EEN KIJK OP DE BELANGRIJKSTE ASPECTEN VAN VEILIGHEID

advertisement
SAFETY@WORK
EEN KIJK OP DE BELANGRIJKSTE ASPECTEN
VAN VEILIGHEID IN ONZE LABORATORIA
2
SAFETY@WORK
3
SAFETY@WORK
VIB draagt het op een verantwoorde manier uitvoeren van zijn
wetenschappelijk onderzoek hoog in het vaandel. Veiligheid is
daarbij, naast integriteit en ethische verantwoordelijkheid, van het
allergrootste belang.
Deze brochure loodst je door de belangrijkste aspecten van
veiligheid heen, relevant voor je werk in onze laboratoria. Lees
hem aandachtig door, absorbeer alle informatie en handel ernaar
in de praktijk.
Ook als het om veiligheid gaat is de ketting zo sterk als zijn
zwakste schakel. Zorg ervoor dat jij niet die zwakste schakel
bent. Weet dat je collega’s op jou rekenen, net zoals jijzelf op het
verantwoordelijkheidsbesef van je collega’s rekent.
Wist je dit?
Jeugdige, nieuwe werknemers hebben drie keer zoveel kans op
een arbeidsongeval. Ook mensen die hun werk uitvoeren als een
gewoonte en niet meer nadenken bij wat ze doen, hebben een
verhoogde kans op een arbeidsongeval.
4
1. EENVOUDIGE BASISREGELS
• Zorg dat je weet bij wie je voor welke veiligheidskwestie terecht kunt.
Wij hebben deze informatie al op de laatste pagina’s van deze brochure verzameld.
• Let op alle signalen, opschriften en aanwijzingen, en handel ernaar in de praktijk.
• Stel je op de hoogte van de aanwezigheid en werking van brandblussers, oogdouche,
nooddouche en van de vluchtwegen.
• Denk na voor je begint met de werkzaamheden.
• Draag de beschermingsmiddelen die voor jouw veiligheid beschikbaar gesteld worden.
• Eet en drink niet in het laboratorium, en zeker nóóit aan de bench.
Maak gebruik van koffieruimte, refter en cafetarium.
• Rook nooit in de gebouwen. Stap – als je echt roken moet – even naar buiten.
• Werk ordelijk en netjes: ruim telkens op wat weg kan.
• Houd je niet met alles tegelijk bezig. Beperk je tot één ding.
• Vraag uitleg als iets niet duidelijk is.
• Meld alle onveilige situaties: defecte beveiligingen, lekkende recipiënten, ...
aan de verantwoordelijke.
Neem dus alleen aanvaardbare risico’s en stel vragen als
iets niet duidelijk is of als iets gevaarlijk lijkt. Vraag dat
je begeleider of verantwoordelijke je op de specifieke
gevaren van jouw taak wijst.
5
2. CHEMISCHE STOFFEN
In onze laboratoria wordt gewerkt met een grote variëteit aan chemische producten. Iedereen die
met gevaarlijke producten werkt, wordt geacht de eigenschappen ervan te kennen en er verantwoord
mee om te gaan. Het gaat daarbij niet alleen om de eigen veiligheid, maar ook om de veiligheid van
collega’s en het leefmilieu.
Hoe leer je de eigenschappen van een stof kennen?
1.
Lees aandachtig het etiket. Hierop staan naast de naam van de stof ook de gevarensymbolen,
de gevarenaanduiding (H-zin of Hazard statement) en de voorzorgsmaatregelen (P-zin of
Precaution statement).
Gevarensymbolen en de H- en P-zinnen geven een eerste goede indicatie van de gevaren van de stof.
2.
Als een stof een gevaarsymbool heeft, zoek dan bijkomende informatie op in een veiligheids-
informatieblad / (M)SDS (‘(Material) Safety Data Sheet’. Hierop is onder meer informatie terug
te vinden over:
a. Samenstelling / Informatie over de bestanddelen
b.Risico’s
c. Maatregelen bij blootstelling
d. Veilig hanteren en opslag
e. Instructies voor verwijdering
f.etc.
Je kunt op verschillende plaatsen MSDS-en terugvinden, oa: http://www.cdc.gov/niosh/ipcsndut/
6
3.
Gebruik nooit een product waarvan je de samenstelling of werking niet kent. Zorg er steeds voor
dat het recipiënt een geldig etiket draagt. Vraag zonodig een etiket op bij de verantwoordelijke in je
departement.
4.
Giet een product nooit over in een niet-conform recipiënt. Drankflessen, e.d. zijn uit den boze, net als
recipiënten die geen, een beschadigd of het verkeerde etiket dragen. Bewaar de producten steeds in
gesloten verpakking en op de juiste plaats.
5.
Giet een product nooit in een recipiënt waarin een rest van een ander product zit of waarop een
verkeerd etiket plakt.
6.
Sluit het recipiënt steeds goed af na gebruik.
7.
Vertrouw niet op uw neus. Een etiket is veel betrouwbaarder en minder gevaarlijk.
Ruik nooit aan het recipiënt.
8.
Pipetteer altijd met een pipetman of m.b.v. een pipetteerballon, en nóóit met de mond.
9.
Meng nooit producten als het niet voorgeschreven is.
10. Draag de persoonlijke beschermingsmiddelen wanneer dit vereist is.
11. Raadpleeg bij twijfel steeds je directe chef of de preventiedienst (zie de eindpagina’s) indien je
bijkomende inlichtingen nodig acht. Zij zoeken dat dan voor je op.
12. Was goed uw handen na elk experiment en voor het verlaten van het laboratorium.
13. Van de chemische producten mogen in het laboratorium niet meer dan de dagelijkse
werkhoeveelheden voor de lopende projecten aanwezig zijn.
14. Verplaats chemische producten intern op een veilige manier. Beperk extern transport tot een minimum.
Extern transport van grotere hoeveelheden gevaarlijke chemische producten moeten gebeuren in
overleg met de milieudienst van je universiteit (zie de eindpagina’s).
15. Wanneer een gevaarlijke stof een afvalstof wordt, behoudt het meestal zijn gevaarseigenschappen.
Zorg dat ook de afvalstof in correct geëtiketteerde recipiënten wordt opgevangen en afgevoerd en dat
de mensen die het afvoeren weten met welke gevaren zij te maken hebben.
7
8
GEVAARSYMBOLEN
Explosief
Ontvlambaar
Oxyderend
Gassen onder druk
Corrosief
Giftig
Irriterend
sensibiliserend
schadelijk
Lange termijn
gezondheidsgevaarlijk
Gevaarlijk voor
het milieu
9
Kankerverwekkende stoffen
Acrylamide
Binnen de gevaarlijke stoffen verdienen de carcinogene, mutagene en reprotoxische stoffen bijzondere
aandacht.
• Kankerverwekkende (of carcinogene) agentia zijn stoffen en preparaten die door opname langs de mond,
de ademhalingswegen of de huid, kanker kunnen veroorzaken of de frequentie van kanker kunnen doen
toenemen. Ze dragen als markering o.a. het gevaarsymbool voor lange termijn gezondheidsgevaar en/of
de H-zinnen H350 (kan kanker veroorzaken) of H351 (verdacht van het veroorzaken van kanker).
Voorbeelden zijn benzeen, asbest, formaldehyde, acrylamide.
• Mutagene agentia zijn stoffen en preparaten die bij inademing of bij opneming via de mond of de huid
een blijvende en overdraagbare verandering op het niveau van het genetisch materiaal kunnen veroor-zaken
of de frequentie daarvan doen toenemen. Ze dragen als markering o.a. het gevaarsymbool voor lange termijn
gezondheidsgevaar en/of de H-zinnen H340 (kan genetische schade veroorzaken) of H341 (verdacht van het
veroorzaken van genetische schade). Voorbeelden zijn ethidiumbromide, acrylamide.
• Reprotoxische (of teratogene) agentia zijn stoffen en preparaten dragen die bij inademing of bij opneming
via de mond of de huid niet-erfelijke afwijkingen bij het nageslacht en/of aantasting van de mannelijke
of vrouwelijke voortplantingsfuncties of –vermogens veroorzaken, dan wel de frequentie daarvan doen
toenemen. Ze dragen als markering o.a. het gevaarsymbool voor lange termijn gezondheidsgevaar en/
of de H-zinnen H360 (kan de vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden), of H361 (kan mogelijks de
vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden). Voorbeelden zijn loodverbindingen.
Bij het werken met deze stoffen gelden de algemene veiligheidsmaatregelen voor het werken met
chemische producten. Daarnaast worden nog enkele algemene maatregelen toegepast:
• Indien mogelijk, vervanging van het kankerverwekkend of mutageen product door een niet- of
minder gevaarlijk product.
• Het gebruik van deze stoffen dient zoveel mogelijk te gebeuren in een gesloten systeem,
voor zover dit technisch mogelijk is.
• Indien de toepassing van een gesloten systeem technisch niet uitvoerbaar is, wordt de blootstelling
van de werknemer beperkt tot een technisch zo laag mogelijk niveau.
• Gebruiken van eventueel specifieke persoonlijke beschermingsmiddelen zoals nitrile handschoenen.
10
GASSEN
Naast het feit dat gassen gevaarlijke eigenschappen
kunnen hebben - brandgevaarlijk, toxisch,
corrosief of oxiderend - , zitten ze onder hoge
druk opgeslagen in een gasfles. De koppen en
koppelingen zijn het zwakste punt.
• Leg gasflessen steeds op 2/3 van hun hoogte
vast aan de muur of in de daarvoor voorziene
veiligheidskast.
• Gebruik steeds een ontspanner, maar gebruik
deze ontspanner nooit als afsluitkraan.
• Plaats volle en lege flessen steeds in een
buitenopslagplaats.
• Hou rekening met de afstandsregels tussen
verschillende gassen.
11
3. PATHOGENEN EN GGO’s
Het werken met levende organismen is eigen aan het werk in de levenswetenschappen en de
biotechnologie. Een aantal van die levende organismen kan potentieel schade aanrichten: ze kunnen
een ziekte veroorzaken bij de mens, bij dieren of planten, ze kunnen een gevaar betekenen voor het
leefmilieu, of een combinatie van de twee.
Werk altijd op een veilige manier met GGO’s en pathogenen:
• Ken de belangrijkste eigenschappen van het organisme voordat je ermee gaat werken.
• Weet in welke risicoklasse het organisme thuishoort en handel naar de gegeven toelating voor deze activiteit.
• Respecteer de ‘Veilige Microbiologische Technieken’ (zie kader).
• Probeer de productie van aërosolen waarmee de organismen verspreid kunnen worden te vermijden, en als
dat niet kan: voer de handeling in een microbiologische veiligheidskast van klasse II uit.
• Voer handelingen in een microbiologische veiligheidskast zodanig uit dat de kast zijn bescherming kan
uitoefenen (zie kader).
• Verwijder nooit materiaal dat levende GGO’s of pathogenen kan bevatten via de riolering of via de restafvalstroom. Zorg ervoor dat het geïnactiveerd wordt via een gevalideerde methode, of terecht komt in de juiste
afvalstroom (voor risicohoudend medisch afval).
Veilige microbiologische technieken
• Hou ramen en deuren gesloten tijdens de
werkzaamheden.
• Pipetteer met pipetteerballon of een
pipetman, en nooit met de mond.
• Draag een laboratoriumjas, en sluit deze ook.
• Transporteer levend materiaal zodanig dat
het zich niet kan verspreiden en infectieus
materiaal enkel in gesloten recipiënten.
• Eet of drink niet in het laboratorium, en zeker
nóóit aan de bench.
• Draag geen juwelen of een horloge.
Houd de handen schoon en de nagels kort.
12
• Ontsmet gebruikte materialen alvorens ze te
wassen en te hergebruiken.
• Ontsmet onmiddellijk bij morsen van
materiaal dat levende organismen bevat.
• Inactiveer materiaal dat levende organismen
bevat voordat je het weggooit. Of gooi het in
de vaten voor risicohoudend medisch afval.
• Minimaliseer het ontstaan en de verspreiding
van aërosolen.
• Was je handen na het experiment en voordat
je het laboratorium verlaat.
Wist je dat je aërosolen maakt als je:
•
•
•
•
•
•
Vloeistoffen van grote hoogte giet
Druppels vloeistof laat vallen
Een pipet leeg blaast
Een natte stop opent
Centrifugeert met open buizen
Hete inoculatienaalden in een vloeistof doopt
Meer achtergrondinformatie over het veilig werken
met GGO’s en pathogenen vind je in het VIB-boekje
“Biosafety in the laboratory”.
13
Veilig gebruik van een microbiologische veiligheidskast van klasse II
• Bereid een experiment zorgvuldig voor en
verzamel alle benodigd materiaal voordat je
begint.
• Laat de veiligheidskast 15 minuten draaien
voordat je erin start te werken.
• Controleer de displays op de kast om na te
gaan dat hij functioneert zoals het hoort.
• Beweeg je armen rustig met het doel de
luchtstromen niet te verstoren.
• Minimaliseer de activiteiten die het
beschermingsluchtgordijn zouden kunnen
verstoren zoals het openen van dichtbijzijnde
deuren, of het dicht langs de kast passeren
van personeel.
• Werk goed in de kast, en er niet half buiten.
• Ontsmet het werkoppervlak en de luchtinlaatroosters met een geschikt desinfectans.
• Sluit de kast goed af tot aan de aanduiding
(rode streep).
• Plaats alleen de materialen in de kast die
nodig zijn voor het experiment.
• Gebruik geen bunsenbrander of een
vergelijkbare elektrische hittebron aangezien
dit een sterke turbulentie veroorzaakt. Gebruik
wegwerpentnaalden als alternatief.
• Als het werk klaar is: ontsmet alle materialen
uitwendig voordat je ze uit de veiligheidskast
verwijdert.
• Plaats geen papieren in de kast.
• Gebruik alleen open rekken die de luchtstroom
niet tegenhouden.
• Plaats nooit materialen op de
luchtinlaatroosters.
• Werk van een ‘schone’ naar een ‘vuile’ kant.
Plaats aan de ‘vuile’ kant een kleine houder
of zak voor besmette materialen zoals
pipetpunten.
• Afval moet verwijderd worden in een gesloten
houder of gesloten plastic zak die uitwendig
ontsmet is voordat je het uit de veiligheidskast
verwijdert.
• Ontsmet het werkoppervlak en de
luchtinlaatroosters met een geschikt
desinfectans.
• Laat de veiligheidskast nog 10 minuten draaien
voordat je hem uitzet.
• Sluit de veiligheidskast.
14
RISICOANALYSE
pathogenen / GGO’s
Organismen worden naar gelang hun ziekteverwekkendheid ingedeeld in vier oplopende klassen,
waarbij de hoogste klasse het grootste risico inhoudt :
risicogroep 1:
organismen die geen ziekte kunnen veroorzaken, bijv. Saccharomyces cerevisiae, Lactococcus lactis.
risicogroep 2:
Matig risico voor individu, beperkt risico voor de gemeenschap, bijv. Pseudomonas aeruginosa,
influenzavirus.
risicogroep 3:
Hoog risico voor individu, ernstig risico voor de gemeenschap, bijv. HIV, Mycobacterium tuberculosis.
risicogroep 4:
Hoog risico voor individu en de gemeenschap, bijv. Ebolavirus.
De organismen in de risicogroepen 2, 3 en 4 worden pathogeen genoemd.
Pathogenen kunnen ook ingedeeld worden naar het type gastheer dat ze kunnen infecteren:
-menspathogenen
-dierpathogenen
- zoönosen; kunnen zowel mensen als dieren infecteren
-plantpathogenen
Genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s) zijn organismen waarvan het erfelijk materiaal is
gewijzigd op een wijze die niet mogelijk is door voortplanting of natuurlijke recombinatie. Ze worden
ingedeeld in vier risicoklassen, net zoals je organismen kunt indelen op hun ziekteverwekkendheid:
- risicoklasse 1: GGO’s met geen of een verwaarloosbaar risico voor de menselijke gezondheid
of het leefmilieu
- risicoklasse 2: GGO’s met een laag risico
- risicoklasse 3: GGO’s met een matig risico
- risicoklasse 4: GGO’s met een hoog risico
Aan elke risicoklasse is een inperkingsniveau gekoppeld: een combinatie van fysieke inperkingsmaatregelen en een aantal werkvoorschriften. Hoe hoger de risicoklasse, hoe strikter de maatregelen.
Om de risico’s van werkzaamheden met GGO’s in te schatten moet je eerst een risicobeoordeling doen.
Deze bestaat uit de volgende achtereenvolgende stappen:
- Het in kaart brengen van de gevaren van de receptor, vector en donorsequenties.
Dit geeft een eerste idee van de risicoklasse van het resulterend GGO.
- Het in rekening brengen van de aard en de schaal van de activiteit en het potentiële milieu dat
blootgesteld kan worden. Focus op de stappen waarin risico op verspreiding van het GGO bestaat.
- Selectie van de inperkingsmaatregelen, werkpraktijken en persoonlijke beschermingsmiddelen,
nodig om veilig te kunnen werken.
- Toekenning van het finale risiconiveau.
Het inschatten van de risico’s van werkzaamheden met pathogenen verloopt gelijkaardig. Alleen de
eerste stap is eenvoudiger omdat je in wettelijke lijsten (via www.biosafety.be) al meteen de risicogroep
van het pathogeen kunt opzoeken. Aan de risicogroep alleen heb je echter niet genoeg. Je moet ook de
belangrijkste eigenschappen van het pathogeen kennen zoals zijn verspreidingsweg.
15
16
4. Werken met cryogene vloeistoffen
Vloeibare stikstof wordt voor diverse toepassingen gebruikt. De voornaamste toepassing is voor de
opslag van biologische materialen. Daarnaast wordt het als koelmedium gebruikt bij een aantal
toepassingen.
Vloeibare stikstof is een tot vloeistof gecondenseerd gas met een extreem lage temperatuur van
ongeveer -196°C. Als deze vloeistof in contact komt met de buitenlucht gaat ze al kokend over in
de gasvorm. Door de overgang van vloeistof naar gas treedt er een sterke drukverhoging en/of
volumevergroting op. Vloeibare stikstof neemt bij overgang in gas zevenhonderd keer in volume toe.
Deze drukverhoging kan aanleiding geven tot explosies.
De overgang in de gasfase houdt ook in dat de concentraties van stikstof in de lucht toenemen en de
zuurstofconcentratie, die normaal 21% bedraagt, sterk daalt met verhoogd gevaar voor verstikking
voor de personen die op dat ogenblik de ruimte betreden.
Percentage zuurstof
effecten
Tussen 19% en 14%
Snel moe en hoofdpijn, verminderd beoordelingsvermogen
Tussen 14% en 10%
Onwel worden en snelle pols
Tussen 6% en 8%
Coma, ademhaling stopt
Bij 0% zuurstof
Dood na drie maal inademen
Door de extreem lage temperatuur van vloeibare stikstof kan deze ernstige bevriezingen (vrieswonde)
veroorzaken die vergelijkbaar zijn met derdegraadse brandwonden.
Als vloeibare stikstof in contact komt met voorwerpen die relatief warmer zijn, zal het gaan koken
zoals het geval is bij het manueel vullen van een Dewar-vat. Dit kan opspatten van de vloeistof tot
gevolg hebben. Onbedekte lichaamsdelen komen op deze wijze in contact met de vloeistof waarbij
brandwonden en bevriezingsverschijnselen optreden. Ook op de ogen kan het letsel blijvend zijn.
Preventieve maatregelen:
• Draag bij alle handelingen met vloeibare stikstof een gelaatscherm en niet-absorberende
temperatuursbestendige handschoenen.
• Draag altijd een labojas die volledig gesloten is.
• Draag huidbedekkend schoeisel.
• Vervoer vloeibare stikstof enkel in gesloten vaten.
• Warm met vloeibare stikstof gekoelde cryotubes alleen op in een veiligheidskabinet.
• Bij huidcontact en oogcontact langdurig spoelen met water, en raadpleeg en aanwezige
hulpverlener.
• Opgelopen verwondingen behandelen als brandwonden.
17
5. MOEDERSCHAPSBESCHERMING
Als je zwanger bent of borstvoeding geeft mag je niet zomaar met alles werken. Sommige zaken zijn
zelfs expliciet verboden. VIB heeft een procedure uitgewerkt die terug te vinden is op haar intranet. In
hoofdzaak komt deze procedure op het volgende neer:
• Verwittig de personeelsdienst en als je onderzoeker bent, ook je groepsleider, zodra je weet dat je zwanger
bent. Hoe eerder hoe beter, want juist in de eerste weken van de zwangerschap is er het grootste risico dat
er iets mis gaat.
• Er wordt een consultatie met de arbeidsgeneesheer georganiseerd. Bereid je hierop voor, zodat je goed kunt
aangeven met welke zaken je wel en niet in aanraking komt tijdens je werk.
Tegenaangewezen werkzaamheden:
• Werkzaamheden met ioniserende straling
• Werkzaamheden met pathogenen die schade kunnen berokkenen aan de ongeboren vrucht,
bijvoorbeeld rubella
• Werkzaamheden met voor de ongeboren vrucht schadelijke chemische stoffen zoals chloroform, en alle stoffen
met carcinogene, mutagene en teratogene eigenschappen. En alle stoffen met de volgende H-zinnen:
H300 = dodelijk bij inslikken
H304 = kan dodelijk zijn als de stof bij inslikken in de luchtwegen terechtkomt
H310 = dodelijk bij contact met de huid
H330 = dodelijk bij inademing
H340 = kan genetische schade veroorzaken
H341 = verdacht van het veroorzaken van genetische schade
H350 = kan kanker veroorzaken
H351 = verdacht van het veroorzaken van kanker
H360 = kan de vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden
H361 = kan mogelijks vruchtbaarheid of het ongeboren kind schaden
H361d= verdacht van het toebrengen van schade aan het ongeboren kind
H370 = veroorzaakt schade aan organen
H371 = kan schade veroorzaken aan organen
• Het tillen van zware lasten in de laatste drie maanden van de zwangerschap en de eerste 10 weken na de
geboorte.
• Extreme omgevingstemperaturen (< 6 oC of > 30 oC).
• Samen met de arbeidsgeneesheer wordt bekeken welke werkzaamheden je tijdens je zwangerschap en
het geven van borstvoeding, wel nog en welke je niet meer kan doen.
Ben je werknemer van de universiteit, dan gelden vergelijkbare of soms nog strengere regels, die te raadplegen
zijn via de interne dienst voor preventie en bescherming op het werk van de betreffende universiteit
(zie uitvouwpagina’s).
18
De combinatie van zwangerschap en onderzoek hoeft
niet altijd problematisch te zijn. Het vergt echter wel een
duidelijke aanpassing: je moet alles wat een risico vormt
voor de zwangerschap strikt vermijden. Echter als dit niet
mogelijk is en/of de restrisico’s te groot gevonden worden
en er zijn ook geen alternatieve (administratieve) taken
mogelijk, dan rest er enkel verwijdering van de werkvloer.
19
6. RADIOACTIEVE STOFFEN
Radioactieve stoffen worden in het onderzoek regelmatig gebruikt als een relatief eenvoudig toe te
passen merker voor biologisch materiaal.
In VIB-laboratoria worden de volgende radio-actieve stoffen gebruikt: 3H, 14C, 35S, 32P, 33P, en 125I.
Dit zijn allemaal β-stralers, op 125I na die γ-straling uitzendt.
β-straling
Beta-stralen zijn door de kern snel uitgezonden elektronen waarvan de massa praktisch nul is.
γ-straling
Gamma-stralen ontstaan in de kern door het switchen van de kern van de ene naar de andere energiestatus.
Hieronder vind je de belangrijkste eigenschappen van de gebruikte radio-actieve stoffen.
H
20
C
S
P
35
32
P
33
I
3
14
T1/2
12,3 jaar
5730 jaar
87,4 dagen
14,3 dagen
25,4 dagen
60,0 dagen
β-energy
Emean
(MeV)
0,006
(zwak)
0,049
(zwak)
0,053
0,69
(sterk)
0,085
Auger electrons
0,035
Monitor
Veegmonsters
geteld mbv
vloeistof
scintillatie
β-teller
β-teller
β-teller
β-teller
γ-probe
Kritische
organen
Hele lichaam
Hele lichaam /
vet
Hele lichaam /
testis
Bot
Bot
Schildklier
Maximum bereik
in de lucht
6 mm
24 cm
26 cm
6,1 m
89 cm
> 10 m
benodigde
afscherming
(veiligheidsscherm)
Geen
Plexiglas
scherm
1cm
Plexiglas
scherm
1 cm
Plexiglas
scherm
1 cm
Plexiglas
scherm
1 cm
Lood 0,152 mm
(of speciaal Pb
plexi scherm)
Speciale
aandachtspunten
Direct contact
met de
radioactieve
bron vermijden
is de
belangrijkste
maatregel.
Zeer, zeer
langzame
afbraak
-
Potentieel
grote bron
van externe
bestraling.
Dragen van
dosismeter
vereist
Dragen van
dosismeter
vereist
Jood sublimeert,
werk daarom in
de trekkast.
Na morsen
verwijderen met
Count-off.
Veel joodcomponenten
penetreren door
rubber handschoenen,
draag daarom
twee paar.
Dragen van
dosismeter vereist.
125
Bescherming tegen ioniserende straling
Er bestaan afdoende methoden om stralingsgevaar tot een
minimum te herleiden.
1) Duur van de blootstelling: hoe korter de blootstellingsduur, hoe
kleiner de stralingsdosis.
2) Afstand tot de bron: hoe verder de radioactieve bron verwijderd
is, hoe kleiner de dosis. 2 maal verder verwijderd van de bron =
4 maal minder straling.
3) Afscherming en insluiting: het inkapselen van radioactieve
stoffen gaat de verspreiding tegen. Ook een afscherming zorgt
ervoor dat de straling ons niet kan bereiken.
Alfastralen worden al door een vel papier, bètastralen pas door een
dunne staalplaat of plexiglas (1 cm) tegengehouden.
Gammastralen zijn minder ioniserend dan alfa- of bètastralen, maar
hebben een groot doordringend vermogen. Bescherming tegen die
stralen vraagt een dikkere laag.
4) ALARA-principe: “As Low As Reasonable Achievable”. Gebruik
bijvoorbeeld 33P i.p.v. 32P, of gebruik een andere techniek zoals
fotoluminescentie.
Een open puntbron van 1 milliCurie (37 megaBecquerel) 32P geeft
op een afstand van 30 cm, op de huid een effectieve dosis van
4,4 milliSievert per uur (0.073 mSv per minuut).
Wanneer je tussen dezelfde puntbron en de huid een plexiglas
scherm van 1 cm plaatst zal er geen enkele β-straal de huid meer
bereiken. Wel is er nog een beetje rem-straling (Dit zijn onzichtbare
X-stralen die ontstaan door de botsing van de β-stralen met andere
materie zoals moleculen in de lucht en in het plexi) dat de huid
zal bereiken, maar de energie hiervan is zo laag dat pas bij werken
met grote hoeveelheden radio-actieve stoffen (> 5 milliCurie) extra
bescherming (1 mm loodscherm) geadviseerd wordt.
21
Voor het werken met radioactieve stoffen gelden
de volgende specifieke regels:
1) Je mag pas met radioactieve stoffen werken na de juiste instructies/opleiding te hebben gekregen.
2) Er mag alleen met radioactiviteit gewerkt worden en radio-isotopen mogen alleen aanwezig zijn in de lokalen
die daartoe voorzien zijn en vergund. De deuren van die lokalen zijn steeds gesloten en herkenbaar aan het
stralingsteken op de deur.
3) Draag steeds de daartoe voorziene (gekleurde of gemarkeerde) labojas en sluit deze.
Deze mag het radioactieve lokaal nooit verlaten.
4) Draag steeds je persoonlijke dosimeter, behalve wanneer er alleen met 3H, 14C of 35S wordt gewerkt.
5) Breng geen onnodige voorwerpen binnen. Eten, drinken, roken en gebruik van cosmetica zijn verboden in de
lokalen, alsook bewaren van voedingsmiddelen.
6) Draag geen juwelen aan je hand en draag geen horloge.
7) Draag steeds handschoenen.
8) Met de mond pipetteren is ten strengste verboden.
9) Werk achter het veiligheidsscherm (plexiglas), of een loodscherm in het geval van 125I.
Gebruik Count-Off in geval van morsen van 125I.
10) Accidentele radioactieve contaminaties worden zo snel en volledig mogelijk verwijderd. Een controle nadien wordt
uitgevoerd om te verifiëren dat alles verwijderd is. Alle incidenten worden gemeld aan de lokaalverantwoordelijke.
11) Gebruik absorberend papier achter het veiligheidsscherm.
12) Alle radioactieve afval wordt verzameld in de hiertoe bestemde afvalcontainers.
13) De handen worden gewassen na het experiment en alvorens het lokaal te verlaten. Gebruik hiervoor vloeibare
zeep i.p.v. zeepstukken om contaminaties te vermijden.
14) Controleer de werkplek, je handen, labojas en schoenzolen voor je het lokaal verlaat. Enkel wanneer er in het
lokaal alleen met 3H wordt gewerkt is deze controle niet nodig. Bij regelmatig gebruik van 3H, 14C of 35S moet er
voor controle op besmettingen wekelijks een aantal veegmonsters worden genomen op een aantal relevante
plaatsen.
15) Vul het logboek in.
Dosimeters en gezondheidstoezicht
Dosimeters worden elke maand via een verantwoordelijke in het departement omgewisseld (zie verantwoordelijke
op de uitvouwpagina’s van deze brochure). Ze worden uitgelezen en de resultaten medegedeeld aan de dienst voor
Fysische Controle van de universiteit. Dit geldt zowel voor medewerkers op de VIB payrol als op de universitaire payrol
en dit is geregeld via de raamovereenkomst tussen VIB en de universiteit. Indien de dosis meetbaar de natuurlijke
dosis overtreft wordt de betrokkene door Fysische Controle gecontacteerd om na te gaan wat de oorzaak van de
dosis geweest kan zijn en hoe dit in de toekomst vermeden kan worden. Bij bestralingen waarbij de limietdosis van
20 mSv1 per 12 opeenvolgende maanden overschreden wordt, zal de preventieadviseur / arbeidsgeneesheer de
nodige maatregelen nemen zoals een extra medisch onderzoek of een tijdelijke verwijdering uit het stralingsrisico.
De aanvraag of opzegging van een dosimeter gebeurt via de verantwoordelijke in het departement. Let op: een
persoonlijke dosimeter is alleen zinvol bij werk met 32P, 33P en 125I.
Alle werknemers blootgesteld aan ioniserende stralen, worden jaarlijks opgeroepen voor een speciale arbeidsgeneeskundige controle bij de arbeidsgeneeskundige dienst.
OPGELET: zwangere vrouwen mogen niet blootgesteld worden aan ioniserende straling en mogen daarom niet met
radioactieve stoffen werken. Zwangeren en vrouwen die borstvoeding geven mogen daarnaast niet blootgesteld
worden aan het risico op besmetting met open radioactieve bronnen. Ze mogen daarom geen enkel lokaal betreden
waar een open radioactieve bron aanwezig kan zijn.
22
Alles om ons heen is in zekere mate radioactief. Radioactiviteit is een volkomen natuurlijk verschijnsel. De natuurlijke stralingen
zijn ondermeer afkomstig uit het heelal (de kosmische straling) en uit natuurlijke radioactieve componenten in de bodem.
Daarnaast is er blootstelling aan artificiële stralingsbronnen zoals bouwmaterialen, branddetectoren, medische toepassingen
enz. Gemiddeld wordt de bevolking in Vlaanderen blootgesteld aan ongeveer 2.6 mSv/jaar door deze ioniserende stralen.
Radioactieve stoffen vervallen: ze vormen spontaan om naar een andere stof onder uitzending van radioactiviteit. De snelheid
waarmee ze dit doen wordt aangeduid met de halfwaardetijd (T1/2). Hoe lager de halfwaardetijd, hoe sneller ze vervallen.
Radioactieve stoffen zenden ioniserende straling uit en die heeft het vermogen om materie te ioniseren. De straling slaat
elektronen los uit de aanwezige atomen waardoor hun structuur gewijzigd wordt. In levend weefsel wordt de schade aangebracht
aan het erfelijk materiaal, met zowel somatische als genetische schade tot gevolg.
Somatische schade kan ziektebeelden veroorzaken die gaan van oppervlakkige huidbeschadiging (roodhuid, verbranding) tot
coagulatie van eiwitten, wijzigingen in de bloed- en beenmergsamenstelling, ooglensvertroebeling, haaruitval, ontreddering van
het metabolisme en vernietiging van inwendige organen. Deterministische effecten (celdood) treden alleen op boven dosissen
van ongeveer 0,5 Sv (=500 mSv). Deze dosissen worden alleen gehaald bij kernexplosies (Hiroshima), nucleaire ongevallen
(Tsjernobyl), of doelbewuste radiotherapie. De toegelaten stralingsdosis voor beroepshalve blootgesteld personeel is 20 mSv per
jaar. Bij dergelijke kleine dosissen kunnen enkel stochastische effecten optreden, zoals een verhoging van het risico op kanker.
Schade door straling kan optreden als gevolg van een uitwendige (bv. apparaten of een andere stralingsbron) of van een
inwendige bestraling (opgetreden door opname via ademhaling, door orale inname of door de huid).
Er wordt onderscheid gemaakt tussen deeltjesstraling en elektromagnetische straling.
De deeltjesstralingen zijn de volgende:
•protonen-straling;
•neutronen-straling;
•α-straling;
•β-straling.
De elektromagnetische stralingen zijn immateriële stralingen die noch massa, noch lading bezitten en zijn de volgende :
•γ-straling;
• X-straling (of Röntgenstraling).
1
De term mSv staat voor milliSievert en is een uitdrukking voor de effectieve (of equivalente) dosis ionisatie die een persoon opgelopen heeft. De effectieve
dosis is het product van de geabsorbeerde dosis (in Gray) en de stralingsweegfactor. De stralingsweegfactor geeft de biologische werking van verschillende
soorten ioniserende stralingen aan. Voor β-straling en γ-straling is deze weegfactor 1. Je kunt de activiteit van een stralingsbron (in Becquerel = 1 desintegratie
per seconde) niet zomaar omrekenen naar de effectieve dosis (in Sv of mSv) die een persoon oploopt. Dit is situatie-afhankelijk en hangt af van het soort radioisotoop (en zijn energie), de afstand, en eventuele barrières die aanwezig zijn.
23
24
7. AFVALSTOFFEN
Waar gewerkt wordt, wordt afval geproduceerd. In laboratoria vaak ook gevaarlijk afval. Er zijn in de
laboratoria verschillende afvalstromen die elk op eigen wijze afgevoerd en verwerkt worden.
Het is belangrijk goed op de hoogte te zijn van de verschillende afvalstromen en de regels die er voor gelden.
Informeer ernaar en handel ernaar in de praktijk. Elke afvalstroom heeft zijn eigen type recipiënt, en elke afvalstroom
dient duidelijk gelabeld te zijn. De coördinaten van de afvalcontactpersoon binnen je departement vind je op de
eindpagina’s.
De volgende gevaarlijke afvalstromen komen in onze laboratoria veelvuldig voor:
• Chemisch gecontamineerd, vast afval
• Vloeistoffen die GGO’s en/of pathogenen (kunnen) bevatten
• Risicohoudend medisch afval
• Radioactief afval
• Verschillende stromen van chemische vloeistoffen, zoals:
> Gehalogeneerde koolwaterstoffen
> Niet-gehalogeneerde koolwaterstoffen
> DNA stains
> ...
Daarnaast zijn er natuurlijk nog vele ongevaarlijke afvalstromen, zoals bedrijfsrestafval, papier & karton,
isomo, cartridges...
Voor naalden en scalpels bestaan er speciale kleine containers. Hierin kun je de naalden van de spuiten
deponeren zonder dat je de naald hoeft vast te nemen. Er zit hiervoor een speciaal klemmetje in het deksel
van de container.
LET OP!: NOOIT EEN NAALD HERKAPPEN.
Want juist bij het herkappen van een naald is het risico op
een prikongeval het grootst.
Hanteer met betrekking tot afval de volgende regels:
• Reduceer de productie van afval.
• Scheid het afval zoveel als mogelijk is.
• Verzamel het afval in het juiste, correct gelabelde
afvalrecipiënt.
• Vul het afvalrecipiënt nooit tot aan de rand.
• Waarschuw een verantwoordelijke als een recipiënt vol
is, of voer het volgens de in het departement geldende
regels af naar een tijdelijke opslag.
25
8. PERSOONLIJKE BESCHERMINGSMIDDELEN
Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBMs) zijn er voor je eigen veiligheid. Maak er gebruik van!
Als je een PBM nodig hebt en het ontbreekt, vraag er dan naar bij je leidinggevende of de persoon
die de voorraad beheert.
26
De laboratoriumjas
Het dragen van een laboratoriumjas is basisverplichting nr.1 als je in een laboratorium werkt.
Sluit de labojas, en stroop nooit de mouwen op, anders biedt hij niet zijn volle bescherming.
WIE IN HET LABORATORIUM GEEN GESLOTEN LABORATORIUMJAS DRAAGT
BEGAAT EEN HOOFDZONDE!
Wegwerp-veiligheidshandschoenen
Je kunt wegwerp-veiligheidshandschoenen om twee redenen dragen: om jezelf te beschermen
of om je experiment te beschermen. Draag geen handschoenen als het niet nodig is, en betast
zeker geen toetsenborden, deurknoppen en andere zaken met je (vuile) handschoenen. Andere
mensen pakken deze zaken immers na jou met hun blote handen vast. Als je dan toch jezelf wilt
beschermen op het moment dat je met een rekje van lokaal A naar lokaal B gaat, doe dan slechts
één handschoen aan waarmee je het rekje vasthoudt. Open de deuren met je blote, schone hand.
Je moet handschoenen dragen om jezelf te beschermen wanneer je met zaken werkt die via contact
met de huid een gevaar kunnen inhouden. Dit geldt bijvoorbeeld voor humaan infectieuze agentia,
radio-actieve stoffen en bepaalde chemische stoffen. Ververs de handschoenen regelmatig. En draag
in dit geval ook de juiste handschoenen: geen ‘medical gloves’, maar echte PBM handschoenen
categorie III, herkenbaar aan het CE-kenmerk met daaronder een viercijfercode. Zie ook de VIBregels op het VIB-intranet.
Draag geen veiligheidshandschoenen buiten het laboratorium.
Een veiligheidsbril
Je hoeft niet altijd een veiligheidsbril te dragen, maar wél als je met stoffen of agentia werkt die
voor of via de ogen een gevaar kunnen betekenen. En dat is vaker dan je denkt. Denk bijvoorbeeld
aan methyleenblauw of fenol.
Mond- en gelaatsmaskers en het gebruik van de trekkast
Een mondmasker (fijnstofmasker) is aangewezen wanneer er een risico bestaat op het inademen
van gevaarlijke partikels of gevaarlijke agentia die zich gemakkelijk via de lucht kunnen verspreiden,
en je de werkzaamheden met deze partikels of agentia niet in een trekkast of microbiologische
veiligheidskast van klasse II kan uitvoeren.
Je moet een gelaatsmasker dragen wanneer je met stoffen of agentia werkt die de huid kunnen
beschadigen of via de slijmvliezen een gevaar kunnen betekenen en waarbij de kans op spatten
reëel aanwezig is. Dit geldt bijvoorbeeld voor het manipuleren van vloeibare stikstof.
Wanneer er een risico bestaat op het inademen van vluchtige gevaarlijke stoffen, dienen deze
werkzaamheden in een trekkast uitgevoerd te worden. Verzeker je ervan dat de trekkast werkt en
sluit het venster van de trekkast zo ver mogelijk. Je hoeft dan geen veiligheidsbril te dragen.
Afhankelijk van het departement kunnen bijkomende PBM’s ter beschikking gesteld worden. Deze
zijn meestal labowerk specifiek. Volg hiervoor de interne regels op. Bij vragen neem je contact op
met je verantwoordelijke of met de preventiedienst (zie eindpagina’s).
27
9. INCIDENTEN, ONGEVALLEN, NOODSITUATIES
Een incident of ongeval kan altijd eens gebeuren. De beste manier om dit te voorkomen is door je
werk goed te plannen, en door rustig, ordelijk en netjes te werk te gaan. Als er dan toch iets mis gaat,
raak nooit in paniek. Blijf kalm, verhelp stap voor stap het incident en schakel waar nodig je collega’s
in. Het is van belang dat iedereen kennis heeft van het evacuatieplan en de evacuatieprocedures.
Incident met een gevaarlijke stof : besmetting of opname
• Bij een spat of morsen op de huid: overvloedig afspoelen met water, of als de stof niet oplost in water met een
geschikt, onschadelijk oplosmiddel.
• Bij een spat in het oog: overvloedig spoelen m.b.v. een oogspoelfles of oogdouche.
• Bij opname via aërosol, ingestie of wondcontact zoekt u onmiddellijk medische bijstand.
• Raadpleeg zelf of laat een collega meteen de (M)SDS raadplegen en pas de voorgeschreven maatregelen toe.
• Raadpleeg indien nodig de preventieadviseur en/of arbeidsgeneesheer (zie coördinaten op de laatste pagina’s),
alsook de aanwezige hulpverlener.
• Meld het incident aan het secretariaat van je departement. Indien nodig zullen zij via de personeelsdienst de
arbeidsongevallenverzekering inschakelen.
Bij een ongeval met letsel
• Bij ernstige verwondingen zo vlug mogelijk medische hulp inroepen (van o.a. de aanwezige hulpverlener)
volgens de richtlijnen en noodnummers die gelden binnen de instelling. In afwachting van de komst van
een dokter moeten EERSTE ZORGEN toegediend worden. Verwittig hiervoor een hulpverlener binnen je
departement.
• In afwachting van de komst van de hulpdiensten past men, ook als niet hulpverlener, de volgende regels toe:
> Niets ondernemen dat het slachtoffer in gevaar kan brengen. Een ondoordachte handeling kan catastrofale gevolgen hebben;
> Het slachtoffer niet verplaatsen, tenzij er gevaar dreigt (brand, ontploffing, instorting, vergiftiging, ...);
> Voorkom dat er een tweede ongeval gebeurt;
> Houd de toegangswegen vrij voor de hulpdiensten;
> Stel de gekwetste gerust. Ga niet weg van iemand in nood, maar zorg dat je zelf niet in gevaar komt.
•
28
Bij prik-, snij- of bijtongevallen:
> Laat een hulpverlener verwittigen;
> Laat de wonde bloeden (om vervuilingen of contaminaties weg te spoelen);
> Maak de wonde zorgvuldig schoon;
> Ontsmet de wonde;
> Pas indien nodig verbanden toe;
> Meld het ongeval aan het secretariaat van je departement. Indien nodig zullen zij via de personeelsdienst de arbeidsongevallenverzekering inschakelen.
> Afhankelijk van het ongeval en de vraag of er blootstelling is geweest aan schadelijke stoffen of biologische agentia, dient in overleg met de preventieadviseur en/of arbeidsgeneesheer (je vindt de coördinaten op de laatste pagina’s van deze brochure) bekeken te worden of aanvullende stappen nodig zijn.
Bij een mors incident met een humaan pathogeen in een L2 laboratorium:
bijvoorbeeld een buis die op de grond klettert
• Bescherm eerst jezelf en je collega’s door onmiddelijk het laboratorium te verlaten. Er hangt immers een wolk
met aërosolen boven de spill.
• Controleer jezelf en stop eventuele besmette kleren in een afvalvat.
• Hang op de toegang tot het lokaal een duidelijk bord: “Verboden toegang, besmettingsgevaar” en verwittig de
(bio)veiligheidsverantwoordelijke.
• Verzamel alle spullen die je nodig hebt om de spill op te ruimen:
> Een RMA-vat
> Een groot pincet of knijptang
> Absorberende papieren handdoeken
> Een wegwerp-laboratoriumjas met manchetten die nauw om de polsen sluiten
> Wegwerp-veiligheidshandschoenen (PBM klasse III)
> Een FFP3 mondmasker
> Wegwerp-overschoenen
> Een knijpfles met het juiste ontsmettingsmiddel in relatief hoge concentratie
> Een veiligheidsbril
• Wacht tot minimaal 30 minuten na het incident voordat je terug binnen gaat om de spill op te ruimen.
Aërosolen zullen dan verdwenen zijn.
• Doe de beschermende kledij en PBM’s aan en ga met de spill kit terug naar binnen. Doe twee paar
handschoenen aan.
• Benader de spill van één kant en dek de spill in zijn geheel af met papieren handdoeken zodat deze de spill
opzuigen. Leg de buis die op de grond gevallen is voorzichtig op de papieren handdoek of doe hem, als dit
zonder gevaar op lekken kan, met behulp van de tang in het RMA vat. Pak niets aan met je handen.
• Spuit voorzichtig ontsmettingsmiddel op de papieren handdoeken. Werk van buiten naar binnen. Laat het
ontsmettingsmiddel 10 minuten zijn werk doen.
• Veeg het papier met behulp van de tang bij elkaar (niet alles tegelijk) en doe dit in het RMA vat.
• Herhaal het geheel: afdekken met absorberende papier, opbrengen van ontsmettingsmiddel, wachten en
vervolgens het papier bijeenvegen en in het RMA vat doen.
• Ontsmet het oppervlak vervolgens nog enkele keren heel goed met papier dat bevochtigd is met
ontsmettingsmiddel. Controleer heel goed dat je geen druppels of spatten overslaat. Je moet eindigen met een
droog, zeer goed ontsmet oppervlak.
• Doe de bovenste handschoenen en uit en doe ze in het RMA vat en doe het deksel erop.
Sluit de deksel nog niet.
• Neem de spullen mee naar het sas. Verwijder de overschoenen, doe labojas en handschoenen uit en doe dit in
het RMA vat. Sluit het RMA vat. Was je handen.
29
Bij brand
• Meld de brand onmiddellijk aan de receptie en/of aan de
brandbestrijdingsdienst (voorheen E.I.P. genaamd).
Meld duidelijk WAT, WAAR, en de ERNST van de brand.
• De brandbestrijdingsdienst komt ter plaatse en probeert indien mogelijk
de brand zelf te blussen.
• Indien dit niet mogelijk blijkt, worden de hulpdiensten gebeld.
• Volg bij het evacuatiesignaal de richtlijnen van de evacuatieleiders
op en verlaat rustig het gebouw.
• Sluit ramen en deuren.
• Neem de kortste en veiligste route.
• Gebruik NOOIT de lift.
• Wat je ook vergeten bent, ga nooit terug naar binnen.
• Verzamel bij het verzamelpunt aangeduid met:
•
•
•
Is je vluchtweg versperd, probeer je
aanwezigheid dan te melden aan
de buitenwereld ( telefoon, wuiven
aan het raam).
Meld u bij uw leidinggevende.
De brandbestrijdingsdienst-verantwoordelijken controleren
of er nog mensen in het gebouw zijn.
De coördinaten van de brandbestrijdingsdienst en de noodprocedure
kunnen teruggevonden worden op de pagina’s achterin deze brochure.
30
10. MACHINES, APPARATEN EN GEREEDSCHAP
Laboratoria staan vol toestellen. Hiermee gebeuren relatief weinig ongevallen, maar als ze gebeuren
kunnen ze wel ernstig zijn. Denk maar aan gebroken vingers door een nog draaiende centrifuge.
Gebruik machines, apparaten en gereedschap alleen waarvoor ze gemaakt zijn, met het gepaste
materiaal. Het is aangewezen om de belangrijkste instructie dichtbij of aan de machine te hebben op
de zogenaamde veiligheidsinstructiekaarten.
Hou je bij het werken aan of in de nabijheid van machines en apparaten aan de volgende algemene instructies.
• Het is verboden toestellen te laten werken zonder afscherming of zonder dat de noodzakelijke veiligheden zijn
ingeschakeld. Het overbruggen van veiligheidsschakelaars is ten stelligste verboden.
• Defecte toestellen of toestellen in onderhoud moeten voorzien worden van een waarschuwingsbordje:
“verboden in te schakelen”. Herstellingen en onderhoud mogen enkel door bevoegd personeel worden
uitgevoerd.
• De doorgangen rond toestellen moeten minimaal 80 cm breed zijn en steeds vrijgehouden worden.
• Ook voor elektronische apparatuur gelden dezelfde regels. Daarnaast dient erop gelet te worden dat de onder
spanning staande delen voldoende afgeschermd zijn.
31
Waarschuwingstekens, verbods-, gebodsborden en vluchtwegaanduidingen
Niet alleen op recipiënten met chemicaliën kun je gevaarsymbolen aantreffen. Overal waar een veiligheidswaarschuwing of –gebod op zijn plaats is, zal dit worden aangeduid met een bepaald pictogram. Om je wegwijs
te maken in de betekenis van die pictogrammen volgt hieronder een overzicht van de meest belangrijke:
WAARSCHUWINGSBORDEN
Radioactieve
stoffen
Biologische
agentia
Brandgevaarlijke
stoffen
Schadelijke of
irriterende stoffen
Bijtende (corrosieve)
stoffen
Giftige
stoffen
Gevaarlijke
spanning
Laserstraal
Opgelet : gevaar
Koud
oppervlak
Warm
oppervlak
Niet ioniserende
straling
Belangrijk
magnetisch veld
Oxyderende
stoffen
Opgelet :
slipgevaar
Verstikkingsgevaar
Branddrukknop
Branddeken
AANDUIDINGEN VAN DE BRANDBESTRIJDINGSMIDDELEN
Brandblusser
32
Brandslang
(haspel)
VERBODSBORDEN
Verboden toegang
voor onbevoegden
Verboden
te roken
Geen
drinkwater
Verboden GSM
te gebruiken
Dragen van veiligheidsbril
verplicht
Dragen van gelaatsbescherming verplicht
Ketting aan gasfles
voorzien verplicht
Handen wassen
verplicht
Dragen van lichte
ademhalingbescherming verplicht
Dragen van
veiligheidhandschoenen
verplicht
Dragen van
schoenbeschermers
verplicht
Dragen van
beschermingspak
verplicht
GEBODSBORDEN
REDDINGS- EN AANWIJZINGSBORDEN
Plaats van
de uitgang
Richting van
de uitgang
Plaats van de nooduitgang
EHBO-post
Nooddouche
(Nood)uitgang die niet aan
de vereisten voldoet (bv deur
draait naar binnen open)
Richting van de nooduitgang
Oogdouche
Verzamelplaats
bij evacuatie
33
SAFETY@WORK
Download