Roel Nieuwenkamp, De prijs van het politieke primaat; wederzijds vertrouwen en loyaliteit in de verhouding tussen bewindspersonen en ambtelijke top, proefschrift, Eburon, Delft 2001. Door middel van interviews met (voormalig) bewindspersonen en topambtenaren heeft Nieuwenkamp onderzocht in hoeverre bewindspersonen en topambtenaren menen dat sprake is van een succesvolle samenwerking. Een samenwerking tussen bewindspersonen en topambtenaren is succesvol als zij bijdraagt aan het leveren van kwalitatief goede en uitvoerbare producten, om maatschappelijke effecten te bereiken. Er is een aantal factoren dat de mate van succes van de samenwerking bepaalt. Cruciaal zijn wederzijds vertrouwen en wederzijdse loyaliteit. Dit wordt in hoge mate bepaald door de persoonsfactoren: competenties (vaardigheden en expertise), persoonlijke chemie (klikt het?) en verenigbaarheid van rollen en rolopvattingen (zitten bewindspersonen en topambtenaren op elkaars stoel?). Wederzijds respect, de bestuursstijl van de bewindspersoon (top-down sturen of veel delegeren) en de persoonlijke affiniteiten van betrokkenen zijn ook van belang. Naast persoonsfactoren zijn cultuur en in mindere mate organisatiestructuur van invloed op het succes van de samenwerking. De relatie tussen bewindspersonen en topambtenaren bestaat in een omgeving waarin democratische eisen worden gesteld, zoals de normen van het politieke primaat, de ministeriële verantwoordelijkheid en de discontinuïteit die de politiek met zich meebrengt; daarnaast moet de publieke sector rekening houden met de eisen van de rechtsstaat: rechtmatigheid, rechtsgelijkheid en rechtszekerheid. De omgevingsfactoren hebben vooral invloed op de samenwerking via persoonsfactoren, cultuur en structuur. Het constitutioneel kader heeft via internalisering van normen en waarden en socialisering vooral een effect op de cultuurfactoren en persoonsgebonden factoren. Tevens is de politieke cultuur relevant. De cultuur van het politieke primaat heeft een negatief effect op de samenwerking. De partijcultuur speelt ook een verrassende rol: ondervraagden nemen een duidelijk verschil waar tussen de PvdA- en de VVD-cultuur. Verrassend is het bestaan van een indekcultuur. Ambtenaren houden dossiers en dagboeken bij, sturen bewust schriftelijke waarschuwingen aan de bewindspersoon en nemen ‘getuigen’ mee naar de minister. Deze indekcultuur is volgens betrokkenen te wijten aan het verwijtbaarheidsdenken, de zondebokcultuur en parlementaire enquêtes. Verrassend is dat de partijpolitieke kleur van topambtenaren volgens de ondervraagden niet of nauwelijks een rol speelt. Een andere opvallende constatering is dat prestatiecontracten niet als oplossing voor knelpunten worden gezien. Opvallend was ook de afwezigheid van de wens de constitutionele structuur (de staatsrechtelijke normen) te veranderen. De oplossing van knelpunten in de samenwerking lag volgens de ondervraagden meer in de verandering van de constitutionele cultuur binnen de staatsrechtelijke structuur en de interpretatie van de regels (hoe gaat men om met de vertrouwensregel?). Hieronder vallen onder meer het veranderen van het verwijtbaarheidsdenken (zoeken van schuldige bewindspersonen) en de zondebokcultuur (het ‘straffen’ van topambtenaren bij gebrek aan schuldige bewindspersonen). De prijs van het politieke primaat Veel ondervraagde bewindspersonen en topambtenaren signaleren een verslechtering van de politiek-ambtelijke verhoudingen. De meesten zien een breukpunt bij de komst van het eerste paarse kabinet. Verklaringen hiervoor zijn het denken in termen van politieke primaten en een top-down bestuursstijl die hierbij past. Ook de sorrycultuur waarin ministers bleven en ambtenaren vertrokken, enquêtes en verwijtbaarheidsdenken hebben een rol gespeeld. Dit leidde tot het zoeken van ambtelijke zondebokken. Deze factoren beïnvloedden via de succesfactoren wederzijds vertrouwen en wederzijdse loyaliteit de samenwerking op een negatieve manier. Niet alleen de politiek-ambtelijke verhoudingen zijn verslechterd. Ook het imago van en het vertrouwen in de overheid hebben volgens veel ondervraagden schade opgelopen. Met name het imago van de ambtelijke top is beschadigd. Aangetast wederzijds vertrouwen en loyaliteit Een verwijtbaarheidscultuur die wordt gevoed door media en Tweede Kamer heeft een negatieve invloed gehad op de samenwerking tussen bewindspersonen en topambtenaren. Volgens veel geïnterviewden leidt het stellen van de schuldvraag bij de toepassing van de vertrouwensregel, tot spanningen in de politiek-ambtelijke verhoudingen. De sterkere samenhang tussen coalitiepartijen en regering, waarbij bewindspersonen blijven zitten na geconstateerde fouten, versterkt deze spanningen. Als bewindspersonen een beroep doen op onwetendheid en onschuld (sorrycultuur) is de ambtelijke top impliciet of expliciet verdacht. Bewindspersonen die niet volledig achter het ambtelijk apparaat staan zetten het systeem van politiek-ambtelijke betrekkingen onder druk. De praktijk van parlementaire enquêtes waarin topambtenaren en bewindspersonen openlijk twisten over de waarheid (en de schuld) leidt ertoe dat topambtenaren er minder op vertrouwen dat zij niet als zondebok worden aangewezen in plaats van de bewindspersoon. Dit kan leiden tot een indekcultuur en risicomijdend gedrag van topambtenaren. De geconstateerde indekcultuur is een indicatie voor het gebrek aan vertrouwen dat topambtenaren hebben in de politici in het algemeen en in hun eigen bewindspersoon. Veel (voormalig) bewindspersonen en topambtenaren (ook van de PvdA) verwijten minister-president Kok zich onzorgvuldig te hebben gedragen tegenover het ambtelijk apparaat. Met name de nasleep van de Bijlmerenquête en het optreden tijdens de Sorgdrager/Docters van Leeuwen affaire hebben kwaad bloed gezet. Zeer veel topambtenaren en bewindspersonen geven de partijcultuur aan als een belangrijke factor die het politiek-ambtelijk klimaat heeft verslechterd. De geïnterviewden vinden met name PvdA bewindspersonen wantrouwend tegenover het apparaat. Dit is volgens enkelen opmerkelijk als men beseft dat de ambtelijke top en het apparaat in brede zin buitenproportioneel veel PvdA leden bevat. De VVD bewindspersonen staan aan het andere uiterste: zij hebben relatief veel vertrouwen in hun topambtenaren, hetgeen dikwijls resulteert in een succesvolle samenwerking. Eén van de oorzaken die worden gegeven voor dit verschil in partijcultuur is de ideologische achtergrond van maakbaarheid van de samenleving versus de liberale benadering. Enkelen wijzen erop dat het ‘laisser faire’ gedachtengoed van de VVD kan leiden tot gebrek aan inhoudelijke ambitie. Benadrukt wordt dat met het verschil in partijcultuur geen oordeel wordt gegeven over welke benadering het beste is voor de maatschappij. Uitingen van een wantrouwender cultuur zijn de roep om herstel van het politieke primaat, het aanschroeven van de terughoudendheid in de omgang van ambtenaren met Kamerleden, negatieve politieke uitlatingen over topambtenaren en het inschakelen van politieke adviseurs. De oriëntatie van de ministeriële verantwoordelijkheid verschuift De toenemende detail- en incidentenbemoeienis en de nadruk die verschuift van beleid naar uitvoering, betekenen volgens veel betrokkenen dat politici en topambtenaren steeds meer op hetzelfde terrein actief zijn. Politici hebben hun terrein van ideologische beleidsvraagstukken verlaten. Veel ‘grote’ politieke problemen zijn immers dikwijls al opgelost of in het regeerakkoord afgetimmerd. Dergelijke problemen wordn dikwijls elders in de maatschappij of of een ander overheidsniveau opgelost, bijvoorbeeld in de Europese Unie. Politici en media richten zich nu meer en meer op het terrein dat topambtenaren in het verleden bestreken: de uitvoering van beleid. Omdat het steeds ‘drukker’ wordt op dit terrein neemt de kans op rolconflicten toe. Ministers treden op als ‘super DG’ of ‘super projectleider’; topambtenaren treden op in de media. De samenwerking tussen bewindspersonen en topambtenaren komt daardoor onder druk te staan. Door een toenemende focus op details en incidenten door Tweede Kamer en media komen meer ambtelijke fouten aan het licht die de minister niet kent. Een politieke cultuur waarin bij elke fout van de bewindspersoon of foutieve informatie aan de Kamer geroepen wordt om het aftreden van de minister kan leiden tot veranderingen in de relatie tussen bewindspersonen en topambtenaren. Een lage tolerantiegrens voor fouten kan leiden tot risicomijdend gedrag. Ook kan het het vertrouwen beschadigen dat een minister heeft in zijn ambtenaren. Het risico groeit dat de bewindspersoon de verantwoordelijkheid (in termen van verwijtbaarheid en de gevolgen daarvan, zoals ontslag) naar de ambtelijke top schuiven. De verschuivende nadruk van de ministeriële verantwoordelijkheid op uitvoering versterkt dit proces en legt de inherente spanningen van het systeem bloot. Het maakt duidelijk dat een zondebok nodig is die soms moet vertrekken vanwege fouten waar hij geen schuld aan heeft. Deze onrechtvaardigheid wordt geaccepteerd, omdat het een prikkel verschaft (de ‘zweepslag’) voor het ambtelijk apparaat om fouten te voorkomen. Dit speelt een rol bij de roep om ambtelijke verantwoordelijkheid in de Tweede Kamer. De meeste deelnemers aan het casusonderzoek menen dat het morrelen aan het systeem niet zinvol is. Een toekomstige ontwikkeling heeft te maken met de toenemende interdepartementale mobiliteit. Hierdoor zal de inhoudelijke expertise en collectief geheugen wegzakken in de organisatie, hetgeen consequenties heeft voor de communicatiestromen in de departementen. De topambtenaren worden in toenemende mate procesmanagers die de expertise van de specialisten naar de bewindspersoon en de Tweede Kamer begeleiden. Bewindspersonen zullen meer contact moeten hebben met lagere specialistische ambtenaren. Dit stelt hoge eisen aan de terugkoppeling naar de ambtelijke top. Aanbevelingen De auteur formuleert op basis van zijn bevindingen een groot aantal aanbevelingen ter verbetering van de politiek-ambtelijke samenwerking, waaronder onder meer de volgende. Het systeem van ministeriële verantwoordelijkheid moet niet worden aangetast. Het maken van een onderscheid tussen ministeriële verantwoordelijkheid voor de uitvoering versus beleid, structurele en incidentele fouten en het introduceren van foutenmarges en verwijtbaarheidsregel is vrijwel onmogelijk omdat definities en afbakeningen niet te maken zijn. De minister is overal verantwoordelijk voor. De Kamer zal zulke criteria wel hanteren bij het beoordelen van de sanctie bij de ministeriële verantwoordelijkheid: de vertrouwensregel. Zodra dergelijke regels worden opgesteld of gewoonterecht ontstaat gaan er verkeerde prikkels van uit. Zo kan het verwijtbaarheidscriterium leiden tot veranderingen in de informatievoorziening: topambtenaren kunnen meer informatie verstrekken om zich in te dekken of minder informatie om de minister uit de wind te houden. Het introduceren van ambtelijke verantwoordelijkheid in de Tweede Kamer lost knelpunten in de politiek-ambtelijke verhoudingen niet op, maar introduceert nieuwe problemen. Te denken valt aan topambtenaren die andere informatie verstrekken aan de Tweede Kamer dan de minister heeft gedaan. Ministers moeten intern hun ambtenaren hard kunnen aanspreken op hun prestaties, bijvoorbeeld door het strakker hanteren van de mogelijkheden in het rijksambtenarenreglement (ARAR). Dit moet niet leiden tot ambtelijke zondebokken die de aandacht van de ministeriële verantwoordelijkheid afleiden. De ambtelijke dienst moet een cultuur nastreven waarin ambtenaren en ambtelijke diensten elkaar op hun prestaties aanspreken. Interne prestatieafspraken en kwaliteitshandvesten kunnen bij het stimuleren van die cultuur behulpzaam zijn. De secretarissen-generaal van de departementen zijn de aangewezen functionarissen om dergelijke initiatieven te nemen. Ook moet de ambtelijke dienst een alert zelfreinigend vermogen ontwikkelen dat vooral prikkelt tot een goede uitvoering van beleid en goede informatievoorziening. De secretarissen-generaal van de departementen dienen een systeem van politieke risico-analyse in te richten, gericht op de politieke risico’s in de beleidsuitvoering. Onder auspiciën van het college van secretarissen-generaal moet een onafhankelijke commissie de analyse beoordelen. Deze scan op zwakke plekken in de rijksdienst kan aanleiding zijn voor onafhankelijke doorlichtingen, gericht op een nadere analyse van risico’s en verbetering van de uitvoering. De analyse van de politieke risico’s kan voor de ambtenaren houvast bieden bij de selectie van informatie die ze naar bewindspersonen en Staten-Generaal moeten sturen. De visitaties van zbo’s, grote projecten in de rijksoverheid en hoger onderwijs kunnen hiervoor model staan. Ook ‘risk control selfassessments’ die bedrijven toepassen kunnen behulpzaam zijn. Bewindspersonen moeten eerder aftreden en zich niet verweren met een beroep op het gebrek aan verwijtbaarheid. Ze moeten beseffen dat de ministeriële verantwoordelijkheid een risico-aansprakelijkheid is (in plaats van schuldaansprakelijkheid). Een bewindspersoon moet de Kamer inlichten, debatteren en soms aftreden vanwege fouten waar hij geen greep op heeft kunnen hebben. Deze symboolfunctie heeft te maken met de algemene maatschappelijke opvattingen over politiek en ambtenaren. Met het accepteren van het ‘zondebokkarakter’ neemt het systeem een onrechtvaardig element op de koop toe. Deze prijs wordt betaald omdat het zoeken van de werkelijke schuldige vaak niet kan: het gaat vaak om systeemfouten of veel gedeeltelijk betrokkenen. Het is belangrijk dat het opstappen van bewindspersonen niet alleen symbolisch is. Er moet ook een prikkel van uit gaan om fouten te voorkomen en te leren. Bovendien houdt ministeriële verantwoordelijkheid geen ambtelijke onschendbaarheid in. Hiervoor is een cultuurverandering nodig op de departementen. Ook politieke partijen en leden van de Tweede Kamer moeten de afweging maken tussen enerzijds de stabiliteit van de coalitie op korte termijn en anderzijds het maatschappelijk vertrouwen in politici en ambtenaren op langere termijn en de zweepslag van de ambtelijke dienst. Kamerleden moeten meer terughoudend zijn met het stellen van gedetailleerde Kamervragen aan de minister om de detailbemoeienis die is ontstaan terug te dringen. Technische briefings door ambtenaren kunnen nuttig zijn. Expliciete aandacht is nodig voor de norm van ministeriële loyaliteit aan (top)ambtenaren. Ministers moeten negatieve uitspraken over ambtenaren in Kamer, media en andere gremia vermijden. Voor de rijksdienst is van belang dat de minister van BZK het wederkerige karakter van de samenwerking tussen bewindspersonen en topambtenaren expliciet bevestigt. Een separate nota over of gedragscode voor de politiekambtelijke verhoudingen kan daarvoor dienen. De nota of gedragscode moet de politiek-ambtelijke spelregels verhelderen. Expliciete steun voor deze nota of gedragscode door de ministerraad en Tweede Kamer is zinvol. Het is tevens zinvol voor de verandering van de politieke cultuur. Bewindspersonen en topambtenaren moeten hun onderlinge verhoudingen niet te veel formaliseren in resultaatscontracten en dergelijke. Duidelijke afpsraken en regelmatige terugkoppeling zijn nodig. Naast de noodzaak dat een kabinetsformateur krachtige bewindspersonen met de juiste competenties selecteert is een zekere ervaringsoverdracht (of ‘opleiding’) voor nieuwe bewindspersonen wenselijk. Deze ervaringsoverdracht moet worden geïnitieerd door de minister-president. Topambtenaren moeten voordurend aandacht besteden aan de verbetering van competenties. De Algemene Bestuursdienst moet dit faciliteren middels opleidingen en rekrutering. Mobiliteit van de ambtelijke top is wenselijk, maar maatvoering is geboden. Departmenten lopen het risico dat bij een te hoge interdepartementale en intradepartementale mobiliteit specialistische kennis en kennissen in de ambtelijke top verdwijnen. Inhoudelijke kennis is nodig om in de Rijksoverheid te kunnen managen. Het beperkte maatschappelijke respect en de grotere afbreukrisico’s maken een ambtelijke topfunctie onaantrekkelijk voor de personen met het juiste profiel. De gebrekkige arbeidsvoorwaarden verergeren dit rekruteringsprobleem. Het ministerie van BZK, maar vooral het kabinet en de Tweede Kamer, moeten zich hard maken voor het verbeteren van de arbeidsvoorwaarden van de ambtelijke top. Topambtenaren moeten zich houden aan de norm van terughoudendheid en terugkoppeling bij het aangaan van externe contacten (met media, Kamerleden en binnen een politieke partij). Een strikte uitleg van de ‘Aanwijzingen externe contacten rijksambtenaren’ (de ‘oekaze van Kok’) is niet wenselijk. Uitgangspunt moet zijn dat bewindspersonen en topambtenaren in openheid de grenzen van terughoudendheid en terugkoppeling bespreken. De voorkeur van de bewindspersoon is hierbij bepalend. Hierbij is van belang dat bewindspersonen die het meest succesvol samenwerken met hun ambtelijke top de normen ruim interpreteren en veel vrijheid bieden aan de ambtelijke top. Dit veronderstelt een grote mate van wederzijds vertrouwen en wederzijdse loyaliteit. Op het terrein van informatievoorziening van de ambtelijke top aan de bewindspersonen is van belang dat de sensitiviteit van ambtenaren voor politiek gevoelige informatie toeneemt. Bij de opleiding van ambtenaren moet de vaardigheid van politiek gevoelige informatieselectie worden benadrukt. Een ander aspect waaraan in de opleiding van ambtenaren aandacht meot worden besteed is de terugkoppeling in onderhandelingen en beleidsprocessen in het algemeen.