraag van deze scriptie: Wat verleidt werknemers om bewust van bekende regels af te wijken? Het doel hiervan is inzicht te verkrijgen in de verleidingsbronnen vanuit het perspectief van de werknemer, wat kan leiden tot adviezen aan het management over een meer effectieve managementresponse. Subvragen betreffen: 1) Welke verleidingsfactoren kunnen in het algemeen worden onderscheiden en hoe hangen deze samen? Het is de bedoeling om ter beantwoording van deze vraag een model op te stellen met verleidingsfactoren. 2) Op welke wijze kan de gevoeligheid voor verleidingen beïnvloed worden? 3) Treffen we de gevonden verleidingsfactoren in enige mate aan in de operationele context van een bedrijf? 4) Welke conclusies en aanbevelingen zijn er voor het onderzochte bedrijf? 1.3 Afbakening De bij par. 1.2 beschreven vraag bestaat uit verschillende componenten. In tabel 1 is de interpretatie van deze componenten nader gedefinieerd. 5 Tabel 1 Definitie componenten uit onderzoeksvraag. Onderzoekvraag Definitie Afbakening van de scope van het onderzoek. Wat Het onderzoek richt zich op het achterhalen van factoren die het gedrag van werknemers beïnvloeden Verleidt ‘Verleidingen’ zijn factoren die de overtuiging van werknemers dat hij/zij het zich kan veroorloven om van een regel af te wijken versterken Werknemers Een persoon die Binnen dit onderzoek wordt werkzaamheden verricht onder nader ingezoomd gezag en verantwoording van focusbedrijf op één een werkgever of werkgevende Tevens wordt het onderzoek organisatie uitgevoerd vanuit het uitgangspunt van werknemers zonder criminele of andere bewuste kwade bijbedoelingen Om bewust Van bekende Op het moment van de afwijking Situaties waarbij men achteraf bekend zijn met het feit dat er ontdekt dat men van een regel afgeweken is wordt van een afgeweken vallen buiten (veronderstelde) regel scope van het onderzoek Weten of denken te weten In deze context is de regel zoals de werknemer denkt dat de regel is bepalend. Dit onderzoek richt zich op factoren 6 die werknemers ertoe verleiden om af te wijken van regels zoals zij deze begrepen hebben (ongeacht of ze deze goed begrepen hebben) Onderzoek waardoor naar oorzaken personen bekend zouden kunnen zijn met ‘niet bestaande of anders beschreven regels’ valt buiten scope van dit onderzoek Regels Werkvoorschriften en procedures In de context van dit onderzoek zoals deze door een werknemer wordt de interpretatie van de begrepen zijn en waarmee de werknemer centraal geplaatst. zelfstandige Iets handeling- en beslisruimte van een medewerker is een regel als de werknemer dat zo ervaart wordt begrensd Non-compliancy als gevolg van onbekendheid met regels valt daarmee buiten bereik van het onderzoek. Af te wijken? Een werkwijze die de grenzen Binnen de context van deze van formele onderzoeksvraag beperkt het beslisruimte ‘afwijken’ zich tot de gekozen de (vermeende) handeling- en overschrijdt werkwijze ten opzichte van de (vermeende) regel 1.4 Belang van het onderwerp Het overtreden van regels wordt vaak als primaire factor bij ongevallen genoemd. Binnen het door mij onderzochte bedrijf is bijvoorbeeld in 100% 7 van de ongevalsrapporten sprake van één of meerdere regels die niet gevolgd zijn. Volgens Gregory Stockholm is de waarde van onderzoeksconclusies die betrekking hebben op het afwijken van regels twijfelachtig. Traditioneel wordt bij onderzoek naar de oorzaak van ongevallen veel focus gelegd op ‘wat er had moeten gebeuren’, barrières die gefaald hebben omdat mensen iets niet gedaan zouden hebben. De oorzaak van ongevallen of incidenten ligt echter in zaken die wel gedaan zijn. Om de oorzaak van incidenten te achterhalen zouden we ons dus veel meer moeten focussen op de vraag ‘wat is er gedaan en waarom heeft men het zo gedaan?’ (Stockholm, 2011). Mijns inziens leidt deze door Stockholm geadviseerde benadering tot een meer rechtvaardige afweging van gedrag en tevens tot meer kennis over de oorzaak van gedrag. Daarnaast verwacht ik dat een op dit principe gebaseerde vraagstelling tevens meer en beter bruikbare informatie zal opleveren bij een ongevalonderzoek. De vraag “waarom heeft u het zo gedaan?” bevat meer ruimte voor ‘empathie’ en zal waarschijnlijk ook meer integer beantwoord worden waardoor het antwoord rijker zal zijn aan informatie. De vraag ‘waarom heeft u iets niet gedaan?’ bevat een impliciete veroordeling en leidt sneller tot defensieve reacties dan tot verhelderende antwoorden. Een dergelijke vraagstelling zou ons in de weg kunnen staan om werkelijke oorzaken van gedrag te ontdekken. Deze redenering vinden we bijvoorbeeld ook terug in de onderbouwing van methoden als ‘Appreciative Inquiry’ (Cooperrider et al., 2008). De zoektocht naar oorzaken mag niet stoppen bij de constatering dat iemand een regel heeft overtreden. Willen we de oorzaak van een incident achterhalen dan zullen we ook de oorzaak van gedrag rond het incident moeten achterhalen. (Stockholm, 2011) De effectiviteit van onderzoeken die stoppen bij de constatering dat iemand een regel heeft overtreden is daarmee op zijn minst twijfelachtig. Methodologisch is er nog een probleem met conclusies die regelovertredingen aanwijzen als de oorzaak van een ongeval. Dit omdat alleen ongevallen onderzocht worden. De relatie tussen ‘overtredingen’ en 8 ‘ongevallen’ wordt daardoor mogelijk overschat. Het verband tussen ‘ongeval’ en ‘overtreding’ wordt achteraf gecreëerd en dient als (te) eenvoudige verklaring. Wat er (achteraf of van buitenaf) uit ziet als een ‘overtreding’ kan in werkelijkheid een actie zijn waar onder druk van snel te maken afwegingen op het moment zelf voor betrokkene weinig mis mee is. Sidney Dekkers stelt daarom deze welhaast retorische vraag: “When rules are violated, are these bad people ignoring the rules? Or are these bad rules, ill matched to the demands of real work?” (Dekker, 2005: pp. 133). De relatie tussen ‘regels’ en ‘praktijk’ is complex. Er is weinig inzicht in de wijze waarop medewerkers in real-life met regels omgaan. Onderzoek vindt alleen plaats als er iets fout is gegaan en alleen overtredingen die geconstateerd worden bij bijvoorbeeld werkplekinspecties worden vastgesteld. Geconfronteerd met non-compliancy worstelen bedrijven met de balans tussen repressie en de effectiviteit van regelgeving (preventie). Inzicht in oorzaken van non-compliancy ontbreekt vaak. Dit onderzoek is van belang omdat het inzicht verschaft in de oorzaken van bewust gekozen noncompliancy. Op basis hiervan kunnen effectievere keuzes worden gemaakt tussen preventieve inzet van regels enerzijds en repressieve handhavingmaatregelen anderzijds. 9 10 2 2.1 Ontwerp van het onderzoek Zwaartepunt van het onderzoek ligt in één focusbedrijf Hoewel de onderzoeksvraag breed is opgesteld richt het veldwerk van dit onderzoek zich om praktische redenen op één bedrijf en daarbinnen alleen op de technisch operationele afdelingen (verder simpelweg te noemen: ‘het focusbedrijf’). De keuze voor deze afbakening is tweeledig te onderbouwen: 1. Praktisch: Het is het bedrijf waar de onderzoeker werkzaam is en waar dus het meest eenvoudig toegang is tot onderzoeksmateriaal. 2. Inhoudelijk: De technisch operationele afdelingen hebben naar verhouding in de dagelijkse praktijk veel te maken met operationele (veiligheid)regels. Beslissingen om de regels wel of niet op te volgen kunnen hier ook nagenoeg onmiddellijk tot ernstige consequenties leiden. Het bedrijf is werkzaam in de energiedistributiebranche. In deze branche zijn veel medewerkers relatief zelfstandig (buiten het zicht van management) werkzaam en staan mensen vaak voor ongeplande situaties (storingen). Hierbij moet worden vertrouwd op vakmanschap terwijl operationeel medewerkers bloot staan aan verleidingen om het werk naar eigen inzicht (ongeacht de regels) uit te voeren. Het in Figuur 1 bedoelde ‘gewenste eindresultaat’ is in de praktijk van dit bedrijf ook nog eens bijzonder concreet vast te stellen (snel herstel van de energievoorziening). Dat maakt het bedrijf geschikt voor een onderzoek over verleidingen. 2.2 De vraagstelling vraagt om exploratief /beschrijvend onderzoek Het onderzoek is vooralsnog eenmalig van aard en bevat geen evaluatie van een maatregel. De nadruk ligt op het achterhalen van generieke factoren die ten grondslag liggen aan gekozen gedrag. Het onderzoek bevat geen vergelijkingen met situaties in het verleden of vergelijkingen tussen verschillende organisaties. 11 Het onderzoek heeft daarmee een exploratief karakter. De in paragraaf 1.2 genoemde subvragen worden beantwoord door middel van een literatuurstudie (subvraag 1 en 2) en veldonderzoek (subvraag 3) en een confrontatie van beiden (subvraag 4). De meting uit het veldwerk moet beschouwd worden als een nulmeting of een exploratiemeting. Omdat het veldwerk zich uiteindelijk concentreert op één bedrijf is dat deel van het onderzoek tevens beschrijvend van aard met kenmerken van vergelijkend onderzoek als we afdalen naar de verschillen tussen deelpopulaties binnen het focusbedrijf. 2.3 Het exploratieve karakter vraagt om zowel bureauonderzoek en veldonderzoek Exploratief onderzoek naar praktisch gedrag van operationele medewerkers leent zich minder goed voor een onderzoek in kunstmatige (laboratorium) omstandigheden of voor onderzoek op basis van (computer)model simulaties. Dergelijke onderzoeksmethoden zijn minder geschikt omdat de dagelijkse context waarin mensen hun werkzaamheden uitvoeren waarschijnlijk van grote invloed is op de keuzes die mensen maken. Zou de mate waarin die context van invloed is op die keuzes moeten worden vastgesteld dan zou laboratorium- of simulatieonderzoek overigens een uitstekende keuze zijn geweest. In dit geval is de vraagstelling echter gericht op de dagelijkse praktijk. De onderzoeksmethode moet daarom ook zo dicht mogelijk bij de dagelijkse praktijk staan. Bureauonderzoek en veldonderzoek zijn dan de best bruikbare methoden. Hiervoor is in dit onderzoek dan ook gekozen. 2.4 Het bureauonderzoek bevat een literatuurstudie. De literatuurstudie is nodig om de eerste twee subvragen te beantwoorden. 1) Welke verleidingsfactoren kunnen in het algemeen worden onderscheiden en hoe hangen deze samen? 12 Het antwoord op deze subvraag zal een model opleveren van verschillende in de literatuur aangetroffen verleidingsbronnen en beïnvloedende factoren (verder te noemen: Het verleidingsmodel). 2) Op welke wijze kan de gevoeligheid voor verleidingen beïnvloed worden? Deze subvraag wordt beantwoordt in de vorm van conclusies in hoofdstuk 7. Op deze wijze wordt al bestaande relevante kennis met betrekking tot het onderwerp bijeengebracht. Dit vormt tevens belangrijke input voor het ontwerp van relevante vragen voor de veldstudie.. Vanwege deze brede vraagstelling is gekozen voor een breed georiënteerde literatuurstudie (exploratief) met literatuur uit verschillende categorieën, zoals: • Safety; • Sociologie/gedragswetenschappen; • Criminologie; • (Organisatie) cultuur; • Management literatuur. In verband met planningstechnische beperkingen is de literatuurstudie in 2 fasen uitgevoerd. 1) Oriëntatiefase. Deze fase is gericht op het verzamelen van kennis benodigd voor het opstellen van de vragenlijst voor het veldonderzoek. 2) Detaileringsfase. Deze fase is gericht op het verzamelen van diepgaandere kennis benodigd voor het opstellen van het verleidingsmodel en de onderbouwing van aanbevelingen. Deze fase van de literatuurstudie is parallel aan het veldonderzoek uitgevoerd. De keuze voor het gebruik van literatuur uit de hoek van de criminologie verdient een extra toelichting. Over het afwijken van regels is veel waardevol onderzoek gedaan in de context van de criminologie. Dit onderzoek geeft veel inzicht in de motieven en rechtvaardigingsmechanismen die gebruikt 13 worden om van regels af te wijken. Het zou zonde zijn geen gebruik te maken van deze brede bron van kennis. Ik wil echter op geen enkele wijze de indruk wekken dat ik van mening ben dat afwijken van regels door werknemers gelijkgesteld moet worden met criminaliteit. 2.5 Veldonderzoek vindt plaats door middel van vragenlijsten Veldonderzoek is nodig om de derde subvraag uit paragraaf 1.2 te beantwoorden. 3) Treffen we de gevonden verleidingsfactoren in enige mate aan in de operationele context van een bedrijf? Op basis van de oriëntatiefase van de literatuurstudie zijn 2 verschillende vragenlijsten ontworpen voor het veldonderzoek. Eén vragenlijst richt zich op de operationele organisatie en een tweede vragenlijst richt zich op het managementteam. De hypothese is dat het bewust afwijken van regels een omvangrijk voorkomend verschijnsel is. Schriftelijke/internet vragenlijsten lenen zich voor onderzoeken met enige kwantitatieve omvang. Daarom wordt juist dit middel in dit onderzoek ingezet. De resultaten van de vragenlijsten zijn geconfronteerd met het verleidingsmodel uit de literatuurstudie. Op deze wijze wordt per verleidingsbron vastgesteld of deze een rol van betekenis speelt in het focusbedrijf. In de bijlagen vindt u een onderbouwing van de omvang van de steekproef. Hieruit blijkt dat binnen dit focusbedrijf met 208 respondenten een statistische betrouwbaarheid van 95% behaald kan worden. Om die reden wordt getracht minimaal dat aantal respondenten te bereiken in het veldonderzoek. De vragenlijst voor het managementteam wordt voorgelegd aan de gehele populatie (13 personen). Deze vragenlijst richt zich op het achterhalen van de managementdoelen en paradigma’s die van invloed kunnen zijn op het gedrag van de operationele organisatie. Dit is van belang in het kader van de laatste subvraag uit paragraaf 1.2: 14 4) Welke conclusies en aanbevelingen zijn er voor het onderzochte bedrijf? De uiteindelijk opgestelde vragenlijsten en de ontwerpcriteria daarvan zijn te vinden in de bijlagen. Het veldonderzoek beperkt zich overigens tot onderzoek naar beïnvloedende factoren die karakteristiek lijken voor de gehele organisatie. Onderzoek naar de invloed van persoonlijkheidseigenschappen van individuele medewerkers zijn buiten bereik van het veldonderzoek gehouden omdat conclusies op dat vlak dan ook slechts voor één persoon zouden gelden en weinig zeggen over het gehele focusbedrijf. In het bureauonderzoek is wel aandacht besteed aan de mogelijke invloeden van persoonlijkheidsfactoren van individuele medewerkers. 2.6 Resultaten van het veldonderzoek worden op verschillende manieren getoetst Om de uitkomsten van de vragenlijsten te kunnen interpreteren of valideren en om conclusies van het onderzoek te kunnen ondersteunen is aanvullend gebruik gemaakt van bestudeerde casuïstiek, observaties en workshops. De vragenlijsten leveren veel data op maar door de beperkingen van vooraf opgestelde vragen is de diepgang die daarmee bereikt kan worden ook enigszins beperkt. Om die reden zijn enerzijds de vragenlijsten voorzien van een gelegenheid om bij de verschillende vragen persoonlijke toevoegingen in te vullen en anderzijds is door observaties en persoonlijke gesprekken uit mijn eigen praktijk aanvullende informatie verzameld om de diepgang en context van de response beter te begrijpen. Tevens zijn incidentonderzoeksrapporten en eerdere (afstudeer) onderzoeken binnen het focusbedrijf bestudeerd en vergeleken met de resultaten van het veldonderzoek. Na afloop van de analyses zijn de conclusies en interpretaties getoetst in een workshop met OR-leden. 15 2.7 De empirische cyclus Het onderzoek is opgebouwd conform de empirische cyclus (Groot, 1961). Onderstaand schema laat dit aan de hand van de opbouw van dit document zien. Figuur 2 Opbouw van dit rapport 2.8 Processchema onderzoek Het schema op de volgende pagina geeft alle processtappen van het onderzoek weer. Een nadere tekstuele toelichting op de genummerde stappen is opgenomen in de bijlagen. 16 Figuur 3 Processchema onderzoek 17 18 3 Beschrijving van het focusbedrijf De oorsprong van het focusbedrijf ligt in de energiedistributiebedrijven. Een branche die van oorsprong is ontstaan uit gemeentelijke en provinciale energiebedrijven die ieder in hun eigen gebied het monopolie hadden op de levering van gas en elektriciteit. Deze oorspronkelijk locale overheidsbedrijven zijn in de jaren negentig van de vorige eeuw gefuseerd tot een klein aantal energiedistributiebedrijven waarvan de aandelen voor een belangrijk deel nog in handen zijn van de locale overheden. Eind jaren negentig leek het einde van deze fusiegolf nog lang niet in zicht. Een fusiegolf op Europees niveau leek onvermijdelijk. Nederlandse energiebedrijven maakten zich op om snel verkocht te worden aan grote Europese partners met een mooie bruidsschat voor de locale aandeelhouders tot gevolg. De energiebedrijven moesten met mooie cijfers glanzend in de Europese etalages staan als toonbeeld van Nederlandse efficiency. Bovengenoemde verdere schaalvergroting naar Europees niveau is echter flink vertraagd door politieke onduidelijkheid met betrekking privatiseringsmogelijkheden van de netten. Als gevolg van de liberalisering van de markt voor het leveren van energie ontstond een bijzondere mix van monopolistische (beheren van energienetten)- en commerciële (handelen in energie en leveren van energiecontracten aan eindklanten) activiteiten. Uit angst voor kruissubsidies tussen de monopolistische en commerciële activiteiten heeft de politiek besloten dat de energiebedrijven moeten opsplitsen in: • Producenten (grootschalig) • Netbeheerders • Leveranciers (handel in energie) 19 Dit besluit wordt overigens nog juridisch aangevochten door de energiedistributiebedrijven. 3.1 Het focusbedrijf heeft een onduidelijke plaats in de energiebranche Het focusbedrijf is van oorsprong een afdeling van het energiedistributiebedrijf die belast is met de technisch uitvoerende activiteiten benodigd voor aanleg en beheer van de energienetten. Het focusbedrijf ontwikkelt in 2007 een strategie om het uitvoerend werk af te splitsen van de netbeheerder en als dienst te vercommercialiseren en verzelfstandigen. Hierdoor ontstaat een dienstenbedrijf zonder eigen assets (netten). De diensten bestaan uit het bedenken, bouwen en beheren (onderhouden) van energienetten voor netbeheerders, overheden en ondernemers in Nederland. Dat proces van afsplitsing nadert op dit moment (2012) zijn voltooiing. De toekomst van het focusbedrijf is nog niet geheel helder. Er zijn opties waarbij het bedrijf een zelfstandige positie binnen de holding van het oorspronkelijke energiebedrijf houdt, er zijn opties waarbij het bedrijf wordt verkocht aan een andere aannemer en er zijn opties waarbij het bedrijf volledig zelfstandig verder gaat. Binnen de energiebranche heeft het focusbedrijf op dit moment een vreemde positie. Enerzijds is het bedrijf duidelijk geworteld in de energiebranche en voor een belangrijk deel vergelijkbaar met de interne technische diensten van verschillende grote netbeheerders, anderzijds is het bedrijf in toenemende mate vergelijkbaar met commerciële dienstverleners zoals die bijvoorbeeld verenigd zijn in ‘Bouwend Nederland’. 3.2 Reactie operationele medewerker op strategische koerswijzigingen Voor veel operationeel medewerkers binnen het bedrijf heeft deze koerswijziging een gevoel van onzekerheid opgeleverd terwijl er in de dagelijkse praktijk relatief weinig veranderde. Na de fusiegolf van eind jaren negentig werden de oorspronkelijke onderhoudsdiensten van de 20 verschillende locale netten samengevoegd tot nieuwe afdelingen, maar men bleef hetzelfde werk doen. Er was eind jaren ‘90 van de vorige eeuw en begin van deze eeuw weinig aandacht voor deze groep mensen. De bedrijven waren vooral bezig met het realiseren van de harde deadlines voor het liberaliseren van de energiemarkt en met de voorbereiding op nieuwe fusies en/of privatiseringsslagen. Bedrijfsscholen werden gesloten, ieder werkte nog volgens de werkinstructies die hij/zij had aangeleerd in het gemeentelijke of provinciaal energiebedrijf en er werden nauwelijks middelen beschikbaar gesteld om nieuwe veiligheid- en kwaliteitssystemen op te bouwen. Er vond geen werving of opleiding van nieuwe monteurs meer plaats. Veel ervaren monteurs werden vroegtijdig naar huis gestuurd. Directe- en indirecte kosten werden tot een minimum teruggeschroefd zodat het bedrijf met mooie cijfers in de Europese etalage zou staan. Toen vervolgens in de loop 2003 – 2005 bleek dat de liberalisering van de energiemarkt niet automatisch een privatisering van de energie(netwerk)bedrijven tot gevolg zou hebben veranderde de strategie van de energiebedrijven weer geleidelijk naar een meer op zelfstandige continuïteit gerichte koers. In de top en het leidinggevend kader van de energiebedrijven werden - mede als gevolg van de strategische schommelingen - op hoge snelheid managementposities vervangen. De modale houdbaarheidsdatum van een managementpositie lag in de periode na 1998 op naar schatting tussen de 1 en 3 jaar. De gemiddelde medewerker van de technische diensten zag dat allemaal gebeuren, ging ’s morgens naar zijn opkomstlocatie, maakte kennis met zijn (weer) nieuwe teamleider, haalde zijn opdrachten op, reed met zijn maat van het bedrijfsterrein af naar een werklocatie ergens in het verzorgingsgebied en ging aan het werk. Dit alles zoals die dat altijd al gedaan had op de wijze zoals die dat van zijn mentor ooit had aangeleerd. Werkzaamheden werden onderling verdeeld en samen zorgde men binnen het team dat alles goed liep. Regelgeving speelde een beperkte rol van betekenis, het resultaat was belangrijker dan de manier waarop het tot stand gebracht werd. Na 2005 doet zich echter een aantal ontwikkelingen voor waardoor deze situatie niet in stand kon/kan blijven: 21 1. Toename van de hoeveelheid onderhoudswerk aan de energienetten. Mede als gevolg van veroudering van de netten neemt het werkaanbod enorm toe terwijl er (te) weinig ervaren technici beschikbaar zijn. 2. Vergrijzing van de populatie van technici en het inzicht dat nieuwe technici aantrekken en opleiden moeizaam en tijdrovend zal zijn. 3. De eerder genoemde strategische koerswijziging (meer gericht op continuïteit dan op verdere schaalvergroting) heeft consequenties voor de operatie. 4. Toename van het aantal veiligheidsincidenten binnen de energiebranche in de periode 2000-2007 maakt duidelijk dat er vernieuwde aandacht moet komen voor kwaliteit- en veiligheid binnen de energiebedrijven. Als gevolg van bovenstaande factoren stijgt vanaf 2006 de aandacht voor de technisch operationele medewerkers. Er moeten nieuwe mensen aangetrokken en opgeleid, de (veiligheid) werkinstructies gestandaardiseerd en bedrijfsscholen moeten vernieuwd of heropend worden. Binnen het focusbedrijf ontstaat de gedachte dat er een organisatie moet komen die zich volledig kan focussen op continuïteit, kwaliteit, veiligheid maar ook productiviteit van de mensen die netten kunnen aanleggen en onderhouden. Er wordt gekozen dit te bereiken langs de weg van marktwerking en verzelfstandiging. Marktwerking moet er voor zorgen dat er een gezond spel ontstaat tussen opdrachtgevers en opdrachtnemers met betrekking tot zowel kwaliteit als prijs. Verzelfstandiging moet er voor zorgen dat enerzijds de marktwerking ‘echt’ is en anderzijds een bedrijf ontstaat waar de aandacht voor de technici geen bijzaak, maar core business is. Vanaf 2006 worden werkinstructies gestandaardiseerd, een nieuwe bedrijfsschool geopend, jongeren binnengehaald en opgeleid en veiligheidsprogramma’s uitgevoerd. Medewerkers die jarenlang met weinig externe aandacht voor hun werk het werk op nagenoeg eigen manier konden uitvoeren kwamen ineens weer vol 22 in de belangstelling. Men kreeg aangescherpte opleidingseisen, moest in veel gevallen oude werkwijzen afzweren en nieuwe werkwijzen aanleren, veiligheidsregels geformaliseerd, werden het aangescherpt, management kwam werkplekinspecties werden vaker werden langs, er planningssystemen ingevoerd, het werk werd centraler verdeeld en er kwamen KPI’s (Kritische Performance Indicator) om de prestaties te meten. Een daadwerkelijke verandering die niet door iedereen altijd met gejuich werd ontvangen. “De oude werkwijze was toch ook goed, vroeger bepaalde ik dat soort dingen zelf wel, ik heb dat al 100 keer zo gedaan en er is nooit wat gebeurd” (uitspraak monteur tijdens werkoverleg). In de periode tussen 2006 en 2009 was binnen het focusbedrijf dan ook veel weerstand tegen al die nieuwe aandacht. Deze weerstand is weggeëbd met de komst van enerzijds nieuwe (jonge) medewerkers en anderzijds met de komst van (omvangrijke) nieuwe opdrachten van andere netbeheerders en opdrachtgevers. Externe opdrachtgevers reageren scherper op afwijkingen van kwaliteit- of veiligheidsnormen dan opdrachtgevers uit de eigen organisatie. Het belang van kwaliteit en veiligheid is in 2010-2012 binnen het focusbedrijf dan ook bij de operationele medewerkers minder omstreden dan in de periode 2006-2009. Voor de operationele medewerkers is het begrip ‘opdrachtgever’ nog heel lang een abstractie gebleven. De klant is in zijn beleving nog steeds de persoon of instantie waar de energieaansluiting moet worden gerealiseerd of de storing moet worden opgelost. Een opdrachtgever had men niet, dat was men zelf, het was ‘ons’ net. Nu is het net van een netbeheerder en zijn zij de opdrachtgever. Het verschil tussen (eind)klant en opdrachtgever is voor veel medewerkers anno 2012 nog steeds lastig. De loyaliteit ligt vaak bij de eindklant. Dit leidt er soms zelfs toe dat medewerkers activiteiten uitvoeren waar de opdrachtgever geen toestemming voor heeft verleend. De medewerker krijgt hierdoor te maken met loyaliteitsconflicten en tegengestelde belangen en doelstellingen. 23 3.3 Opdrachtgevers Het focusbedrijf is actief als dienstverlener in netwerkinfrastructuren in verschillende markten. Figuur 4 Product marktcombinaties focusbedrijf Opdrachtgevers zijn nagenoeg altijd beheerders van de betreffende infrastructuren. Ongeveer 90% van de omzet komt van de netbeheerders uit de gas- of elektriciteit distributiebranche waarvan het grootste deel van de netbeheerder waaraan het focusbedrijf van oudsher verbonden was. Het is de ambitie om te groeien bij andere netbeheerders en andere markten. Die ambitie moet waargemaakt worden door zich te onderscheiden van andere aanbieders van soortgelijke diensten. 3.4 Regelgeving binnen het focusbedrijf Operationeel medewerkers binnen het focusbedrijf krijgen te maken met regelgeving afkomstig uit verschillende bronnen: 1. Implementaties van Europese regelgeving door Netbeheer Nederland. a. Voor elektriciteit: de BEI (Bedrijfsvoering Elektrische Installaties) b. Voor gas: de VIAG (Veiligheid Instructies Aard Gas). 2. Veiligheidswerkinstructies uit de ARBO (http://netwerkbedrijven.dearbocatalogus.nl) 24 3. Wetgeving (bijvoorbeeld; arbeidstijdenbesluit, wet informatie-uitwisseling ondergrondse netten enz.) 4. Interne regelgeving die voortvloeit uit normen of certificeringschema’s als VCA, ISO9001, ISO 14001, CKB, OHSAS, MVO. 5. Werk- en montage-instructies. 6. De gedragscode van het focusbedrijf. Het focusbedrijf ‘vertaalt’ deze totale set van regels zo veel mogelijk naar één geïntegreerde set van toe te passen instructies en procedures die centraal beheerd wordt. Daarboven kan een medewerker nog te maken krijgen met: 1. Specifieke regelgeving van opdrachtgevers. 2. Gemeentelijke verordeningen. Deze regels zijn project of locatie specifiek en worden decentraal beheerd. 3.5 Bedrijfscultuur In de afgelopen jaren is binnen het focusbedrijf vanuit een aantal verschillende invalshoeken op verschillende manieren onderzoek gedaan naar de bedrijfscultuur. De meest relevante onderzoeken zijn: 1. Een afstudeerder Sociologie Erasmus Universiteit Rotterdam heeft in 2010 binnen het focusbedrijf onderzoek gedaan naar ‘de culturele dimensie van de introductie van marktwerking binnen infrastructuur gebonden sectoren’ (Gemeren van, 2010) 2. In 2011 is door een student Master of Science Business Administration van Erasmus Universiteit Rotterdam, Rotterdam School of Management een discoursanalyse gedaan naar de verzelfstandiging van het focusbedrijf (Heckman, 2011) In onderstaand hoofdstuk worden slechts de voor dit onderzoek relevante belangrijkste conclusies uit deze onderzoeken samengevat. 25 Uit het cultuuronderzoek blijkt dat er binnen het focusbedrijf grote verschillen zijn tussen de (zich telkens vernieuwende) managementlaag en de (behoorlijk stabiele) operationele lagen. Er zou sprake zijn van een wij/zij cultuur (Gemeren van, 2010) waarbij de leidinggevende een stijl hanteren die hoort bij een ‘marktcultuur’ terwijl bij de operationeel medewerkers de kenmerken van een ‘familiecultuur’ overheersen. Van Gemeren gebruikt hierbij onderstaande indeling van Quinn (Cameron, 2007: pp. 164). Operatie management Figuur 5 Cultuur kwadrant Quinn Een spanningsveld tussen werknemers en management is te verwachten en is in het onderzoek van van Gemeren (2010) aangetoond. Dit verschil tussen management en werknemers komt ook naar voren in een discoursanalyse (Heckman, 2011). Hier komt vooral naar voren dat de managementlaag vanuit een meer persoonlijke ambitie gemotiveerd is om bij te dragen aan veranderingen. Veranderingen bieden leuke projecten en persoonlijke groeikansen. De inhoud van de veranderingen is voor de managementlaag blijkbaar van secundair belang. De medewerkers zijn echter wel bezig met de inhoudelijke consequenties van verandering omdat het hen dagelijks raakt. 26 Verder lijkt het er op dat in 2011 de ‘marktcultuur’ ook doorgedrongen is in delen van de operatie waar een ‘botsing’ ontstaat met de aloude ‘familiecultuur’. Dit blijkt onder meer uit uitspraken over toenemende interne concurrentie. Personen zouden het gevoel hebben te moeten concurreren met andere personen, afdelingen met andere afdelingen, vestigingen met andere vestigingen en business units met andere business units. Het idee dat het bedrijf voor je zorgt en dat jij voor het bedrijf zorgt maakt blijkbaar langzaam plaats voor het idee dat je vooral goed voor jezelf, je eigen afdeling, je eigen vestiging of eigen unit moet zorgen. Het blinde wederzijdse vertrouwen tussen werknemer en werkgever wordt vervangen door een zakelijk wantrouwen. Een meer onafhankelijke – minder loyale - opstelling tegenover het bedrijf is het gevolg (Heckman, 2011). In 2012 manifesteert de tegenstelling tussen ‘familiecultuur’ en ‘marktcultuur’ zich op een heel andere wijze. In een gesprek tussen leden van de ondernemingsraad, de algemeen directeur en het management van de veiligheidsafdeling constateren de OR-leden een soort generatiekloof waarbij de ‘oud gediende’ meer geneigd zijn problemen ‘onderling’ op te lossen, regelovertredingen als noodzakelijk te beschouwen en vooral niet te melden (de gedachte lijkt: “wij interpreteren zelf wat goed is voor de klant en dit bedrijf en we lossen dat onderling wel op”) terwijl de nieuw binnengekomen medewerkers zich onafhankelijker wensen op te stellen en er minder moeite mee hebben om een probleem terug te delegeren naar de werkvoorbereider, teamleider of opdrachtgever door zich te beroepen op de regels (de gedachte lijkt: “waarom zou ik een risico lopen op een sanctie of een ongeval”). 3.6 Veiligheidscultuur Een meer specifiek aspect van de bedrijfscultuur betreft de veiligheidscultuur. Ook op dit gebied zijn recent meerdere onderzoeken gedaan. De meest relevante zijn: 1. Via een adviesopdracht is in 2010 onderzocht op welk niveau de veiligheidscultuur van het focusbedrijf zich bevindt. Hierbij is gebruik gemaakt van de Hearts & Minds niveauladder. 27 2. Studenten van een opleiding “Assessment & Evaluatie” hebben in 2011 een onderzoek uitgevoerd naar de mate waarin technici binnen het focusbedrijf ‘veilig samenwerken’ (Veerman, 2011). De veiligheidscultuur van het focusbedrijf bevond zich in 2010 op de Hearts en Minds niveauladder ergens tussen de niveaus ‘reactief/berekenend’ en ‘risico bewust’. Aanvullend wordt geconcludeerd dat het bewuste energie en aandacht kost om op reactief niveau de veiligheid te managen en dat binnen de organisatie soms frustraties de kop opsteken omdat men er nog niet zo gemakkelijk in slaagt om de volgende stap vooruit te zetten. Volgens het verder vertrouwelijke rapport is de organisatie dus bewust bekwaam reactief en bewust onbekwaam risico bewust. Figuur 6 Uitkomst veiligheidscultuurmeting focusbedrijf 2010 Het onderzoek naar de mate van (veilige) samenwerking (Veerman, 2011) is uitgevoerd met een vragenlijst onder 29 technici. De vragen richten zich vooral op de onderlinge samenwerking tussen de technici. Het onderzoek concludeert dat de onderlinge samenwerking redelijk hoog scoort binnen de groep technici (een score van 3.05 op een schaal 0-4). 28 3.7 Onderscheidend vermogen en ambitie Het focusbedrijf tracht zich op dit moment te onderscheiden van concurrenten op de gebieden ‘veiligheid’, ‘kwaliteit’, en ‘maatschappelijke betrokkenheid’ (waaronder duurzaamheid en milieu). In het businessplan 2011 valt daarover o.a. het volgende te lezen: Veiligheid: • Het focusbedrijf is zich ervan bewust dat het veilig omgaan met intrinsiek onveilige producten (gas en elektriciteit) de core-business van het focusbedrijf is. • Het focusbedrijf is zich ervan bewust dat het een kwaliteit moet leveren die de veiligheid van gebruikers van de infrastructuur, opdrachtgevers, omstanders en milieu duurzaam garandeert (aandacht voor procesveiligheid). • Het focusbedrijf is zich ervan bewust dat het een mensenbedrijf is dat slechts één belangrijk asset heeft: ‘onze mensen’. Het is onacceptabel om onze mensen slachtoffer te laten worden van onveilige of ongezonde arbeidsomstandigheden. • Het focusbedrijf is zich ervan bewust dat ieder veiligheidsincident het imago in de markt en het vertrouwen dat de klanten in het bedrijf stellen zal schaden. Dat geldt niet alleen voor incidenten met of rond installaties die door het focusbedrijf zijn bedacht, gebouwd of onderhouden maar ook voor incidenten met technici of veiligheidsincidenten in de kantooromgeving. • Het focusbedrijf is zich ten volle bewust van het belang van veiligheid. Daarom is ons credo: Niet veilig = niet doen! Onderscheidend vermogen in de markt nog te weinig herkenbaar: • Het focusbedrijf heeft toegevoegde waarde in de markt doordat het de kennis en het vakmanschap heeft om veilig om te gaan met intrinsiek onveilige producten zoals gassen, elektriciteit en warmte. Veiligheid is een onderscheidend kenmerk. Voor de markt zal dit specifiek op ons 29 vakgebied gebaseerde onderscheidend vermogen echter niet/onvoldoende opvallen als het focusbedrijf er niet in slaagt om de gehele veiligheidsperformance en proceskwaliteit te verhogen. • De uitdaging is om het aantal (omgevings-)ongevallen en het aantal kwaliteitsincidenten te verlagen en integraal naar een hoger veiligheidsvolwassenheidsniveau te komen. • In de branche bevinden nagenoeg alle bedrijven zich op volwassenheidsniveau 2 (Reactief) of niveau 3 (Risico bewust) van het Hearts and Minds model (Shell). Het focusbedrijf onderscheidt zich op dit moment niet. Om zich te onderscheiden hebben wij de ambitie om binnen enkele jaren (realistisch) naar level 4 (Proactief) door te groeien. Vakmanschap voorop: • Om bovenstaande ambitie waar te maken moet ‘veiligheid en kwaliteit’ geïntegreerd worden in het denken en handelen van alle lagen van management en uitvoering. • Het focusbedrijf realiseert zich dat in dit vakgebied niet alle onzekerheden (risico’s) op voorhand kunnen worden uitgesloten. Onze mensen moeten daarom in staat zijn om te gaan met onzekerheden. Dit vergt een hoge mate van vakmanschap zodat mensen – binnen randvoorwaarden - zelf keuzes kunnen maken. • (Aantoonbaar) toezicht en handhaving van de regels zijn een belangrijke peiler om de operationele integriteit te waarborgen. Het businessplan voor 2012 bouwt voort op de in 2011 ingezette weg. Samengevat kan worden dat veiligheid een belangrijk onderwerp is binnen deze organisatie. 30 31 32 4 Literatuurstudie: Het belang van regels De volgende 3 hoofdstukken behandelen de kennis zoals opgedaan in de literatuurstudie. Dit hoofdstuk behandelt maatschappelijke verhoudingen met regels. Dit is relevant omdat bedrijven en mensen in bedrijven onderdeel uitmaken van de maatschappij. De wijze waarop in bedrijven met regels wordt omgesprongen kan daarvan dus niet los gezien worden. Hoofdstuk 5 behandelt de wijze waarop organisaties, overheden en groepen met regels omgaan. Dat is relevant om universele factoren te achterhalen die ertoe kunnen leiden dat men bewust van regels afwijkt. Factoren die ook een rol kunnen spelen in de specifieke context van werknemers in een arbeidsproces (te behandelen in hoofdstuk 6). De kennis uit de hoofdstukken 4, 5 en 6 wordt in hoofdstuk 7 samengevat en samengevoegd tot het verleidingsmodel. In de daaropvolgende hoofdstukken 8 en 9 wordt onderzocht in hoeverre de verleidingsbronnen van toepassing zijn binnen het focusbedrijf. 4.1 Onze verhouding met regels Vrijwel elk aspect van de maatschappij is gereguleerd. Dat geldt voor overheden, private organisaties, mensen, groepen van mensen en dus ook voor werknemers en groepen van werknemers. Van geboorte tot dood, van start tot eind en ongeveer alle stappen daartussenin zijn gereguleerd. Er zijn zoveel regels dat het nagenoeg onmogelijk is om ze allemaal te kennen en te volgen. Kennen we de regels dan nog is het vaak lastig om de regels op te volgen. Vaak staan regels op gespannen voet met onze ambities om bepaalde doelen te bereiken. Overheden, private organisaties en mensen komen hierdoor regelmatig in situaties terecht waarbij men er bewust voor kiest om een regel niet te volgen. Daar ligt mijn interesse in deze scriptie. 33 4.2 De rol van regels bij het ontstaan van cultuur Regels volgen de praktijk veel meer dan dat regels de praktijk vormen. Praktijksituaties ontstaan en creëren een behoefte aan regels. In veel gevallen vormen regels in eerste instantie niet veel meer dan een formeel vastgelegde beschrijving van een werkwijze die in de praktijk effectief is gebleken (Dekker, 2011: pp 46). Onderstaand schema van Frank Guldenmund over het ontstaan van cultuur bouwt voort op een soortgelijke gedachte. De fase van institutionaliseren/normeren (regels opstellen) volgt op een fase waarin door praktijksituaties overeenstemming is ontstaan over hoe zaken horen te gaan. Nadat de werkwijze (door een elite) is geïnstitutionaliseerd wordt deze in bredere kringen geadopteerd. Mensen worden opgeleid en doen ervaring op met de nieuwe regels. Als dit proces goed verloopt, gaan de regels zo sterk onderdeel uitmaken van onze dagelijkse realiteit dat ze zelfs onderdeel gaan uitmaken van onze cultuur (Guldenmund, 2012). Figuur 7 Het ontstaan van cultuur De vraag is of je met behulp van regelgeving gewenst gedrag kunt afdwingen. Deze vraag wordt niet eensluidend beantwoord. In de volgende paragrafen zal daarop worden ingegaan. 34 4.3 Houden aan de regels is cruciaal voor de veiligheid “Rule compliance is a vital component of any safety strategy, and in the movement towards the risk-management of safety, we have tended to lose sight of this fact. The reality is that risk-management needs to be converted to rule-compliance wherever possible…” (Hopkins, 2010: pp. 4) In het artikel van professor Andrew Hopkins wordt het belang van handhaving van regels in gevaarlijke industrieën onderstreept. Hopkins meent dat ‘we’ (waarschijnlijk bedoelt hij de maatschappij als geheel) dat belang wel eens uit het oog verliezen. Hopkins doet een pleidooi om risico’s in gevaarlijke industrieën te minimaliseren door handhaving te verbeteren. Hopkins noemt een aantal factoren die mensen in het arbeidsproces kunnen aanzetten tot risicovol gedrag en die via ‘handhaving’ moeten worden bedwongen (Hopkins, 2010: pp. 7): • Een verlangen om het leven voor jezelf gemakkelijker te maken. • Een gepercipieerde druk om het werk gedaan te krijgen. • Een voorkeur om te laten zien wat je kunt en dus werken ‘op het randje van de mogelijkheden’. Hopkins betoogt daarbij dat een individuele medewerker zijn kans op een ernstig ongeval misschien heel laag inschat maar dat de kans dat één medewerker bij een (groot) bedrijf iets overkomt dan nog steeds zeer reëel zal zijn. Daarom meent Hopkins dat een organisatie de keuze om aan regels te voldoen niet kan overlaten aan individuele medewerkers. Goede regels die continue worden aangepast aan nieuwe omstandigheden en goed worden geïmplementeerd zijn dan wel een voorwaarde voor een succesvolle handhavingstrategie. “In short, a rule compliance strategy requires that management recognise that the regime of rules is always a work in progress and that it needs to be actively managed”. (Hopkins, 2010: pp. 9). 35 4.4 Als we ons aan de regels houden loopt het helemaal vast In ‘The ETTO (Efficiency-Thoroughness trade off) principle’ (Hollnagel, 2009) worden mechanismes beschreven waarmee mensen ‘grondigheid’ (waaronder ook wordt verstaan exact volgens de regels werken) inwisselen voor ‘efficiency’. Hij noemt dit trade-offs. Het boek betoogt dat deze trade-offs niet alleen normaal maar zelfs essentieel zijn. “The best illustration of that is when people stop making them (trade-offs), as when they work strictly according to the written procedures and follow safety or other regulations to the letter. ‘Work-to-rule’ invariably leads to a slowdown and a loss of efficiency and is therefore often used as a minimal form of labour strike”. (Hollnagel, 2009: pp. 62) Hollnagel geeft daarbij aan dat het flexibel omgaan met regels blijkbaar normaal geaccepteerd wordt zolang er niets mis gaat. Gaat er wel iets mis dan staat iedereen klaar met een oordeel. “Het is geen probleem om van regels af te wijken zolang het goed gaat maar niet als het fout gaat”. (Hollnagel, 2009: pp. 62) ETTO Principe Vaak leidt het niet volgen van een regel toch tot een goede uitkomst of een betere uitkomst dan met het strikt volgen van de regels zelf mogelijk was geweest. Mensen maken continue een afweging tussen ‘grondigheid’ (Thoroughness) en ‘efficiency’. De aanwezigheid van geformaliseerde regels bieden in het dagelijkse werk geen garantie dat zaken goed verlopen. Op alle niveaus in organisaties wordt daarom continue ‘aangepast’ aan de actuele situatie. Deze aanpassingen zorgen er in het algemeen juist voor dat zaken overwegend goed verlopen. Afwijken van voorschriften is in die zienswijze net zo goed oorzaak van succes als oorzaak van falen. Hollnagel beschrijft een flink aantal rationalisaties die mensen en organisaties toepassen om een juiste mix te vinden tussen efficiënt en ‘goed of grondig’. Hij noemt deze regels ETTO rules. Deze ETTO rules beschrijven – meestal redelijke aannames die mensen hanteren bij het uitvoeren van hun werk. 36 Voorbeelden van ETTO rules zijn (Hollnagel, 2009: pp. 35 en 36): • Het ziet er goed uit dus er hoeft niets te gebeuren en een veiligheidsactie kan rustig achterwege blijven. • Het is niet echt belangrijk, • Het is altijd goed, waarom zou ik checken? • Het is goed genoeg voor dit moment. • Iemand anders controleert het ook wel. De factoren uit paragraaf 4.3 leiden er volgens Hopkins toe dat er uiteindelijk iets flink fout zal gaan. Volgens Hollnagel spelen er echter ook krachten die ervoor zorgen dat het meestal uiteindelijk goed gaat. Deze variabiliteit van opvattingen biedt geen eenvoudig keuzemenu voor beleidsmakers en managers die de veiligheid naar een hoger niveau willen tillen. 4.5 Is overtreding een oorzaak of heeft overtreding een oorzaak? In de afgelopen decennia is menselijk falen vaak gezien als een eindconclusie van onderzoek naar incidenten (Dekker, 2005). In zijn boek ‘Ten Questions About Human Failure’ pleit Sidney Dekker ervoor om menselijk falen niet als oorzaak voor incidenten te accepteren. Menselijk falen, moet in de visie van Sidney Dekker een startpunt zijn voor onderzoek naar een verklaring waarom iets fout ging en geen eindconclusie. Volgens Rasmussen en Svedung (2000) kunnen vele kleine afwijkingen van regels, normen, procedures en opschuivende fouttoleranties langzaam de stabiliteit van een systeem ondermijnen. Maar het vermogen om locaal af te wijken en in te spelen op de actuele gebeurtenissen en operationele omgeving kan ook leiden tot meer veerkracht om juist binnen de grenzen van het systeem te blijven of om snel te herstellen na incidenten (Dekker, 2011). Kortom er kan sprake zijn van een ‘drift’ richting grenzen van het systeem of juist een ‘drift’ richting ‘veerkracht’,‘stabiliteit’ of ‘safety’. Gegeven de vele krachten die op een operationele organisatie inwerken (politiek, financieel, economisch, technische onzekerheden, gebrek aan kennis, enz.) is het moeilijk vast te stellen in welke richting een systeem zich beweegt en het is nog veel moeilijker om een dergelijke beweging te stoppen 37 of te keren als het systeem zich in een ongewenste richting lijkt te bewegen. (Dekker, 2005 en 2011). Meer inzicht in de factoren die mensen verleiden om van regels af te wijken kan wellicht bijdragen aan de ontwikkeling van betere regels (juiste regels op het juiste niveau) waarbij flexibiliteit en handhaving op een faire manier naast elkaar kunnen bestaan. In de volgende paragraaf wordt daarop nader ingegaan. 4.6 Afwijken van regels kan op vele manieren Er zijn vele redenen en manieren om van regels af te wijken. Een veel voorkomende manier is bijvoorbeeld, ‘uit onwetendheid’. Andere manieren zijn ‘per ongeluk’, of ‘omdat de nadelen van de regel groter zijn dan de voordelen’. Dat maakt het voor bedrijven ook lastig om op een faire, eerlijke manier met regelovertredingen om te gaan. Inzicht in de nuances van een situatie waarin van de regel werd afgeweken is noodzakelijk. James Reason ontwikkelde in 1997 een basismodel waarmee vastgesteld kon worden in welke mate een afwijking verwijtbaar of minder verwijtbaar zou zijn. Het model van Reason vormt de basis voor het ‘Just-Culture’ gedachtegoed. Figuur 8 Beslismodel Reason (1997) Het Just-Culture gedachtegoed wordt bijvoorbeeld toegepast in petrochemische- of olie verwerkende industrieën. Het basis idee achter JustCulture is dat werknemers die fouten maken of regels overtreden 38 rechtvaardig doch streng behandeld moeten worden. Werknemers die regels overtreden nadat deze regels niet goed zijn uitgelegd mogen daar niet de dupe van worden. Werknemers die zich echter gewoon roekeloos gedragen mogen op passende sancties rekenen. In haar boek ‘De passies van het brein’ komt Margriet Sitskoorn vanuit de bestudering van de werking van de hersenen tot een belangrijke conclusie die deze gedachte ondersteunt: ‘rechtvaardigheid is besmettelijk’ (Sitskoorn, 2010: pp. 28-32). Mensen gaan zichzelf beter (rechtvaardiger) gedragen naarmate de verwachting toeneemt dat men zelf rechtvaardiger behandeld zal worden. De keerzijde is overigens dat onrechtvaardigheid ook besmettelijk is. Straffen die niemand rechtvaardig acht werken dus averechts. In 2008 betoogt Patrick Hudson in zijn “meeting expectations: A New Model for a Just and Fair Culture” dat het model van Reason niet meer volstaat (Hudson, 2008). De toepassing van het model zou zelfs indirect hebben bijgedragen aan een ernstig incident bij BP in Texas City (The Texas City Disaster). Toepassing van het Reason model zou te veel het accent op ‘bestraffen’ leggen en deze ‘dreiging’ zou tot een te zware druk op de medewerkers hebben geleid, wat averechtse effecten zou hebben gehad. Hudson noemt 3 problemen met het Reason model: 1. Het model moet van links naar rechts gelezen worden en begint direct met de ergst mogelijke vorm van overtreding. Hierdoor ontstaat gemakkelijk de indruk dat het hier gaat om een model dat bedoeld is om te bestraffen. 2. Het model wordt vaak als oneerlijk beschouwd omdat het de management-verantwoordelijkheid beperkt tot aanpakken van individuen die zich niet aan de regels hebben gehouden. 3. Het model zou niet volledig zijn omdat een aantal soorten van noncompliancy zou ontbreken. Voldoende redenen voor Hudson om een nieuw model te ontwikkelen: 39 Figuur 9 Beslisboom voor het vaststellen van een type afwijking (Hudson, 2008 pp. 10) Dit model maakt een duidelijk onderscheid in fouten en overtredingen (gesplitst in organisatorische issues en persoonlijke issues). Het model geeft met kleurschakeringen van groen tot rood aan in hoeverre een overtreding ‘beloond’ of ‘bestraft’ moet worden volgens Hudson. Toch mist er nog iets in dit model. Het model laat maar één kant van de medaille zien. Namelijk de kant waarin we teleurgesteld zijn over het waargenomen gedrag. We kunnen ook gedrag tegen komen dat we willen belonen omdat dat op- of boven verwachting is. Hudson vult zijn beslisboom daarom aan met een ‘Meeting Expectations Model’. Een model dat duidelijk maakt dat goed gedrag ook beloond moet worden. 40 Figuur 10 Meeting expectations model. (Hudson, 2008: pp. 10) Goed gedrag (op of boven verwachting) waarbij mensen toch van regels zijn afgeweken is een categorie die niet expliciet in Hudsons modellen lijkt voor te komen, net als ongewenst gedrag dat volledig voldoet aan regels. In mijn onderzoek hou ik wel rekening met een mogelijk bestaan van deze categorieën. Denk bijvoorbeeld aan de voorrangsregels in het verkeer. Iemand kan altijd voorrang nemen ‘omdat hij het heeft’ en nauwelijks anticiperen op fouten van andere weggebruikers. Zo iemand vertoont feitelijk ongewenst gedrag maar voldoet aan de regels. Verder kan iemand die wel voorrang heeft toch stoppen bij een kruising omdat hij anticipeert op het waarschijnlijke doorrijden van een weggebruiker die geen voorrang heeft. Zo iemand wijkt af van een regel maar voorkomt wellicht een ongeval. De gedachte is dat het wellicht regelmatig goed gaat dankzij het feit dat mensen niet domweg de regels volgen. Of dat het vreselijk fout kan gaan als mensen domweg de regels volgen. Helaas maakt alleen al het onderkennen van deze mogelijkheden het ‘meeting expectations model’ lastig bruikbaar. Het model geeft naar mijn mening namelijk geen enkele handreiking om na het blokje ‘START HERE’ te kiezen tussen de linker en rechterzijde van het schema. Wanneer spreken 41 we over gedrag boven of gedrag onder verwachting? Hoe stellen we dat nu eigenlijk vast als de compliancy aan regels ons geen houvast meer bieden? Sidney Dekkers stelt hierover deze welhaast retorische vraag: “When rules are violated, are these bad people ignoring the rules? Or are these bad rules, ill matched to the demands of real work?” (Dekker, 2005: pp. 133). 4.7 Een (fair) oordeel achteraf is problematisch Volgens Sidney Dekker is er een sterke neiging om - met de wijsheid achteraf - een verklaring te vinden voor iets dat in het verleden gebeurd is. Pas nadat de consequenties bekend zijn merken we de handeling die daaraan vooraf ging als ‘oorzaak’ aan. Bij een dergelijke analyse wordt er eenvoudig aan voorbij gegaan dat ten tijde van de handelingen de consequentie nog niet had plaatsgevonden en onderdeel uitmaakte van een nog blanco onzekere toekomst. Op elk moment zit de toekomst nog vol onzekerheden en maakt men normale menselijke afwegingen. Beslissingen worden genomen onder tijdsdruk en zijn omgeven met verschillende tegenstrijdige doelstellingen en onzekerheden. Keuzemogelijkheden zijn op het beslissende moment schaars en dienen zich meestal pas achteraf aan. Als - met de kennis van de gevolgen – op het handelen teruggekeken wordt dan lijkt het allemaal ineens erg helder. Fouten (inclusief beslissingen om af te wijken van regels) zijn volgens Sidney Dekker geen empirische feiten. We noemen iets achteraf een fout om uitkomsten die ons inmiddels bekend zijn te verklaren op een manier die ons past en ons de minste problemen geeft. Zelfs personen die zelf de handelingen hebben verricht zullen dat achteraf beoordelen in het licht van de resultaten die het uiteindelijk opleverde. Het moment van handelen kan men dan niet meer los zien van de consequenties daarvan. Omdat het handelen tot een incident heeft geleid moet het handelen wel fout zijn geweest. Het identificeren van ‘fouten’ levert (te) simpele modellen op die we denken te kunnen gebruiken om soortgelijke incidenten in de complexe toekomst te voorkomen. De ‘fout’ wordt aangeduid als oorzaak van het incident en we hoeven slechts te vermijden dat een dergelijke fout nog eens gemaakt wordt. 42 We kunnen de ‘dader’ uit het systeem verwijderen of zorgen dat iedereen beter oplet. Een dergelijke verklaring is niet alleen (te) eenvoudig maar tevens (te) geruststellend. We suggereren daarmee dat het systeem eigenlijk op deze enkele onvolkomenheid na best veilig is. Die gedachte stelt ons ten onrechte gerust. We hebben wel een als ‘fout’ betitelde handeling of beslissing geïdentificeerd maar we hebben niet uitgezocht op welke wijze het systeem deze ‘foute’ handeling of beslissing heeft voortgebracht. Als resultaat zal de geschiedenis zich hoogstwaarschijnlijk gaan herhalen. Door met de wijsheid achteraf handelingen of beslissingen ‘fout’ te noemen ontnemen we onszelf de kans om werkelijk objectief te kijken naar het systeem (en de context) dat dit handelen heeft voortgebracht. Dit geldt ook voor beslissingen om van regels, procedures of beschreven richtlijnen af te wijken. Er zal bij analyses achteraf altijd een mismatch aangetoond kunnen worden tussen de werkelijke handelingen en de beschreven richtlijnen. Van het ‘aanwijzen’ van deze mismatch als ‘oorzaak’ zullen we echter weinig leren over het ‘waarom’ van de handelingen of beslissingen (Dekker, 2005 en 2011). 4.8 Onzekerheden en regels gaan niet zo goed samen De manier waarop regels ontstaan en evolueren maakt dat regels nogal achter de feiten aan hobbelen. Zoals al eerder in dit hoofdstuk geconstateerd volgen regels de praktijk en worden ze in het algemeen aangescherpt op basis van daadwerkelijke incidenten of voorzienbare situaties (onderkend 1 risico). Dat maakt regels nogal reactief en beperkt voor (unieke) situaties die we eigenlijk niet kunnen voorzien. Deze onzekerheid speelt in verschillende domeinen een rol. 1 Hier wordt voornamelijk gedoeld op regels van het type action rules en process rules. Regels die bijvoorbeeld juist moeten beperken dat producten of diensten worden ingezet waaraan nog te veel onzekerheden kleven kunnen juist een bijzonder effectieve werking hebben bij onzekere omstandigheden. 43 In 2008 brengt de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) het rapport ‘Onzekere veiligheid’ uit. De WRR concludeert dat de klassieke benadering van risico’s niet meer (volledig) voldoet. Een aantal grote veiligheidsincidenten heeft aangetoond dat zelfs de beste specialisten onvoldoende kennis hebben om alle denkbare risico’s op waarde in te schatten. Blijkbaar is naast de klassieke benadering (blijft valide voor overzichtelijke situaties) ook behoefte aan een benadering voor onzekere en dubbelzinnige risico’s. Volgens de WRR vraagt dit om flexibiliteit, variëteit en ruimte voor ‘early warners’ (WRR, 2008). In ‘Management of Uncertainty’ (Grote, 2009) wordt de realiteitszin van safety professionals om te streven naar minimalisatie van onzekerheden eveneens ter discussie gesteld. Naarmate onzekerheden complexer en omvangrijker worden is een strategie om effectief met de onzekerheden te leren omgaan waarschijnlijk effectiever dan een strategie gericht op het uitbannen van risico’s. Volgens Grote vereist dat meer lokale beslissingsbevoegdheid om naar eigen goeddunken te besluiten in situaties die dat vereisen. Dit sluit aan bij de manier waarop HRO’s (High Reliability Organisations) erin lijken te slagen om in complexe omgevingen het aantal ongevallen beperkt te houden. HRO’s is de naam voor organisaties die er ondanks alles in slagen met relatief weinig incidenten complexe processen te exploiteren. Door o.a. Karl E. Weick en Kathleen M. Sutcliffe is onderzoek gedaan naar kenmerkende principes die gehanteerd worden binnen HRO’s. Zij komen tot de volgende 5 sleutel principes: 1. Gerichtheid op verstoringen (elke verstoring kan een signaal zijn dat er iets mis kan gaan): 2. Terughoudendheid tot simplificeren (HRO’s zoeken naar het volledige beeld in al zijn nuances en zijn wars van generaliseren). 3. Gevoeligheid voor de uitvoering (veel aandacht voor het echte werk). 4. Toewijding en veerkracht (slippertjes worden snel ontdekt en de effecten blijven klein). 44 5. Respecteren van expertise (besluiten worden voorgelegd aan/genomen door personen die daartoe het best in staat zijn vanwege hun expertise en niet vanwege hun hiërarchieke positie). (Weick en Sutcliffe, 2011) In een HRO wordt de complexiteit van situaties onderkend. HRO’s beseffen dat bij onverwachte gebeurtenissen gehandeld moet kunnen worden op de voor die situatie beste wijze. Het systeem als geheel blijft dan binnen een aanvaardbare bandbreedte of komt daar snel in terug (veerkracht). Veerkracht van operationele processen is ook het domein van literatuur over resilience engeneering. Volgens deze literatuur hebben organisaties het vermogen om te reageren, anticiperen, monitoren en leren nodig om processen in uiteenlopende omstandigheden te beheersen (binnen aanvaardbare bandbreedte te houden). Deze vermogens moeten op alle niveaus in een organisatie ontwikkeld worden (Vorm v.d., 2011). Hierbij moeten organisaties de visie en ambitie hebben om vakmensen ruimte te bieden en oude (schijn)zekerheden (zoals gedetailleerde procedures) los te laten. (Grote, 2010). Uit dit hoofdstuk kan geconcludeerd worden dat verleidingen om van regels af te wijken kunnen voortkomen uit een overtuiging dat een generieke regel in een specifieke situatie niet altijd de meest veilige of meest passende oplossing is. De reden waarom en de wijze waarop in de praktijk wordt besloten om van regels af te wijken (wie wordt geconsulteerd, wie geeft toestemming) maakt onderdeel uit van het veldonderzoek. 45 46 5 Literatuurstudie: de maatschappij en regels Voordat ik in een volgend hoofdstuk inzoom op werknemers zal ik onderstaande meer algemeen maatschappelijke perspectieven behandelen: - Regels en organisaties. - Regels en overheden. - Regels en mensen. - Regels en groepen. Dat is relevant om universele factoren te achterhalen die ertoe kunnen leiden dat men bewust van regels afwijkt. Factoren die ook een rol kunnen spelen in de specifieke context van werknemers in een arbeidsproces (te behandelen in hoofdstuk 6). Vanaf paragraaf 5.5 wordt een deel van de literatuurstudie behandeld dat gericht is op kennis met betrekking tot het beïnvloeden van een groepsopinie. Deze kennis is relevant voor de in hoofdstuk 11 te formuleren aanbevelingen over effectiviteit van de managementresponse. 5.1 Regels en organisaties Organisaties zijn constituties met een bepaald doel voor ogen. Doelgerichtheid is m.b.t. compliancy aan regels zowel een deugd als een risico. 5.1.1 De invloed van doelgerichtheid Zodra regels in de weg staan om een doel te bereiken kan dat voor organisaties een belangrijke ‘verleider’ worden om regels te gaan overtreden. Dit kan tot extreme vormen leiden. “Criminogene organisatiekenmerken zijn dan bijvoorbeeld een strategie waarbij het accent ligt op doelbereiking en niet op de middelen waarmee dit geoorloofd is, een bedrijfscultuur die moreel ambivalent staat tegenover wetsnaleving en een organisatiestructuur waarin verantwoordelijkheden gemakkelijk zijn af te wentelen” (Huisman, 2001). 47 Doelgericht ondernemen leidt overigens niet automatisch tot overtreden van regels. Dat hangt af van de wijze waarop de verschillende doelen en subdoelen gedefinieerd zijn en samenhangen. Naast productiviteitsverhoging kunnen hoge ‘veiligheid, kwaliteit, en milieu’ prestaties als aparte doelen remmend werken op de verleiding om regels te overtreden (Huisman, 2001: pp. 145). Hieruit blijkt dat het niet alleen van belang is om de juiste doelstellingen in een organisatie af te stemmen maar tevens is het van evenzoveel belang om deze doelstellingen in een juist ethisch perspectief te plaatsen. 5.1.2 De invloed van motieven en gelegenheden In 1987 publiceert James William Coleman zijn Toward an integrated theory of white-collar crime in ‘The American Journal of Sociology’. Het bewust niet volgen van regels is een kwestie van ‘motief’ en ‘gelegenheid’ volgens Coleman. Een organisatie moet iets willen waarbij de regel in de weg zit en een organisatie moet de perceptie hebben dat ze in de gelegenheid is om de regel te kunnen overtreden. Coleman beschrijft twee facetten van motieven: 1. De neutralisatie- rationalisatie ofwel rechtvaardigingsmechanismen die ervoor zorgen dat we onze daden kunnen rechtvaardigen tegenover in ieder geval onszelf. 2. De druk om ‘iets’ te bereiken ten kostte van het afwijken van een regel. Dat ‘iets’ kan van materiële aard zijn (geld, goederen, enz.) maar ook sociaal van aard zijn (macht, aanzien, bewondering, aandacht). Feitelijk is de tweede bron die Coleman noemt een deel van de verleiding om van een regel af te wijken en de eerste bron is juist een factor die de hoogte van de weerstand tegen verleidingen beïnvloedt. Zoeken we naar verleidingen (zoals in mijn onderzoeksvraag) dan is het aan te bevelen de facetten ‘druk’ en ‘rechtvaardiging’ apart te blijven beschouwen. Onder ‘gelegenheden’ verstaat Coleman factoren die veroorzaken dat het gevoel ontstaat dat men ook daadwerkelijk (vrijwel risicoloos) van de regel kan afwijken. Je zou kunnen stellen dat de gelegenheid zich voordoet als je in 48 een situatie terecht komt waarbij je inschat dat het afwijken van een regel tot veel grotere voordelen dan nadelen (of risico’s) zal leiden. Volgens Coleman (1987 :424) wordt de aantrekkingskracht (verleiding!) van een gelegenheid om een regel te overtreden bepaald door onderstaande factoren: 1) Perceptie van voordeel. Het mag duidelijk zijn dat de mate waarin men voordeel verwacht te kunnen halen een grote invloed heeft op de aantrekkingskracht van de een opportuniteit. 2) Perceptie van een risico (toezicht / sancties?). De inschatting van negatieve effecten speelt ook een grote rol bij de aantrekkelijkheid van een gelegenheid. 3) Perceptie van cultuur (wie spreekt me aan/groepsidentificatie/groepsopinie en groepsdruk?). De cultuur schept a.h.w. de gelegenheid. De inschatting van medewerkers betreffende de mate waarin een bepaalde actie veroordeeld (of bewonderd) zal worden in hun directe omgeving speelt een belangrijke rol. Naast de drie genoemde factoren hangt de aantrekkingskracht van een gelegenheid af van de onderlinge vergelijking tussen verschillende gelegenheden die zich aandienen. Denk bijvoorbeeld aan twee klussen. Eén klus op een bedrijventerrein met overal toezicht en één klus in een achteraf straatje zonder toezicht. De aantrekkingskracht van een shortcut is in de tweede situatie aanmerkelijk groter dan in de eerste situatie. Deze laatste factor speelt een belangrijke rol bij moedwillig deviant gedrag. Dat gedrag zal zich openbaren op de plaatsen en momenten die zich daar het beste voor lenen (Coleman, 1987: pp. 424). 5.1.3 De invloed van de perceptie van cultuur Dat de perceptie van cultuur en risico op veroordeling van groot belang is bij de ‘aantrekkelijkheid van een gelegenheid’ valt af te leiden uit het werk van 49 Brants (1984) die zich baseert op diverse publicaties over wat hij noemt ‘de criminalisering van organisatiecriminaliteit’. De ene overtreding is volgens Brandts de andere niet. Wetovertredingen kunnen lang gewoon maatschappelijk aanvaard worden. Hoe men tegenover regelovertredingen staat wordt vooral bepaald door politieke aandacht, media aandacht, grote schandalen en affaires. Denk bijvoorbeeld aan het handelen met voorkennis op de beurs, of milieuovertredingen. Twee praktijken die in de jaren 80 nog algemeen gebruik waren maar die tegenwoordig voorpaginanieuws zouden zijn. Of denk aan door een rood licht lopen in een lege straat, het mag niet maar niemand vindt het erg. Naast regels die je rustig kan overtreden zonder dat iemand zich er echt druk over maakt zijn er ook gedragingen die nagenoeg iedereen misdadig vindt maar die volgens de regels wel mogen. Denk aan ‘misleidende reclame’ of verkopen van ‘bont’. Criminaliteit is dus volgens Brandts een sociaal bepaalde definitie. Het afwijken van een regel vinden we pas ‘kwalijk‘ als we het ‘kwalijk’ gemaakt hebben, als we het veroordelen (Brants, 1984). Het belang van ‘Shaming’ speelt ook een centrale rol in de theorie van Braithwaite. Volgens Braithwaite worden regels waarvan de overtreders expliciet en scherp worden veroordeeld het meest effectief gehandhaafd. De overtreder zal zich schamen en dat schaamtegevoel zal hem/haar ervan weerhouden opnieuw in de fout te gaan. Deze ‘veroordeling’ moet niet verward worden met ‘straffen’. Het gaat hier om het opwekken van een schaamtegevoel met preventieve werking. Dat is niet alleen effectief maar ook goedkoper dan straffen. (Braithwaite, 1989). Ontbreekt de overtuiging dat er risico is op sociale veroordeling bij overtreding van een regel dan is de verleiding om van de regel af te wijken groot. Daarom loop ik zelf bijvoorbeeld in een lege straat nog rustig door een rood licht. In het eerder behandelde schema van Guldenmund is de regel wel geïnstitutionaliseerd maar nog zeker niet in onze dagelijkse routine, normen, waarden en gedrag (cultuur) geïnternaliseerd. (Guldenmund, 2012) 50 5.1.4 Eigen verantwoordelijkheid en zelfregulering Een organisatie is erg gebaat bij het ‘vermogen om gehoor te geven aan de bestaande maatschappelijke belangen, zonder daarbij de eigen verantwoording voor de maatschappelijke omgeving te ontkennen’ stelt Braithwaite volgens Henk van der Bunt (Bunt van der, 2007). In de complexe omgeving van; • verschillende (telkens veranderende) belangen en attitudes, • steeds eenvoudiger toegang tot informatie en • toenemende mondigheid van stakeholders is het niet verwonderlijk dat de overheid in toenemende mate de naleving en invulling van normen overlaat aan organisaties zelf. Organisaties worden bijvoorbeeld gestimuleerd om een eigen (gecertificeerd) zorgsysteem op te bouwen, zoals een eigen arbomilieuzorgsysteem. Deze verschuiving van regeldruk (van de overheid) naar doelvoorschriften is op een aantal gebieden al enige tijd aan de gang. De overheid maakt beleid en stelt doelen en de organisaties moeten zelf invullen hoe men aan die doelen voldoet. In regelgeving en overheidsbeleid wordt steeds meer nadruk gelegd op de eigen verantwoordelijkheid van ondernemingen (Huisman, 2001: pp. 72). Niet alleen de overheid wijst op de eigen verantwoordelijkheid van organisaties. Ook stakeholders krijgen toenemende invloed op de mate waarin en wijze waarop organisaties intern moeten borgen dat aan alle verwachtingen voldaan wordt. “Maar ook zonder strakkere wetgeving en regulering zullen economische actoren en organisaties vaak gedwongen zijn rekening te houden met de (kwaliteits)eisen en (morele) gevoeligheden van een economisch en vooral cultureel machtige groep consumenten en producenten”. (Lippens, 2004: pp. 147). 51 Een ontwikkeling die zich nog steeds verder doorzet in initiatieven als MVO (Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen) waarbij organisaties zich meer en meer richten op de belangen en verwachtingen van stakeholders. Binnen organisaties moet bovengenoemde ontwikkeling ook merkbaar zijn voor de wijze waarop werknemers met ‘regels’ moeten omgaan. De ‘alignment’ van organisatiedoelen met de wensen van stakeholders moet intern goed doorvertaald worden. De eigen verantwoordelijkheid van organisaties weegt zwaar op verschillende fronten. Bedrijven moeten hun eigen regels opstellen, implementeren, handhaven en onderhouden. Dat vereist professionaliteit op deze gebieden. Voor (complexe) organisaties is het beschrijven van interne regels (zorgsystemen) en het daaraan voldoen niet meer voldoende. Naast het behalen van doelstellingen moeten de stakeholders ook nog eens tevreden zijn over de wijze waarop dat gebeurt. Naarmate dit samenstel complexer wordt, laat zich dat steeds minder eenvoudig vangen in concrete regelgeving alleen. Dit vraagt ook binnen organisaties om een verschuiving naar doelregelgeving gebaseerd op ‘resultaat verplichting’. Dat vereist van organisaties een sterke cultuur met veel zelfbeheersing en sociale controle (klanten, omwonenden, enz.) (Huisman, 2001: pp. 179 en 188). Deze verschuiving naar doelregulering op steeds meer operationele niveaus moet gelijke tred houden met de ontwikkeling van zelfbeheersing en sociale controle op die niveaus. Gebeurt dat niet dan zal de weerstand tegen ‘verleidingen’ niet hoog zijn. Dit vraagt zowel om actief rule management als actieve ontwikkeling van culturele aspecten. 5.2 Regels en overheden De relatie tussen overheden en regels is complex. Overheden ontwikkelen regels en hebben veelal toezichthoudende en handhavende taken. Daarnaast moeten overheden zich zelf ook aan regels houden. 52 5.2.1 Hoe moet de overheid ordenen? De overheid maakt op vele niveaus regels. Soms verliest men zich in zeer nauwgezette instructies en soms houdt men het bij vage doelen. De combinatie van toenemende snelheid in maatschappelijke veranderingen, toenemende transparantie, toenemende mondigheid van burgers, toenemende mobiliteit van organisaties en toenemende macht van grote organisaties stelt telkens andere eisen aan de overheid. Een breed gedeeld maatschappelijk draagvlak met gemeenschappelijke (lange termijn) doelen en gedeelde normen en waarden ontbreekt waardoor een cultuur ontstaat die mensen ontvankelijk maakt voor normoverschrijdend gedrag. De overheid staat voor een uitdaging om deze complexiteit te ordenen. In zijn boek ‘de improvisatiemaatschappij’ beschrijft Boutellier (2010) de 3 verschillende ordeningsprogramma’s die de overheid heeft ingezet in het afgelopen decennium. 1. Het normen en waarden offensief (of defensief?) van het eerste kabinet Balkenende. Kerngedachte hierbij was de overtuiging dat ‘wet en regelgeving een uitdrukking zou moeten zijn van gedeeld gedachtegoed’. Dit offensief zou regelgeving hebben kunnen opleveren die meer gebaseerd is op het voorschrijven van gewenst gedrag dan op het veroordelen van ongewenst gedrag. In 2004 heeft de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid (WRR) echter aangegeven dat het voorschrijven van normen en waarden geen taak is voor de overheid. De overheid moet zich in haar regelgeving vooral richten op het feitelijk waarneembare gedrag en terugdringen van normoverschrijdend gedrag. “De raad meent dat de taak van de overheid allereerst bestaat uit het tegengaan van wettelijke normoverschrijdingen en uit het voorzien in een effectieve rechtshandhaving; daarnaast uit het garanderen van de waarden van een open samenleving en de democratische rechtsstaat, en uit het ondersteunen van de publieke moraal. Voor het overige is het in de eerste plaats de samenleving zelf, die waarden vormt en onderhoudt. Instituties zoals scholen, media en andere maatschappelijke organisaties 53 leveren bij het vervullen van hun eigen taken ook een bijdrage aan het algemene onderhoud van waarden en normen. De taak van de overheid is hier vooral stimulerend en ondersteunend”. (WRR, 2003). Binnen veel bedrijven wordt overigens een soortgelijk ordeningsprogramma toegepast. Het voorschrijven van gewenst gedrag vertaalt zich dan in ‘integriteitsregels’ of ‘gedragsregels’ die al of niet vrijblijvend worden voorgeschreven. Ook binnen bedrijven spitst dat zich uiteindelijk toe op waarneembaar gedrag. Gedrag kun je handhaven, normen en waarden niet. Normen en waarden kan je slechts stimuleren en ondersteunen. 2. Veiligheid vormt volgens Boutellier een ordeningsprogramma omdat de behoefte aan veiligheid zich gemakkelijk laat vertalen tot één gezamenlijk belang. Ook dit ordeningsprogramma loopt moeizamer dan verwacht. Volgens Boutellier liggen ‘preventie’ en ‘repressie’ zeer dicht bij elkaar als de overheid wetten gaat voorschrijven die bedoeld zijn om veiligheidsincidenten te voorkomen. Dat deze bewering correct is blijkt bijvoorbeeld uit mijn dagelijkse praktijk waarbij het management dagelijks geconfronteerd wordt met felle discussies met medewerkers over de handhaving van regels die oorspronkelijk bedoeld waren om die medewerkers tegen opportunistisch management te beschermen. Handhaving door het management vindt voornamelijk plaats uit angst voor boetes en aansprakelijkheden en nagenoeg niemand ziet nog toegevoegde waarde in de regels. Het is te verwachten dat de verleiding om van regels af te wijken groter worden naarmate men de regels en hun handhaving meer ervaart als repressie maatregel dan als preventie maatregel. 3. Burgerparticipatie en zelfredzaamheid Bij dit ordeningsprogramma trekt de overheid zich bewust terug. Handhaving van normen en waarden wordt binnen dit ordeningsprogramma in toenemende mate overgelaten aan de maatschappelijke actoren zelf. Ook deze benadering boekt nog weinig successen (Boutellier, 2003). Kortom de overheid is zoekende naar een nieuw ordeningsprincipe. 54 5.2.2 Consequenties van nieuwe risicobenadering voor wet- en regelgeving en bedrijfspraktijk. Bij par. 4.8 is aangegeven dat de WRR een nieuwe benadering van risico’s adviseert. Dit vereist een totaal andere verdeling van verantwoordelijkheden met een meer ‘open’ regelgeving. Het vraagt om meer ruimte en aandacht voor vroegtijdige signalen. Processen en organisatie moeten zodanig worden ingericht dat signalen bespreekbaar zijn, van vele kanten belicht worden en vertaald worden naar maatregelen op maat en op tijd. Generieke veralgemeniseerde regels moeten eerder vermeden worden dan vertrouwd. Regels moeten specifieker worden toegesneden op de context waarbinnen ze moeten worden toegepast. Deze benadering vraagt om overlappende en gedistribueerde verantwoordelijkheden, multi disciplinaire benadering, open normen en daarop toegesneden vormen van toezicht. Het kernbegrip dat de WRR gebruikt voor de nieuwe benadering is ‘voorzorg’. Voorzorg is een soort overtreffende trap van ‘preventie’. Critici zijn bang dat deze benadering een excuus biedt om niet meer alle risico’s te onderzoeken en dat het slechts tot gemakzucht leidt. Volgens de WRR moet het ‘voorzorgbeginsel’ juist tot activiteiten leiden. Het vraagt wel om nieuwe wetten en regels om deze activiteiten daadwerkelijk af te dwingen. De verantwoordelijkheid om ‘voorzorg’ te organiseren en in te vullen moet met de wet worden afgedwongen en worden opgenomen in het vergunningstelsel. Een dergelijke voorzorg eis is eigenlijk een soort overtreffende trap van een doelvoorschrift. Een verantwoordelijkheid die nog hogere eisen stelt aan de professionaliteit in organisaties. De aanbevelingen van de WRR bevatten mijns inziens veel parallellen met de kenmerken van ‘high reliability organisations’ (HRO’s) zoals beschreven bij par. 4.8. Geconcludeerd kan worden dat de WRR waarde toekent aan dezelfde kenmerkende eigenschappen als waarmee HRO’s zich behoeden voor grote incidenten. 55 De vraag is overigens of de overheid zelf een goede voorbeeldrol vervult. In de volgende paragraaf blijkt dat de overheid ook gewoon een organisatie is met compliancy problemen. 5.2.3 Overheden die zich niet aan regels houden Ook overheden houden zich niet altijd aan de regels. Het in 2005 gepubliceerde onderzoek “overtredende overheden” (Huberts, et al., 2005) bevat een bloemlezing van verschillende overheden en hun compliancy problemen. Het rapport onderzoekt regelovertredingen van opsporings- en vervolgingsinstanties, inspectiediensten, gemeenten en provincie en het rijk. Geen enkele overheid houdt zich consequent aan de regels. De aard, en omvang van de verschillende overtredingen lopen ver uiteen. Naast minder gewenste afwijkingen worden ook afwijkingen geconstateerd die men in het algemeen juist als positief zal ervaren. “Wordt een eis tot meervoudige aanbesteding doorbroken wanneer sprake is van een beperkt vervolgonderzoek waarvoor specifieke expertise nodig is, zoals de provincie deed, dan is eerder sprake van efficiënte besteding van personele en financiële middelen dan van een ongewenste handeling”. (Hubert, et al., 2005: pp. 158). Blijkbaar wordt hier compliancy ingeruild voor een ander doel, namelijk efficiency. Het rapport (Overtredende overheden) bevat een opsomming van ‘oorzaken en motieven’ verdeeld over 5 verschillende categorieën. Hieronder een korte selectie van zaken uit het rapport die In parallellen vertonen c.q. relevant zijn voor het onderwerp van deze scriptie: 1. Regelgeving: • Het ontbreekt vaak aan waardering voor de regelgeving blijkt uit onderstaande voorbeelden: Wetgeving sluit vaak niet aan bij de praktijk. Soms hebben lagere overheden het idee dat met een strikte interpretatie van de regels het tegenovergestelde wordt bereikt dan wat met de wetgeving wordt beoogd. 56 Op het terrein van sociale zekerheidswetgeving wordt voor elke nieuwe situatie een nieuwe regel bedacht. (een handelswijze waar veel kritiek op is). • Regelgeving wordt als te complex ervaren, regelgeving is vaak onevenwichtig (mix van open normen enerzijds en overgedetailleerdheid anderzijds) en regelgeving wijzigt te snel zozeer zelfs dat men twijfelt aan de bedoelingen van de regelgever. • Regels zijn regelmatig tegenstrijdig. Gehoor geven aan de ene regel betekent overtreding van de andere regel. • Onzinnige regels. Zodra men het inhoudelijk niet meer eens is met de regel wordt de neiging om deze te overtreden blijkbaar groter. 2. Procedures: • Veelal ontbreekt het aan uitgewerkte procedures m.b.t. de wijze waarop de wettelijke taken moeten worden uitgevoerd. 3. Het ambtenarenapparaat: • Onvoldoende kennis en expertise, hoge werkdruk, beperkte capaciteit en verkokerde overheidsorganisatie. 4. Politieke besluitvorming: • Geen consequent gedrag van bestuurders. Dan weer (te)risico mijdend, dan weer op zoek naar de grenzen. 5. Verbondenheid met de samenleving: • Risico van vriendjespolitiek neemt toe naarmate de ‘verbondenheid met de samenleving’ toeneemt. (Bovenstaande opsomming is een beknopte weergave van ‘Overtredende Overheden’, Huberts, et al., 2005: pp. 165-166). Kortom, goede regels, heldere procedures, professionele ondersteunende organisatie, consequent management en een faire cultuur zijn belangrijke bouwstenen om ‘verleidingen’ tot regelovertredingen (in dit geval voor overheden) te beheersen. In het hoofdstuk 6 onderzoek ik of deze factoren ook op werknemers van toepassing zijn. 57 5.3 Regels en mensen Individuen reageren verschillend op regels. Verleidingen zijn voor de ene persoon veel moeilijker te weerstaan dan voor een andere persoon. In de volgende paragrafen wordt kort ingegaan op deze individueel bepaalde invloeden. 5.3.1 De invloed van dopamine Veel veiligheidsliteratuur lijkt gebaseerd te zijn op de aanname dat mensen wezens zijn die rationele beslissingen nemen. Dat idee echter is onjuist. Dat blijkt uit velerlei onderzoek naar de werking van de hersenen en de manier waarop mensen beslissingen nemen. In ‘Het slimme onbewuste’ beschrijft Dijksterhuis (2007) veel voorbeelden van onderzoek op dit vlak. Vooral de rol van ‘emotie’ blijkt veel belangrijker dan gedacht bij het nemen van beslissingen. Emotieloze mensen zouden volgens oude ideeën betere beslissingen moeten nemen. De praktijk is echter dat emotieloze mensen zeer moeilijk beslissingen nemen (en zeker geen betere). Kortom als we van onze gevoelens worden afgesneden worden de meest banale beslissingen onmogelijk (Lehrer, 2009: pp, 26). Onze hersenen kunnen ons verleiden om de bekende regels te overtreden. Dat werkt bij gezonde mensen ongeveer als volgt: Onze hersenen zijn goed in patroonherkenning. We ‘voorspellen’ onbewust de uitkomst van situaties. We worden blij (dopamine) als onze voorspelling uitkomt maar als de voorspelling niet uitkomt dan volgt een negatieve emotie. Zo’n teleurstelling komt hard aan. Op deze wijze leren we heel snel van fouten. De langwerpige vorm van de spindle-cellen in de hersenen zorgt ervoor dat deze emoties uitzonderlijk snel overgebracht worden. Hierdoor kan een minste of geringste ons een positief of negatief gevoel geven. Dat gaat veel en veel sneller dan dat we dat rationeel kunnen beredeneren. Dat onbewuste positieve of negatieve gevoel stuurt het belangrijkste deel van ons gedrag aan. (Lehrer, 2009 en Dijksterhuis, 2007) 58 Gaat iets een paar keer goed dan ontstaat snel de overtuiging dat het bij ons niet fout zal gaan. Een regel volgen om te voorkomen dat iets fout gaat waarvan je zelf de overtuiging hebt dat het niet fout zal gaan, waarom zou je? 5.3.2 Het belang van fouten De ‘emotie’ leert veel sneller dan de ‘logica’ en daardoor is de ‘emotie’ in de meeste gevallen ook veel beter en sneller in staat om de juiste beslissingen te nemen. Voordat je ‘emotie’ succesvol kan voorspellen moet deze echter herhaaldelijk falen. Leren van fouten is een onvermijdelijk proces. De Fysicus Niels Bohr definieert daarom niet voor niets een expert als iemand die alle fouten heeft gemaakt die je op een zeer beperkt gebied kunt maken. Dat maakt deskundigheid tot wijsheid die voortkomt uit cellulaire fouten in de hersenen (Lehrer, 2009). De vraag is dus niet zozeer hoe we fouten voorkomen maar veel meer hoe we fouten stimuleren. Uit onderzoek van Carol Dweck, psycholoog aan Stanford, blijkt volgens Lehrer dat studenten die consequent geprezen worden voor hun inspanning significant beter leren dan studenten die geprezen worden voor hun intelligentie. De eerste groep is bereid harder te werken en meer risico’s te accepteren om dingen fout te doen en leert daardoor veel sneller. Leren in simulatie omgevingen - waar je ongestraft fouten kunt maken - heeft het aantal vliegongevallen als gevolg van menselijk falen drastisch teruggebracht. Je leert dan namelijk ook dat je ‘emoties’ er wel eens grondig naast kunnen zitten. Juist in situaties die echt volledig nieuw en uniek zijn kan je niet op de voorspellende waarde van je emoties vertrouwen. Juist in die gevallen is het essentieel dat je emoties uitschakelt (rustig blijven en bewust nadenken) (Lehrer, 2009: pp. 119). De verleiding van onze ‘emoties’ is juist bij unieke situaties niet betrouwbaar. Regels kunnen daarbij een hulp zijn als deze gebaseerd zijn op situaties die ‘anderen’ eerder hebben meegemaakt of voorzien. Maar bij paragraaf 4.8 was al vastgesteld dat ook regels vaak niet berekend zijn op unieke situaties. 59 Hieruit kan geconcludeerd worden dat het juist bij unieke situaties van belang is dat mensen getraind zijn om niet op de emotie te vertrouwen en zelf cognitieve beslissingen te nemen. De mate waarin dat zal slagen kan afhankelijk zijn van iemands persoonlijkheid. 5.3.3 De invloed van persoonlijkheidsstructuur De persoonlijkheidsstructuur die iemand heeft bepaalt in hoge mate hoe een persoon met regels zal omgaan. Er zijn verschillende modellen ontwikkeld voor onderzoek naar persoonlijkheidsstructuren. The big five is een veel gebruikt model. The big five bevat de belangrijkste 5 factoren waarmee een persoonlijkheid beschreven kan worden. De factoren zijn het resultaat van tientallen jaren onderzoek door verschillende psychologen in de periode vanaf de jaren dertig tot de jaren tachtig van de vorige eeuw (bron: Wikipedia, zoekterm: ‘big five persoonlijkheidsdimensies’): 1. Consciëntieusheid (werklust, bestaande uit de facetten zelfbeheersing en betrouwbaarheid). 2. Vriendelijkheid. 3. Emotionele Stabiliteit. 4. Openheid. 5. Extraversie. Onderzoeken naar integriteit voorspellende factoren gebaseerd op de big five laten vooral een sterke correlatie zien met de factoren consciëntieusheid, vriendelijkheid en emotionele stabiliteit. De factor consciëntieusheid is het meest bepalend voor de mate waarin iemand geneigd is van regels af te wijken, blijkt uit onderzoek van o.a. Berry uit 2007. Met name ‘zelfbeheersing’ (of daaraan gerelateerde begrippen als zelfdiscipline) blijkt uit meerdere verschillende bronnen van sterke invloed op de neiging om ‘shorcuts’ te nemen. 60 5.3.4 De invloed van zelfbeheersing en opvoeding Volgens Gottfredson en Hirschi (1990) zijn mensen die van regels afwijken niet kieskeurig met het type regels waarvan ze afwijken. Wikipedia bevat een redelijk uitgebreide beschrijving van ‘a General Theory of Crime’ uit 1990. Kort samengevat meldt Wikipedia daarover dat personen die vaker strafbaar gestelde overtredingen begaan ook vaker meer informele en sociale regels zullen overtreden. Het verschil tussen personen die vaak regels overtreden en personen die dat minder vaak doen zit voornamelijk in de mate van zelfbeheersing. Een lage zelfbeheersing kenmerkt zich door een ‘ik wil het hier en onmiddellijk’ levenshouding. Geld zonder arbeid, sex zonder verkering, wraak zonder rechtbank. Zelfbeheersing zou volgens Gottfredson en Hirschi worden ontwikkeld in de jongste jeugdjaren. Een ‘directe controle’ op het gedrag van jonge kinderen door ouders en opvoeders is daarbij heel belangrijk. De ouders moeten ‘psychologisch aanwezig’ zijn op het moment dat de kinderen buiten de directe invloedssfeer van hun ouders komen (indirecte controle). Deze indirecte controle is gebaseerd op 4 elementen; binding, commitment, betrokkenheid en overtuigingen. Ondanks dat veel onderzoeken aantonen dat theorie van Gottfredson en Hirschi inderdaad juist is, is er toch ook veel kritiek op de theorie en de onderzoeken. Critici wijzen op het gevaar van onderzoekmethodes met een self fullfilling proficy. In Nederland hebben Ben Rovers en Merlijn Wouters onderzoek gedaan naar regelovertreding onder Rotterdamse kinderen. Zij schrijven in hun eindrapport: “Samenvattend kan worden gesteld dat kinderen meer delicten rapporteren naarmate ze impulsiever zijn, minder sociale samenhang in het gezin ervaren, negatieve verwachtingen van ouders waarnemen en hun percepties van de (huidige en toekomstige) sociale en materiële omstandigheden negatiever zijn”. (Rovers en Wouters, 1996: pp. 12). Parallellen met de theorie van Gottfredson en Hirschi kunnen gevonden worden in de 61 impulsiviteit en de mindere binding met hun omgeving, weinig (ervaren) commitment van hun omgeving, en negatieve overtuigingen. Hieruit concludeer ik dat de consciëntieusheid waaronder zelfbeheersing en binding (betrokkenheid) met de omgeving belangrijke persoonlijkheidskenmerken zijn die de mate van weerstand tegen verleidingen om van regels af te wijken sterk kunnen beïnvloeden. De volgende paragraaf laat zien dat de mate van zelfbeheersing van een persoon niet altijd stabiel is. 5.3.5 Beïnvloeding van onze zelfbeheersing Zelfbeheersing kost onze hersenen enorm veel energie. Werkgeheugen en rationaliteit hebben een gemeenschappelijke basis in de prefrontale cortex. Belasting van de prefrontale cortex heeft een grote invloed op zelfbeheersing. Zo is de zelfbeheersing van iemand die 7 cijfers moet onthouden tijdelijk significant lager dan die van iemand die 2 cijfers moet onthouden. De prefrontale cortex is belast met de taak om 7 cijfers te onthouden en kan dus niet tegelijkertijd ook nog de ratio opbrengen om een emotie te bedwingen. (Lehrer, 2009: pp. 128-129). Hieruit kan men ook opmaken dat het onverstandig is om personen die veiligheidskritische beslissingen moeten nemen te belasten met andere (afleidende) zaken. 5.3.6 De invloed van morele en principiële overtuigingen In ‘Hoe wij beslissen’ beschrijft Lehrer (2009) een aantal wetenschappelijke proeven waaruit blijkt dat meevoelend gedrag nagenoeg instinctief bij mensen aanwezig is. Op pagina 175 beschrijft hij een experiment van Masserman, Wechkin en Terris (Altruistic Behavior in Rhesus Monkeys.) waarbij resusaapjes vrijwillig afzien van hun favoriete voedsel als ze daarmee kunnen voorkomen dat een soortgenoot pijnstoten krijgt toegediend. Dergelijke effecten zijn ook aangetoond bij mensen. Meevoelende instincten (positief sociaal gedrag) zorgen er nagenoeg onvermijdelijk voor dat we rekening houden met elkaar. Dit neemt echter snel af als men de ‘ander’ niet meer direct kan zien (sociaal geïsoleerd raken). 62 Deze betrokkenheid is overigens veel gevoeliger voor ‘beelden’ dan voor cijfers. Een foto van één Afrikaans meisje met honger levert veel hogere giften op dan tabellen met informatie over de omvang van honger in heel Afrika. Kortom onze morele emoties worden niet geactiveerd door informatie uit tekst en cijfers maar door beeld en verhalen. Meevoelende instincten of morele oordelen zijn niet alleen sterk maar ze zijn ook nagenoeg instant aanwezig. Een moreel oordeel komt niet tot stand via logisch nadenken (cijfers en argumenten). De hersenen hebben intuïtief slechts een paar milliseconden nodig om een moreel oordeel te vellen. Daarna verzint men er als het ware de argumenten bij om het oordeel te rechtvaardigen. Gaat men met iemand in discussie over zijn morele oordeel en zou men alle argumenten kunnen weerleggen dan verdwijnen wel de argumenten maar niet het oordeel. Een dergelijke discussie eindigt dan bijvoorbeeld met uitspraken als ‘toch vind ik dat zo!’ (Lehrer, 2009). Steven Covey (1989) onderkent in zijn boek ‘the Seven Habits of Highly Effective People’ een soortgelijk effect met betrekking tot ‘principes’. Principes zijn dan misschien geen instinctief ingegoten morele waarden maar principes zijn wel degelijk zeer diep gewortelde overtuigingen. Principes zijn een krachtig - uiteindelijk ononderhandelbaar – middel. Inhoudelijke argumenten hebben geen vat op morele waarde oordelen of principes (Covey, 1989). Denk aan dienstweigeraars en mensen die uit geloofsovertuiging verplichte vaccinaties weigeren. Mensen zullen zich zelden vrijwillig houden aan regels die indruisen tegen de morele of principiële overtuigingen. Het valt buiten het bereik van dit onderzoek om het exacte onderscheid tussen de termen ‘meevoelende instincten’, ‘morele waarden’ en ‘principes’ compleet uiteen te rafelen. Waar aan het ene uiteinde de ‘meevoelende instincten’ door de natuur zijn meegegeven zijn aan het andere uiteinde ‘principes’ aangeleerd, maar zo diep geworteld dat ze een soort van tweede natuur vormen. Voor de invloed op onze dagelijkse besluiten met betrekking tot het wel of niet volgen van regels maakt het m.i. nauwelijks een verschil. 63 Toch kunnen mensen in de verleiding komen om deze principes en morele waarden geweld aan te doen. Ik noem hier de mijns inziens drie belangrijkste: 1. De angst voor consequenties van repressieve maatregelen kan maken dat mensen zich gedwongen voelen om regels te volgen die niet in lijn liggen met de eigen persoonlijke morele of principiële overtuigingen. In deze situatie kan de eigen morele of principiële overtuiging ons proberen te verleiden om van een regel af te wijken en zijn repressiemaatregelen noodzakelijk om ons de regel te laten volgen. (Bunt et al., 2007) 2 2. Hale (1987) beschrijft een beroemd experiment van Milgram (Obedience to authority, 1974) waaruit blijkt dat mensen vrij eenvoudig morele of principiële bezwaren opzij zetten zodra één of andere autoriteit hen lijkt te vrijwaren voor de verantwoordelijkheid. In het experiment zijn mensen zonder pardon bereid dodelijke stroomstoten uit te delen aan willekeurige proefpersonen. Dit alleen omdat ze daartoe worden aangemoedigd door de leiders van het experiment. De gedachte is dan blijkbaar: ‘Zij hebben de verantwoordelijkheid, ik voer alleen maar uit’. Zodra er een autoriteit is die aanmoedigt om het niet zo nauw te nemen met de regels krijgen we de neiging onze eigen verantwoordelijkheid (inclusief principes en morele waarden) te ontkennen en te delegeren naar de betreffende autoriteit. 3. Het zien van grote potentiële voordelen die bereikt kunnen worden door de eigen morele of principiële overtuigingen even opzij te schuiven. In deze situatie ligt het meer voor de hand dat onze morele of principiële overtuiging eigenlijk de regel zou willen volgen maar onze ambities en motivaties verleiden ons om van een regel af te wijken. We doen in een dergelijk geval niet alleen geweld aan de regel maar ook aan onze eigen innerlijke morele en principiële overtuigingen. Dat moeten we dan wel tegenover onszelf kunnen rechtvaardigen (Covey, 1989). 2 Het experiment van Milgram wordt omstreden maar is in verschillende varianten herhaald door andere onderzoekers. Telkens met soortgelijke resultaten. 64 Uit bovenstaande kan geconcludeerd worden dat onze morele en principiële overtuigingen invloed hebben op onze houding t.o.v. bepaalde regels. Deze invloed is sterk maar niet onwrikbaar. Angst, de kans om de verantwoordelijkheid af te schuiven naar een autoriteit en opportunisme kunnen ervoor zorgen dat principes en overtuigingen even opzij gaan. 5.3.7 De Invloed van neutralisatietechnieken Sykes en Matza hebben in 1957 in een artikel in de American Sociological Review een aantal neutralisatietechnieken beschreven. Neutralisatietechnieken zijn rationaliseringen die overtreders gebruiken om hun daden te rechtvaardigen (Sykes en Matza, 1957). Sykes en Matza onderkennen een aantal neutralisatietechnieken: 1. Ontkennen van verantwoordelijkheid (zichzelf slachtoffer van de omstandigheden voelen). 2. Ontkennen van schade of nadeel voor anderen. 3. Ontkennen van een slachtoffer (hij heeft het aan zichzelf te danken). 4. Het veroordelen van degenen die de overtreding veroordelen. 5. Het zich beroepen op loyaliteitsverplichtingen. Indien je bijvoorbeeld graag vroeg thuis bent en uren eerder dan het einde van de werktijd naar huis vertrekt dan motiveer je dat met het idee dat jouw werkgever rijk genoeg is en daar geen last van zal hebben (ontkennen van schade of nadeel voor een ander). De motivatie is: vroeg thuis en jij kunt dat omdat niemand daar schade van ondervindt (volgens jou). Het eerder genoemde artikel over organisatiecriminaliteit van Coleman (1987) over organisatiecriminaliteit bevat een min of meer vergelijkbare term: ‘rechtvaardigingsmechanisme’. 5.4 Regels en groepen Met groepen is iets vreemds aan de hand. Individuen kun je onderzoeken op hun persoonlijkheidsstructuur. Groepen van individuen zijn een stuk lastiger te definiëren en te volgen. 65 5.4.1 De invloed van sociaal vergelijken Over het ontstaan van groepen zijn verschillende theorieën te vinden. Feit is dat groepen ontstaan en dat er binnen groepen allerlei processen plaatsvinden waardoor het gedrag van de individuen in die groepen stevig wordt beïnvloedt. Groepsgedrag krijgt een eigen dynamiek, met herkenningspunten, normen, waarden en groepssymbolen. Kortom groepen krijgen een eigen cultuur. Een dergelijke groepscultuur heeft waarschijnlijk een grote invloed op de omgang met regels. Al vanaf de jaren 50 vinden onderzoeken plaats naar een fenomeen dat men de sociale vergelijkingstheorie is gaan noemen (Festinger 1954). Deze theorie komt er in het kort op neer dat mensen hun opvattingen vergelijken met die van ‘soortgelijke’ andere personen. Wijkt de eigen opvatting af dan is men geneigd te twijfelen aan de eigen opvatting en past men zich aan bij de opvatting van de groep. Burgess en Akers (1966) ontwikkelden de ‘sociale leertheorie’ om te verklaren op welke wijze ‘normen’ binnen groepen worden overgedragen. Het uitgangspunt van deze theorie is dat mensen hun handelingen continue afstemmen op de reacties uit de directe sociale samenleving. Kortom mensen kijken in hun directe omgeving welke vormen van gedrag positieve, dan wel negatieve reacties oplevert. Gedrag dat positieve associaties oplevert (binnen de groep mensen die er voor hem/haar toe doen) wordt gekopieerd (aangeleerd). 5.4.2 De invloed van identificatie en blootstelling Hoe meer men zich vereenzelvigt met een groep hoe gemakkelijker dat ‘kopiëren’ gaat. Hoe intenser de relatie hoe groter het effect. Naast deze ‘intensiteit’ spelen ook factoren mee als ‘prioriteit’, de ‘tijdsduur’ en de ‘frequentie’ van blootstelling aan associaties (associaties in een groep waarmee men zich intens verbonden voelt die men in een vroeg stadium opdoet en waarmee men langdurig en veelvuldig te maken krijgt hebben het grootste effect op ons gedrag) (Akers en Jensen, 2006: pp. 3). 66 Het belang van groepsidentificatie is zelfs biologisch bepaald. Bij buitensluiting van een groep wordt daadwerkelijk het pijnnetwerk van onze hersenen geactiveerd. (Sitskoorn, 2010: pp. 69). Wil men gedragsinterventies doorvoeren dan is het dus niet onbelangrijk om te weten tot welke ‘groep’ iemand zich het meeste aangetrokken voelt. Voor veiligheidsgedrag werkt dit waarschijnlijk exact hetzelfde. Waarschijnlijk zal iemand die werkt met collega’s die vinden dat het acceptabel is om regels te negeren die overtuiging overnemen en daar enigszins hardnekkig aan vasthouden. 5.4.3 De invloed van een groepsopinie Overigens blijken individuen zich regelmatig te vergissen. Als iemand ervan overtuigd is dat zijn eigen opvattingen en gevoelens eigenlijk afwijken van die van de meeste andere groepsleden denkt hij/zij vaak ten onrechte dat hij/zij een uitzondering op de regel is. Hij/zij schat in dat de privé overtuiging van de andere groepsleden wel volledig overeenkomt met de heersende groepscultuur en blijft zijn/haar eigen gedrag dus op de groep afstemmen. Op deze wijze kan groepsgedrag ontstaan dat afwijkt van de privé waarden en normen van de meerderheid van de groepsleden. Wanneer iemand zijn gedrag niet uit vrije wil vertoont maar zijn gedrag afstemt op de verwachtingen van de groep (uit angst voor negatieve reacties) dan is er sprake van groepsdruk. Toch komt het in de praktijk zelden voor dat de groep expliciet aan een individu vraagt om zich op een bepaalde manier te gedragen. Het individu maakt zelf de aanpassing om erbij te horen. Kortom het individu oefent groepsdruk feitelijk op zichzelf uit. (Jong de en Gemert van, 2010: pp. 26, 33, 37 en 38). De groepsopinie vormt een belangrijk maar blijkbaar onbetrouwbaar kompas. 5.5 De beïnvloeding van groepen Eén van de doelstellingen van deze scriptie is het verbeteren van de managementresponse. Een effectieve managementresponse beïnvloedt een groepsopinie in de gewenste richting. De groepsopinie beïnvloedt vervolgens de groepscultuur met het daarbij behorende groepsgedrag als resultaat. 67 Om die reden behandel ik in deze paragraaf een onderdeel van de literatuurstudie die niet zozeer gericht is op het vinden van verleidingsbronnen maar meer gericht is op de problematiek die hoort bij het beïnvloeden van een groepsopinie. Het – van buiten af - beïnvloeden van een groepsopinie en de door de groep gehanteerde rechtvaardigingsmechanismen blijkt niet eenvoudig. Groepsleden zelf zullen daarbij niet snel onderkennen dat men het eigen gedrag heeft aangepast aan de groep. Dat maakt herkennen van groepsdruk ontzettend moeilijk. Mensen herkennen het zelf vaak nauwelijks en zullen neigen de blootstelling eraan te ontkennen. Volgens de Jong en Gemert (2010) zullen personen ‘druk’ uit de groep waarvan zij zelf denken onderdeel uit te maken namelijk niet als zodanig ervaren. Druk vanuit een andere groep wordt wel expliciet als ‘druk’ ervaren. Zo zal een operationeel medewerker druk van ‘het management’ veel explicieter als druk herkennen of ervaren dan druk van de eigen collega’s. Druk van buitenaf werkt voor groepen als een rode lap op een stier omdat het de identiteit van de groep aantast. De groep zal steeds steviger rechtvaardigingsmechanismen ontwikkelen. “Het opleggen van conventionele normen aan groepen die deviante vormen hebben ontwikkeld, lijkt een heilloze onderneming …. De uitdaging is dan ook om op het gedrag te reageren door de individuele groepsleden verantwoordelijk te stellen en niet te reageren door de gehele groep in een negatief daglicht te plaatsen”. (Jong de en Gemert van, 2010: pp. 41). Andrew Hale komt in zijn “Individual Behaviour in the Control of Danger” (Hale, 1987: pp. 294) na bestudering van verschillende onderzoeken op dit vlak tot een soortgelijke slotsom. Hij concludeert dat de onderzoeken allemaal aantonen dat de analyse van (veiligheids)problemen en het bedenken van oplossingen (onder begeleiding) moeten plaatsvinden door de groep zelf. 68 Andere mogelijk succesvolle strategieën om groepsgedrag te beïnvloeden zijn volgens ‘een studie naar het concept groepsdruk’ (Jong de en Gemert van, 2010: pp. 41): 1. Beperk negatieve reacties op een groep. Negatieve reacties op een groep zorgt er voor dat de gelederen zich sluiten. 2. Leden uit een groep (al of niet tijdelijk) toegang verschaffen tot conventionele groepen. Zorg ervoor dat mensen zich kunnen bewegen tussen verschillende groepen. (minder afhankelijk worden van de sociale contacten van één groep). Ofwel ‘individuele sociale mobiliteit’ bevorderen. 3. Probeer twee groepen al of niet tijdelijk samen te voegen tot één. Deze strategieën zijn bruikbaar in situaties waarbij de groepscultuur de gelegenheid schept om van regels af te wijken (zie de eerder behandelde theorie van Coleman, 1987). De interactie tussen groepsleden is blijkbaar een belangrijke verleidingsfactor door het hierboven genoemde ‘kopieereffect’. Dit kan overigens ook zeer positieve effecten hebben. Als de groep gewoon is positieve response te geven op personen die de regels volgen dan wordt het volgen van regels min of meer automatisch gekopieerd door nieuwe groepsleden. Pro-sociaal gedrag is dus (net als antisociaal gedrag) min of meer besmettelijk (Sitskoorn, 2010: pp. 74). Investeren in een groepscultuur die op deze wijze functioneert, is daarmee wellicht één van de duurzaamst denkbare interventiemaatregelen. Helaas valt een cultuur overigens niet eenvoudig naar een vooraf gewenst resultaat te sturen. Guldenmund ziet interventiemogelijkheden bij verschillende fasen die gebruikt kunnen worden om de cultuur te beïnvloeden(Guldenmund, 2012) . 69 Figuur 11 Cultuur interventie mogelijkheden. Geconcludeerd kan worden dat het voor het effectief beïnvloeden van een groepsopinie de kloof tussen management en operatie klein moet zijn. Groepen zijn beïnvloedbare als de leden van die groepen vrijelijk toegang hebben tot andere groepen. Oplossingen die door of met betrokkenheid van een groep zelf ontwikkeld zijn hebben een grotere kans op acceptatie dan oplossingen die van buitenaf worden ingebracht. Vooral in de fase voorafgaand aan de institutionalisering (regels maken) is dialoog een belangrijke interventiemaatregel. 70 71 72 6 Literatuurstudie: regels in arbeidsverband Werknemers zijn mensen die vaak groepsgewijs werkzaam zijn in de context van een organisatie. Drie eerder behandelde thema’s (mensen, groepen en organisaties) komen hier samen. Kenmerkend voor (de meeste) arbeidsverhoudingen is dat er doelgericht samengewerkt moet worden door personen uit verschillende (vaak hiërarchische) lagen en door personen met verschillende bevoegdheden en skills. Dit vraagt ook om specifieke kwaliteiten van mensen en regels. De paragrafen 6.1 t/m 6.4 gaan in op de effectiviteit van regels in bedrijven. In de paragrafen 6.6 en verder onderzoek ik of de in hoofdstuk 4 en 5 gevonden verleidingsbronnen die te maken hebben met persoonlijkheidskenmerken ook terugkomen in literatuur over werknemers in arbeidsverband. Er is gekozen om juist deze categorie hier wat verder uit te diepen omdat onderzoek naar persoonlijkheidskenmerken verder buiten bereik gehouden zijn van het veldonderzoek. De relevantie van de andere verleidingsbronnen uit hoofdstuk 4 en 5 wordt in het veldonderzoek getoetst. 6.1 Besluitvorming vindt op verschillende handelingsniveaus plaats Rasmussen heeft onderzoek gedaan naar het menselijk gedrag en ontwikkelde in 1983 zijn Human Performance Model. Hij maakt daarin onderscheid tussen drie verschillende handelingsniveaus. Elk handelingsniveau functioneert anders en vraagt andere skills: 1. ‘Skill-based’ handelen voor routinezaken die mensen nagenoeg volledig op de automatische piloot kunnen uitvoeren. 2. Zodra zich zaken voordoen die niet meer routinematig afgehandeld kunnen worden wordt overgeschakeld op ‘Rule-based’ handelen. De actor zal zich afvragen welke regel of procedure hij kan toepassen om deze situatie af te handelen. 3. Bij complexere of meer uitzonderlijke situaties waarbij men geen duidelijke regel of procedure voorhanden heeft is een hoger 73 abstractieniveau van control nodig. Een niveau dat door Rasmussen ‘Knowledge-based’ handelen genoemd wordt. Een persoon die een routinetaak uitvoert en een mogelijk probleem signaleert zal – afhankelijk van de mate waarin hij bekend en ervaren is met het probleem – opschalen naar rule-based of knowledge-based handelingsniveau. Rasmussen heeft dat proces weergegeven in zijn ‘stepladder’ model. Figuur 12 Stapladder model (Rasmussen, 1983) Besluitvorming over al dan niet bewust afwijken van regels bevindt zich in dit model aan de rechterzijde. Op knowledge-based niveau bij ‘plan success path’ kan de actor besluiten om een oplossing te kiezen die niet past binnen de regels. Gezien de wel zeer directe link met het blijkbaar beoogde doel zullen afwijkingen die hier gekozen worden waarschijnlijk weloverwogen beslissingen zijn die men neemt vanuit een overtuiging dat regelovertreding onvermijdelijk is om het betreffende doel te bereiken. Op rule-based niveau bij ‘select/formulate actions’ kan de actor ervoor kiezen om activiteiten achterwege te laten of anders uit te voeren dan voorgeschreven. Ook hier speelt in dit model het beoogde doel een 74 belangrijke sturende rol bij zo’n keuze. Lastig als er meerdere mogelijk strijdige doelen zijn. Op skill-based niveau kan men bij ‘execute actions’ ook nog besluiten om activiteiten niet volgens instructie uit te voeren. Geconcludeerd kan worden dat Rasmussen 3 handelingsniveaus onderscheidt. Ieder handelingsniveau heeft verschillende keuzevrijheden. Regels zouden daarop moeten aansluiten. De wijze waarop dat kan wordt behandeld in de volgende paragraaf. 6.2 Het belang van balans tussen regel- en handelingsniveau Op elk van de 3 handelingsniveaus kan je met regels te maken krijgen. Om aan de regels te kunnen voldoen moeten de regels natuurlijk ook uitvoerbaar zijn. Een regel als ‘zorg ervoor dat gasconcentraties beneden 10% LEL blijven’ biedt weinig mogelijkheden om op skill based handelingsniveau af te handelen. Om hiervoor te zorgen moeten vele variabelen en alternatieven afgewogen worden. Een vaardigheid die waarschijnlijk knowledge-based handelingsniveau vereist. De keuze van een juist type regel op het juiste niveau lijkt dus van belang. Grote (2009: pp. 64-65) bevestigt deze aanname en betoogt dat bij de verschillende handelings-niveaus verschillende types regels zijn aan te bevelen. Hierbij wordt gebruik gemaakt van een indeling van Hale en Swuste (1998) die 3 types regels onderscheiden: 1. Goal-rules: Regels die te bereiken doelstellingen beschrijven. 2. Process-rules: Regels die beschrijven welke keuzes men moet maken over de wijze waarop men te werk gaat. 3. Action-rules: Regels die beschrijven hoe een concrete activiteit uitgevoerd moet worden. Action-rules zijn het meest geschikt voor handelingen op skill niveau. Op dat niveau zal iemand deze regels echter niet of nauwelijks bewust ‘raadplegen’. De activiteit wordt op skill niveau immers min of meer automatisch uitgevoerd. Zodra mensen bewust gaan besluiten om een ‘rule’ toe te passen is men namelijk al op rule-based niveau bezig. Afwijken van deze formele 75 regels op skill niveau gebeurt daardoor zelden incidenteel. Als op skill-based niveau bewust van regels wordt afgeweken is dat waarschijnlijk structureel. Kortom bij verschillende handelingsniveaus horen verschillende regeltypes en verschillende types van ‘overtredingen’. Process rules zijn het meest geschikt voor een rule-based handelingsniveau. Process rules bevatten beslisregels (Bij ‘deze’ signalen of symptomen is ‘dat’ waarschijnlijk aan de hand en moet ‘dit’ gedaan worden). Process rules ondersteunen bewuste keuzes bij de uitvoering van het werk. Keuzes die gemaakt worden op een rule-based handelingsniveau. Goal rules zijn geschikt voor een knowledge-based handelingsniveau. Goal rules beschrijven het benodigde resultaat en randvoorwaarden maar laten veel ruimte aan de expert om vast te stellen op welke wijze dat resultaat behaald moet worden. Goal rules doen een groot beroep op kennis, creativiteit en zelfstandigheid van mensen. Veel populaire management technieken en boeken zijn gebaseerd op principes waarbij vooral de doelstellingen worden afgestemd en waarbij aan mensen zelf moet worden overgelaten hoe men de doelen bereikt. (bijvoorbeeld: Driessche en Clement (2009) Leidinggeven zonder bevelen, de outputmanager). In paragraaf 5.2 hebben we gezien dat de overheid op een aantal beleidsterreinen in toenemende mate doelstellingen beschrijft in plaats van ‘regels’. Je zou kunnen stellen dat het op deze terreinen voldoen aan het overheidsbeleid voor bedrijven is opgeschoven van rule-based naar knowledge-based niveau. Dit stelt andere eisen aan bedrijven en werknemers in bedrijven. Een mismatch tussen het niveau van ervaring en opleiding van een werknemer, het handelingsniveau en het type regelgeving kan tot veel frustraties en regelovertredingen leiden. Actoren zullen het gevoel hebben opgescheept te zitten met een onuitvoerbare of juist een betuttelende regel. Men wil toch het doel bereiken maar verwacht dat de regel die men ter beschikking heeft daarbij niet gaat helpen. 76 Tabel 2 Afstemming regel- en skill niveau's Handelingsniveau Meest geschikte Benodigde ervaring en (Rasmussen) regeltype opleiding om zelf (Hale en Swuste) keuzes te maken3. Skill-based Action rules Beperkt Rule-based Process rules Midden Knowledge-based Goal rules Hoog Conclusie: Regeltype, handelingsniveau en de daarbij behorende ervaring en training moeten op elkaar afgestemd zijn. De regels zijn gericht op het behalen van doelstellingen de vraag is echter hoe dit werkt bij tegenstrijdige doelstellingen. In de volgende paragraaf ga ik daar nader op in. 6.3 Tegenstrijdige organisatiedoelen komen ook op de werkvloer In par. 6.1 is te lezen dat de selectie van doelstellingen zich in de top van het stapladdermodel van Rasmussen op ‘knowledge-based’ niveau bevindt. Sidney Dekker (2005) geeft aan dat tegenstrijdige doelen al snel op de operationele werkvloer merkbaar zullen zijn. Zodra binnen een organisatie tegenstrijdige doelen opdoemen, zal het managen van deze doelen naar de operationele werkvloer gedrukt worden. Meerdere doelstellingen leiden in de praktijk nagenoeg altijd tot afwegingen in de operatie. De interactie met de omgeving is omgeven met onzekerheden waardoor tegenstrijdige doelen zich vertalen naar duizenden kleine en grote afwegingen in de operationele lagen van de organisatie. Gezien vanuit de operationeel medewerker is het zijn rol om op basis van zijn kennis, ervaring en mogelijkheden over het werk te beslissen en niet op basis van formele procedures. 3 De definitie van ‘beperkt, midden en hoog’ moet situationeel bepaald worden. Is hier verder bewust niet uitgewerkt. 77 Medewerkers met enige identificatie met de organisatie maken zich de organisatie-doelstellingen eigen (internaliseren) en zijn geneigd om hun dagelijks handelen te richten op het halen van die doelstellingen, zelfs als deze doelstellingen tegenstrijdig zijn. Mensen zullen zelfs trots zijn op het feit dat zij in staat zijn om deze schijnbaar onmogelijke tegenstrijdige doelstellingen maximaal te bereiken. In situaties waarbij mensen die ruimte ook krijgen en daarvoor gewaardeerd worden draagt dat bij aan een verdere identificatie met de organisatie. Is de visie van het management dat het werk bestaat uit regels en mensen die regels opvolgen, dan zal de relatie tussen management en operationele werkvloer vol van onbegrip zijn. (Dekker, 2005). Geconcludeerd wordt dat in situaties met tegenstrijdige doelen de operationele medewerker over extra vaardigheden moet beschikken om op knowledge-based niveau een juiste ‘goal selectie’ te kunnen toepassen. De ‘ruimte’ om doelstellingen af te wegen moet zich dan wel vertalen in de regels waarmee de operationele medewerker geconfronteerd wordt. De set regels moet goed beheerd worden en op de juiste niveaus de juiste ruimte bieden. In de volgende paragraaf ga ik in op de nadelen van slecht beheer van de set regels. 6.4 Overbodige regels verleiden ons om belangrijke regels ook te negeren Regelzucht leidt tot forse kritiek. Vooral ARBO regels moeten het regelmatig ontgelden. Dit leidt zelfs tot managementliteratuur met een onderliggende boodschap dat je je beter niet veel van de regeltjes kunt aantrekken als je echt iets wil bereiken (Quakernaat, 2011). Niet elke regel is inderdaad even belangrijk of zinvol. Het niet volgen van een onbelangrijke of zinloze regel hoeft feitelijk voor niemand een probleem te zijn. Toch leveren deze regels problemen op. Judy Agnew en Aubrey Daniels (2010) beschrijven in ‘Safe by accident?’ het volgende voorbeeld om dat te illustreren: Op veel plaatsen worden verkeersborden met snelheidslimiet 30 of 50 gewoonlijk genegeerd omdat de meeste mensen die deze snelheid 78 overtreden nooit negatieve consequenties hebben ervaren maar wel de aanmoedigende werking kennen van het fijne gevoel sneller op de plaats van bestemming te zijn. Het probleem is niet zozeer dat deze mensen de snelheidslimiet overtreden maar dat dit ertoe leidt dat ook andere verkeersborden minder serieus genomen zullen worden. Het is daarom beter om verkeersborden te verwijderen als je niet van plan bent om ze te handhaven. (Agnew en Daniels, 2010). Als bedrijven of overheden overschakelen van ‘action rules’ naar ‘process rules’ of ‘goal rules’ moeten vele regels van een onderliggend niveau worden afgeschaft om het systeem gezond te houden. Gebeurt dat niet dan zullen de regels die niet meer belangrijk geacht worden en niet gehandhaafd worden ertoe bijdragen dat de geloofwaardigheid van de wel belangrijke regels ook wordt aangetast. Dit onderbouwt net als in de voorgaande paragrafen het belang van een continue en actief onderhoud van de set van regels. Naast de keuze van het juiste regeltype het ook van belang na te denken over de consequenties die verbonden zijn aan het wel/niet volgen van een regel. Daarover gaat de volgende paragraaf. 6.5 Consequenties moeten positief, zeker en snel zijn In ‘Safe by accident?’ (Agnew en Daniels 2010) wordt het belang van inzicht in de consequenties verbonden aan het wel of niet volgen van veiligheidsregels benadrukt. Een werknemer kan onmiddellijk, dan wel op langere termijn met zekerheid of met een geringe kans een positieve of negatieve consequentie verwachten. Regels met veel positieve consequenties die zich zeker en onmiddellijk voordoen zullen eenvoudig gevolgd worden. Regels waaraan lastig voldaan kan worden maar waar langere termijn een voordeel mee te behalen valt zullen hoogstwaarschijnlijk genegeerd worden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan een rookverbod. Het voldoen aan het rookverbod geeft (voor rookverslaafden) onmiddellijk met zekerheid een rotgevoel terwijl de mogelijke verbeterde lichamelijke condities zich slechts waarschijnlijk en pas op langere termijn openbaren. Dit houdt in dat de 79 consequenties die we verwachten in combinatie met de snelheid en zekerheid waarin ze zich openbaren ons kunnen verleiden om van regels af te wijken. Management kan een groot deel van deze consequenties - en de kans dat ze zich voordoen - beïnvloeden. Hoe meer men er in slaagt om onmiddellijke, zekere positieve consequenties te verbinden aan gewenst veilig gedrag des te minder wordt een beroep gedaan op ‘zelfbeheersing’ van medewerkers. Zoals in hoofdstuk 4 en 5 al is geconstateerd is een intensief beheerde goede regelset alleen onvoldoende om compliancy te garanderen. Persoonlijkheidskenmerken, percepties over de groepscultuur spelen ook een rol. De wijze waarop dit een rol speelt in het domein van werknemers in een arbeidsproces wordt behandeld in de volgende paragrafen. 6.6 Aangeboren talent Bij par. 5.3 hebben we vastgesteld dat ‘zelfbeheersing’ één van de belangrijkste voorspellers van contraproductief werkgedrag is. Personen met een hoge zelfbeheersing hebben de neiging om gedrag te vermijden waarvan de nadelen op langere termijn de voordelen op korte termijn overschrijden (Heijden-Lek van der, 2009: pp. 14). Personen met een lage zelfbeheersing hebben dus de neiging om korte termijn voordelen te willen behalen zonder rekening te willen houden met lange termijn nadelen. Kortom: de al eerder genoemde ‘ik wil het hier en onmiddellijk’ levenshouding komt terug als belangrijke voorspellende factor in onderzoeken naar voorspellers van contraproductief werkgedrag. In het domein van werknemers in het arbeidsproces zal ook volgens Hudson en Verschuren (2000) de ene persoon meer aanleg hebben om regels te volgen dan de andere persoon. Hudson en Verschuren typeren mensen die flexibel/opportunistisch met regels omgaan als ‘wolven’ en mensen die geneigd zijn regels te volgen als ‘sheeps’. Met behulp van bij het Energy Institute verkrijgbare vragenlijsten kan men onderzoeken bij welke groep iemand hoort. Men onderscheidt daarin niet alleen of iemand een ‘sheep’ of ‘wolf’ is maar ook hoe hij/zij zich 80 voordoet. Zo ontstaan ook typeringen als een ‘wolf in schaapskleren’ met de daarbij behorende eigenschappen. Hudson en Verschuren stigmatiseren geen van beide groepen. Men geeft duidelijk aan dat een organisatie zowel schapen als wolven nodig heeft. Schapen bewaken hoge standaarden en wolven pakken de kansen. Het is de kunst van het management om de goede balans tussen die twee te vinden. Het initiatief van de ‘Wolven’ moet aangewend worden om vooruit te komen maar mag niet leiden tot overtredingen. (Hudson, et al., 2000). Kennis van persoonlijkheidsstructuur van ‘schapen’ en ‘wolven’ alleen is echter onvoldoende om het gedrag van werknemers te verklaren. 6.7 Of opvoeding? In tegenstelling tot Gottfredson en Hirschi (1990) gaan Hudson en Verschuren (2000) niet of nauwelijks in op de oorzaken (hoe is iemand een wolf of schaap geworden?). Gottfredson en Hirschi benadrukken het belang van een goede opvoedingen ‘indirecte controle’ van de ouders die zich min of meer automatisch moet doorzetten zodra de kinderen buiten de ‘directe controle’ van de ouders vallen. In een arbeidssituatie krijgen medewerkers te maken met vele regels die zij niet van hun ouders van huis uit hebben meegekregen. In feite vindt op de werksituatie een stukje aanvullende (her)opvoeding plaats. Zeker in organisaties waar personen niet onder continu toezicht werken lijkt het begrip ‘indirecte controle’ van groot belang. In dit geval niet zozeer met de ouders in de rol van ‘controler’ maar de mentor of senior collega als ‘opvoeder van het vak’. Deze factor is vaak sterk aanwezig bij oudere medewerkers uit de energiebranche. Veel van deze mensen kunnen zich nog heel duidelijk de inwerkperiode in het vak voor zich halen. Met respect praten ze over de mentor die ze wegwijs gemaakt heeft in het vak. Allen hebben voorbeelden van regels die ze er in die tijd ‘ingehamerd’ kregen en die ze nooit meer zullen vergeten. Tien of twintig jaar later melden deze mensen vaak dat ze de waarschuwingen van hun mentor in gedachten nog steeds horen. De 81 mentoren van toen zijn dus (als een soort vader op zoon) succesvol geweest bij het creëren van ‘indirecte controle’. Binding, betrokkenheid en overtuigingen (de basis voor indirecte controle) zijn daarmee in de ‘control’ relatie tussen organisatie en medewerker waarschijnlijk net zo belangrijk als in de relatie tussen ouders en kinderen. Een goede inwerkperiode bestaat dan uit: ‘directe controle’ totdat de basis voor ‘indirecte controle’ voldoende is ingevuld. De intensiteit van de inwerkperiode en de mate van ‘indirecte controle’ die dat oplevert zijn minstens zo belangrijk als de ‘persoonlijkheidsstructuur’ die iemand van nature meebrengt. Oorzaak en gevolg zijn daarbij waarschijnlijk moeilijk uit elkaar te houden. Het klassieke vraagstuk van ‘nature or nurture’ is ook op dit vlak van toepassing. In ieder geval is duidelijk dat werving en selectie en inwerk methodes van nieuwe medewerkers enorme invloed hebben op het gedrag dat uiteindelijk in de praktijk vertoond gaat worden. Voor de bestaande populatie medewerkers heb je daar echter weinig aan. Bestaande medewerkers terughalen voor een training of (her)opvoeding is een nogal drastische maatregel. Toch zijn er omstandigheden denkbaar waarbij dat aan te bevelen is. 6.8 Recept voor veiligheidsproblemen De vraag waarom een werknemer zich niet aan de regels zou houden is al eerder gesteld en onderzocht door Hudson. Hudson komt tot 5 factoren en hij noemt deze de “Lethal Cocktail” (Hudson, 2000). Kortom volgens Hudson is de aanwezigheid van deze factoren een recept voor ellende: 1. Expectation (de verwachting dat het niet binnen de regels kan). De verwachting dat regels gebroken moeten worden om het werk gedaan te krijgen (motief). 2. Opportunity (de mogelijkheid zien om slimmer, efficiënter of effectiever te zijn dan de regels). Kansen zien om het beter of slimmer te doen. Omdat men blijkbaar wil laten zien dat men de benodigde skills heeft (motief). 82 3. Powerfulness (voldoende macht, kennis en ervaring denken te hebben om boven de regels staan. Het gevoel hebben dat je de kennis en ervaring hebt om het werk op je eigen manier uit te voeren zonder slaafs de regels te volgen. Ook hier wil men sociaal aanzien vergroten (motief). 4. Planning (De aanleiding zien om de problemen op te lossen zoals ze zich voordoen). Door slechte voorbereiding moet geïmproviseerd worden. Men wil de klus toch klaren (motief). 5. De vijfde factor van Hudson is: ‘Good personal norms’ (Tot hier en niet verder), De persoonlijke normen/geweten bepalen tot hoever iemand bereid is te gaan met het overschrijden van regels. Deze factor is van een andere orde dan de eerste 4. e Zijn de eerste 4 factoren in een bedrijf in ruime mate aanwezig en is de 5 factor onvoldoende ontwikkeld dan is ingrijpen noodzakelijk om grote incidenten te voorkomen. Voordat daadwerkelijk wordt ingegrepen moet het uiteindelijk vertoonde gedrag overigens wel goed begrepen worden. In de volgende paragraaf zien we een model dat gebruikt kan worden om de oorzaak van gedrag te beschrijven. 6.9 Het Behavioural Cause Model Er zijn vele factoren die beïnvloeden of werknemers uiteindelijk kiezen voor gewenst of ongewenst gedrag. Beïnvloeding van dat gedrag is niet eenvoudig zonder diepgaand inzicht van de drijvende factoren die een rol spelen. Indien er bijvoorbeeld sprake is van overtredingen dan is significante verbetering volgens Hudson en Verschuren niet te verwachten van repressieve maatregelen zoals detectie (vaststellen van overtredingen) en toezicht maar moet de aanpak gebaseerd worden op inzicht in de oorzaken van het gedrag. Het Behavior Cause Model kan daarbij helpen om dit inzicht te krijgen. (Hudson en Verschuren, 2000). 83 Figuur 13 Behavioural Cause Model Ook bij het werken met dit soort modellen blijft de uitkomst van analyses en beschouwingen natuurlijk enorm afhankelijk van de wijze waarop mensen tegen de zaken aan kijken (paradigma’s). 6.10 Management paradigma’s Sidney Dekker (2005) beschrijft twee totaal verschillende paradigma’s als het gaat om de wijze waarop management tegen regelovertredingen kan aankijken. In het eerste paradigma heeft het management een overtuiging dat volgen van regels in elke situatie simpel en eenvoudig is. Men is van mening dat de veiligheid er zeer bij gebaat is als iedereen zich gewoon aan de regels houdt. In het tweede paradigma erkent het management dat het vertalen van regels naar de operationele praktijk vele cognitieve vaardigheden vereist (dus niet altijd simpel is) en dat aanpassingen soms noodzakelijk zijn. De veiligheid is zeer gebaat als iedereen zelf blijft nadenken over de wijze waarop de regels worden toepast. Sidney Dekker benoemt in zijn boek bij elk paradigma een aantal bijbehorende veronderstellingen en bedenkingen die in onderstaande tabel zijn samengevat. Omdat het eerste paradigma aansluit bij traditioneel denken zal ik dit paradigma in het vervolg aanduiden met het traditioneel paradigma en omdat 84 het tweede paradigma aansluit bij het gedachtegoed achter ‘resilience engineering’4 noem ik dit in het vervolg ‘het resilience paradigma’. Tabel 3 Samenvatting twee benaderingen (Dekker, 2005) Paradigma Bijbehorende veronderstellingen en bedenkingen (Dekker, 2005) Traditioneel Veronderstellingen: paradigma - Procedures representeren de best uitgedachte en dus veiligste werkwijze. 1. Volgen van - Procedures volgen bestaat vooral uit simpele regels is ALS,…DAN,… regeltjes of checklistjes volgen. simpel en het - Veiligheid bestaat uit mensen die regels volgen. niet volgen - Verbetering van veiligheid wordt bereikt door mensen op te van regels leiden in de procedures en te waarborgen dat mensen de leidt tot regels volgen. onveilige situaties Bedenkingen: - Er is altijd een verschil tussen beschreven regels en ‘echt werk’. Documentatie en procedures kunnen nooit echt volledig het operationele werk beschrijven. Vooral daar waar we te maken krijgen met onzekerheid, complexiteit en onverwachte gebeurtenissen. - Het ‘vertalen’ van (onvermijdelijk abstracte) regels naar praktische activiteiten vereist behoorlijke cognitieve interpretatie vermogens. Niet iedereen kan dit of zal dit op eenzelfde wijze kunnen. - Vaak worden de ‘regels’ gemaakt in de praktijk in plaats van dat de regels de praktijk maken. Moet een afwijking dan gezien worden als een opstandige daad of als een daad van volgzaamheid? 4 Resilience engeneering: Zie paragraaf 4.8 85 - Het domweg volgen van regels kan grote veiligheidsrisico’s introduceren. - Dit paradigma is (in het algemeen) een niet realistische te eenvoudige kijk op de werkelijkheid. Resilience -Procedures zijn hulpmiddelen bij acties, ze beschrijven niet paradigma alle omstandigheden en het gebruik van de procedures wordt niet in de procedures afgedwongen. 2. Het - Het succesvol gebruik van de procedures is een toepassen van substantiële cognitieve activiteit waarvoor men bekwaam procedures moet zijn. vereist - Procedures kunnen in zichzelf nooit veiligheid garanderen. substantiële Veiligheid ontstaat door bekwame mensen die weten hoe en cognitieve wanneer ze de procedures moeten aanpassen aan de locale activiteiten omstandigheden. - Verbetering van veiligheid ontstaat door diepgaand begrip over de gap tussen procedures en praktijk. Mensen worden ondersteund en getraind om zo nodig toepassing van de procedures aan te passen aan de locale omstandigheden. Aandachtspunten: Dit paradigma accepteert het uitgangspunt dat stomweg volgen van regels de veiligheid kan schaden. Van actoren wordt dus gevraagd om zich aan te passen in situaties waar de regels niet helemaal passen. Uiteindelijk kan dat ertoe leiden dat actoren die (naar oordeel van ..?..) onvoldoende aanpassen het verwijt kunnen krijgen dat ze de veiligheid schaden doordat ze te rigide vasthouden aan procedures en te weinig oog hebben voor de specifieke context. Personen echter die op basis van onvoldoende redenen (naar oordeel van ...?..) afwijken van de procedures kunnen het verwijt krijgen dat ze de veiligheid schaden omdat ze te gemakkelijk van de procedures afwijken. 86 Dit vereist zeer bekwame medewerkers en stelt hoge eisen aan trainingsmethoden. Valkuilen (zaken die garant staan voor verslechtering van de veiligheid.) - Trachten de veiligheid te verbeteren met dreiging, straf of andere handhavings methoden. - Onvoldoende bekwame mensen inzetten. Junior mensen ook toestaan dat ze ‘aanpassen’. - De decentraal toegepaste ‘eigen’ regels met repressie uitbannen. - Continu proberen het gat tussen dagelijkse praktijk en de procedures te dichten met nieuwe (aangepaste) regels. Succesfactoren: - Ontwikkel de vaardigheid van mensen om aan te passen aan de context van de situatie (herkennen van risico’s, afwegen van doelstellingen, enz.). - Blijf nauwgezet monitoren of, hoe en waarom het werk afwijkt van de procedures. Probeer vooral te begrijpen waarom dat in een bepaalde context gebeurt, wees terughoudend met het aanpassen of uitbreiden van regels maar gebruik de kennis in dialoog met de medewerkers. 87 88 7 Conclusies literatuurstudie Dit hoofdstuk bevat de samenvattende conclusies van de literatuurstudie en het op basis van de literatuurstudie ontwikkelde ‘verleidingsmodel’. Dit model bevat de in de literatuurstudie gevonden verleidingsbronnen en beïnvloedende factoren die een rol spelen bij het bewust afwijken van regels. 7.1 Samenvattende conclusies literatuurstudie. De losse elementen van kennis uit de literatuurstudie zijn hier samengevoegd tot een samenhangende beschrijving. 7.1.1 Kwaliteit van de set van regels (Rule management) is een factor van belang. Regels zijn er altijd en overal. Er zijn zoveel regels dat het nagenoeg onmogelijk is om ze allemaal te kennen en op te volgen. Regels vormen een belangrijk onderdeel in het ontstaan van culturele waarden en normen. Mensen zijn in veel opzichten verschillend. Daarom zijn regels nodig om een aantal van deze verschillen op te heffen. Ze moeten mensen en maatschappij beschermen tegen (persoonlijke) ambities van individuen of organisaties om doelen te bereiken ten koste van te hoge risicoacceptatie. Vaak staan regels daardoor ook op gespannen voet met ambities om operationele doelen te bereiken. Veranderende operationele doelen en nieuwe ontwikkelingen leiden tot nieuwe praktijken die uiteindelijk weer geïnstitutionaliseerd kunnen worden tot regels. Regels volgen daarmee eerder de praktijk dan dat regels de praktijk vormgeven. Om die reden zijn gedetailleerde voorschrijvende regels minder geschikt voor nieuwe onzekere en complexe situaties. Mensen hebben de overtuiging nodig dat de regel toepasbaar is in alle daartoe relevante situaties. Is dat niet het geval dan gaat dat ten koste van het vertrouwen in de regels. Als situaties door hun context te complex zijn om in gedetailleerde regels te beschrijven dan is daarvoor een meer globale beschrijving als regeltype wenselijk. In die complexe situaties zijn ‘voorzorg’, 89 ‘oplettendheid’ en ‘aanpassingsvermogen’ effectiever dan gedetailleerde regels. Regels zouden daarop aangepast kunnen en moeten zijn. Als intelligent gedrag noodzakelijk is dan moeten regels daaraan ruimte bieden. Er is blijkbaar sprake van een paradoxaal effect: Gedetailleerde complexe regels (en de handhaving daarvan) leiden tot eenvoudig gedrag terwijl eenvoudige doelgerichte regels juist aansporen tot intelligent gedrag. Het type regel waarmee een taak ‘beschreven’ wordt moet daarom goed aansluiten bij het handelingsniveau waarmee de taak wordt uitgevoerd. Er kan onderscheid worden gemaakt in verschillende handelingsniveaus en daarbij passende regeltypen. Ieder niveau vraagt daarbij andere vaardighedenniveaus van de persoon die de taak uitvoert. Een mismatch tussen handelingsniveau en regeltype of vaardighedenniveau kan tot frustraties en non-compliancy leiden. Mensen gaan creatieve eigen oplossingen bedenken en ‘boven de regels’ staan. Dit kan tot goede resultaten leiden maar tast de geloofwaardigheid van de gehele regelset aan. Als gevolg van maatschappelijke en technologische ontwikkelingen verschuift de mate van complexiteit rond taken regelmatig. Als gevolg hiervan veranderen ook de benodigde handelingsniveaus en vaardighedenniveaus. Dit heeft consequenties voor de regels. Actief beheer van de regelset is daarom bijzonder belangrijk. Het gaat daarbij niet alleen om het vernieuwen van regels maar ook om het verwijderen van overbodige regels. De aanwezigheid van overbodige regels is fnuikend voor de geloofwaardigheid van de gehele regelset. De mening die mensen hebben over het nut van en de noodzaak van regels is daarbij tevens erg afhankelijk van persoonlijkheid, werkervaring, opleiding en de mate waarin we betrokken zijn bij het beheer van de regels. 7.1.2 Individuele kenmerken zijn een factor van belang. Individuen laten zich niet per definitie leiden door regels. Principes, diep gewortelde overtuigingen, ervaringen uit het verleden, ingesleten automatismen, onbewuste verwachtingen, emoties en zaken die men op een bepaalde manier heeft geleerd, beïnvloeden de wijze waarop men reageert op regels. 90 Ieder mens heeft persoonlijke doelen (motieven). Die doelen verschillen van mens tot mens. Wil je koste wat kost resultaat halen, wil je laten zien hoe slim je bent of wil je het jezelf gewoon gemakkelijk maken? Zijn de persoonlijke overtuigingen en doelen op enigerlei wijze ‘verbonden’ met die van de organisatie waarvoor je werkt dan ontstaat er een mate van betrokkenheid of binding die nodig is om de regels van die organisatie in zekere mate te accepteren. Regels kunnen in de weg staan om doelen te bereiken. Zelfbeheersing is om die reden een belangrijke eigenschap. Zelfbeheersing weerhoudt ons ervan om al te opportunistisch achter onze persoonlijke doelen aan te jagen. Zelfbeheersing is waarschijnlijk deels een aangeboren persoonlijkheidskenmerk en deels het resultaat van opvoeding. Opvoeding en leerervaringen beïnvloeden in sterke mate de weerstand die een persoon kan opbrengen tegen verleidingen om een shortcut te nemen. Fouten spelen een belangrijke rol bij het leren. Mensen vertrouwen meer op hun eigen ervaringen en ingesleten automatismen dan op regels. Hebben deze ervaringen of automatismen nooit tot problemen geleid dan is er weinig reden om het anders te doen. Het zelf ontdekken dat zaken fout kunnen gaan en zelf ontdekken dat het werken volgens een regel je daartegen kan beschermen is een krachtig mechanisme om het vertrouwen in regels te bevestigen of herstellen. 7.1.3 De perceptie van de cultuur is een factor van belang. Personen stemmen gedrag af op de verwachtingen die ze hebben over de wijze waarop de (sociale) omgeving daarop zal reageren. De perceptie die men heeft van de organisatie- en eigen groepscultuur is om die reden een belangrijke bron. De wijze waarop we verwachten dat de eigen sociale omgeving reageert op non-compliancy bepaalt in sterke mate ons gedrag. Repressie maatregelen als toezicht en handhaving zijn krachtige middelen voor relatief eenvoudige rechttoe rechtaan regels (bijvoorbeeld: parkeren in de vakken). De mate waarin mensen zich aan deze relatief eenvoudige regels houden, is afhankelijk van de verwachtingen die men heeft over de 91 pakkans en de serieusheid waarmee een organisatie bereid is om consequenties te verbinden aan overtredingen. Regels van dat type die niet worden gehandhaafd tasten overigens de geloofwaardigheid van de totale regelset aan. Zodra zich echter dilemma’s voordoen zoals tegenstrijdige belangen, meerdere doelen of morele dilemma’s blijkt er een belangrijke invloed uit te gaan van de sociale context waarbinnen de dilemma’s zich afspelen. De angst voor sociale veroordeling speelt bij individuen een belangrijke rol. Mensen vergelijken hun eigen opvattingen met die van ‘soortgelijke’ andere personen. Wijkt de eigen opvatting af dan is men geneigd de eigen opvatting aan te passen aan de groep. Op deze wijze ontstaat een groepsovertuiging. Een dergelijke groepsovertuiging is moeilijk van buitenaf te beïnvloeden en kan zowel positieve als negatieve effecten hebben. De groepsovertuiging wordt beïnvloed door verhalen, eigen ervaringen of ervaringen van naaste collega’s en door voorbeelden van ‘helden’ of ‘slachtoffers’. Regels waarbij men met dilemma’s te maken krijgt, laten zich slecht met repressieve maatregelen alleen handhaven. Overtreders die de instemming hebben van hun sociale omgeving zullen zich niet snel laten weerhouden. Andersom heeft angst voor sociale veroordeling een bijzonder effectieve preventieve werking. De normen en waarden in een organisatie zijn van grote invloed op de groepsovertuiging zelf en op de beïnvloedbaarheid van deze groepsovertuiging. Elkaar aanspreken en het delen van verhalen en ervaringen zijn hierbij belangrijke beïnvloedende factoren. Het louter met repressieve middelen handhaven van regels waarbij men met dilemma’s te maken krijgt is niet alleen moeilijk, het is ook nog een slecht plan. Dilemma’s lossen zich zelden automatisch op door regels te volgen en de dilemma’s zijn elke keer net wat anders. Het zou juist de bedoeling moeten zijn dat mensen die met dilemma’s geconfronteerd worden en daarvoor verantwoording dragen zich vrij voelen om de beste beslissing te selecteren. De angst voor repressie kan ten koste gaan van de bereidheid verantwoordelijkheid te nemen (empowerment). De veerkracht van een organisatie is gebaat bij empowerment. Dit vraagt om vertrouwen in een rechtvaardige behandeling. Mensen die bij dilemma’s de verantwoordelijkheid 92 dragen om te beslissen om in noodzakelijke situaties van regels af te wijken moeten kunnen rekenen op een rechtvaardig oordeel. Oordelen over regelovertredingen is moeilijk. Dit komt ondermeer omdat een oordeel achteraf conceptueel problematisch is. Mensen wijken niet helemaal zonder reden bewust van regels af. Verleidingen om van regels af te wijken komen waarschijnlijk voort uit een overtuiging of verwachting dat een generieke regel in een specifieke situatie niet altijd de meest veilige of meest passende oplossing is. Een oordeel vraagt zorgvuldigheid. Het gevelde oordeel is niet alleen van belang voor betrokkenen maar wordt een verhaal, een ervaring, een voorbeeld en beïnvloedt daarmee de groepsovertuiging. Die groepsovertuiging bepaalt uiteindelijk het zo belangrijke sociale oordeel. Mensen zullen alleen verantwoordelijkheid durven te nemen voor de wijze waarop ze met de dilemma’s hebben ‘gedeald’ als ze er vertrouwen in hebben dat ze rechtvaardig behandeld zullen worden en niet sociaal veroordeeld zullen worden. 7.1.4 De context van het werk is een factor van belang Mensen die er op uit gestuurd worden met een opdracht zijn in het algemeen sterk geneigd om deze opdracht koste wat kost tot een goed einde te brengen. Ook als zich tijdens de opdracht onvoorziene problemen voordoen. De verleiding om dan maar even niet de regels te volgen, is groot zodra men verwacht dat de klus niet binnen de regels is uit te voeren. Men kan terecht komen in onverwachte unieke situaties. In dat geval zijn de mate van onzekerheid en complexiteit waarmee men geconfronteerd wordt van invloed op de mogelijkheid en wenselijkheid om de situatie nog volledig binnen de regels op te lossen. De organisatie van het werk (werkvoorbereiding, planning, beschikbaar stellen van de juiste middelen) heeft grote invloed op beheersbaarheid van de context van het werk. Slechte organisatie veroorzaakt veel improvisatiedrang. De werklocatie zelf en de interactie met de omgeving kan ook grote invloed hebben op de neiging om koste wat kost de operationele doelen te bereiken. De mate waarin medewerkers direct zelf geconfronteerd worden met 93 stakeholderbelangen heeft invloed (een boze of zielige klant naast een monteur beïnvloedt de te maken keuzes). Medewerkers moeten (met ruggesteun van hun organisaties) dan sterk in hun schoenen staan om te blijven kiezen voor veiligheid. 7.2 Het verleidingsmodel. Op basis van de literatuurstudie en de samenhangende beschrijving van paragraaf 7.1 kom ik tot de volgende hoofdordening van verleidingen om van 5 regels af te wijken: ‘het verleidingsmodel ’. Iedere verleidingsbron in het model heeft een aantal onderliggend beïnvloedende factoren. In de bijlagen is een uitgebreid schema opgenomen met deze factoren. Dit schema is tevens als een los blad bijgevoegd bij deze scriptie. De verleidingsbronnen en beïnvloedende factoren worden in de volgende paragrafen nader toegelicht. In deze paragrafen vindt u tevens verwijzingstabellen met de relaties tussen literatuurstudie en onderstaand model. De structuur van het model bestaat uit: • 4 hoofdgroepen van verleidingsbronnen. • Iedere hoofdgroep uit een aantal subbronnen. • Iedere subbron wordt beïnvloed door verschillende beïnvloedende factoren. 5 Dit model is tot stand gekomen door alle relevante elementen uit de literatuurstudie te selecteren en te verbinden met pijlen. Vervolgens is in een aantal iteraties gezocht naar clusters met minimale koppeling naar buiten en maximale interne samenhang. Deze methode is gebaseerd op principes voor gestructureerd ontwerpen van systemen (GOS) en is ontleend uit de ICT wereld. 94 Verleidingen om van regels af te wijken komen voort uit 4 hoofdbronnen: 1) De regels zelf. 2) Onze individuele kenmerken. 3) Onze perceptie van cultuur. 4) De context van het werk. In de volgende paragrafen worden deze bronnen nader toegelicht. Figuur 14 Het verleidingsmodel In het losse inlegvel vindt u een complete weergave met alle beïnvloedende factoren. 7.3 De rol van regels in het verleidingsmodel De eenvoudigste wijze om het probleem van ‘afwijken van regels’ op te lossen is door middel van het afschaffen van regels. Als compliancy onze belangrijkste doelstelling was dan zou afschaffing van alle regels alle noncompliancy ineens oplossen. Helaas is het niet zo simpel. Regels dragen altijd bij aan een hoger doel. Toch kunnen situaties ontstaan dat een regel niet (meer) bijdraagt aan het oorspronkelijk beoogde doel. Identificeren en 95 afschaffen van irrelevante of contra productieve regels kan enorm bijdragen aan focus op zaken die er echt toe doen. In stand houden van onbelangrijke regels vergroot de verleiding om ook andere (wel belangrijke) regels onbelangrijk te gaan vinden. Het is niet zozeer de regel zelf die ons kan verleiden maar vooral onze mening over die regels. Die mening wordt beïnvloed door onze (werk)ervaring en de context van het werk zelf. Te veel, te gedetailleerd, te betuttelende, ingewikkelde, onlogische, slecht uitvoerbare regels verleiden ons om deze terzijde te leggen. Ik onderscheid binnen deze hoofdbron drie verschillende subbronnen van verleiding die ik achtereenvolgens in de volgende drie paragrafen zal behandelen. 7.3.1 Mate van overeenstemming regeltype en handelingsniveau Deze subbron bevat alle verleidingen die veroorzaakt worden door een (gepercipieerde) mismatch tussen skill en verantwoordelijkheid enerzijds en het (detail)niveau van de regels anderzijds. Doet die mismatch zich situationeel voor (als gevolg van een onverwachte gebeurtenis kan iets niet meer binnen de randvoorwaarden van de bestaande regels opgelost worden) dan moet eenvoudige upgrading naar een hoger handelingsniveau kunnen plaatsvinden. Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleidingen zijn: • “Ik heb voldoende training en ervaring om zelf een oplossing te vinden”. • “De regel zegt WAT ik moet bereiken maar niet HOE ik dat moet doen, ik weet niet hoe ik het (binnen de regels) voor elkaar zou kunnen krijgen, daarom volg ik die regel niet”. • “Deze regel is totaal overbodig. Ik heb aantoonbaar voldoende opleiding gehad en kan de gewenste resultaten op vakkundige wijze veel efficiënter bereiken”. 96 Belangrijke factoren die - naast de kwaliteit van overeenstemming van regeltypes en handelingsniveaus zelf - de gevoeligheid voor deze verleiding beïnvloeden zijn: • Onze (werk)ervaring en opleiding. • Onze algemene houding (attitude) tegenover nut en noodzaak van de regels. 7.3.2 Perceptie van kwaliteit en noodzaak van de regels Deze subbron bevat alle verleidingen die veroorzaakt worden door het oordeel van mensen over de kwaliteit van de regel zelf. Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleidingen zijn: • “Die regel deugt gewoon niet”. • “Ik heb het al vaker zo gedaan en het gaat altijd goed”. • “Die regel is geschreven door ambtenaren die echt niet weten hoe het buiten werkt”. Belangrijke factoren die naast de kwaliteit en toepasbaarheid van de regels zelf de gevoeligheid voor deze verleidingen beïnvloeden zijn: • Onze (werk)ervaring en opleiding. • Onze algemene houding (attitude) tegenover nut en noodzaak van de regels. • 7.3.3 Onze creativiteit om betere oplossingen te bedenken en uit te voeren. Perceptie van situationele toepasbaarheid In het operationele werkveld blijkt dat mensen afhankelijk van de concrete context van een werksituatie besluiten om een regel wel of niet te volgen. In het algemeen kent men de regel en is men ook bereid deze regel toe te passen maar in concrete werksituaties anticipeert men op de complexiteiten en onzekerheden ter plekke en besluit men daar het beste van te maken. Als men ‘verwacht’ het werk binnen de randvoorwaarden van de regels niet goed af te kunnen ronden dan wordt van de regels afgeweken om toch de 97 mogelijkheid van een goed eindresultaat (afhankelijk van het doel dat men beoogt) open te houden. Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleidingsbron zijn: • “Normaal werk ik altijd volgens de regels maar nu niet”. • “Dit was een unieke situatie”. Belangrijke factoren die naast de geschiktheid van de regel voor de betreffende specifieke situatie zelf de gevoeligheid voor deze verleiding beïnvloeden zijn: • Onze (werk)ervaring en opleiding. • Onze algemene houding (attitude) tegenover nut en noodzaak van de regels. • Onze creativiteit om betere oplossingen te bedenken en uit te voeren. • Onze operationele doelen. • Onze verwachtingen (verwachten we dat onze doelen in de knel komen als we de regels volgen, of niet)? • Onze inschatting van onze eigen rol, verantwoordelijkheid, kennis en ervaring (vinden we dat we ‘boven’ de regels kunnen staan of niet)? • De mate van complexiteit en onzekerheden op het werk. We zien in het model dat onze deze perceptie van situationele toepasbaarheid zowel de perceptie van de bruikbaarheid van de regels zelf als die van de context van het werk raakt. 98 7.3.4 Van literatuurstudie naar verleidingsmodel (regels). Onderstaande tabel bevat een overzicht van de in het model beschreven bronnen en beïnvloedende factoren met verwijzingen naar de literatuurstudie. Tabel 4 Verleiding door regels Verleidingsbron Beïnvloedende factor Paragraaf in literatuurstudie (zie verleidingsmodel) Overeenstemming regeltype en handelingsniveau Mening over nut en 6.1 Besluitvorming vindt op noodzaak van regels verschillende handelingsniveaus plaats Onze (werk) ervaring 6.2 Het belang van balans tussen Onze opleiding Creativiteit om het beter te kunnen regel- en handelingsniveau 5.1.4 Eigen verantwoordelijkheid en zelfregulering Betrokkenheid bij het opstellen van regels Perceptie van kwaliteit en noodzaak van de regels Mening over nut en 4.3 Houden aan de regels is noodzaak van regels cruciaal voor de veiligheid Onze (werk) ervaring 6.4 Overbodige regels verleiden ons om belangrijke regels ook te Onze opleiding negeren 5.2.3 Overheden die zich niet aan regels houden 5.5 De beïnvloeding van 99 groepen Perceptie van situationele toepasbaarheid Creativiteit om het beter te 4.4 Als we ons aan de regels kunnen houden loopt het helemaal vast Boven de regels denken te 4.6 Afwijken van regels kan op staan vele manieren Mening over nut en 4.8 Onzekerheden en regels noodzaak van regels gaan niet zo goed samen Verwachtingen 5.2.2 Consequenties van nieuwe risicobenadering voor wet- en Onze (werk) ervaring Onze opleiding Stakeholder belangen Operationele doelen regelgeving en bedrijfspraktijk] 5.1.1 De invloed van doelgerichtheid 6.8 Recept voor veiligheidsproblemen Mate van complexheid Mate van onzekerheid 7.4 Onze individuele kenmerken in het verleidingsmodel De werking van onze hersenen, onze ervaringen met patronen en fouten, onze persoonlijkheidsstructuur, onze morele of principiële overtuigingen, ons vermogen tot zelfbeheersing en onze persoonlijke motieven kunnen ons verleiden om van regels af te wijken. Veel verleidingen komen voort uit aangeleerde of aangeboren individuele eigenschappen die soms zelfs hun bron vinden in biologische kenmerken van de mens. 100 Ik maak hier onderscheid in 3 subbronnen van verleiding die ik achtereenvolgens in de volgende paragrafen zal behandelen. 7.4.1 De werking van onze hersenen Onze morele en principiële overtuigingen zijn zo sterk en diep ingeworteld dat zij in opstand komen zodra men verwacht dat het volgen van een regel resultaten oplevert die in strijd zijn met onze overtuigingen. Deze overtuigingen zijn niet het gevolg van bewuste argumenten maar dienen zich onbewust aan. Argumenten bedenken we er later pas bij. We reageren als het ware eerder op onze diepgewortelde overtuigingen dan dat we ze zelf beseffen. Alleen (angst voor) repressie, gedelegeerde verantwoordelijkheid of heel groot voordeel kunnen ons nog afhouden van het volgen van onze overtuigingen. Naast morele en principiële overtuigingen laten we onszelf ook verleiden door onbewuste patroonherkenning en voorspellingen. We krijgen een blij of goed gevoel zodra onze onbewuste hersenen een patroon herkennen. Die onbewuste patroonherkenning werkt bijzonder accuraat en zeer snel en stuurt een belangrijk deel van ons gedrag aan. Het is heel verstandig om bij routinetaken goed naar dit systeem te luisteren. Het kan echter fout gaan in situaties die onvoorspelbaar en onzeker zijn. Een eenmaal ingesleten routine is als gevolg van deze onbewuste ‘programmering’ ook bijzonder moeilijk te veranderen. Stel dat een nieuwe regel ingesteld wordt die ons dwingt om een oude routine te doorbreken, dan nog zal ons onbewuste blijven vertrouwen op de oude succesvolle patronen. We proberen een aantal keren de nieuwe regel, maar het ‘voelt’ gewoon niet goed. De kans is groot dat we dan besluiten om de nieuwe regel gewoon niet meer te volgen. Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleidingen zijn: • “Dat zou in strijd zijn met mijn geweten”. • “Ik kan die mensen toch niet laten …. omdat ik aan die regel moet voldoen”. • “Ik ben het echt anders gewend”. 101 Belangrijke factoren die de onbewuste besluitvorming van onze hersenen beïnvloeden zijn: • Onze (onbewust) ingesleten patronen. • Onze ervaring met zaken die fout gaan en de wijze waarop dat onze onbewuste voorspellingen beïnvloedt. • Onze opvoeding in onze vroege jeugd en onze (her)opvoeding in onze sociale omgeving. • 7.4.2 Onze morele en principiële overtuigingen. Gebrekkige consciëntieusheid Consciëntieusheid heeft van alle persoonlijkheidskenmerken de grootste invloed op onze weerstand tegen verleidingen om van regels af te wijken. Consciëntieusheid (werklust) bestaat uit zelfbeheersing en betrouwbaarheid. Vooral de invloed van zelfbeheersing blijkt erg groot te zijn. Een lage zelfbeheersing verleidt ons om niet verder na te denken en gewoon de kortst mogelijke weg naar een onmiddellijke ‘beloning’ te volgen (ongeacht de mogelijke gevolgen). Een gebrek aan consciëntieusheid zal door betrokkenen niet snel zelf worden ‘uitgesproken’. De kans is groot dat sociaal wenselijke antwoorden een gebrek aan consciëntieusheid zullen verbloemen. Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleidingen zijn: • “Je denkt toch niet dat ik daarop ga wachten”. • “Ik probeer het gewoon, ik zie wel”. • “Daar had ik allemaal gewoon even geen zin in”. Belangrijke factoren die de consciëntieusheid als bron van verleidingen beïnvloeden zijn: • Onze (onbewust) ingesleten patronen. • Onze ervaring met zaken die fout gaan en de wijze waarop dat onze onbewuste voorspellingen beïnvloedt. • Onze opvoeding in onze vroege jeugd en onze (her)opvoeding in onze sociale omgeving (mate van indirecte controle). • Onze mate van betrouwbaarheid en zelfbeheersing. 102 7.4.3 Persoonlijke doelen Onze persoonlijke doelen worden ons ingegeven door onze ambities. Met ambities leggen we een druk op onszelf om iets te bereiken. Als regels ons in de weg staan om die persoonlijke doelen te bereiken dan worden we verleid om de regel niet te volgen. Een persoonlijk doel kan bijvoorbeeld zijn dat men altijd kostte wat kost ruim op tijd thuis wil zijn. Dat kan een persoon verleiden om tijdrovende regels aan het einde van een werkdag niet uit te voeren. Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleiding zijn: • “Ik ben geen dief van m’n eigen portemonnee”. • “Ik ga mezelf niet te kort doen”. Net als bij gebrekkige consciëntieusheid zullen personen niet snel openhartig zijn over hun eigen persoonlijke doelen. Belangrijke factoren die onze persoonlijke doelen als bron van verleidingen beïnvloeden zijn onze ambities om: 7.4.4 • Het eigen leven te vergemakkelijken. • Te laten zien wat je kunt (of durft). • Het werk af te krijgen. Van literatuurstudie naar model (individuele kenmerken) Onderstaande tabel bevat een overzicht van de in het model beschreven bronnen en beïnvloedende factoren met verwijzingen naar de literatuurstudie. Tabel 5 Verleiding door individuele kenmerken Verleidingsbron Beïnvloedende factor Paragraaf in literatuurstudie (zie verleidingsmodel) 103 Werking van (onbewuste) hersenen Onze emotionele / onbewuste 5.3.6 De invloed van morele en voorspellingen principiële overtuigingen Ons (onbewust ingesleten) 5.3.1 De invloed van dopamine bekende patronen 5.3.2 Het belang van fouten Onze (ervaring met) zaken die fout gaan Onze morele en principiële overtuigingen (Her)opvoeding in groep of organisatie Opvoeding in jonge jeugd Gebrekkige Conscientieus- Binding, commitment, 5.3.3 De invloed van betrokkenheid persoonlijkheidsstructuur Onze morele en principiële 5.3.4 overtuigingen zelfbeheersing en opvoeding Zelfbeheersing en 5.3.5 betrouwbaarheid zelfbeheersing Opvoeding in jonge jeugd 5.3.6 De invloed van morele en heid De invloed Beïnvloeding van van onze principiële overtuigingen 6.5 Consequenties moeten positief, zeker en snel zijn 6.6 Aangeboren talent 6.7 Of opvoeding? 104 Je leven vergemakkelijken Persoonlijke 4.3 Houden aan de regels is cruciaal voor de veiligheid doelen (motieven) Laten zien wat je kan 4.4 Als we ons aan de regels Gepercipieerde druk om het houden loopt het helemaal vast werk af te krijgen 5.1.2 De invloed van motieven en gelegenheden 6.8 Recept voor veiligheidsproblemen 7.5 Perceptie van cultuur in het verleidingsmodel Cultuur staat voor de manier zoals we dingen hier doen (Deal en Kennedy, 1982). Met ‘hier’ wordt de totale sociale omgeving zoals personen die het meest dominant ervaren bedoeld. Het gaat daarbij niet alleen over onze perceptie van de bedrijfscultuur maar ook die van het eigen team en die van de eigen privé leefomgeving. Verleidingen om van regels af te wijken worden binnen die leefomgevingen beïnvloedt door: • de mate waarin wij denken dat ons gedrag in onze naaste omgeving wordt verworpen of toegejuicht, • de mate waarin wij denken dat wij zaken zelf mogen beslissen, en • de mate waarin wij (al of niet rechtvaardige) consequenties verwachten van goede of foute beslissingen. Deze bronnen van verleiding om van regels af te wijken worden in de volgende paragrafen toegelicht. 105 7.5.1 De perceptie van sociale veroordeling “Wat mensen belangrijk vinden aan waarden en omgangsvormen wordt doorgaans bepaald in de eigen groep” (Nistelrooij van, Wilde de, 2008). De wijze waarop we verwachten dat de voor ons relevante omgeving op ons gedrag zal reageren is voor een belangrijk deel bepalend voor het gedrag dat we zullen vertonen. Het overtreden van een regel is niet erg zolang niemand dat erg vindt. Het zich houden aan een regel kan verschrikkelijk zijn als de sociale omgeving dat veroordeelt. Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleidingsbron zijn: • “Mijn collega’s accepteren echt niet dat ik hier het werk zou onderbreken voor zo’n akkefietje”. • “Ik was bang voor de wijze waarop … zou reageren”. • “samen met mijn collega’s trek ik me weinig aan van wat anderen daarvan vinden”. Belangrijke factoren die de gevoeligheid voor deze verleiding beïnvloeden zijn: • Onze perceptie van de groepsovertuiging. • Onze perceptie van normen, waarden en lange termijn doelen binnen de voor ons relevante sociale groep(en). • Aanspreekcultuur binnen de groep. • Ons bekende voorbeelden (helden en slachtoffers), verhalen en eigen ervaringen. 7.5.2 De perceptie van arbeidsvoorwaardelijke consequenties Onze verwachtingen met betrekking tot eventuele arbeidsvoorwaardelijke consequenties zullen van invloed zijn op de verleidingen om van regels af te wijken. Hebben we de perceptie dat we werken in een bedrijf dat enigszins willekeurig (onrechtvaardig) positieve of negatieve arbeidsvoorwaardelijke consequenties verbindt aan gedrag dan zal dat ons niet verleiden om de veiligheidsregels serieus te volgen. Er lijkt immers toch weinig verband te zijn tussen gedrag en consequenties. 106 Zijn we van mening dat het duidelijk is wanneer je welke consequentie mag verwachten en zien we de rechtvaardigheid daarvan in dan zullen we ons dagelijkse gedrag ook meer laten leiden door de aan- of ontmoedigingen die uitgaan van de consequenties die we verwachten. Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleidingsbron (om van regels af te wijken) zijn: • “Als mijn leidinggevende dit al ontdekt hoor ik daar verder niets meer over”. • “Niemand spreekt me aan op het niet volgen van regels”. • “Er heerst hier een afrekencultuur”. • “Niemand komt nooit eens kijken, maar als het fout gaat weten ze me te vinden”. • “Als ze hier komen kijken vinden ze alles best en mooi, pas als het fout gaat krijg ik op m’n flikker”. Belangrijke factoren die de gevoeligheid voor deze verleiding beïnvloeden zijn: • Toezicht en handhaving. • Pakkans. • Aanspreekcultuur. • Ons bekende voorbeelden (helden en slachtoffers), verhalen en eigen ervaringen. • 7.5.3 Onze verwachting om rechtvaardig behandeld te worden. De perceptie van empowerment Empowerment is een term die gebruikt wordt voor het gevoel dat mensen hebben dat ze zelf over zaken kunnen en mogen beslissen of beïnvloeden. Medewerkers die de juiste skills hebben, zich verantwoordelijk voelen en de perceptie hebben dat ze aangemoedigd worden om zelf (autonome) besluiten te nemen richten zich gemakkelijker op het ‘doel’ in plaats van de ‘letter’ van de regel. Zij zullen flexibeler inspelen op actuele situaties en regels naast zich neerleggen of interpretatieruimte claimen als dat het resultaat ten 107 goede komt. Empowerment gecombineerd met de juiste doelstellingen en skills kan beschouwd worden als een positieve vorm van verleiding tot noncompliancy. Hoge mate van empowerment is wenselijk in situaties die zowel complex als onzeker zijn. Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleidingsbron (om van regels af te wijken) zijn: • “Ik heb het zo gedaan omdat dat in deze situatie veiliger was”. • “Ik krijg complimenten van mijn leidinggevende omdat ik de klus toch geklaard heb”. • “Ik ben/voel me zelf verantwoordelijk”. • “Normaal werk ik volgens deze regel maar in deze situatie was het beter om dat niet te doen”. Belangrijke factoren die de gevoeligheid voor deze verleiding beïnvloeden zijn: • Onze verwachtingen (on)rechtvaardig behandeld te worden. • Onze eigen ervaringen. • De verhouding tussen control en autonomie zoals die in het bedrijf aanwezig is. • 7.5.4 Mate van complexiteit en onzekerheid op het operationele werk. Van literatuurstudie naar model (perceptie cultuur) Tabel 6 Verleiding door perceptie van cultuur Verleidingsbron Beïnvloedende factor Paragraaf in literatuurstudie (zie verleidingsmodel) De perceptie van sociale veroordeling Perceptie van 5.1.1 De invloed van groepsovertuiging doelgerichtheid Aanspreekcultuur 5.1.2 De invloed van motieven en gelegenheden Perceptie van normen, 108 waarden en lange termijn 5.1.3 doelen perceptie van cultuur De invloed van de Voorbeelden 5.4.1 De invloed van sociaal (helden/slachtoffers) vergelijken Verhalen 5.4.2 De invloed van identificatie en blootstelling Ervaringen dichtbij 5.4.3 Eigen ervaringen De invloed van een groepsopinie 6.5 Consequenties moeten positief, zeker en snel zijn De perceptie van arbeidsvoorwaardel ijke consequenties Toezicht en handhaving 4.3 Houden aan de regels is cruciaal voor de veiligheid Pak – kans Aanspreekcultuur 4.6 Afwijken van regels kan op vele manieren Voorbeelden (helden/slachtoffers) 6.4 Overbodige regels verleiden ons om belangrijke regels ook te Verhalen negeren Ervaringen dichtbij Onze verwachting 6.5 Consequenties moeten positief, zeker en snel zijn (on)rechtvaardig behandeld te worden Ervaringen dichtbij De perceptie van empowerment 4.4 Als we ons aan de regels houden loopt het helemaal vast Onze verwachting (on)rechtvaardig behandeld 4.6 Afwijken van regels kan op te worden vele manieren 109 Ervaringen dichtbij 4.8 Onzekerheden en regels gaan niet zo goed samen Verhouding ‘çontrol’ / autonomie 5.1.4 Eigen verantwoordelijkheid en zelfregulering Mate van complexheid Mate van onzekerheid Operationele doelen 7.6 De context van het werk in het verleidingsmodel De context op het werk zelf kan zeer bepalend zijn bij het volgen van regels. Ontbrekende middelen, slechte werkvoorbereiding, verrassende omgevingsfactoren, onhaalbare deadlines, het zijn allemaal bronnen van verleiding om van regels af te wijken. Naast de 3 hieronder behandelde subbronnen van verleiding is de bij par. 7.3 behandelde ‘perceptie van situationele toepasbaarheid’ ook te beschouwen als een subbron van verleidingen die direct te maken hebben met de context van het werk. 7.6.1 Unieke situaties Unieke of zeldzame situaties worden zo zeldzaam geacht dat men heeft besloten om er geen specifieke regelgeving voor op te stellen. Het bijzondere van unieke situaties is dat iedere situatie op zichzelf inderdaad heel weinig voorkomt en wellicht inderdaad ‘uniek’ is. In bepaalde beroepen echter is het aantal verschillende unieke situaties dat zich kan (en zal) voordoen echter onmetelijk groot. In een dergelijk beroep is een unieke situatie eerder regel dan uitzondering. Afwijken van regels is in unieke situaties erg verleidelijk (en kan ook nog erg verstandig zijn) omdat de regel nu eenmaal niet voor een dergelijke unieke situatie bedoeld was. Kortom een algemene regel past gewoon niet automatisch op elke situatie. Aanpassen aan de specifieke omstandigheden is waarschijnlijk eerder wenselijk dan verwerpelijk. 110 Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleidingsbron (om van regels af te wijken) zijn: • “Ik heb het zo gedaan omdat dat in deze situatie veiliger was”. • “Dit soort zaken komt eigenlijk nooit voor”. • “Werkelijk alles zat hier tegen”. • “Normaal werk ik volgens deze regel maar in deze situatie was het beter om dat niet te doen”. Belangrijke factoren die de gevoeligheid voor deze verleiding beïnvloeden zijn: 7.6.2 • Mate van complexiteit. • Mate van onzekerheid, • Operationele doelen. Organisatie van het werk Slechte organisatie is een enorme verleider om van regels af te wijken. Slechte werkvoorbereiding leidt automatisch tot de noodzaak om te improviseren. Suboptimaal gereedschap, lelijke of slecht passende PBM’s, rommelige bedrijfspanden, slecht opgestelde werkplannen, ontoegankelijke instructies, het leidt er allemaal toe dat mensen eerder geneigd zijn (of zich gedwongen voelen) om een aantal regels naast zich neer te leggen. Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleidingsbron (om van regels af te wijken) zijn: • “Ik had de juiste gereedschappen niet”. • “De spullen die ze me geven valt niet mee te werken”. • “De juiste expertise was niet aanwezig (niet ingepland)”. • “De tekeningen waren er niet”. • “Ik kon dit werk nooit binnen de tijd afronden”. Belangrijke factoren die de gevoeligheid voor deze verleiding beïnvloeden zijn: • Planning / werkvoorbereiding. 111 • 7.6.3 Ontbrekende goede middelen. Omgevingsfactoren Een drukke verkeersstraat afzetten om een lantaarnpaal te plaatsen wordt meestal niet in dank afgenomen. Publiek, klanten en omgeving kunnen flinke druk uitoefenen. Die druk kan uiteenlopen van een eenvoudig “Kun je niet opschieten?” tot een serieuze fysieke bedreiging van omstanders. De verleiding om het operationele doel via een shortcut op de regels te bereiken kan onder druk van verschillende stakeholders fors oplopen. Naast druk van stakeholders kan de werklocatie zelf ook bol staan van de verleidingen. De verleiding om langs een eenzaam polderweggetje de werkplek afzetting maar even achterwege te laten is bijvoorbeeld groot. In een sterk vervuilde straat worden we sneller verleid om ons afval te dumpen dan in een keurig aangeharkt wijkje. Voorbeelden van uitspraken die duiden op deze verleidingsbron (om van regels af te wijken) zijn: • “Als ik het zo niet gedaan had dan zou ik ongetwijfeld ruzie hebben gekregen met ….. ”. • “De klant had haast”. • “De opdrachtgever was al boos”. • “Het was veel te druk in die straat om dat op die manier te doen”. Belangrijke factoren die de gevoeligheid voor deze verleiding beïnvloeden zijn: • Stakeholder belangen. • Werklocatie. • Operationele doelen. • Mate van complexiteit. • Mate van onzekerheid. 112 7.6.4 Van literatuurstudie naar model (context van het werk) Tabel 7 Verleiding door context van het werk Verleidingsbron Beïnvloedende factor Paragraaf in literatuurstudie (zie verleidingsmodel) Mate van complexiteit 4.8 Onzekerheden en regels gaan niet zo goed samen Unieke situaties Mate van onzekerheid 5.1.1 De invloed van Operationele doelen Planning /werkvoorbereiding Ontbrekende goede middelen doelgerichtheid 6.8 Recept voor veiligheidsproblemen 6.8 Recept voor Organisatie van het werk veiligheidsproblemen Stakeholderbelangen Omgevingsfactoren 5.1.1 De invloed van doelgerichtheid Werklocatie 6.8 Recept voor Mate van complexiteit veiligheidsproblemen Mate van onzekerheid Operationele doelen 113 114 8 Veldonderzoek: analyse van vragenlijsten In het vorige hoofdstuk zijn de conclusies van de literatuurstudie behandeld met het op basis daarvan ontwikkelde verleidingsmodel. Het veldonderzoek moet inzicht geven in de verleidingen waaraan het focusbedrijf wordt blootgesteld en de wijze waarop men daarmee omgaat. Het veldonderzoek heeft plaatsgevonden met vragenlijsten en casuïstiek. In dit hoofdstuk wordt de analyse van de response op de vragenlijsten 6 behandeld waaronder een analyse van de mate waarin mogelijk ‘sociaal wenselijk’ gerespondeerd is. Dit is noodzakelijk om de kwaliteit en volledigheid van de response vast te stellen. Vervolgens wordt in het tweede deel van dit hoofdstuk een analyse behandeld van prioriteitsafwegingen zoals deze binnen het focusbedrijf worden gemaakt. Hiermee wordt beoogd inzicht te krijgen in afwegingen tussen verschillende prioriteiten zoals die binnen de directie en de operatie gemaakt worden en het belang dat men daarbij hecht aan compliancy. Vervolgens wordt in hoofdstuk 9 de response vergeleken met het verleidingsmodel uit het vorige hoofdstuk. In hoofdstuk 10 worden de uitkomsten vervolgens getoetst aan casuïstiek binnen het focusbedrijf. 8.1 Deelname Conform plan zijn twee typen vragenlijsten uitgezet. Eén vragenlijst bij het topmanagement van het focusbedrijf en één vragenlijst in de operationele teams van het focusbedrijf. 6 Zie tevens bijlagen voor een beschrijving van de kwaliteitsbewaking en analyses. 115 Binnen het topmanagement is er nadrukkelijk voor gezorgd dat alle relevante rollen de lijst hebben geretourneerd. De deelname door 13 personen is 100%. De kwaliteit van invullen van alle 13 personen was goed. Er zijn geen lijsten afgekeurd. Tabel 8 Deelname topmanagement Wat is uw primaire rol? Antwoordmogelijkheid Aantal Directielid 5 Lijn management 4 Staf management 3 Overig 1 Totaal 13 Bij de operationele teams is de response nagenoeg geheel tot stand gekomen via het werkoverleg van de teams. Deelnemers hebben de vragenlijst uitgereikt gekregen met het verzoek om deze direct (ter plekke) in te vullen. Op deze wijze zijn 217 lijsten uitgezet. Slechts 4 personen hebben hun lijst niet ingeleverd. Dit betrof personen die pas één of enkele weken in dienst waren. Van de overige deelnemers kon iedereen zich een situatie herinneren waarbij men bewust van een regel is afgeweken. Het invullen van de vragenlijsten werd bijzonder serieus genomen. Slechts 5 vragenlijsten waren zo slecht of onvolledig ingevuld dat deze niet bruikbaar waren. Hierdoor konden 208 bruikbare vragenlijsten worden verwerkt. 116 Figuur 15 Het invullen van de vragenlijsten tijdens werkoverleg. Via de website zijn 7 vragenlijsten ingeleverd. Daarvan zijn 4 lijsten geaccepteerd. Totale response komt daarmee op 212 vragenlijsten. 8.2 De invloed van sociaal wenselijke antwoorden In de vragenlijst zitten 5 vragen met een sociaal wenselijke antwoordoptie. Er zijn 6 personen die alle vragen sociaal wenselijk hebben beantwoord, 24 personen hebben 4 vragen sociaal wenselijk beantwoord. De vraag is of er een correlatie is tussen sociaal wenselijke antwoorden en ‘angst’ voor consequenties. Hiervoor is een kruistabel gemaakt. In de rijen van deze kruistabel staan de antwoorden op een vraag over consequenties die de medewerkers verwachten als ze de leidinggevende ontdekt dat men niet volgens de regels heeft gewerkt. In de kolommen van de kruistabel staat het aantal ‘sociaal wenselijke antwoorden’ dat door deze personen is gegeven op de andere vragen. Indien bijvoorbeeld personen die ‘angst’ hebben voor sancties naar verhouding ook veel vragen ‘sociaal wenselijk’ beantwoorden dan zou 117 onderzocht moeten worden of de sociaal wenselijke antwoorden niet veroorzaakt zijn worden door ‘angst’. Dit blijkt niet het geval te zijn. De angst voor serieuze sancties is over de gehele linie betrekkelijk gering. Een Cramer V van 0,124 duidt niet op samenhang tussen de ‘verwachting van consequenties’ en ‘sociaal wenselijke antwoorden’. Dit duidt er op dat de sociaal wenselijke antwoorden niet gebaseerd zijn op ‘angst’. Tabel 9 Kruistabel angst voor consequenties versus sociaal wenselijke antwoorden. 118 8.3 Prioriteitsafweging van operationele doelen Een belangrijk deel van de vragenlijst gaat over de prioriteitsafwegingen tussen verschillende operationele doelen die gemaakt worden binnen het focusbedrijf. De prioriteitsafweging zoals ‘de operatie’ deze beweert te maken en de afweging zoals ‘het management’ van het focusbedrijf die van de operatie verwacht zijn met elkaar vergeleken. De prioriteitsafweging is van belangrijke invloed op de perceptie van situationele toepasbaarheid van regels. Als men bijvoorbeeld ‘geld verdienen’ het allerbelangrijkst vindt dan zal men geneigd zijn regels die geld kosten niet toepasbaar te vinden. De perceptie van situationele toepasbaarheid heeft een belangrijke beïnvloedende werking op zowel de perceptie van de regels zelf als op de (reactie op) de context van het werk. Als we denken dat we ons hoofddoel niet binnen de regels kunnen behalen dan zijn we geneigd om (binnen deze context) af te wijken van de regels teneinde ons doel toch te behalen. Is er een sprake van volledige overeenstemming over de rangorde van de verschillende doelen tussen alle actoren dan is het in theorie eenvoudiger onderling begrip te krijgen voor beslissingen (ook beslissingen om van een regel af te wijken ten bate van een grotere kans om een gezamenlijk erkend belangrijker doel te bereiken). 8.3.1 Relatieve prioriteitsafweging binnen het focusbedrijf Gemiddelde verdelingen. In de vragenlijst wordt gevraagd om aan te geven in welke mate men zich in de afweging verantwoordelijk voelde voor bepaalde aspecten. Men mocht daarbij 100 gewichtspunten verdelen over 7 verschillende aspecten; 1. Dat ik zonder ongevallen werk (het doel: veiligheid). 2. Dat ik aan de regels voldoe (het doel: compliance). 3. Dat ik mijzelf niet te kort doe (het doel: persoonlijk gewin). 4. Dat ik kwaliteitswerk lever (het doel: kwaliteit). 5. Dat de klant geen last van mijn werk heeft (het doel: klant). 6. Dat ik geld verdien voor het bedrijf (het doel: geld). 119 7. Dat ik geen problemen met mijn collega’s krijg (het doel: acceptatie door groep). In totaal hebben 209 respondenten uit de operatie deze vraag beantwoord. De totaal gemiddelde verdeling van de toegekende gewichtspunten was als volgt: Afweging tussen doelen in de operatie. 17% 15% 5% veiligheid compliancy persoonlijk gewin kwaliteit 12% 15% klant geld acceptatie door groep 6% 30% Grafiek 1 Afweging tussen doelen in de operatie Opvallend is dat ‘het voldoen aan regels’ 15 procent van de gewichtspunten toebedeeld heeft gekregen. Het voldoen aan regels wordt gemiddeld door de operatie lang niet zo belangrijk gevonden als het voorkomen van ongevallen (30%) en ongeveer even belangrijk als de het leveren van kwaliteit (17%), de belangen van de klant (15%) en het verdienen van geld voor het bedrijf (12%). Het geaccepteerd worden door de groep (6%) of het eigen belang (5%) wordt veel minder gewicht toegekend. Het is echter onduidelijk in hoeverre de vermeende sociale onwenselijkheid van de laatste twee categorieën van invloed zijn geweest. Aan het top management van het focusbedrijf is gevraagd aan te geven welke prioriteitsafweging zij van hun mensen verwachten c.q. wensen te zien 120 (12 respondenten). Deze vraag is tevens apart gesteld aan de algemeen directeur van het focusbedrijf (1 persoon). Uit een vergelijk tussen top management en operatie valt op dat de operatie aardig aansluit bij de ‘verwachtingen’ van hun topmanagement. Beiden echter sluiten totaal niet aan bij de verwachting van de algemeen directeur. Verschil in verdeling 100% acceptatie door groep 80% geld klant 60% kwaliteit 40% persoonlijk gewin compliancy 20% 0% veiligheid Operatie Top management Directeur Grafiek 2 Verschil in prioriteitsafwegingen Kijken we naar de relatieve rangorde van de verschillende prioriteiten dan zien we dat ‘veiligheid’ in het gehele focusbedrijf (gemiddeld genomen) het belangrijkste gevonden wordt. Het topmanagement wenst in de operatie graag meer prioriteit op ‘geld verdienen’ dan dat de operatie zegt te geven of dan dat de algemeen directeur nodig vindt. Compliancy aan regels wordt door de operatie belangrijker gevonden dan door het topmanagement of de algemeen directeur.. 121 Tabel 10 Rangorde van prioriteiten per groep Relatieve prioriteitsafweging Relatieve prorieitsafweging Relatieve prioriteitsverdeling van de operatie. zoals het top-management dat zoals de algemeen directeur (Wat zegt de operatie verwacht van de operatie. die verwacht van de operatie. belangrijk te vinden.) (Wat wil het management) (wat wil de algemeen directeur) Veiligheid 30 Veiligheid 25 Veiligheid 80 Kwaliteit 17 Geld 24 Kwaliteit 10 Compliancy 15 Kwaliteit 23 Klant 10 Klant 15 Klant 12 Compliancy 0 Geld 12 Compliancy 11 Persoonlijk gewin 0 Acceptatie door groep 6 Persoonlijk gewin 3 Geld 0 Persoonlijk gewin 5 Acceptatie door groep 2 Acceptatie door groep 0 100 100 100 De verschillen tussen algemeen directeur en de rest van de organisatie zijn evident. De verschillen tussen het topmanagement (exclusief directeur) en de operatie zijn het meest relevant voor de aspecten ‘acceptatie’ (t=-/-4,561), ‘geld verdienen’ (t=3,668). 8.3.2 Individuele verschillen veroorzaken aanzienlijke risico’s Keuzes worden in de praktijk niet gemaakt door ‘gemiddelde groepen’ maar door individuen. Hiertoe is de spreiding van de antwoorden onderzocht. De spreiding van antwoorden is aanzienlijk. Lang niet iedereen vindt veiligheid het belangrijkste en niet iedereen denkt hetzelfde over compliancy blijkt uit de analyse van de spreiding van de antwoorden. 122 Grafiek 3 Frequentie verdelingen compliancy en veiligheid In par. 8.3.1 konden we nog constateren dat ‘men’ in het algemeen veiligheid het belangrijkste vindt. Kijken we echter naar individuen dan geeft 20 % van de operationele respondenten aan dat ze de klant belangrijker vinden dan ‘veiligheid’. In totaal geldt dat 40 % van de individuen uit de operationele populatie prioriteit geeft aan een ander doel dan ‘veiligheid’. Tabel 11 Wat vindt de operatie belangrijker dan veiligheid? Aantal In welke mate vindt men welke aspecten belangrijker respon- Percen- dan veiligheid? denten tage Ik vind klant belangrijker dan veiligheid 41 20% Ik vind kwaliteit belangrijker dan veiligheid 33 16% Ik vind geld belangrijker dan veiligheid 32 15% Ik vind compliancy belangrijker dan veiligheid 29 14% Ik vind persoonlijk gewin belangrijker dan veiligheid 9 4% Ik vind acceptatie door groep belangrijker dan veiligheid 8 4% 83 40% Aantal personen dat minimaal één doel belangrijker vindt dan veiligheid Binnen het topmanagement is dit effect ook zichtbaar. 33% van het topmanagement noemt minimaal één ander doel (geld verdienen) waarvan men vindt dat de operatie dat moet laten prevaleren boven de veiligheid. Een 123 aantal personen uit het topmanagement vindt ook nog de doelen kwaliteit (8%) en klant (8%) belangrijker dan het werken zonder ongevallen. Alleen de algemeen directeur is glashelder in zijn prioriteitsafweging. Niets is naar zijn mening belangrijker dan werken zonder ongevallen. Compliancy vindt men niet zo belangrijk in verhouding tot andere zaken. Bovenstaande cijfers zijn verontrustend voor de veiligheid. Met betrekking tot compliancy maakt men nog ongunstiger afwegingen. Van de respondenten is 75% van mening dat er minimaal één doel belangrijker is dan het voldoen aan regels. Tabel 12 Wat vindt de operatie belangrijker dan compliancy Aantal In welke mate vindt men welke aspecten belangrijker respon- Percen- dan compliancy? denten tages Ik vind veiligheid belangrijker dan compliancy 109 52% Ik vind kwaliteit belangrijker dan compliancy 73 35% Ik vind klant belangrijker dan compliancy 63 30% Ik vind geld belangrijker dan compliancy 53 25% Ik vind persoonlijk gewin belangrijker dan compliancy 18 9% Ik vind acceptatie door groep belangrijker dan compliancy 17 8% 156 75% Aantal personen dat minimaal één doel belangrijker vindt dan de regels Een groot deel van de respondenten geeft hierbij overigens de voorkeur aan ‘veiligheid’ of ‘kwaliteit’ boven het voldoen aan regels. Twee keuzeopties die onder de juiste omstandigheden goed zouden kunnen passen binnen de principes van een HRO (High Reliability Organisation, zie par. 4.8) Er is voor veiligheid een aanzienlijke risicogroep De doelstellingen ‘compliancy’ en ‘kwaliteit’ zullen onder normale omstandigheden een positieve bijdrage leveren aan doelstelling ‘veiligheid’. 124 De doelstellingen ‘geld verdienen’, ‘klant’, ‘groepsacceptatie’ en ‘persoonlijk gewin’ dragen in het algemeen niet bij aan de veiligheid. Het is daarom vanuit een veiligheidsoptiek interessant om te kijken naar individuen die een ander doel belangrijker vinden dan veiligheid, kwaliteit en compliancy samen. Binnen het focusbedrijf vindt nog altijd 13% van de operationele workforce één of meerdere doelen belangrijker dan veiligheid, kwaliteit en compliancy gezamenlijk. Figuur 16 Verdeling risicogroep In de populatie van het topmanagement van het focusbedrijf heeft één respondent aangegeven dat hij van de operatie verwacht dat zij het belang van ‘geld verdienen’ laten prevaleren boven het totaal van ‘veiligheid’, ‘kwaliteit’ en ‘compliancy’. 8.3.3 Het management denkt dat de operatie het minst aan de verwachtingen voldoet met betrekking tot de drive om geld te verdienen en de veiligheidsprioriteit. Aan het topmanagement is niet alleen gevraagd hoe men vindt dat de operatie om moet gaan met prioriteitsafwegingen maar ook is de vraag gesteld hoe men denkt dat de operatie daadwerkelijk omgaat met prioriteitsafwegingen. Door beide scores met elkaar te vergelijken kan men afleiden in welke factoren het topmanagement denkt dat de operatie het minst aan de 125 verwachtingen voldoet (Punten waarover het management zich wellicht het meest teleurgesteld voelt). Uit de response blijkt dat de operatie het minst aan de verwachtingen van het management voldoet met betrekking tot de mate waarin het management denkt dat de operatie prioriteit geeft aan geld verdienen en aan veiligheidszaken. Tabel 13 Wat het management verwacht versus wat het management denkt Relatieve Conclusie prioriteitsafweging zoals Verschil management zoals T die bij management waarde voorkeur denkt dat de van T verwacht operatie die test.7 van operatie maakt. Het management denkt dat de operatie te weinig aandacht besteedt 22 Geld 9 -/-3,325 aan geld verdienen Het management denkt dat de -/- Veiligheid 30 20 1,860 operatie veiligheid te weinig prioriteit geeft M.b.t. de aandacht voor compliancy is er nauwelijks verschil tussen dat wat het management vindt dat de operatie moet doen en dat wat men Compliancy 10 8 0,633 denkt dat de operatie doet Het management denkt dat de 12 Klant 16 1,092 medewerkers iets te veel prioriteit 7 T-test wordt gebruikt om vast te stellen of er statistisch gezien daadwerkelijk sprake is van een verschil. Zie tevens de bijlagen voor nadere uitleg. 126 geven aan klantbelangen Het management denkt dat de medewerkers iets te veel prioriteit 22 Kwaliteit 28 1,353 geven aan kwaliteit Het management denkt dat de medewerkers iets te veel prioriteit Persoonlijk 3 gewin 8 2,296 geven aan ‘persoonlijk gewin’ Het management denkt dat de medewerkers te veel aandacht geven aan acceptatie door hun Acceptatie door groep Controletotaal 1 11 100 100 4,662 collega’s Voor dit onderzoek is vooral de conclusie over ‘compliancy’ interessant. Blijkbaar denkt het management dat de operatie op dit punt aardig voldoet aan dat wat het management daar zelf ook van verwacht. Onvrede over dit aspect slaat pas toe als er een keer iets fout gaat (zoals beschreven in par. 1.2). 8.3.4 Er zijn verschillende opvattingen over veiligheid, compliancy en kwaliteit tussen management en operatie Vergelijken we de prioriteitsafweging zoals het management denkt dat de operatie die maakt met de afweging zoals de operatie zelf zegt deze te maken dan zijn er ook verschillen. Deze verschillen betreffen voornamelijk de opvattingen over het belang van veiligheid, compliancy en kwaliteit. Deze verschillende opvattingen kunnen bron zijn van misvattingen, onbegrip, wantrouwen en overtuigingen van ‘onrechtvaardige’ behandeling. In casuïstiek (hoofdstuk 10) is de uitkomst van deze analyse getoetst en er is vastgesteld dat er inderdaad sprake is van een zekere mate van wederzijdse misvattingen over deze onderwerpen. 127 Tabel 14 Relatieve prioriteitsafwegingen naar mening van management en operatie. Relatieve prioriteitsafweging zoals de zoals het operatie management zelf zegt denkt dat de deze te operatie die maken maakt T toets Conclusie Het management denkt dat de operatie relatief veel prioriteit geeft aan acceptatie in de groep. Operatie Acceptatie door groep 6 11 2,583 herkent dat niet Het management denkt dat de operatie relatief te veel prioriteit geeft aan ‘kwaliteit’. De operatie zegt minder prioriteit te geven dan Kwaliteit 17 28 2,412 dat het management denkt Het management schat de relatieve prioriteit die men geeft aan Persoonlijk gewin persoonlijk gewin iets hoger in dan 5 8 1,516 de operatie Het management en de operatie verschillen niet veel van mening over de prioriteit die de klant krijgt Klant 15 16 -0,331 bij dilemma’s De operatie zegt ‘geld verdienen voor het bedrijf’ belangrijker te vinden dan dat het management Geld 12 9 -1,211 denkt dat men dat doet De operatie zegt ‘compliancy’ belangrijker te vinden dan dat het Compliancy 15 8 -2,780 management denkt dat men dat doet 128 De operatie zegt ‘veiligheid’ belangrijker te vinden dan dat het Veiligheid Controletotaal 30 20 100 100 -3,409 management denkt 0 De ongelijke machtspositie verklaart mogelijk het feit dat de operatie meer waarde hecht aan compliancy dan het management. Mogelijk ervaart de operatie ondanks de lage waarde die het management aan compliancy blijkt te hechten toch een gerede kans om ter verantwoording geroepen te worden voor operationele non-compliancy. 8.3.5 Hoe groot zijn de verschillen binnen de operationele groep? De operationele groep bestaat uit personen met verschillende rollen. We onderscheiden: teamleiders, uitvoerders/werkverantwoordelijken, uitvoerenden en toezichthouders. Men zou verwachten dat de teamleiders qua scores meer zouden aansluiten bij de scores van het management dan de uitvoerend medewerkers. In feite kan er geen verschil worden aangetoond tussen topmanagement, 8 teamleiders en operationeel leidinggevenden . De scores van al deze groepen verschillen overigens wel significant met de scores van de algemeen directeur. 8 Analyse is opgenomen in de bijlagen. 129 130 9 Veldonderzoek: het focusbedrijf in het verleidingsmodel De operationele vragenlijst heeft veel gegevens opgeleverd. In de bijlagen is een complete set van grafieken met frequentieverdelingen opgenomen. De bron van alle in dit hoofdstuk genoemde percentages is terug te vinden in deze bijlagen. In dit hoofdstuk is de response van de vragenlijst beoordeeld aan de hand van 3 van de 4 hoofdaspecten van het verleidingsmodel uit hoofdstuk 7. De vragenlijst bevat vragen over: 1. Context van het werk. 2. De perceptie van regels. 3. De perceptie van cultuur. De vragenlijst bevat geen vragen over het vierde hoofdaspect; ‘individuele kenmerken’ omdat dit onderzoek gericht is op het achterhalen van de invloed van algemene factoren. 9.1 Verleidingen van de context van het werk in het focusbedrijf De verleiding die voortkomt uit de context van werk wordt sterk bepaald door de volgende verleidingsbronnen: Unieke situaties Organisatie van het werk Omgevingsfactoren De context van het werk zorgt voor vele ‘aanleidingen’ om van regels af te wijken. Een goede organisatie van het werk, de juiste beschikbare middelen, duidelijke eenduidige operationele doelen, beheersing van omgevingsfactoren en standaardisatie kunnen een preventieve en dempende werking hebben op de verleiding om van regels af te wijken. In situaties waarbij deze factoren minder goed beheerst zijn kunnen ze juist een 131 aanleiding vormen om van regels af te wijken. In de vragenlijst is vooral aandacht besteedt aan de factoren ‘operationele doelen’ en ‘organisatie van het werk’. De factoren ‘unieke situaties’ en ‘omgeving’ zijn minder concreet in de vragenlijst betrokken omdat deze twee elementen onlosmakelijk horen bij de aard van het werk in het focusbedrijf. De vraag is hier dus niet of die factoren een rol spelen maar veel meer hoe men in het focusbedrijf met die factoren omgaat. Medewerkers van het focusbedrijf krijgen als gevolg van de aard van hun werk te maken met unieke situaties in een niet door het bedrijf gecontroleerde omgeving. Juist dat aspect maakt zelfstandig afwegen van prioriteiten tussen operationele doelen in het focusbedrijf buitengewoon belangrijk. 9.1.1 Unieke situaties Vanuit de aard van een belangrijk deel van het werk van het focusbedrijf (oplossen van storingen in een niet door het bedrijf zelf gecontroleerde omgeving) mag verwacht worden dat de operatie regelmatig te maken krijgt met ‘unieke situaties’. In de vragenlijst is geen specifieke vraag opgenomen over ‘unieke situaties’. In de response op de ‘open vragen’ over de aanleiding om van regels af te wijken vinden we een aantal verwijzingen naar ‘situaties’ die door de respondenten als ‘redelijk uniek’ zijn ervaren. Zoals: • “Er stond een gebouw boven de leiding”. • “Leiding lag veel dieper dan 1,5 meter”. • “Voor zo’n situatie bestaan geen hulpmiddelen”. • “De blaas kregen we er niet meer uit”. • “Onder kruipluik riool lek”. • “Geen ruimte”. • “Situatie komt nooit voor (2x)”. Het aantal tekstuele verwijzingen is beperkt maar hieruit mag niet geconcludeerd worden dat ‘unieke situaties’ geen belangrijke factor is binnen het focusbedrijf. 132 Een groot aantal ‘oorzaken van aanleidingen om van regels af te wijken’ manifesteert zich namelijk ook als een uitzonderingssituatie. Tabel 15 Oorzaken die zich ter plekke manifesteren als uitzonderingssituatie Aanleiding Genoemde oorzaak Aantal keer genoemd Het juiste materiaal was er niet Slechte werkvoorbereiding/planning 18 Het juiste materiaal was er niet Ik was zelf wat vergeten Er was tijdgebrek Te weinig mensen op de klus gepland 5 Er was tijdgebrek Alles zat tegen 9 De juiste expertise was er niet De juiste expert was niet ingepland 9 De juiste expertise was er niet De juiste expert was onverwacht 5 4 verhinderd (ziek/weggeroepen) of iets dergelijks De juiste documentatie was er niet Documentatie was fout 16 De juiste documentatie was er niet Ontbrak in de projectmap 10 De juiste documentatie was er niet Is er gewoon niet 10 Totale response 212 personen Totaal directe verwijzingen naar 86 ‘uitzonderingsoorzaken’: Deze categorie van ‘unieke situaties’ bevat overigens voornamelijk vermijdbare situaties. Door betere organisatie van het werk zijn veel van bovenstaande ‘aanleidingen’ te voorkomen. Daarnaast is in de vragenlijst gevraagd om aan te geven waarom men zelf vond dat men van de regel kon of mocht afwijken. Als antwoord op die vraagt geeft 41% van de respondenten aan dat men normaal wel volgens de regels werkt maar dat men in deze situatie met een uitzondering te maken had. In ieder geval werkt de perceptie dat men te maken heeft met een ‘uitzonderingssituatie’ blijkbaar als een belangrijke verleidingsbron om van de regels af te wijken. 133 Ondanks het feit dat veel ‘aanleidingen’ met een betere werkorganisatie zijn te voorkomen blijft de legitimiteit om bij unieke situaties te improviseren noodzakelijk. Dit is nodig om adequaat te kunnen reageren op echt onverwachte of onvoorspelbare situaties. Denk daarbij bijvoorbeeld aan complexe storingen of onverwachte interacties met de omgeving. 9.1.2 Organisatie van het werk In de vragenlijst wordt gevraagd naar de aanleiding om van de regels af te wijken. Met behulp van deze vraag kan het focusbedrijf uitzoeken op welk vlak (organisatorische) maatregelen wenselijk zijn. De beantwoording van de vraag leverde de volgende verdeling op: Grafiek 4 Relatieve frequentieverdeling aanleidingen. Het ontbreken van juiste documentatie is met 18,2% de meest genoemde aanleiding om van regels af te wijken. In 41% van deze gevallen werd aangegeven dat er wel documentatie was maar dat deze fout was. In 26% van de gevallen had men wel de overtuiging dat er goede documentatie zou moeten zijn maar deze documentatie ontbrak in de projectmap. In 26 % van de gevallen vermoeden de medewerkers dat de benodigde documentatie helemaal niet beschikbaar is. 134 Te weinig tijd om volgens de regels te werken wordt door 17,7% genoemd. De oorzaken die men aangeeft voor tijdgebrek zijn zeer divers. Van de personen die ‘tijdgebrek’ hebben aangekruist zegt 24% dat ‘alles tegen zat’. 47% maakt gebruik van de ‘open’ antwoord optie. Uit de opmerkingen die men bij de open vraag invult dienen zich – naast een aantal losse opmerkingen - twee categorieën oorzaken aan: 1. Tijdgebrek door druk van de klant (de klant niet te lang zonder gas of elektriciteit willen zetten). 2. Inwisselen van verschillende veiligheidsbelangen. (bijvoorbeeld: één veiligheidsregel overtreden om het werk binnen de kaders van het arbeidstijdenbesluit uit te kunnen voeren, of een veiligheidsregel overtreden om te veel vrije gasuitstroom te voorkomen). Beide categorieën duiden op toepassing van ETTO rules. Het ontbreken van de juiste materialen wordt door 15,3% van de respondenten als aanleiding aangekruist. Opvallend is dat 56 % daarvan ‘slechte werkvoorbereiding’ aangeeft als ‘oorzaak’ van ontbrekende materialen. Werkvoorbereiding als aandachtspunt Indirect tekent zich in de antwoorden een aandachtspunt af met betrekking tot de kwaliteit van werkvoorbereiding. Een aantal vragen heeft antwoordopties die van toepassing zijn op de kwaliteit van de werkvoorbereiding. 135 Tabel 16 Slechte werkvoorbereiding als oorzaak Antwoordoptie hoofdvraag Res- Antwoordoptie Res- Deel ponse subvraag voor zover deze ponse in % duidt op een % totale verantwoordelijkheid van re- ‘werkvoorbereiding’ Het juiste gereedschap 11,5% was er niet Het was niet vooraf bekend sponse 38% 4,37% 56% 8,57% 13% 2,30% 13% 2,30% 33% 4,26% 26% 4,73% dat dit gereedschap nodig zou zijn Het juiste materiaal was 15,3% niet aanwezig Er was tijdgebrek Slechte werkvoorbereiding / planning op kantoor 17,7% Te weinig mensen gepland op de klus Er was tijdgebrek 17,7% De normtijd voor dit werk was te krap De juiste mensen of juiste 12,9% kennis was niet aanwezig. De juiste documentatie De juiste expert was niet ingepland 18,2% ontbrak Er bestaat goede documentatie maar deze ontbrak in de projectmap Er was geen directe 6,7 % -- 0,00% 17,7 15 antwoord toelichtingen 7% aanleiding Open antwoordopties kunnen geturfd worden als verwijzing naar ‘werkvoorbereiding’ Aandeel respondenten dat een oorzaak aangeeft met een relatie naar 33,6 % slechte werkvoorbereiding. Ondanks dit percentage houdt slechts 10 % van de respondenten ‘de werkvoorbereider’ verantwoordelijk voor het feit dat uiteindelijk besloten is om van de regel af te wijken. Dat blijkt uit beantwoording van de vraag wie men verantwoordelijk houdt voor het feit dat van de regel afgeweken moest 136 worden. Men maakt kennelijk een verschil tussen ‘oorzaak’ en verantwoordelijkheid. Schaarste van middelen is geen groot aandachtspunt Het op het juiste moment op de juiste plaats aanwezig hebben van de juiste middelen is een veel genoemde aanleiding om van regels af te wijken. Documentatie, tijd, materiaal, gereedschap en expertise zijn gezamenlijk goed voor 75%9 van de genoemde aanleidingen om van regels af te wijken. Zoals hierboven al is geconstateerd ontbreken middelen regelmatig als gevolg van slechte werkvoorbereiding. Middelen kunnen ook ontbreken als gevolg van ‘schaarste’. Het niet beschikbaar zijn van de middelen. Vragen we naar aanleidingen om van regels af te wijken dan zijn de verwijzingen naar ‘schaarste’ als onderliggende oorzaak beperkt. Ontbrekende documentatie en te krappe normtijden worden het meest genoemd. Bij de toelichtingen op de open antwoordopties wordt het vaakst verwezen naar een gebrek aan vakmensen. Het niet beschikbaar hebben van de juiste PBM’s is daarbij slechts één keer genoemd. Niet krijgen van de juiste gereedschappen wordt ook slechts in een beperkt aantal gevallen genoemd bij de open antwoordopties. Tabel 17 Schaarste aan middelen als aanleiding. Antwoordoptie hoofdvraag Res- Antwoordoptie Res- Deel ponse subvraag voor zover deze pons in % duidt op ‘schaarste’ van e totale middelen % respon se Het juiste gereedschap 11,5% was er niet Ik krijg het niet van mijn 8% 0,92% leidinggevende Het juiste materiaal was 15,3% Alleen open antwoordopties 0,00% niet aanwezig 9 Zie Grafiek 4 137 Er was tijdgebrek 17,7% De normtijd voor dit werk is 13% 2,30% te krap De juiste mensen of juiste 12,9% Alleen open antwoordopties 18,2% De goede documentatie is er 0,00% kennis was niet aanwezig De juiste documentatie ontbrak 26% 4,73% gewoon niet Er was geen directe 6,7 % -- 0,00% 17,7 7 antwoord toelichtingen 3,5 % aanleiding Open antwoordopties kunnen geturfd worden als verwijzing naar ‘ontbreken van middelen’ Aandeel respondenten dat een oorzaak aangeeft met een relatie naar 11,45% schaarse middelen Het ontbreken van juiste gereedschappen speelt bij de ‘aanleiding’ om van regels af te wijken een veel beperktere rol (0,92%) dan als rechtvaardiging om van regels af te wijken. In de vraag naar rechtvaardiging (“Jij vond dat je van de regel kon afwijken, omdat?”) geeft 8% als reden aan dat men spullen krijgt waar niet mee te werken valt. 9.1.3 Omgevingsfactoren Van alle omgevingsfactoren is de eindklant (de klant van de opdrachtgever) als stakeholder het meest prominent aanwezig in de antwoorden van de respondenten. Blijkbaar zijn de medewerkers van het focusbedrijf bereid heel wat risico’s te aanvaarden om de klant geen strobreed in de weg te liggen. Dit blijkt o.m. uit de volgende antwoorden: Op de vraag naar voordelen verbonden aan het afwijken van regels antwoordt 33% van de respondenten dat hij denkt dat de klant er voordeel aan heeft. 138 Bij par. 8.3.2 is eerder al geconstateerd dat 30% van de operationele respondenten de belangen van de klant belangrijker vonden dan ‘compliancy’ en 20% vindt de belangen van de klant belangrijker dan de eigen ‘veiligheid’. Ook de open antwoord opties bij de verschillende vragen duiden op een hoge bereidheid om risico’s te aanvaarden ten gunste van de belangen van de klant. 9.2 Verleidingen door de regels binnen het focusbedrijf In de vragenlijst is op verschillende manieren aandacht besteedt aan de perceptie die men in het focusbedrijf heeft over de nut en noodzaak en toepasbaarheid van de regels. Er zijn (bewust) geen vragen opgenomen die direct vragen naar de mening van medewerkers over dit onderwerp. De vragenlijst stelt immers alleen vragen over de context van een werkelijke herinnering van een praktijksituatie 10 (STAR methode ). De bij deze factor behorende belangrijkste verleidingsbronnen zijn: Overeenstemming regeltype en handelingsniveau 9.2.1 Perceptie van kwaliteit en noodzaak van de regels Perceptie van situationele toepasbaarheid Mate van overeenstemming tussen regeltype en handelingsniveau De operationele werkvoorschriften binnen het focusbedrijf zijn vrij specifiek en bevatten relatief veel ‘als.. dan… constructies (als dit de situatie is dan moet je zo en zo handelen). Nagenoeg alle respondenten hebben te maken met regels op ‘rule-based’ niveau. Uit de teksten bij de beantwoording van de open vragen in de 10 STAR methode wordt in bijlage 2 uitgelegd. 139 vragenlijst kan geconcludeerd worden dat veel afwijkingen plaatsvinden van regels op rule-based niveau. De vraag is echter of er ook sprake is van ‘rule-based’ handelingsniveau. Uit de vragenlijst komt veel meer het beeld naar voren van een organisatie waar een groot aantal mensen de ruimte krijgt/neemt om op knowledge-based niveau te functioneren. Een groot deel (57%) van de respondenten vindt bijvoorbeeld dat men zelf voldoende training en ervaring heeft om een (blijkbaar betere) eigen oplossing te vinden. 50% van de respondenten claimt zelf verantwoordelijk te zijn voor het feit dat van de regel is afgeweken. Desgevraagd geeft 69% van de mensen (120 personen) die van een regel zijn afgeweken aan dat ze dat een volgende keer weer exact zo zouden doen. In de open tekstuele verklaringen bij deze vraag vinden we veel verwijzingen die er op wijzen dat mensen geen andere oplossing zien of dat mensen vinden dat ze voldoende ervaring hebben om het op hun eigen manier te doen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat men weinig voordeel of nut ziet in het klakkeloos uitvoeren van de regels. Een heel groot aantal verklaringen bevat wel de vermelding dat men de eigen werkwijze ook veilig acht. Veiligheid speelt blijkbaar wel een rol maar men is van mening dat men zelf wel kan uitmaken wat veilig genoeg is. Gezien de aard van het werk (storingen oplossen) en het aantal unieke situaties en de verdeling van taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden en de daarbij passende opleidingseisen mag verwacht worden dat de mensen die de directe leiding over de werkzaamheden voeren (uitvoerders, werkverantwoordelijken en ploegleiders) meer ruimte hebben om op knowledge-based niveau te functioneren dan de puur uitvoerende medewerkers. Er is echter nauwelijks verschil te vinden in de rechtvaardiging die beide groepen ontlenen aan de eigen inschatting voldoende training en ervaring te hebben om van regels af te kunnen/mogen wijken. Van de puur uitvoerende vindt 56% dat men voldoende training en ervaring heeft terwijl van de 140 personen die de directe leiding hebben 65% van mening is dat men voldoende training en ervaring heeft om van regels af te wijken. Het ‘opschalen’ naar personen die qua formele taak, verantwoordelijkheid en bevoegdheid beter uitgerust zouden moeten zijn om te functioneren op knowledge-based niveau is niet vanzelfsprekend in de focusorganisatie. Slechts 10% van de operationeel uitvoerenden geeft aan van de regels afgeweken te zijn omdat hij/zij toestemming had van iemand. Van de operationeel leidinggevenden en teamleiders geven respectievelijk 13% en 15% aan dat men expliciete toestemming had. M.i. ligt hier een aandachtspunt voor het focusbedrijf (Zie ook 9.3.3). 9.2.2 Perceptie van de kwaliteit en noodzaak van de regels Zoals al bij par. 8.3 genoemd hebben 9 personen bij één vraag aangegeven dat de eigen werkwijze veiliger is dan de voorgeschreven werkwijze. Opvallend is dat 7 van deze 9 personen in hun tekst verwijzen naar situaties met vrije gasuitstroom. Men geeft aan liever (tegen de regels in) eerst zelf de gevarenzone te betreden om snel provisorisch de gasuitstroom te stoppen dan de gasuitstroom langer dan noodzakelijk te laten doorgaan. De overtuiging dat de algemene veiligheid niet gebaat is bij de werkvoorschriften m.b.t. vrije gasuitstroom (VIAG) is wijd verbreid onder gasmonteurs. Het betreft hier landelijke voorschriften van de netbeheerders waarvan veel gasmonteurs de overtuiging hebben dat deze niet alleen nauwelijks toepasbaar zijn maar ook een averechtse werking hebben op de veiligheid. Buiten de categorie werkinstructies rond vrije gasuitstroom zijn in de response op de vragenlijst relatief weinig concrete verwijzingen te vinden naar andere regels die men slecht toepasbaar acht. Slechts 15 personen (7%) geven als rechtvaardiging voor het afwijken van de regels aan dat de regel gewoon niet deugt. De helft hiervan (7 personen) heeft betrekking op regelgeving m.b.t. vrije gasuitstroom. Door 11% (23 personen) wordt ‘de persoon die de regel verzonnen heeft’ verantwoordelijk geacht voor het feit dat van de regel afgeweken moest worden. Het meest voorkomende verwijt daarbij is dat deze persoon geen praktijkervaring zou 141 hebben en niet zou weten hoe het in de praktijk werkt. Overigens bestaat zo iemand eigenlijk helemaal niet. Regels worden in commissies (met deelname van praktijkmensen) bedacht. Er zijn relatief veel aanwijzingen te vinden dat men vindt dat regels niet optimaal aansluiten bij het werk. Blijkbaar is men daarover minder tevreden. In de open antwoordopties wordt door 13 respondenten aangegeven dat ze stelselmatig van de regel afwijken. 9.2.3 Perceptie van situationele toepasbaarheid Eerder (par. 8.3) is geconstateerd dat medewerkers in het focusbedrijf zich geconfronteerd zien met een flink aantal verschillende doelstellingen. Deze afweging van doelen heeft invloed op de perceptie die men heeft van de regels. Men zal snel geneigd zijn een regel te volgen als deze regel duidelijk bijdraagt aan een doel dat men zelf ook belangrijk vindt. Verwacht je niet dat het bijdraagt aan je belangrijkste doelstelling dan is de verleiding om de regel niet te volgen groot. Verwachtingen die men heeft van het effect van regels spelen daarbij dus een belangrijke rol. Men verwacht ergens een voordeel te halen met het niet volgen van een regel. In de vragenlijst is gevraagd naar het voordeel dat men verwachtte te halen toen men besloot een regel niet te volgen. Iedere respondent mocht maximaal 3 voordelen aankruisen. Tabel 18 Verwacht voordeel van afwijken regel Antwoordmogelijkheid Aantal keer % personen aangekruist dat dit betreffende voordeel verwacht. De klant meer tevreden 71 33% Het werk kan binnen de normtijd uitgevoerd worden 73 34% De kosten van het werk blijven binnen de norm 35 17% 142 Het was gemakkelijker uitvoerbaar op deze wijze 97 46% Door het zo te doen kon ik op tijd naar huis 2 1% Op deze wijze kon ik het alleen doen en hoefde ik 26 12% 41 19% niemand lastig te vallen Anders, namelijk……(open antwoord mogelijkheid)… Hieruit blijkt dat 46% van de respondenten voor het invullen van de vragenlijst een situatie heeft gekozen waarbij men de verwachting had dat werken volgens de regels lastiger zou zijn dan de door hen zelf gekozen werkwijze. Blijkbaar worden regels als ‘lastig uitvoerbaar’ ervaren. Dit mag enerzijds nooit een excuus zijn om van de regels af te wijken, anderzijds kan hier ook een bron liggen voor verbeteringen van de regels. 30 personen die gebruik hebben gemaakt van de open antwoord mogelijkheid geven een toelichting die duidt op het toepassen van ETTO rules. Men was van mening dat afwijken van de regel nodig was om het werk voor elkaar te krijgen op aanvaardbare wijze voor de klant, de omgeving en tegen aanvaardbare kosten. Over het geheel mag geconcludeerd worden dat voordelen die men verwacht voor de klant, tijdwinst e.d. blijkbaar regelmatig worden ‘ingeruild’ tegen zorgvuldigheid met betrekking tot het opvolgen van werkvoorschriften. Slechts 9 personen die gebruik hebben gemaakt van de open antwoord mogelijkheid noemen ‘veiligheid’ als vermeend voordeel. Deze personen zijn van mening dat hun werkwijze veiliger is dan de voorgeschreven werkwijze. Wellicht beschikken deze personen over belangrijke informatie waarmee de algemene veiligheid verbeterd kan worden. Participatie van uitvoerend medewerkers bij het onderhoud van de regels kan dergelijke kennis boven tafel brengen. Het toepassen van ETTO rules blijkt ook uit de 41% (86 personen) die als rechtvaardiging aangeeft dat men normaal wel volgens de regels werkt maar in deze situatie even niet (na goed nagedacht te hebben over een alternatieve oplossing) (Zie tevens 7.6.1). 143 9.3 Verleidingen vanuit de perceptie van cultuur in het focusbedrijf Met betrekking tot de verleidingen om van regels af te wijken zijn uit de response op de vragenlijst uitspraken te distilleren over 3 verschillende ‘culturele’ factoren. De perceptie van sociale veroordeling 9.3.1 De perceptie van arbeidsvoorwaardel ijke consequenties De perceptie van empowerment Perceptie van sociale veroordeling In de vragenlijst is een aantal vragen opgenomen waaruit afgeleid kan worden uit welke hoek (en in welke mate) men sociale veroordeling verwacht. Er is niet alleen gekeken naar de kans op sociale veroordeling als men ongevallen veroorzaakt na het afwijken van regels maar ook naar de kans op sociale veroordeling bij het niet afwijken van regels (waar komt de druk vandaan om van regels af te wijken). Tevens is onderzocht hoe men omgaat met vermeende veroordeling (groepsopinie). Sociale veroordeling bij afwijken van regels Aan respondenten is gevraagd of men vooraf (voordat men besloot om van de regel af te wijken) heeft overwogen wat de (persoonlijke) consequenties zouden zijn in geval er toch een ongeval zou plaatsvinden. Slechts 61% meldt een dergelijke afweging gemaakt te hebben. Aan die subpopulatie van 61% is gevraagd om aan te geven welke (maximaal 3) consequenties men verwachtte (in geval er een ongeval zou plaatsvinden). Men mocht daarbij keuzes maken tussen arbeidsvoorwaardelijke consequenties en persoonlijke consequenties. Dit leverde de volgende response op voor de persoonlijke consequenties: 144 Tabel 19 Verwachtte persoonlijke consequenties bij veroorzaken van een ongeval Antwoord mogelijkheid Response in percentage van het aantal personen dat daadwerkelijk een consequentie heeft overwogen Schuldgevoel 44% Schaamte 10% Angst voor de wijze waarop het bedrijf zal reageren 15% Angst voor de wijze waarop collega’s reageren 5% Angst voor de wijze waarop thuis wordt gereageerd 4% Anders, namelijk…..(open vraag)… 8% Niets, geen consequenties 12% Hieruit blijkt dat het aandeel angst voor veroordeling door het thuisfront of collega’s niet bijzonder groot is. Een andere indicatie voor een relatief lage inschatting van het risico van sociale veroordeling kan gevonden worden in de beantwoording van de vraag over het risico om direct door een ter plekke aanwezige collega aangesproken te worden. In minder dan 23,8 % van de cases geven respondenten aan dat er een behoorlijk risico was om door een collega aangesproken te worden op het afwijken van de regel. In 34,7% van de cases geeft men aan nooit aangesproken te worden door collega’s en in 37,8% van de gevallen acht men de kans aangesproken te worden door een directe collega klein. Sociale druk om van de regels af te wijken Het komt ook voor dat druk op mensen wordt uitgeoefend om van regels af te wijken. Er is dan eerder sprake van sociale veroordeling op het moment dat je daaraan niet mee doet. In de vragenlijst is aan mensen gevraagd om aan te geven met welke mensen je problemen zou verwachten als je weigert van de regels af te wijken (en desnoods het werk stil zou leggen). 145 Hier valt op dat men vooral problemen verwacht met de eindklant (32%) of de opdrachtgever (19%). Daarnaast is opvallend dat 15% aangeeft problemen te verwachten met een collega, 14 % verwacht problemen te krijgen met een ploegleider en 14% verwacht problemen met een teamleider. Hierbij dient gesteld te worden dat het hier gaat om de perceptie van druk. Het onderzoek toont niet aan of er daadwerkelijk druk wordt uitgeoefend. Herkomst druk om van regels af te wijken? Mijn ter plekke aanwezige collega's 35% 30% Een ander, namelijk…. 25% 20% Mijn ter plekke aanwezige ploegleider/uitvoerder 15% 10% 5% 0% Het thuisfronf (te laat thuis) De opdrachtgever De klant Mijn direct leidinggevende Grafiek 5 Herkomst sociale druk om van regels af te wijken Groepsopinie met betrekking tot veroordeling In de vragenlijst is gevraagd wat men vindt van personen die van mening zijn dat nooit van de regel afgeweken had mogen worden. Met behulp van de antwoorden op deze vraag kan inzicht verkregen worden in de groepsopinie en de mate waarin de groep zichzelf als groep verweert tegen sociale veroordeling door lieden buiten de groep. Het grootste deel van de respondenten (63%) blijkt best begrip op te kunnen brengen voor mensen die het afwijken van de regels ‘veroordelen’. Een aanzienlijk deel van 28% geeft echter aan geen begrip op te kunnen brengen voor ‘de beste stuurlui aan wal’. 146 Tabel 20 Oordeel over personen die afwijken van regels veroordelen Antwoordmogelijkheid Aantal % Ik heb weinig begrip voor dat soort betweters 23 11% Veel van mijn collega’s hebben wel begrip voor dat 14 7% 28% Geen soort mensen maar ik trek me daar weinig van aan Samen met mijn collega’s heb ik echt helemaal niets Verdeling 20 10% begrip 132 63% 63% Wel met dat soort lui Ik heb wel begrip voor dat soort mensen begrip Anders 21 10% 10% Onbekend Totaal 9.3.2 210 100% 100% Perceptie van arbeidsvoorwaardelijke consequenties In de vragenlijst is op verschillende manieren aandacht besteedt aan deze verleidingsbron. Allereerst is gevraagd aan te geven hoe hoog men de kans acht dat het afwijken van de regel door een leidinggevende wordt opgemerkt. Tabel 21 Inschatting van de kans op ontdekking door leidinggevende Antwoordmogelijkheid Aantal Perc. Verdeling van situaties die niet zelf gemeld worden Mijn leidinggevende ontdekt dit soort zaken bijna 56 27% 51% 36 36% 32% 19 9% 17% 99 47% 210 100% nooit Er is een redelijke kans dat mijn leidinggevende het ontdekt De kans dat mijn leidinggevende het ontdekt is heel groot Ik vertel dit soort zaken zelf aan mijn leidinggevende. Hij weet het dus 100% 147 Een relatief groot aantal personen (47%) geeft aan dat men het afwijken van regels altijd zelf meldt bij de leidinggevende. Dit wijst op een redelijke vertrouwensband tussen medewerkers en teamleiders. Helaas is deze bewering niet met behulp van de vragenlijst controleerbaar. Aan de leidinggevenden is namelijk niet gevraagd hoe vaak medewerkers spontaan hun afwijkingen komen melden. Als medewerkers hun afwijking niet zelfstandig melden dan is de kans groot (51% plus een deel van 32%) dat de afwijking niet door de leidinggevende ontdekt wordt. De ‘pakkans’ wordt in situaties waarbij men het niet netjes zelf zegt aan te melden door slechts 17% van de respondenten hoog ingeschat. Vervolgens is de vraag gesteld wat men verwacht dat de leidinggevende doet in geval hij zou ontdekken dat iemand van de regel is afgeweken. Tabel 22 Verwachtte consequentie als leiding ontdekt dat van de regel is afgeweken Antwoordmogelijkheid Aantal Perc. respondenten Dan krijg ik een compliment omdat ik de klus geklaard heb 17 8% Dan hoor ik daar niets over 30 14% Dan zal hij/zij mij aanspreken op het niet navolgen van de 130 62% Dan krijg ik op m’n sodemieter 13 6% Dan volgt een officiële waarschuwing in het 4 2% Anders, namelijk 16 8% Totaal 210 100% regels personeelsdossier Het grootste deel van de respondenten verwacht aangesproken te worden. De angst voor de lichtst mogelijke formele sanctie (aantekening in het dossier) is overigens zeer gering. Complimenten voor een goed resultaat (ondanks de noodzaak om van regels af te wijken) worden ook relatief weinig verwacht. De categorie ‘dan hoor ik daar niets meer over’ is enigszins zorgwekkend. Leidinggevenden zouden consequent moeten aangeven en bespreken wat wel en wat niet gewenst is. Niet reageren is de slechtste optie. 148 De verwachtingen met betrekking tot arbeidsvoorwaardelijke consequenties worden ‘bedreigender’ indien er sprake is van een ongeval. Bij par. 7.5.1 is al vermeld dat in de vragenlijst specifiek gevraagd is naar persoonlijke en arbeidsvoorwaardelijke consequenties die men verwacht in geval het afwijken van de regel een ongeval tot gevolg zou hebben. Van de 210 respondenten hebben 82 personen aangegeven in het geheel geen afweging van mogelijke consequenties te hebben gemaakt. Binnen de groep die wel mogelijke consequenties hebben afgewogen verwachtte 41% een stevig gesprek. De angst voor echt formele sancties (15%, 8% en 9%) is bij een ongeval wel hoger dan bij ‘betrapt worden op een overtreding’ (2%). Tabel 23 Verwachtte arbeidsvoorwaardelijke consequenties bij een ongeval Antwoordmogelijkheid Aantal % % van # Respon Respo personen die denten nse consequentie hebben overwogen Een stevig gesprek met mijn leidinggevende 52 25% 41% Een aantekening in mijn dossier 19 9% 15% Een schorsing 10 5% 8% Ontslag 11 5% 9% Personen die geen arbeidsvoorwaardelijke 36 17% 28% 82 39% 100% consequenties maar alleen persoonlijke consequenties verwachten Aantal personen dat geen mogelijke consequenties heeft overwogen 128 personen Totaal response Uit bovenstaande blijkt m.i. dat de perceptie van arbeidsvoorwaardelijke consequenties gekenmerkt kan worden door de verwachting van een 149 betrekkelijk lage ‘pakkans’ gekoppeld aan een relatief lage kans op arbeidsvoorwaardelijke consequenties. In de vragenlijst is niet onderzocht in hoeverre men verwacht ‘rechtvaardig’ behandeld te worden. De vragenlijst heeft wel een mogelijke bron van wantrouwen over de onderwerpen veiligheid, kwaliteit en compliancy aan het licht gebracht (zoals al beschreven in par. 8.3.4. 9.3.3 Perceptie van Empowerment Bij par. 9.2.1 hebben we al gezien dat slechts 10% van de medewerkers aangeeft vooraf expliciete toestemming gehad te hebben voordat men besloot om van de regel af te wijken. Dat wijst op een hoge perceptie van empowerment binnen het focusbedrijf. Zonder expliciete toestemming kan er overigens wel sprake zijn geweest van ‘overleg’ en mogelijk een bepaalde mate van ‘instemming’. De effecten daarvan zijn onderzocht met vragen over overleg vooraf. Dit geeft een indicatie van de mate waarin mensen bereid zijn/het aandurven om zelf verantwoordelijkheid te nemen. Met wie overlegt de uitvoerend medewerker? Van de uitvoerende medewerker mag verwacht worden dat hij/zij in ieder geval overlegt met zijn ter plekke aanwezige collega’s en zijn ter plekke aanwezige ploegleider. Overleg door de uitvoerend medewerker met de opdrachtgever of klant over afwijken van regels is eigenlijk niet wenselijk maar vindt blijkbaar toch regelmatig plaats. Ook het overleg met de projectverantwoordelijke (projectleider uitvoering) of de veiligheidscoördinator zou feitelijk via de formele lijn van de ploegleider moeten verlopen. Uit onderstaande figuur blijkt dat overleg met collega’s en ploegleiders te kort schiet en overleg met andere rollen wellicht te veel plaatsvindt. Direct overleg tussen uitvoerenden en opdrachtgevers, klanten en projectverantwoordelijken kan wel duiden op een gevoel van empowerment (“ik kan dat zelf afhandelen”). In de formele taken verantwoordelijkheden en bevoegdheden wordt echter geen waarde aan deze communicatie toegekend. Slechts het overleg tussen medewerker en ploegleider heeft formele waarde. 150 Met wie overlegt de medewerker Ploegleider Collega's Opdrachtgever 100% 80% 60% 40% 20% 0% Ander Klant Projectverantwoordelijke Veiligh. Coordinator Zou moeten overleggen met Management Overleg met Grafiek 6 Overleg van de uitvoerend medewerkers Met wie overleggen de ploegleiders/uitvoerders? Van de ploegleiders/uitvoerders wordt vooral verwacht dat zij overleggen met de ter plekke aanwezige medewerkers en bij twijfel met een veiligheidscoördinator of hun direct leidinggevende. Heeft de ploegleider/uitvoerder tevens de rol van werkverantwoordelijke binnen de BEI of VIAG dan moet hij/zij veel vakinhoudelijke beslissingen overleggen met de (operationeel) installatie verantwoordelijke van de opdrachtgever. Uit de antwoorden in de vragenlijst blijkt vooral dat de ploegleider/uitvoerder in overleg met de medewerkers ter plekke besluit op welke wijze men het gaat aanpakken. Dit duidt op een hoge mate van perceptie van empowerment bij de groep ploegleiders/uitvoerders. 151 Met w ie overleggen ploegleiders Zou moeten overleggen met Opdrachtgever 100% Management Overleg met Klant 50% 0% Veiligheid coord. Project-verantw oordelijke Ander Collega's/medew . Grafiek 7 Overleg van de ploegleiders Met wie overleggen de teamleiders? Voorafgaand overleg over het mogelijk gaan afwijken van regels vindt primair plaats tussen de ploegleider en de teamleider. De teamleider heeft geen vakinhoudelijke rol en moet dus terughoudend zijn met vakinhoudelijke afwegingen. Binnen de energiebranche zijn die toebedeeld aan mensen met een BEI of VIAG aanwijzing. De teamleider heeft wel een facilitaire rol. Zodra zaken relevant genoeg zijn om met de teamleider te overleggen dan betreft het over het algemeen zaken waarbij er consequenties zijn voor de opdrachtgever. Van de teamleider wordt verwacht dat hij overlegt met de projectverantwoordelijke over de consequenties voor het project en eventueel met het management over de consequenties voor het bedrijf. Achteraf kan de ‘overlegtaak’ van de teamleider overigens veel omvattender worden. Achteraf is communicatie met ongeveer alle genoemde rollen noodzakelijk om de situatie te evalueren en herhaling te voorkomen. 152 Met wie overleggen teamleiders Projectverantwoordelijke Ploegleider Klant 100% 80% 60% 40% 20% 0% Management Veiligh. Coordinator Ander Opdrachtgever Zou moeten overleggen Medewerkers Overleg met Grafiek 8 Overleg door teamleiders Gesteld kan worden dat mensen binnen het focusbedrijf beperkt gebruik maken van de formele communicatielijnen en betrekkelijk gemakkelijk zelfstandig beslissingen nemen. In hoge mate is men daarbij ook bereid zichzelf als verantwoordelijke aan te wijzen. In par. 9.2.1 is daarover reeds vermeld dat men in 50% van de gevallen zichzelf aanwijst als de eerst verantwoordelijk voor het besluit om van de regel af te wijken. Wat was de uitkomst van het overleg? Uit de vragenlijst blijkt dat men in situaties waarbij men overleg heeft gevoerd weinig weerstand heeft gehad tegen het voornemen om van de regel af te wijken. Bij de beoordeling van onderstaande moet overigens wel bedacht worden dat de respondenten gevraagd is naar situaties waarbij men uiteindelijk daadwerkelijk heeft besloten om van de regel af te wijken. Er kunnen dus geen conclusies getrokken worden over situaties waarbij men – na overleg - heeft besloten om toch maar volledig volgens de regels te werken. Het is voor de hand liggend om aan te nemen dat men in die situaties wel veel weerstand heeft ondervonden. Dit is echter niet onderzocht. Met betrekking tot de perceptie van ‘empowerment’ ondersteunen de antwoorden op de vragenlijst het beeld dat het niet vaak voor komt dat iemand een echt bezwaar tegen het afwijken van regels naast zich neerlegt. 153 Als er overlegd wordt dan is men het in de meeste gevallen blijkbaar eens over de noodzaak/wenselijkheid/mogelijkheid om de betreffende situatie van de regel af te wijken. De meeste bezwaren (die in deze cases overigens blijkbaar zijn genegeerd) komen uit de hoek van de direct leidinggevenden, veiligheidskundigen en de veiligheidscoördinatoren. Met de laatste twee groepen wordt overigens nauwelijks overlegd. Wie heeft bezwaar gemaakt (in gevallen waarin overlegd is) 100% 80% 60% 40% 20% 0% Veiligheidskundige Veiligheid-coordinator Klanten Collega's Aangemoedigd Opdrachtgevers Veel bezwaar Ploegleiders Beetje bezwaar Leidinggevende Geen bezwaar Grafiek 9 Herkomst bezwaar tegen regelovertredingen In enkele gevallen is er ook sprake van ‘aanmoediging’ om het werk uit te voeren op een niet voorgeschreven wijze. Deze aanmoediging komt o.a. van opdrachtgevers en ploegleiders maar in enkele gevallen ook uit een minder voor de hand liggende hoek van de veiligheidscoördinator. Je zou mogen verwachten dat dit situaties zijn waarbij de inschatting is dat een groter veiligheidsrisico wordt voorkomen met de alternatieve werkwijze. Beslissingen om van regels af te wijken zijn overigens niet vaak ingegeven door de overtuiging dat de veiligheid daarbij gebaat is. Bij par. 7.3.3 is al 154 geconstateerd dat slechts 9 personen aan hebben gegeven dat men van de regel is afgeweken omdat men dat veiliger vond. De score van 120 personen (69%) die aangeven een volgende keer het werk weer afwijkend van de regel te zullen uitvoeren wijst ook op een gevoel van empowerment. In de tekstuele verklaringen bij deze score geeft slechts een klein aantal personen aan dat te zullen doen omdat men de eigen werkwijze veiliger acht. Bij par. 7.6.1 is geconstateerd dat 41% aangeeft normaal volgens de regels te werken maar als gevolg van een specifieke situatie (uitzondering) heeft besloten om – na nagedacht te hebben over een alternatief – van de regel af te wijken. Bij par. 7.3.1 hebben we gezien dat 57% van zichzelf vindt dat hij/zij voldoende training en ervaring heeft om zelf een veilige oplossing te vinden. Deze scores wijzen ook op een hoog gevoel van empowerment. De rol van de leiding De rol van de leidinggevende lijkt in dit verband behoorlijk beperkt. Weinig leidinggevenden moedigen hun mensen vooraf aan om van de regels af te wijken en achteraf verwachten medewerkers slechts in 8% van de gevallen een compliment te krijgen van de leidinggevenden (zie 7.5.2). Deze lage score voor ‘complimenten’ wijst niet op een empowermentcultuur. Binnen een empowermentcultuur worden mensen gestimuleerd om eigen verantwoordelijkheid te nemen en actief beloond voor goede resultaten of aangesproken op slechte resultaten. De lage hoeveelheid (verwachtte) sancties aan de ene zijde en lage hoeveelheid (verwachtte) complimenten aan de andere zijde van het spectrum duiden meer op een laissez-faire leiderschapsstijl (een leiderschapsstijl waarbij de boel enigszins op zijn beloop wordt gelaten) dan op een leiderschapsstijl die actief gericht is op het empoweren van medewerkers. Het gevoel van empowerment van medewerkers lijkt veel meer voort te vloeien uit de relatieve autonomie waarin men werkt, de ruimte die men krijgt en effectieve persoonlijke rechtvaardigingsmechanismen. 155 Samengevat kan gesteld worden dat uit de vragenlijst blijkt dat mensen in het focusbedrijf in hoge mate zelfstandig werken. In relatief weinig gevallen wordt voorafgaand aan een beslissing om van regels af te wijken overlegd met iemand met meer verantwoordelijkheid. Die hoge mate van ‘zelfstandige beslissingsbereidheid’ wordt overigens vaak gebruikt om beslissingen te nemen die het mogelijk maken om andere doelen dan ‘veiligheid’ of ‘compliancy’ te bereiken. Empowerment lijkt geen bewuste strategie van de leiding binnen het focusbedrijf. 9.4 Conclusies veldonderzoek focusbedrijf Alignement van (omgang met) prioriteitsafwegingen tussen verschillende operationele lagen en tussen individuele medewerkers is waarschijnlijk het belangrijkste aandachtspunt voor het focusbedrijf. Hoe belangrijk vindt men ‘compliancy’ nu echt, en wanneer is het OK om van regels af te wijken? Wie mag daarover besluiten, in welke situatie? Uit de response is gebleken dat de operatie zelfs iets meer waarde hecht aan compliancy dan het top management. Dat is wellicht de meest verrassende uitkomst van de vragenlijst. Het lijkt er dus op dat verontwaardiging over noncompliancy binnen het focusbedrijf blijkbaar vooral een ‘gelegenheidsargument’ is. Met betrekking tot de verleidingsbronnen uit het verleidingsmodel zijn op basis van het veldonderzoek samenvattende conclusies te trekken (zie volgende pagina). Deze conclusies worden in hoofdstuk 10 nog nader getoetst aan casuïstiek. 156 Tabel 24 Conclusies voor het focusbedrijf Verleiding Verleidingsbron Conclusie en betekenis voor het focusbedrijf. Er zijn lastig vermijdbare unieke situaties De context van het werk Unieke situaties waar medewerkers mee geconfronteerd worden maar de meerderheid van valt echter in de categorie ‘vermijdbaar’. Door betere werkvoorbereiding kunnen Organisatie van het werk veel ‘aanleidingen om van regels af te wijken’ vermeden worden. Men is binnen het focusbedrijf geneigd Omgevingsfactoren regels terzijde te leggen als men verwacht dat men daarmee overlast voor klanten kan voorkomen. Veel regels vind men ‘lastig uitvoerbaar’ De Regels Perceptie van situationele toepasbaarheid binnen de context van de doelen die men beoogt te bereiken. De neiging om te denken dat het doel niet bereikt kan worden binnen de regels is aanzienlijk. Men vindt de regels lastig maar ze deugen Perceptie van kwaliteit en noodzaak van de regels in het algemeen wel. Met uitzondering van regels rond vrije gas uitstroom (10% Lel). Deze (landelijke) regels vindt men bijdragen aan onveiligheid. Er is geen helder onderscheid aangetroffen Overeenstemming regeltype en handelingsniveau tussen ‘process’ en ‘goal’ regels. Escalatieprocedures worden nauwelijks toegepast. Alle operationele niveaus nemen zelf knowledge-based beslissingen. 157 Buiten scope (zie par. 2.5) Individuele kenmerken Werking (onbewuste) hersenen Buiten scope (zie par. 2.5) Gebrekkige conscientieus heid Buiten scope (zie par. 2.5) Persoonlijke doelen (motieven) Er is weinig angst om sociaal veroordeeld De perceptie van cultuur De perceptie van sociale veroordeling te worden na het afwijken van regels. Men voelt eerder angst voor sociale veroordeling als men vasthoudt aan de regels ten kostte van andere belangen (zoals de klant). Men schat zowel de ‘pakkans’ als de De perceptie van arbeidsvoorwaardelijke consequenties ‘consequentie’ laag in. Men verwacht er met een goed gesprek vanaf te komen. Er worden ook weinig complimenten verwacht in situaties dat men het resultaat heeft ‘gered’ door van de regels af te wijken. Er is een hoge mate van empowerment in De perceptie van empowerment de operationele lagen. Deze lijkt echter niet het gevolg van een bewuste strategie van leidinggevenden. 158 159 160 10 Toetsing en eindconclusies veldonderzoek In het vorige hoofdstuk is per verleidingsbron uit de literatuurstudie een conclusie opgesteld op basis van het veldonderzoek. In dit hoofdstuk worden de conclusies uit paragraaf 9.4 getoetst aan de hand van drie op casuïstiek gebaseerde toetsmechanismen. Allereerst wordt een tweetal incident cases behandeld. Deze cases zijn geselecteerd uit de incidenten die in 2010 en 2011 zijn onderzocht. De keuze is gebaseerd op de volgende criteria; • Om praktische redenen (beschikbare tijd en omvang scriptie) maximaal 2 specifieke cases. • Minimaal 1 gas en 1 elektra. • Er moet sprake zijn van het overtreden van de bekende regel. • Er moet sprake zijn van een interessant dilemma met betrekking tot het oordeel over het gedrag van de persoon die de regel bewust heeft overtreden. Als tweede toetsmechanisme is een workshop gehouden met de ondernemingsraad. Tijdens deze workshop zijn de uitkomsten van de vragenlijst besproken en is bediscussieerd in hoeverre deze uitkomsten of interpretaties daarvan ‘herkenbaar’ zijn. Het derde toetsmechanisme is de reflectie op basis van eigen waarnemingen bij ‘rondgangen’. 10.1 Incident case: Gaslekkage 8 bar leiding met deelbare stoppel Op 3 september 2010 is tijdens werkzaamheden aan een 8 bar gasleiding te Halfweg een spindel uit een tijdelijke afsluiter (stoppel) geschoten. Deze is ongeveer 5 à 6 meter de lucht in gevlogen en vlak naast de medewerkers op de grond neergekomen. Hoewel er geen persoonlijk letsel is opgetreden, betreft het wel een ernstig veiligheidincident. Hierna is onder hoge druk vrije gasuitstroom ontstaan waarna het uitstromend gas gestopt is door het dichtdraaien van de afsluiter op de stoppel. De werkverantwoordelijke heeft 161 hiertoe, nadat de druk gedaald was tot onder 1,5 bar, samen met een medewerker het lek kruipend benaderd en de afsluiter dichtgedraaid. Dit is gebeurd met gebruik van een gasconcentratie meter en er waren brandwachten geplaatst. De werkverantwoordelijke wist dat wanneer het gas zou zijn ontstoken op het moment dat zij bij de afsluiter waren, dit zeker zeer ernstige gevolgen zou hebben gehad. Hij heeft op dat moment de gekozen manier van werken als een onvermijdelijk te accepteren risico beoordeeld, vooral omdat de uitstroom van het gas een risico vormde voor het laag overvliegende vliegverkeer. Men bevond zich direct in de aanvliegroute van Schiphol. In het kader van dit rapport is niet zozeer de oorzaak (defecte stoppel) van dit incident interessant, maar veel meer het besluit van de werkverantwoordelijke om (met gevaar voor eigen leven) naar het lek toe te tijgeren om de vrije gasuitstroom te stoppen. In het onderzoekrapport staan daarover de volgende feiten genoemd (geanonimiseerd). 14.15 uur: Er wordt een harde knal en lawaai van uitstromend gas waargenomen. Alle medewerkers vluchten uit het werkgat waar op dat moment de stoppel uit de leiding wordt getrokken. De betreffende medewerkers treffen elkaar voor één van de gebouwen en vertellen de werkverantwoordelijke dat de stoppel is gebroken. 14.20 uur Initiële respons: De werkverantwoordelijke besluit om als eerste de omgeving veilig te stellen, laat het aangrenzend autoverkeer stilleggen en de aangrenzende panden ontruimen. De werkplek ligt in het verlengde van de Polderbaan. Om de 2 minuten komt er laag over de werkplek een vliegtuig dat gaat landen of stijgen. Veel druk bij de werk-verantwoordelijke door de combinatie van vliegtuigen en een gaswolk. De werkverantwoordelijke besluit het 162 uitstromend gas te stoppen door de afsluiter achter het overslagstation te sluiten. Hierdoor wordt echter ook de afgaande leiding naar Spaarndam onderbroken. 14.26 uur: De werkverantwoordelijke neemt contact op met zijn teamleider, vraagt hem een crisisteam te vormen en meldt dat de enige gastoevoer naar Spaarndam is afgesloten. De druk in de afgaande leiding was toen al gezakt naar 2 bar. 14.27 uur: De storingsmonteur is ook ter plaatste en stelt de werkverantwoordelijke voor om ook zijn teamleider te informeren. Bij 1,5 bar voordruk in de afgesloten leiding besluit de werkverantwoordelijke om samen met een medewerker van een onderaannemer de Schuifafsluiter van de stoppel te dichten. Onder de bewaking van gaslucht detectie apparatuur, brandblusser, de wind in de rug en kruipend over de grond, betreden zij het werkgat om deze afsluiter te dichten. De lekkage is verholpen en de afsluiter in de afgaande leiding, die de levering naar Spaarndam onderbrak wordt langzaam weer geopend. Volgens waarneming op de locatie is de voordruk niet zodanig weggezakt dat de achterliggende installaties in storing zijn gevallen. 14.31 uur: De hulpdiensten komen bij de lekkage aan en de verantwoordelijke brandweercommandant overlegt met de werkverantwoordelijke. Deze vertelt dat de lekkage inmiddels is verholpen. Andere hulpdiensten hebben het treinverkeer en autoverkeer op de A200 stil laten leggen. De brandweer gaat vervolgens de aangrenzende gebouwen controleren op de gasconcentratie. 14.40 uur: De brandweer geeft alle aangrenzende panden vrij en ook wordt het verkeer weer hersteld. 163 14.45 uur: Melding naar kantoor vanaf storingspunt dat stoppel hersteld is en dat de gasvoorziening voor elkaar is. Onduidelijk is of er leveringsonderbreking is geweest bij achterliggend (doodlopend) net. De Netbeheerder wordt ingelicht over situatie. 14.58 uur: Het bedrijfsvoedingscentrum van de Netbeheerder was nog niet op de hoogte van de storing, maar had wel een melding gehad van de Gasunie dat er misschien lekkage was i.v.m. plotselinge grote aflevering van gas. In het onderzoeksrapport wordt er fijntjes op gewezen dat, gezien de normen in de VIAG, het gaslek tot in een straal van 25 meter nooit benaderd had mogen worden. De handelswijze van de werkverantwoordelijke (die zich in de gevarenzone heeft begeven om de stoppel af te sluiten) wordt achteraf stevig ter discussie gesteld door de directie van het focusbedrijf en door de opdrachtgever. De afweging die hier gemaakt is om binnen de gevarenzone naar het lek toe te tijgeren is een typisch geval van een ETTO rule. De werkverantwoordelijke wist dat hij niet in de gevarenzone mocht komen. Hij zag desalniettemin twee zwaarwegende redenen om de regel te negeren: 1. De publieke risico’s van het overvliegende vliegverkeer. 2. De enorme impact van een mogelijk compleet drukloos worden van het gasnet van Spaarndam (als een gasnet zonder druk komt kan uit veiligheidsoverwegingen niet eenvoudig de druk weer hersteld worden zonder alle gaskranen in het hele gebied gecontroleerd te hebben). Het eerste argument bevat een paradox. Een mogelijke ontsteking van de gaswolk door overvliegend vliegverkeer maakte immers de handeling zelf nog gevaarlijker. De handeling moest echter juist bijdragen aan het verkleinen van de kans daarop. Het risico werd hier verkleind door de kans te verkleinen via een maatregel die de mogelijke impact tijdelijk verhoogde. 164 Kijken we puur naar het eindresultaat dan kan – gegeven het lek en de potentiële gevolgen daarvan – iedereen zeer tevreden zijn over de wijze waarop het is afgelopen. Er zijn geen vliegtuigen, gebouwen of andere zaken ontploft, er zijn geen persoonlijke ongevallen geweest, de gasdruk in Spaarndam is op peil gebleven. De netbeheerder er is dus een enorm duur en tijdrovend en imagokritisch project bespaard gebleven en het vliegverkeer is niet ontregeld. Allemaal positieve gevolgen van de beslissingen en handelingen van een individuele werkverantwoordelijke in amper 45 minuten doorlooptijd. Vroeger zou deze man een heldendaad toegeschreven zijn. Nu wordt hij aangesproken op zijn onveilige gedrag. Dit lijkt overigens in strijd met één van de hoofdconclusies uit de analyses van de vragenlijst. Hier is het resultaat prima en toch maakt het management zich druk. De suggestie dat het management zich alleen druk maakt over non-compliancy als gelegenheidsargument als het fout gaat lijkt hiermee gelogenstraft te worden, echter, dit incident heeft veel managementaandacht gekregen in de top van zowel het focusbedrijf als de opdrachtgever. De afhandeling van dit incident is daardoor atypisch. Uit de vragenlijst blijkt bijvoorbeeld dat heel veel gasmonteurs ervoor kiezen om gaslekkages snel te beëindigen door zichzelf tegen de regels in binnen de gevarenzone te begeven (vanuit de overtuiging dat de maatschappelijke veiligheid daarmee gediend is). Op lager leidinggevend niveau wordt dat eerder verzwegen (en wellicht toegejuicht) dan veroordeeld. De ‘veroordeling’ van de onveilige handeling in dit incident kan gezien worden als een voorbeeld waarbij non-compliancy wordt aangepakt ongeacht het resultaat. Maar, hoe zou de conclusie geweest zijn als er wel een vliegtuig naar beneden was gekomen, of een gebouw zou zijn ontploft? Wat zou de last zijn die de werkverantwoordelijke met zich mee zou moeten dragen als hij voor zichzelf concludeert dat hij de catastrofe had kunnen voorkomen als hij maar gewoon naar dat gat getijgerd was? Stel dat iemand dan in een onderzoek had geconcludeerd dat al die ellende te voorkomen zou zijn geweest als iemand het lef had gehad om even naar die stoppel toe te tijgeren. 165 Wat zou dan de conclusie zijn geweest? We weten het niet omdat het niet gebeurd is. Nu rest slechts het oordeel over de regel die is overtreden en dat mag nu eenmaal niet. Laten we het omstreden besluit van deze werkverantwoordelijke eens beoordelen langs de twee paradigma’s van Sidney Dekker zoals besproken bij par. 6.10. Tabel 25 Managementparadigma's toegepast op gasincident. Paradigma Bijbehorende veronderstellingen, bedenkingen conclusies en (Dekker, 2005) waarschijnlijke gevolgen met betrekking tot dit incident Traditioneel Binnen dit paradigma wordt geconstateerd dat de paradigma werkverantwoordelijke een regel heeft overtreden. Hij wordt aangesproken op zijn gedrag. Volgen van Er wordt – met de wijsheid achteraf – vastgesteld welke alternatieven regels is simpel hij allemaal had: en niet volgen 1. Vliegverkeer laten stilleggen? van regels leidt 2. Achteraf bleek dat met de vraag van dat moment het gasnet tot onveilige van Spaarndam nog minimaal een uur langer zonder druk had situaties gekund. Training zou zich richten op nog beter begrijpen van de regels. Aanbevelingen zouden zich richten op aanpassen en verbeteren van noodplannen en reglementen voor crisisteams e.d. (een calculatie van de tijd dat Spaarndam afgesloten zou kunnen zijn ontbrak volgens de onderzoekers in het noodplan, aanpassen van het noodplan werd aanbevolen). Verbetermaatregelen richten zich op het tot stand komen van waterdichte procedures waardoor besluiten vooraf vastliggen. Resilience Binnen dit paradigama wordt geconstateerd dat deze paradigma werkverantwoordelijke een aantal afwegingen moest maken en zijn verantwoordelijkheid heeft genomen. De betreffende 166 Het toepassen werkverantwoordelijke zou daarvoor waardering krijgen. van regels Vervolgens worden de afwegingen en de omstandigheden waarin vereist deze gemaakt zijn beoordeeld met als doel om deze te begrijpen. substantiële cognitieve Het onderzoek zou zich richten op de effectiviteit van de communicatie activiteiten met relevante actoren als brandweer, politie, verkeerstoren Schiphol en de installatie verantwoordelijke van het gasnet in Spaarndam. Verbetermaatregelen hebben binnen dit paradigma primair betrekking op het verbeteren van de omstandigheden waarbinnen de werkverantwoordelijke zijn afwegingen moet maken. Als bijvoorbeeld de werkverantwoordelijke geweten had dat het gasnet van Spaarndam langer zonder nieuwe aanvoer van gas had gekund en als iemand communicatie had kunnen hebben met de verkeerstoren dan had de werkverantwoordelijke wellicht tot een ander besluit gekomen. Verbetermaatregelen richten zich dus op communicatie- en informatievoorzieningen naar de besluitvormer maar nemen de beslissing niet over. Conclusie voor De hier getoonde managementresponse binnen het focusbedrijf past het focusbedrijf in dit geval duidelijk beter binnen het traditioneel paradigma dan binnen het resilience paradigma. 10.2 Incident case: Kortsluiting met vlamboog Op 19 augustus 2011 wordt bij het selecteren van een aansluitkabel kortsluiting veroorzaakt in een gietijzeren huisaansluitkast. Het incident vond plaats met een bij een onderaannemer ingehuurde monteur. De monteur droeg geen handschoenen en geen gelaatscherm en liep 2e en 3e graad brandwonden op aan de linker hand. Hij is per ambulance naar het ziekenhuis afgevoerd en moet daar minimaal vierentwintig uur ter observatie verblijven. De materiële schade bestond uit de noodzakelijke vervanging van de groepenkast van de bewoners waar het incident plaats vond. 167 De kabelselectie was noodzakelijk in verband met een renovatieproject. In dit soort projecten worden de hoofdzekeringen in de huisaansluitkast verwijderd. Hierdoor worden alle individuele aansluitingen spanningsloos. Vervolgens wordt de aansluitkabel, voor de gevel, geknipt. Hierdoor wordt de huisaansluitkast spanningsloos en kan het totale werk elektrisch veilig uitgevoerd worden. Als niet duidelijk is wat de juiste aansluitkabel is dan wordt deze getraceerd met behulp van elektronische meetapparatuur. Het incident vond plaats bij het toepassen van de meetapparatuur binnen de gietijzeren aansluitkast. Figuur 17 Gietijzeren aansluitkast Dit renovatieproject liep al enkele jaren. Binnen het focusbedrijf waren de instructies met betrekking tot verplichte PBM’s duidelijk. Bij deze activiteit waren handschoenen en gelaatscherm verplicht en expliciet genoemd in de instructie. Dit incident vond echter plaats kort na de introductie van nieuwe landelijke veiligheidswerkinstructies. Deze landelijke veiligheidswerkinstructie was minder expliciet over de te dragen PBM’s. De landelijke werkinstructie bevat hierover de volgende zinsnede: ‘Risico: Persoonlijk letsel t.g.v. aanraking van spanningsvoerende delen, aard- of kortsluiting. Maatregel: PBM’s, afschermingen.’ 168 In het eerste ‘verweer’ van de betreffende onderaannemer werd dan ook duidelijk aangegeven dat hij van mening was dat de betreffende monteur netjes volgens de procedure had gewerkt. De monteur had immers netjes zijn veiligheidsschoenen en beschermende kleding gedragen en gelaatscherm en handschoenen worden immers niet meer voorgeschreven. De reactie van het focusbedrijf bestond er uit dat de onderaannemer er hier gemakshalve aan voorbij ging dat zijn mensen in dit project zich gewoon aan de instructies van het focusbedrijf zelf te houden hadden (die waren nog wel specifiek). De afhandeling van een dergelijk incident en de inhoud van conclusies en verbeterinitiatieven zijn overigens volledig afhankelijk van het paradigma waarmee je naar een dergelijke situatie kijkt. Laten we de twee eerder bij par. 6.10 management paradigma’s beschreven benaderingen eens tegen dit incident aanhouden: Tabel 26 Paradigma's van Sidney Dekker toegepast op een echt incident Paradigma Bijbehorende veronderstellingen, bedenkingen conclusies en (Dekker, 2005) waarschijnlijke gevolgen met betrekking tot dit incident Traditioneel Binnen dit paradigma wordt de betreffende monteur niet paradigma aangesproken op zijn handelen. Hij heeft volgens zijn werkgever naar eer en geweten de procedure gevolgd. De discussie tussen de Volgen van onderaannemer en het focusbedrijf spitst zich vervolgens toe op de regels is simpel vraag welke werkinstructies nu eigenlijk van toepassing waren op dit en niet volgen project. van regels leidt De leidinggevende en het bedrijf waar deze monteur werkt zullen tot onveilige nauwelijks aangesproken worden op de wijze waarop zij deze situaties monteur opgeleid/begeleid hebben. De man kende de regels en heeft zich daaraan wel of niet gehouden, wat valt er nog meer te doen? Een conclusie van het incidentonderzoek zou er binnen dit paradigma toe moeten leiden dat de landelijke werkinstructie niet compleet genoeg is. De aanbeveling zal worden dat de combinatie van gietijzeren kasten en gelaatschermen en handschoenen expliciet 169 opgenomen moet gaan worden in de landelijke werkinstructies. We passen de regel aan en het zal niet meer gebeuren. Vervolgens zal er discussie ontstaan of er ook een gelaatscherm en handschoenen gedragen moeten worden in kunststof aansluitkasten? En hoe zit het met andere PBM’s? Moet er ook een helm voorgeschreven worden? Nooit? Of in slooppanden wel? Moet dat zo specifiek in de regels? Kortom: het toevoegen van een lijstje PBM’s op basis van dit incident lijkt simpel en afdoende voor exact deze gelegenheid maar geeft weinig houvast voor andere situaties. Uiteindelijk leidt dit tot zeer gedetailleerde regelboeken met veel als… dan… instructies. Resilience Binnen dit paradigma wordt geconcludeerd dat de monteur Paradigma onvoldoende voorbereid was op het risico van gietijzeren aansluitkasten. Het vakmanschap van de monteur wordt ter discussie Het toepassen gesteld. Niet omdat zijn hand is uitgeschoten bij het meten, maar van regels omdat iedere LS monteur de mogelijk zeer gevaarlijke gevolgen van vereist een dergelijk klein foutje moet begrijpen. Een monteur moet daarom substantiële zelf in staat zijn om te bedenken dat gelaatscherm en handschoenen cognitieve in deze specifieke situatie noodzakelijke beschermingsmiddelen zijn. activiteiten De mate waarin de leidinggevende deze monteur heeft gecontroleerd, begeleid en opgeleid wordt ter discussie gesteld. De ploegleider ter plekke wordt gevraagd op welke wijze hij/zij bij de startwerkbespreking aandacht heeft gegeven aan de specifieke risico’s van de klus. Eindconclusie zou kunnen zijn dat trainingen op dit punt geïntensiveerd moet worden en dat startwerkbesprekingen verbeterd moeten worden. Conclusie voor De response van het management van de onderaannemer en van het 170 het focusbedrijf focusbedrijf wijst in dit geval duidelijk naar het traditioneel paradigma. De reactie van het focusbedrijf richting onderaannemer is immers gericht op de regel zelf: “In dit project waren onze regels van toepassing en niet de landelijke regels”. 10.3 Workshop met ondernemingsraad De Ondernemingsraad (OR) van het focusbedrijf heeft zich tot doel gesteld om een actieve bijdrage te leveren aan het verbeteren van de veiligheidscultuur binnen het focusbedrijf. Men heeft een commissie ingesteld die een doorsnede vertegenwoordigt van de totale organisatie van het e focusbedrijf. De betreffende commissie heeft in het 4 kwartaal van 2011 zelf via eigen interne brainstormsessies binnen de OR getracht de veiligheidscultuur binnen het bedrijf te definiëren. Dit proces heeft onafhankelijk van het onderzoek en van de onderzoeker plaatsgevonden. In het kader van dit MoSHE onderzoek is de OR-commissie vervolgens geconfronteerd met een aantal relevante uitkomsten van de vragenlijsten. Men is gevraagd om de scores te interpreteren en te vergelijken met de conclusies van de eigen brainstormsessies. Hiermee is gecontroleerd of er overeenstemming is tussen interpretatie en conclusies uit het concept onderzoekrapport en de conclusies van de OR-commissie. Een hoge mate van overeenstemming duidt op betrouwbare onderzoekresultaten en juiste interpretaties van de onderzoeker. Een lage mate van overeenstemming kan duiden op twijfelachtige resultaten. De overeenstemming was overtuigend. Nagenoeg alle resultaten uit het onderzoek werden door de OR-commissie herkend en zo nodig voorzien van praktijkvoorbeelden. Slechts op een paar punten had men twijfel bij de uitkomsten van de vragenlijsten. De belangrijkste waren: 1. De OR-commissie vermoedt dat medewerkers in het focusbedrijf zich meer laten verleiden door het thuisfront (op tijd thuis willen zijn) dan uit het onderzoek blijkt. 171 2. De OR-commissie vermoedt dat medewerkers in het focusbedrijf zich meer aantrekken van de mening van hun directe collega’s dan dat blijkt uit het onderzoek. Je zou kunnen stellen dat de OR-commissie toch vermoedt dat de vragenlijst nog enigszins sociaal wenselijk is ingevuld. Voor de eindconclusies maakt dat echter geen verschil. Alle conclusies uit par. 9.4 konden door de ORcommissie onderschreven worden. In de bijlagen is het verslag van deze avondsessie terug te vinden. 10.4 Eigen waarnemingen bij rondgangen. Binnen het focusbedrijf is enige jaren geleden gestart met ‘rondgangen’. Een rondgang is een bezoek, of ‘mee lopen’, van het management in de operatie. Het doel van de rondgang is dat het management ervaart hoe het er in de operatie aan toegaat. Zelf heb ik de afgelopen 2 jaar ongeveer kleine 50 rondgangen uitgevoerd binnen het focusbedrijf. Deze rondgangen variëren van een dagje mee met de storingsploeg, een middagje naast een werkvoorbereider tot het bijwonen van een operationeel werkoverleg. Het voert te ver om hier al deze rondgangen te behandelen. Ik beperk me tot het algemene beeld dat ik uit deze rondgangen heb gekregen in relatie tot de conclusies uit de vragenlijst. Dat algemene beeld wijkt op geen enkel punt af van de conclusies van de vragenlijst. Het improviseren, matige werkvoorbereiding, de enorme drive om het vooral voor de klant (eindgebruiker) goed te doen, de bereidheid risico’s te aanvaarden ten bate van het beoogde resultaat. De neiging om de bocht af te snijden omdat de regel zo lastig is, zelf verantwoording nemen en geen hoge verwachtingen hebben van de kans op complimenten of straf. Het zijn elementen die in elke rondgang terug te vinden zijn. In veel gevallen blijkt het inderdaad erg lastig om exact volgens de regels te werken. Aanpassen aan de situatie ter plekke is vaak noodzakelijk of nagenoeg onvermijdelijk. Veel operationeel medewerkers beschikken daadwerkelijk over de vakkennis en ervaring om – als het echt nodig is - op verantwoorde wijze aanpassingen te doen. Daarbij heeft men in hoge mate de bereidheid om verantwoordelijkheid te nemen 172 voor een situatie. Dit zijn krachtige basiselementen voor een solide veiligheidscultuur. Het vermogen om verantwoord en bewust af te wijken van regels als het nodig is zorgt - naar mijn persoonlijke overtuiging - voor aanvaardbare resultaten. Helaas kan ik deze overtuiging niet hard onderbouwen op basis van de vragenlijst. Een onderbouwing zou gevonden kunnen worden in de benadering van de omvang van het verschijnsel (hoe vaak wijken mensen bewust af) ten opzichte van het aantal ongevallen dat plaatsvindt in die situaties. In dit MoSHE onderzoek zijn meer dan 200 situaties gemeld. Veel daarvan 11 waren van recente datum . De deelnemers is slechts naar één voorbeeld gevraagd. Er is geen enkele reden om aan te nemen dat iedere deelnemer ook slechts één voorbeeld zou hebben. In ieder willekeurig werkoverleg of werkbezoek komen verhalen naar voren van zeer recente situaties waarin mensen aangeven dat ze iets ‘hebben moeten doen’ wat eigenlijk niet mocht volgens de regels. Hieruit kan geconcludeerd worden dat bewuste non-compliancy een omvangrijk verschijnsel is binnen het focusbedrijf. Daarnaast staat een beperkt aantal ongevallen (LTIR 2010 en 2011 was 2,15) en nog beperkter aantal ongevallen waarvan het causale verband tussen ongeval en bewust afwijken van de regel keihard aanwijsbaar is. Bewust afwijken van regels hoeft om die reden naar mijn mening niet onmiddellijk een probleem te zijn voor het focusbedrijf en kan veel opleveren. De nadruk ligt daarbij op het woord ‘bewust’. De ‘verleiding’ mag naar mijn mening niet de primaire aanleiding zijn om van een regel af te wijken maar een weloverwogen besef van (bijzondere) omstandigheden mag dat m.i. wel. Het beeld dat ik nagenoeg altijd uit mijn rondgangen overhoud is dat de 11 In de vragenlijst is gevraagd naar de ouderdom van de case. De antwoorden zijn opgenomen in bijlage 2. 173 mensen in het focusbedrijf zeer gedreven zijn om een goed resultaat neer te zetten. Toch zijn er niet alleen noodzakelijke weloverwogen regeloverschrijdingen binnen het focusbedrijf. Te veel overschrijdingen zijn nog een direct gevolg van het ondoordacht toegeven aan de verleidingen. 10.5 Confrontatie conclusies veldonderzoek met casuïstiek In onderstaande tabel is de casuïstiek zoals hierboven beschreven per verleidingsbron (zie verleidingsmodel) afgezet tegen de conclusies uit de vragenlijst. Kolom A verwijst naar de case uit par. 10.1 (Gaslekkage 8 bar leiding met deelbare stoppel). Kolom B verwijst naar de case uit par. 10.2 (Kortsluiting met vlamboog). Kolom C verwijst naar par. 0 (Workshop met ondernemingsraad). Kolom D verwijst naar par. 10.4 (Eigen waarnemeningen bij rondgangen). Tabel 27 Kruistabel verleidingsmodel versus casuïstiek Verleidingsbron Unieke situaties Hoofdconclusies focusbedrijf A B C D Er zijn lastig vermijdbare unieke situaties X - X X - - X X X - X X waar medewerkers mee geconfronteerd worden maar de meerderheid van valt echter in de categorie ‘vermijdbaar’ Door betere werkvoorbereiding kunnen Organisatie van het werk veel ‘aanleidingen om van regels af te wijken’ vermeden worden Men is binnen het focusbedrijf geneigd Omgevingsfactoren grote risico’s te aanvaarden als men verwacht dat men daarmee overlast voor klanten kan voorkomen 174 Veel regels vind men ‘lastig uitvoerbaar’ Perceptie van situationele toepasbaarheid X X X X - - X X X X X X X X X X binnen de context van de doelen die men beoogt te bereiken. De neiging om te denken dat het doel niet bereikt kan worden binnen de regels is aanzienlijk Men vindt de regels lastig maar ze deugen Perceptie van kwaliteit en noodzaak van de regels in het algemeen wel. Met uitzondering van regels rond vrije gas uitstroom (10% Lel). Deze (landelijke) regels vindt men bijdragen aan onveiligheid Er is geen helder onderscheid aangetroffen Overeenstemming regeltype en handelingsniveau tussen ‘process’ en ‘goal’ regels. Escalatieprocedures worden nauwelijks toegepast. Alle operationele niveaus maken zelf knowledge-based beslissingen Buiten scope Werking (onbewuste) hersenen Buiten scope Gebrekkige conscientieus heid Buiten scope Persoonlijke doelen (motieven) Er is weinig angst om sociaal veroordeeld De perceptie van sociale veroordeling te worden na het afwijken van regels. Men voelt eerder angst voor sociale veroordeling als men vasthoudt aan de regels ten kostte van andere belangen (zoals de klant) 175 Men schat zowel de ‘pakkans’ als de De perceptie van arbeidsvoorwaardelijke consequenties X X X X X X X X ‘consequentie’ laag in en verwacht er met een goed gesprek vanaf te komen Er worden ook weinig complimenten verwacht in situaties dat men het resultaat heeft ‘gered’ door van de regels af te wijken Er is een hoge mate van empowerment in De perceptie van empowerment de operationele lagen. Deze lijkt echter niet het gevolg van een bewuste strategie van leidinggevenden 10.6 Eindconclusies en discussies uit veldonderzoek Uit bovenstaande blijkt dat de casuïstiek een hoge mate van overeenstemming vertoont met de bevindingen en conclusies uit veldonderzoek met de vragenlijst. Hieruit mag geconcludeerd worden dat het veldonderzoek een consistent en betrouwbaar beeld heeft opgeleverd met betrekking tot de situatie bij het focusbedrijf. Dit betekent dat de conclusies uit het veldonderzoek focusbedrijf zoals in paragraaf 9.4 geformuleerd mede de eindconclusies van het veldonderzoek van deze scriptie zijn. Kortheidshallve wordt daarnaar verwezen. De conclusies van de literatuurstudie en het verleidingsmodel zoals beschreven in hoofdstuk 7 hebben geholpen om een compleet beeld te krijgen met verschillende invalshoeken die ‘compliancy’ binnen de praktijk van het focusbedrijf belichten. Resterende discussiepunten zitten om die reden niet zozeer in de geformuleerde conclusies zelf maar meer in de betekenis en consequenties daarvan. 176 177 178 11 Aanbevelingen aan focusbedrijf In hoofdstuk 7 zijn de conclusies van de literatuurstudie beschreven. Dat heeft een model opgeleverd met factoren die de verleiding om van regels af te wijken beïnvloeden. In het veldonderzoek is onderzocht of deze factoren in het focusbedrijf een rol spelen. In paragraaf 9.4 zijn de conclusies van het veldonderzoek beschreven. Deze conclusies zijn in hoofdstuk 10 getoetst aan casuïstiek binnen het focusbedrijf. Dit hoofdstuk bevat aanbevelingen voor het focusbedrijf. De aanbevelingen in dit hoofdstuk beperken zich tot de scope en doelstelling van mijn onderzoek. Het doel van dit onderzoek was inzicht te verkrijgen in het verschijnsel ‘noncompliancy’ opdat de managementresponse op dit verschijnsel verbeterd kan worden in termen van preventie (wat te doen om ongewenste noncompliancy te voorkomen?), effectiviteit (wat te doen om regels en (non)compliancy effectief in te zetten om gewenste resultaten te behalen?) en rechtvaardigheid (hoe te reageren als het goed of fout gaat?). De aanbevelingen in dit hoofdstuk sluiten aan bij de hierboven genoemde doelstellingen voor een juiste managementresponse. Voor iedere doelstelling is een aantal aanbevelingen’ opgesteld en toegelicht. 11.1 Wat te doen om non-compliancy te voorkomen Het focusbedrijf worstelt met de kwaliteit en prioriteit van ‘compliancy’. Er is geen duidelijkheid over de mate waarin medewerkers hun vakmanschap mogen inzetten om zelf oplossingen te bedenken op het moment dat de regel niet meer de meest effectieve werkwijze lijkt te zijn. Ook de handhaving laat te wensen over. Het management van het focusbedrijf hinkt op twee gedachten. Men acteert bij incidenten volgens het eerste managementparadigma van Sidney Dekker (‘volgen van regels is simpel en het niet volgen van regels leidt tot onveilige situaties’). Deze handelswijze 179 past echter niet bij de overtuiging die het management blijkbaar heeft over de waarde van regels. In de vragenlijst is hierover aan het management de volgende vraag voorgelegd: Grafiek 10 Managementovertuiging m.b.t. waarde regels versus vakkennis 100% van het management heeft de overtuiging dat investeren in vakmanschap en praktijkervaring meer oplevert voor de veiligheidsperformance dan het investeren in regels en handhaving daarvan. Deze ‘verwachting’ past eigenlijk veel meer bij het tweede paradigma van Sydney Dekker. : “Het toepassen van procedures vereist substantiële cognitieve activiteiten” (Dekker, 2005). Binnen dat paradigma is er een grens aan de waarde van regels en moeten de doelstellingen bereikt worden door het ontwikkelen van een juiste response op verleidingen. Daarvoor zijn goed getrainde mensen nodig die vooruit denken, alert zijn op bedreigingen en zich snel aanpassen en aan zaken die (bijna) fout gaan (Resilience). Het is dan overigens extra belangrijk dat het voor iedereen duidelijk is welke doelstellingen bereikt moeten worden. Het niveau en de kwaliteit van de regels moeten aansluiten op de skills van de mensen. Dit vraagt om actief beheer van de set van regels in combinatie met de juiste training. Er moet in ieder geval duidelijkheid (allignment) zijn 180 over de ruimte die men heeft om zelf beslissingen te nemen en de wijze waarop binnen een bedrijf met verleidingen wordt omgegaan (cultuur).. De aanbevelingen op het gebied van preventie tegen non-compliancy hebben dan ook betrekking op deze twee thema’s: 1) allignment 2) cultuur In de volgende twee paragrafen worden beide thema’s behandeld. 11.1.1 Sluit de rijen: zorg voor ‘alignment’ Het onderzoek heeft aangetoond dat nog steeds veel personen (van management tot medewerkers) zeer pragmatische prioriteitsafwegingen maken. De variatie in antwoorden is enorm. Dit verschil in overtuigingen drukt door tot op de werk vloer. Dit probleem is niet opgelost als iedereen uit zijn hoofd leert in welke volgorde we prioriteiten gaan stellen. Wat men belangrijk vindt wordt bepaald door je eigen perceptie en door de groepsperceptie. De keuzes die we maken zijn daarvan afhankelijk en dus geen resultaat van rationele processen. Een diepgaand begrip voor- en onderlinge afstemming van percepties over doelstellingen en prioriteiten vereist een enorme investering in de onderlinge relaties tussen managementleden en de verschillende niveaus in de organisaties. Keer op keer zal afgestemd moeten worden hoe het management duidelijk maakt wat men echt belangrijk vindt in het focusbedrijf. Niet alleen in woord, maar ook in daad door de middelen ter beschikking te stellen voor het continue beheer van de set van regels, implementaties en trainingen. Uit eigen ervaring weet ik dat hier binnen het focusbedrijf al heel veel aandacht voor is. Het onderzoek maakt duidelijk dat die aandacht ook daadwerkelijk nodig is en voorlopig nodig zal blijven. Het afstemmen van doelstellingen is geen 2 daagse sessie op de heide met het directieteam maar een continu proces van interactie tussen managementportefeuilles en operationele lagen. Verandering van de groepsperceptie over doelstellingen en prioriteiten vraagt een iteratief proces waarbij alle hiërarchische lagen en bedrijfsfuncties in wisselende samenstellingen en intensiteit bij worden betrokken. Een 181 handreiking voor de wijze waarop dit aangepakt kan worden is o.m. te vinden in literatuur over cultuurveranderingen zoals Whole Scale Change. Aanbevelingen: 1. Sluit de rijen op managementniveau over de prioriteitstelling van doelen en wat voor het bedrijf de bepalende normen en waarden zijn. Stel visie vast en zorg voor duidelijke regels. Maak duidelijk wat echt belangrijk is en wat niet en hou daar in woord en gebaar dag in dag uit aan vast. Hierbij moet operationeel worden gemaakt. Op welke gronden en welke voorwaarden mag worden afgeweken van regels. Welke zijn life saving rules waar nooit van mag worden afgeweken? 2. Blijf investeren in het afstemmen van de percepties over doelstellingen en prioriteiten. 3. Betrek de gehele organisatie in steeds wisselende samenstellingen en intensiteit. 11.1.2 Veranker de response op verleidingen in de cultuur. Weten wat de verleidingen zijn is één. Op een juiste manier met verleidingen omgaan is twee. Hier zijn m.i. twee verschillende benaderingen mogelijk: a. Richt je op het uitbannen van de verleidingen zelf, of; b. Richt je op het verhogen van het vermogen om verleidingen te weerstaan (vakmanschap en zelfdiscipline). Deze keuze kan behoorlijke impact hebben op de resultaten. Wereldwijde voorbeelden van beleid op het gebied van alcohol, roken, drugs en sex maken duidelijk dat het simpelweg verbieden of onderdrukken van de verleidingsbronnen niet altijd effectief is. Een benadering die gericht is op het verhogen van de weerstand tegen verleidingen past beter in de westerse cultuur en lijkt ook voor het focusbedrijf de meest aanbevelingswaardige. De mensen in het focusbedrijf opereren meestal in kleine zelfstandige teams binnen omstandigheden die niet geheel door het focusbedrijf zelf gecontroleerd kunnen worden. Verleidingen kunnen zich vanuit de omgeving 182 aandienen zonder dat het bedrijf daar veel invloed op heeft. Het bedrijf heeft wel veel invloed op de wijze waarop de medewerkers met die verleidingen omgaan. Verhoogde weerstand tegen verleidingen vraagt om vakmanschap met zelfdiscipline en zelfcontrole. Selectie, training, coaching, goed mentorschap, hanteerbare regels en een gedegen inwerkperiode moeten leiden tot een staat van ‘indirecte controle’ waarbij mensen ook buiten het zicht van de opvoeder, mentor, coach of leidinggevende bestand zijn tegen verleidingen (zie ook par. 5.3.4). Het beleid zou zich kunnen richten op het ontwikkelen van een gewoonte waarbij medewerkers elkaar opvoeden. Een bedrijfscultuur waarbij voor nieuwe medewerkers vanaf het eerste kennismakingsgesprek consequent duidelijk is wat het onderscheid tussen belangrijk of onbelangrijk en aanvaardbaar of onaanvaardbaar is. Dit geldt niet alleen voor de monteurs buiten maar echt ook voor de werkvoorbereiding. Monteurs moeten enerzijds de zelfdiscipline leren opbrengen om slecht voorbereid werk nu eens niet meer ‘te fixen’ maar terug te geven aan de werkvoorbereider en anderzijds getraind worden om in situaties die echt kritiek zijn naar eigen inzicht te kunnen handelen. Werkvoorbereiders kunnen zelfdiscipline leren opbrengen om onduidelijke opdrachten terug te geven aan de opdrachtgever en getraind worden om iedere case opnieuw specifiek te beoordelen. Een dergelijke houding verhoogt niet alleen de weerstand tegen verleidingen maar zal op termijn ook het aantal vermijdbare verleidingen waarmee men in de praktijk geconfronteerd wordt verlagen. Het management van het focusbedrijf kan ‘weerstand tegen verleidingen’ actief bevorderen. Dit vraagt om een goede organisatorische context met betrekking tot werving, selectie, training, coachen van mensen maar ook op het gebied van actief beheer van processen, procedures en (kwaliteit van) regels. Aanbevelingen: 4. Investeer in de ontwikkeling van een sterke cultuur gebaseerd op selecteren, opleiden en opvoeden van medewerkers (inclusief leidinggevenden) met zelfdiscipline om weerstand te bieden tegen verleidingen. 183 5. Stimuleer op alle mogelijke manieren dat mensen in de teams positieve feedback krijgen bij het volgen van regels. 6. Investeer in trainingsmethoden, regelgeving en procedures die medewerkers in staat stellen om veilig en tijdig het werk uit te voeren (vakmanschap) en risico’s te herkennen. Leer de vakmensen ook om te gaan met onverwachte omstandigheden. In die situaties moeten zij in staat zijn om ruimte te nemen (en krijgen) om alternatieve keuzen te maken en zichzelf daarin ter plekke te organiseren. 11.2 Regels en (non)compliancy effectief inzetten. Het management in het focusbedrijf staat voor de uitdaging om het veiligheidsbesef naar een hoger (proactief) niveau te brengen. Gezien de hoeveelheid oncontroleerbare factoren waarmee de medewerkers van het focusbedrijf in hun dagelijks werk te maken krijgen moet het management onder ogen zien dat de werkelijkheid te complex en onzeker is om volledig met regels te kunnen modelleren of controleren. Tevens zal het management moeten accepteren dat menselijk gedrag zich niet laat afdwingen met regels. Zeker niet als het er (te)veel zijn of als die regels te gedetailleerd zijn. Mensen gedragen zich nu eenmaal verschillend en gedrag kan niet volledig gestandaardiseerd worden met regels. Ongevallen zijn zelden het gevolg van één enkele oorzaak. Nagenoeg alle ongevallen doen zich voor in complexe soctiotechnologische systemen waarbij mensen en techniek wederzijds afhankelijk zijn van elkaar. Ook binnen het focusbedrijf. Het niet dragen van een gelaatscherm veroorzaakt geen ongeval, het uitschieten met een schroevendraaier in een metalen aansluitkast is een normale menselijke fout en veroorzaakt ook geen ongeval. Het niet goed instrueren van een monteur en het niet goed anticiperen op mogelijk gevaar, het niet aanpassen van de werkwijze aan de specifieke omstandigheden dat veroorzaakt een ongeval. Een extra regel of werkinstructie lost dit niet op. Actieve goede werkvoorbereiding en operationeel aanpassingsvermogen lossen dat wel op. Die behoefte aan aanpassingsvermogen begint al bij de werkvoorbereiding. Metalen aansluitkasten kennen andere risico’s en vragen al in de werkvoorbereiding 184 om aanpassingen. Aanpassingsvermogen (variatie) kan gebruikt en gezien worden als een daad van preventie in plaats van als een daad van gemak, haast of verzet. De in de inleiding van dit rapport beschreven lijn tussen gewenst resultaat en compliancy is in de praktijk geen lijn. Die lijn is een gebied. Een gebied waarbinnen mensen zich aangespoord kunnen voelen om de uiterste grens van het haalbare en toelaatbare op te zoeken (drift to failure) of een gebied waarbinnen mensen zich uit voorzorg continue aanpassen om in het veilige gebied terug te keren zodra men erbuiten dreigt te komen (drift to stabiliteit). Het is de uitdaging van het management om de richting van de drift te controleren. Figuur 18 Operationele zones. Als op deze wijze tegen ‘veiligheid’ wordt aangekeken ontstaat er ruimte om een nieuwe stap te zetten. Een stap die het weerstandsvermogen van de organisatie gaat ontwikkelen. Het management kan deze ontwikkeling bevorderen. Literatuur over ‘rule management’ en ‘resilience engeneering’ geeft meer dan voldoende richting aan mogelijkheden. 185 Resilience engeneering bevat voor veiligheid een paradox tussen enerzijds het opleggen van beperkingen door bindende regels en anderzijds het versterken van het eigen vermogen om met onverwachte gebeurtenissen om te gaan. Simulatietrainingen zijn nodig om mensen de juiste vaardigheden te trainen zonder hen aan risico’s bloot te stellen. (Vorm van der, 2011). Het management van het focusbedrijf doet er daarom goed aan om het resilience paradigma te adopteren als complementaire zienswijze. Aanbevelingen: 7. Voer actief beheer op de set van regels (onderhoud continue de juiste balans tussen niveau van vakmanschap en vrijheidsgraad in de regels) en maak onderscheid voor wie de regels bedoeld zijn. 8. Ontwikkel simulatietrainingen om mensen te leren hoe zich moeten aanpassen aan complexe en onverwachte situaties. 9. Doe een management workshop ‘resilience engineering’, bespreek de principes en stel vast welke vermogens de organisatie zou moeten ontwikkelen en welke rol het management daarin kan/moet vervullen. 11.3 Hoe te reageren als het goed of fout gaat Een juiste rechtvaardige managementresponse op zaken die goed gaan en zaken die fout gaan is belangrijk om de cultuur te versterken. Met de juiste managementresponse maakt het management duidelijk welk gedrag men wel en niet wil zien, (ongeacht het toevallige resultaat van dat gedrag bij incidenten). Het meeting expectations model van Hudson (zie par. 4.6) biedt een redelijke leidraad. Helaas blijft het lastig om de eerste vraag uit dit model te beantwoorden. Het onderscheid tussen ‘route R’ en ‘route S’ uit figuur 1 uit paragraaf 1.1 is lastig te maken. Het vereist goede persoonlijke relaties tussen leidinggevenden en medewerkers om het onderscheid te kunnen maken. Literatuur over het onderwerp ‘Just culture’ geeft een aantal handreikingen. Ruimte houden voor het afwijken van regels mag niet verward worden met ‘gedogen’. Kan onmiddellijk bij het constateren van een overtreding (door toezicht) vastgesteld worden dat een shortcut bewust en onnodig was dan is 186 een strenge en duidelijke en snelle consequentie aan te bevelen. Leidinggevenden moeten echter heel voorzichtig zijn met het geven van betekenis aan regeloverschrijdingen na afloop van een gebeurtenis (bijv. een incident). Aanbevelingen: 10. Leer toezichthouders en teamleiders op welke wijze men bewuste onnodige overtredingen kan onderscheiden van onbewuste of nuttige overtredingen. Handhaaf streng maar rechtvaardig bij bewuste onnodige overtredingen. 11. Vier successen, beloon wat goed gaat met aandacht. 12. Verklein de kloof tussen operatie en management. 187 188 12 Evaluatie van het onderzoekproject In dit hoofdstuk evalueer ik het mijn aanpak van het onderzoek, de resultaten en mijn persoonlijke leerpunten. Graag citeer ik in dit verband: ’learning competes with knowing’ (Stockholm, 2011). 12.1 Reflectie op de onderzoeksvraag. Gedurende de periode van het onderzoek ben ik regelmatig gaan twijfelen of ik wel de juiste onderzoekvraag had gedefinieerd. De vraag die me telkens kwam ‘opdringen’ was de volgende: “Waarom onderzoek ik de factoren die ons verleiden om van bekende regels af te wijken terwijl ik eigenlijk wil weten welke factoren ons kunnen verleiden om op een juiste wijze met regels om te gaan? “ Hoewel bovenstaande ‘gewetensvraag’ mij nog steeds intrigeert, ben ik toch bij mijn oorspronkelijke onderzoeksvraag gebleven. Hiervoor zijn verschillende redenen. De belangrijkste redenen zijn: • De vraag sluit aan op concreet vertoond gedrag. Het zoekt naar een oorzaak van concreet vertoond en gesignaleerd gedrag. Dat laat zich beter onderzoeken dan de meer theoretische vraag hoe een bepaald (nog niet vertoond en dus niet te onderzoeken) gedrag bereikt kan worden. • De vraag sluit direct aan op de ‘emotie’ van management nadat er iets is fout gegaan (“Waarom doen die mensen dat?”). 12.2 Reflectie op de aanpak van het onderzoek Onmiddellijk na de start van de opleiding heb ik een planning gemaakt voor het onderzoek. Ik vond het om planningstechnische redenen van belang onmiddellijk na de zomervakantie 2011 te kunnen starten met het uitzetten van de vragenlijsten. Het ontwerp van de vragenlijsten moest daarom vóór de zomervakantie afgerond worden. Het literatuuronderzoek moest belangrijke 189 input opleveren voor het ontwerp van de vragenlijsten zodat er een logische en eenduidige verbinding tussen theorie enerzijds en het veldonderzoek anderzijds zou ontstaan. Dit is m.i. maar deels gelukt. Op het moment dat ik de vragenlijst moest ontwerpen was ik tegelijkertijd nog volledig ondergedompeld in het literatuur onderzoek. Hoe meer ik las, hoe meer ik wilde lezen. Het ogenschijnlijk zo smal afgebakende vraagstuk bleek raakvlakken te hebben met vele verschillende invalshoeken. En allemaal fascinerend. De vragenlijst is dus gebaseerd op mijn eerste quickscan van de literatuur. Alle relevante onderwerpen zijn m.i. wel ‘geraakt’. Toch zou ik er achteraf gezien waarschijnlijk beter aan gedaan hebben om: • Meer en afgebakende tijd te plannen voor de literatuurstudie. • Deze fase (literatuurstudie) eerst volledig af te ronden met een afgebakend aantal te onderzoeken stellingen (hypothesen). • Pas daarna de vragenlijst ontwerpen zodat er een één op één relatie zou zijn tussen theorie, stellingen, vragen, bevindingen, conclusies en aanbevelingen. Als gevolg van mijn ‘haast’ om conform planning met de vragenlijst te starten terwijl ik ook nog aan het lezen was, is achteraf heel veel tijd geïnvesteerd om consistentie te bereiken tussen de verschillende onderdelen van het onderzoek. Diezelfde planning heeft mij overigens wel erg geholpen om tijdig alle mijlpalen conform planning af te ronden. Ik ben overigens erg tevreden over de response en het resultaat van het onderzoek binnen het focusbedrijf. Vooraf beschouwde ik - als gevolg van het controversiële karakter van het onderwerp - het verkrijgen van voldoende response als één van mijn grootste uitdagingen. Mijn investering in simpele eenvoudig leesbare vragen gekoppeld aan de keuze voor de STAR-methode en gewaarborgde anonimiteit hebben bijgedragen aan een goede response. De gesprekken met management en monteurs voorafgaand aan of na invulling van de vragenlijsten zijn een rijke bron van aanvullende informatie gebleken waardoor de interpretatie van de antwoorden rijker aan nuances is geworden. De keuze om bij nagenoeg iedere vraag ook ruimte open te 190 houden voor ‘open’ antwoorden heeft ook bijgedragen aan meer diepgang bij de interpretatie. 12.3 Reflectie op de literatuurstudie Zoals hierboven al genoemd was de literatuurstudie fascinerend. Hoe meer ik las, hoe nieuwsgieriger ik werd. Het was niet altijd gemakkelijk om mezelf te beperken tot literatuur binnen de scope van mijn onderzoek. Hier kan ik kort over zijn. Ik stop niet met lezen nu mijn onderzoek is afgerond. 12.4 Reflectie op de resultaten De conclusies en resultaten hebben betrekking op het focusbedrijf. Het in mijn onderzoek ontwikkelde verleidingsmodel kan m.i. overal gebruikt worden. Het kan dienen als referentiekader voor nader onderzoek naar compliancy aspecten in iedere willekeurige organisatie. Een kapstok om een onderzoek of een workshop te ordenen en te waarborgen dat alle belangrijke factoren aan bod komen. Niets meer, niets minder. De conclusies en resultaten voor het focusbedrijf hebben inhoudelijke waarde voor het focusbedrijf. Ze zijn (voor mijzelf) niet verrassend. Ik maak immers onderdeel uit van het focusbedrijf. De bevindingen van mijn onderzoek zijn gaande het onderzoek direct geïntegreerd in mijn dagelijkse interactie met mijn omgeving (het focusbedrijf) en vormen inmiddels al onderdeel van de individuele perceptie van velen in mijn directe omgeving. Investeringsvoorstellen voor simulatie trainingen zijn inmiddels goedgekeurd, er komt een management workshop over resilience, de focus bij incident onderzoeken ligt inmiddels steeds meer op de vraag wat er wel gebeurd is dan op de vraag wat er niet gedaan is. Kortom er is binnen het focusbedrijf een verandering op gang aan het komen die niet stopt na het inleveren van dit rapport bij de examencommissie. 12.5 Reflectie op mijn persoonlijke leerpunten Gedurende dit onderzoek heb ik wederom ontdekt dat ik graag op zoek ga naar de nuances en de problematiek graag vanuit zo veel mogelijk 191 verschillende invalshoeken bekijk. Deze voorkeur heeft echter als keerzijde dat ik moeilijk tot zeer korte en bondige conclusies kan komen. Daar valt m.i. nog het nodige aan te verbeteren. 12.6 Aan te bevelen toekomstige onderzoeken Dit rapport nalezende ontdek ik nog legio vragen die onbeantwoord blijven en waarvoor nader onderzoek wenselijk zou zijn. Ik noem hier de belangrijkste: • Onderzoek een aantal succescases (situaties waar men heel tevreden over is). Onderzoeksvraag: Wat veroorzaakt een gewenst resultaat? • Hoe kwetsbaar is een onderneming die werkt op basis van resilience principes voor repressieve overheidsinstanties die handhaven vanuit een ‘regel is regel’ paradigma? • Hoe beantwoord je de eerste vraag (is gedrag boven of onder verwachting?) uit het ‘Meeting expectations model’ van Hudson? (Hudson, 2008: p10) in situaties waarbij iemand bewust besluit om van een regel af te wijken? Daarnaast zou het nuttig kunnen zijn om dit onderzoek te herhalen in andere bedrijven. Is er mogelijk een correlatie tussen de veiligheidsprestaties van een bedrijf en de mate waarin een bedrijf compliancy prioriteit geeft boven andere aspecten? 192 193 194 Literatuurlijst. • Agnew, J. en Daniels, A. (2010) Safe by accident? Take the luck out of safety, Leadership Practices that Build a Sustainable Safety Culture. Atlanta: Performance Management Publications (PMP). • Akers, R.L. en Jensen, G.F. (2006) “Empirical Status of Social Learning Theory of Crime and Deviance; The past, the presence and the future”. Advances in Criminological Theory, Vol. 15. • Ale, B. (2009) Risk: an introduction, The concepts of risk, danger and chance. New York: Routledge. • Alper, S.J. en Karsh, B. (2009) “A systematic review of safety violations in industryAccident Analyses and Prevention”, paper 41, pp. 739-754, www.elsevier.com/locate/aap. • Anoniem, (Unknown) “Managing Rule-Breaking: The Toolkit (Hearts and Minds)”, Brochure Energy Institute. • Anoniem, (Unknown), “Working Safely (Hearts and Minds)”, Brochure Energy Institute. • Antonsen, S., Almklov, P. en Fenstad J.(2008) “Reducing the gap between procedures and practice - lessons from a succesful safety intervention”, Article Safety Science Monitor, volume 12, Issue 1, Article 2. 195 • Boonstra, J. en Caluwé, L. de (2006) Interveniëren en veranderen, zoeken naar betekenis in interacties. Deventer: Kluwer. • Bossidy, L. Charan, R. (2002) Execution, the discipline of getting things done. New York: Crown Business. • Boutellier, H. (2010) De improvisatiemaatschappij. Over sociale ordening van een onbegrensde wereld. Den Haag: Boom Lemma Uitgevers. • Braithwaite, J. (1989) “Crime, Shame and Reintegration”, Cambridge University Press. • Brants, C.H. (1984) “Enkele aspecten van witteboordencriminaliteit”, Artikel ESB, 19/26-12-1984, pp. 1218-1222. • Bunt, H. van der, Erp, J. van en Wingerde, K. van (2007) “Hoe stevig is de piramide van Braithwaite?”, Tijdschrift voor Criminologie, 49, pp. 386-399. • Burgess, R.L. en Akers, R.L. (1966) “A differential association reinforcement theory of criminal behaviour” , Social Problems 14 (2), pp. 128-147 • Cameron, K.S. en Quinn, R.E. (2007) Onderzoeken en veranderen van organisatiecultuur. Den Haag: Sdu uitgevers. • Coleman, J.W. (1987) “Toward an integrated theory of white-collar crime”, The american journal of sociology, pp. 408. • Collins, J. (2001) Good to Great, waarom sommige bedrijven een sprong vooruit maken… en andere niet. Antwerpen: Business Contact. • Cooperrider, D.L., Whitney, D. en Stavros, J.M. (2008) Appreciative Inquiry Handbook, for leaders of change, 2nd Edition. Brunswick, OH: Crown Custom Publishing, Inc. 196 • Covey, S. (1989) The Seven Habits of Higly Effective People. New York: Free Press. • Deal, T.E. en Kennedy, A.A. (1982) “Corporate cultures, the rites and rituals of corporate life”, Addison-Wesley. • Dekker, S.W.A. (2005) Ten Questions About Human Error, A new view of Human Factors and System Safety. New York: CRC Press. • Dekker, S.W.A. (2011) Drift into Failure, From Hunting Broken Components to Understanding Complex Systems. Farnham: Ashgate Publishing Limited. • Dijk, B. van (2000) Beïnvloed anderen begin bij jezelf, over gedrag en de roos van Leary. Zaltbommel: Thema, bedrijfswetenschappelijke uitgeverij. • Dijksterhuis, A. (2007) Het slimme onbewuste. Denken met gevoel. Amsterdam: Uitgeverij Bert Bakker. • Driessche, F. van den en Clement, J. (2009) Leidinggeven zonder bevelen, De outputmanager. Schiedam: Scriptum uitgeverij. • Es, R. van, Boonstra, J. en Tours, H. (2009) Cultuurverandering; mythe en realiteit. Deventer: Kluwer. • Festinger, L. (1954) “A Theory of Social Comparison Processes”, http://generallythinking.com/research/festinger-l-1954-a-theory-of-social-comparisonprocesses/ • Gemeren, J.N. van (2010) De culturele dimensie van de introductie van marktwerking binnen infrastructuurgebonden sectoren. Rotterdam: Masterscriptie Erasmus Universiteit Rotterdam. • Groot, A.D. de (1961) Methodologie; grondslagen van onderzoek en denken in de gedragswetenschappen. Leiden: Mouton. 197 • Grote, G. (2009) Management of Uncertainty, Theory and Application in the Design of Systems and Organisations. Dordrecht: Springer. • Guldenmund, F (2012) Presentatie MoSHE XVII, Blok IV: organisatiecultuur en veiligheidscultuur, woensdag 21 maart 2012. Nootdorp: Delft Toptech. • Hale, A.R. en Glendon, A.I. (1987) Individual Behavior in the Control of Danger. Amsterdam: Elsevier. • Hale, A.R., Heijer, T. en Koornneef, J. (2003) “Management of safety rules: the case of railways”, Article Safety Science Monitor, volume 7, Issue 1, Article III-2. • Hale, A.R. en Swuste, P. (1998) “Safety Rules: Procedural freedom or action constraint?”, Saf. Sci. 29, pp.163-177. • Heckman, H. (2011), Gezond zelfstandig? , MoSBA afstudeerscriptie over het focusbedrijf. • Heijden-Lek, K. van der (2009) Onderzoek naar een integriteitsinstrument voor de selectieprocedure van de Koningklijke Marechaussee. Amsterdam: Werkstuk Arbeidsen Organisatiepsychologie Universiteit van Amsterdam. • Hollnagel, E. (2009) The ETTO Principle: Efficiency-Thoroughness Trade Off. Farnhem Surrey: Ashgate Publishing Limited. • Hopkins, A. (2010) “Risk Management and Rule Compliance Decision Making in Hazardous Industries”, The Australian National University, Working paper 72. • Huberts L, et al. (2005) Overtredende overheden. Op zoek naar de omvang en oorzaken van regelovertreding door overheden. Den Haag: Boom juridische uitgevers. 198 • Hudson, P., Parker, D. en Graaf, G.C. van der (2002) “Managing Non-Compliance: Moving from theory to practice”, Society of Petroleum Engeneers, Paper SPE, 73002. • Hudson, P. et al. (2000) “Bending The Rules: Managing Violation in the Workplace”, Exploration and Production Newsletter, EP2000-7001, pp. 42-44, Shell International. • Hudson, P. et al. (2008) “Meeting Expectations: a new model for a just and fair culture”, Paper SPE International, SPE 111977. • Huisman, W. (2001) Tussen winst en moraal, Achtergronden van regelnaleving en regelovertreding door ondernemingen. Den Haag, Boom juridische uitgevers. • IJzermans, T. en Dirkx C. (1992) Beren op de weg, spinsels in je hoofd. Zaltbommel: Thema, bedrijfswetenschappelijke uitgeverij. • Jong, J. D. de, Gemert, F. van (2010) Een studie naar het concept groepsdruk. Amsterdam, Faculteit der rechtsgeleerdheid vrije Universiteit Amsterdam, Reeks Criminologie: nr. 6. • Karl, E., Weick en Sutcliffe, K.M. (2011) Management van het onverwachtte, Wat kun je leren van High Reliability Organisations. Rotterdam: BBNC uitgevers. Vertaald uit het engels door Bruine H. de. • Larsen, L. en Hale, A. (2004) “Safety rule management within railways”, Association for European Transport. • Lee, K. en Ashton, M.C. (2011) “The HEXACO personality inventory – revised”, http://hexaco.org/history.html, bezocht op 13 augustus 2011. • Lehrer, J. (2009) Hoe wij beslissen, verstand en gevoel optimaal gebruiken. Amsterdam Antwerpen: Uitgeverij Business Contact. 199 • Lippens, R. (2004) ”De economische, maatschappelijke en culturele context van hedendaagse organisatiecriminaliteit”, Opinie, jrg. 46, nr. 2, pp. 145-155. • Nistelrooij, A. van, Wilde, R. de (2008) Voorbij verandermanagement, Whole scale Change, de wind onder de vleugels. Deventer: Kluwer. • Quakernaat, D (2011) Ga kathedralen bouwen, Wat managers en andere gewone mensen kunnen leren van de kathedralenbouwers in de Middeleeuwen. Kuaternaaq Media. • Perrow, C. (1999) Normal Accidents, Living with High-Risk Technologies. Princeton, New Jersey: Princeton University Press. • Rasmussen, J. (1983) “Skills, rules and knowledge: signals, signs and symbols and other distinctions in human performance models”, SMC, 13, pp. 257-266. • Rasmussen, J. en Svedung, I. (2000) “Proactive risk management in a dynamic society”, Swedisch Rescue Services Agency. • Reason, J. (1998) “Achieving a safe culture: Theory and practice”, Article Work & Stress, Volume 12, nr. 3. • Reason, J.T. (1997) Managing the risks of organizational accidents. Ashgate: Aldershot. • Rovers, B. en Wouters, M. (2010) “De nazaten van Pietje Bell. Eerste resultaten van een zelfrapportage-onderzoek naar regelovertreding onder Rotterdamse kinderen”, Tijdschrift voor Criminologie, Volume 38, pp. 21-43. • Santiago, A.A. (2007) “Why Employees do not follow procedures”, Article Inter metro Business Journal, Volume 3, No 2, pp. 15. 200 • Sitskoorn, M. (2010) Passies van het brein. Waarom zondigen zo verleidelijk is. Amsterdam: uitgeverij Bert Bakker. • Stockholm, G. (2011) “Insight from hindsight: A practicioner's perspective on a causal approach to performance improvement”, Safety Science, paper 49, pp. 39-46, www.elsevier.com/locate.ssci. • Strotmann, O. (2008) Regels, risico's en resultaten, scriptie Master of Crisis and Disastermanagement (MCDm). • Sykes, G. en Matza, D. (1957) “Techniques of neutralisation, A Theory of Delinquency”, American sociological , review 22, pp. 664–70. • Unknown (2011) “Criminology Wiki, General Theory of Crime (artikel over theorie Gottfredson and Hirschi uit 1990)”, http://criminology.wikia.com/wiki/General_Theory_of_Crime (versie 12 augustus 2011). • Vorm, J.K.J. et al. (2011) “Resilient risk management: het creëren van veerkrachtige operationele processen”. TNO Team Veiligheid en Gezond ondernemen • Veerman, M. et al. (2011) Working safely together, Measuring the degree to witch technicians of an energy company work together in a safe way. Rotterdam, scriptie. • WRR (Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid) (2003) “Waarden, normen en de last van gedrag”. Amsterdam: Amsterdam University Press. • WRR (Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid) (2008) “Onzekere veiligheid”. Amsterdam: Amsterdam University Press. • Zandee, B. (2009) Safety is Stupid, Using the narrative to understand the complexity of safety. Thesis Moshe TopTech. 201 Overzicht figuren, grafieken en tabellen Figuren Figuur 1 Valkuilen voor managers en regulators volgens Th.A.M. de Bruin, (2011)........... 2 Figuur 2 Opbouw van dit rapport........................................................................................... 16 Figuur 3 Processchema onderzoek ...................................................................................... 17 Figuur 4 Product marktcombinaties focusbedrijf .................................................................. 24 Figuur 5 Cultuur kwadrant Quinn .......................................................................................... 26 Figuur 6 Uitkomst veiligheidscultuurmeting focusbedrijf 2010............................................. 28 Figuur 7 Het ontstaan van cultuur ......................................................................................... 34 Figuur 8 Beslismodel Reason (1997).................................................................................... 38 Figuur 9 Beslisboom voor het vaststellen van een type afwijking (Hudson, 2008 pp. 10). 40 Figuur 10 Meeting expectations model. (Hudson, 2008: pp. 10)........................................ 41 Figuur 11 Cultuur interventie mogelijkheden. ....................................................................... 70 Figuur 12 Stapladder model (Rasmussen, 1983) ................................................................ 74 Figuur 13 Behavioural Cause Model..................................................................................... 84 Figuur 14 Het verleidingsmodel............................................................................................. 95 Figuur 15 Het invullen van de vragenlijsten tijdens werkoverleg....................................... 117 Figuur 16 Verdeling risicogroep........................................................................................... 125 Figuur 17 Gietijzeren aansluitkast ....................................................................................... 168 Figuur 18 Operationele zones. ............................................................................................ 185 Grafieken Grafiek 1 Afweging tussen doelen in de operatie............................................................... 120 Grafiek 2 Verschil in prioriteitsafwegingen.......................................................................... 121 Grafiek 3 Frequentie verdelingen compliancy en veiligheid .............................................. 123 Grafiek 4 Relatieve frequentieverdeling aanleidingen........................................................ 134 202 Grafiek 5 Herkomst sociale druk om van regels af te wijken............................................. 146 Grafiek 6 Overleg van de uitvoerend medewerkers .......................................................... 151 Grafiek 7 Overleg van de ploegleiders................................................................................ 152 Grafiek 8 Overleg door teamleiders .................................................................................... 153 Grafiek 9 Herkomst bezwaar tegen regelovertredingen.................................................... 154 Grafiek 10 Managementovertuiging m.b.t. waarde regels versus vakkennis................... 180 Tabellen Tabel 1 Definitie componenten uit onderzoeksvraag..............................................................6 Tabel 2 Afstemming regel- en skill niveau's ..........................................................................77 Tabel 3 Samenvatting twee benaderingen (Dekker, 2005)..................................................85 Tabel 4 Verleiding door regels ...............................................................................................99 Tabel 5 Verleiding door individuele kenmerken ................................................................. 103 Tabel 6 Verleiding door perceptie van cultuur.................................................................... 108 Tabel 7 Verleiding door context van het werk .................................................................... 113 Tabel 8 Deelname topmanagement ................................................................................... 116 Tabel 9 Kruistabel angst voor consequenties versus sociaal wenselijke antwoorden..... 118 Tabel 10 Rangorde van prioriteiten per groep.................................................................... 122 Tabel 11 Wat vindt de operatie belangrijker dan veiligheid?............................................. 123 Tabel 12 Wat vindt de operatie belangrijker dan compliancy........................................... 124 Tabel 13 Wat het management verwacht versus wat het management denkt................ 126 Tabel 14 Relatieve prioriteitsafwegingen naar mening van management en operatie.... 128 Tabel 15 Oorzaken die zich ter plekke manifesteren als uitzonderingssituatie................ 133 Tabel 16 Slechte werkvoorbereiding als oorzaak .............................................................. 136 Tabel 17 Schaarste aan middelen als aanleiding. ............................................................. 137 Tabel 18 Verwacht voordeel van afwijken regel................................................................. 142 Tabel 19 Verwachtte persoonlijke consequenties bij veroorzaken van een ongeval....... 145 Tabel 20 Oordeel over personen die afwijken van regels veroordelen ............................ 147 Tabel 21 Inschatting van de kans op ontdekking door leidinggevende ............................ 147 Tabel 22 Verwachtte consequentie als leiding ontdekt dat van de regel is afgeweken... 148 Tabel 23 Verwachtte arbeidsvoorwaardelijke consequenties bij een ongeval................. 149 Tabel 24 Conclusies voor het focusbedrijf.......................................................................... 157 Tabel 25 Managementparadigma's toegepast op gasincident. ........................................ 166 203 Tabel 26 Paradigma's van Sidney Dekker toegepast op een echt incident ..................... 169 Tabel 27 Kruistabel verleidingsmodel versus casuïstiek ................................................... 174 204 Overzicht gebruikte afkortingen a.h.w. als het ware c.q. casu quo d.m.v. door middel van e.d. en dergelijke e.e.a. een en ander enz. enzovoort i.v.m. in verband met m.b.t. met betrekking tot m.i. mijns inziens o.a. onder andere o.m. onder meer t.g.v. ten gevolge van ACC Anteriore Cingulate Cortex BEI Bedrijfsvoering Elektrische Iinstallaties CKB Certificatiereg. Kabelinfra. en Buizenlegbedrijven ETTO Efficiency-Thoroughness Trade-Off GOS Gestructureerd Ontwerpen van Systemen HRO High Reliability Organisations ISO International Standards Organisation KPI Kritische Performance Indicator LEL Lower Explosive Limit LS Laagspanning MVO Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen 205 OHSAS Occupational Health & Safety Advisory Services OR Ondernemingsraad PBM Persoonlijke Bescherming Middelen STAR Situatie Taak Actie en Resultaat VCA Veiligheid Checklist Aannemers VIAG Veiligheid Instructies Aard Gas WRR Wetenschappelijk Raad voor Regeringsbeleid 206 Bijlagen Zie los bijgevoegde CD-ROM voor de bijlagen. U vindt in het bestand ‘bijlagen’ de volgende bijlagen: 1) Het verleidingsmodel 2) Ontwerp en behandeling vragenlijst 3) Response standaardvragen operatie 4) Response specifieke vragen voor teamleiders 5) Response specifieke vragen voor operationeel leidinggevenden (WV/uitvoerder) 6) Response specifieke vragen voor toezichthouders 7) Response specifieke vragen voor uitvoerenden 8) Response top management U vindt op de CD-ROM tevens bestanden met een kopie van de gebruikte vragenlijsten voor de operatie en het management. 207