EINDPAPER ONTWERPONDERZOEK EINDPAPER ONTWERPOPNDERZOEK Naam auteur(s) L.H. Krijbolder Vakgebied Biologie Titel Het effect van concept-contextonderwijs op het inzicht in verbanden en samenhang tussen concepten en de motivatie bij leerlingen in klas 2 van havo-niveau. Onderwerp Besmetting, afweer en immunisatie Opleiding Interfacultaire Lerarenopleidingen, Universiteit van Amsterdam Doelgroep 2 HAVO Sleuteltermen Motivatie, Concept-context, immuunsysteem, inhoudsanalyse Studentnummer 11024119 Begeleider(s) Dhr. Drs. G. J. T. van Duin, Mw. J. Fortuin, Beoordelaar(s) indien bekend Dhr. E. Joling Datum januari 2017 INHOUDSOPGAVE 1 Samenvatting 2 Blz. 1 Probleemanalyse 1 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 1 2 3 3 4 Probleembeschrijving Ontwerpvraag Verslag van data over het ontwerpprobleem Verslag van literatuuronderzoek naar oorzaken en oplossingen Onderbouwing van gemaakte keuze 3 Ontwerphypothese en ontwerpregels 3.1 Ontwerphypothese en effectmetingen 3.2 Ontwerpregels 5 5 5 4 Onderbouwing ontwerplessen 5 5 Onderbouwing onderzoeksplan en effectmetingen 5.1 onderzoeksopzet en uitwerking van effectmetingen 5.2 onderzoeksinstrumenten 6 6 6 6 Verslag uitvoering ontwerp en effectmetingen 6.1 verslag uitvoering van ontwerplessen 6.2 verslag uitvoering van effectmetingen 6 6 7 7 Presentatie effectmetingen 7.1 Beschrijving van gemeten resultaten 7.1.1 leerresultaat 7.1.2 motivatie 7.2 Analyse van gemeten resultaten 7.2.1 analyse leerresultaat 7.2.2 analyse motivatie 7.3 Conclusie 7.4 Discussie 7.5 Reflectie theoretisch kader 7.6 Reflectie ontwerplessen en effectmetingen 7.6.1 ontwerplessen 7.6.2 effectmetingen Bijlagen 8.a. Voorbeelden van conceptmappen 8.1 Lesplannen 8.2 Lesmaterialen 8.2.1 Studieplanner van controlegroep 8.2.1 Studieplanner van interventiegroep 8.2.3 Conceptenlijst 8.2.4 Lessenserie “Strijden voor gezondheid” 8.2.5 Lessenserie “Strijden voor gezondheid” nakijkmodel 8.3 Uitgewerkte onderzoeksinstrumenten 8.3.1 vakmotivatietest 8.3.2 inhoudsanalyse in de vorm van RTTI-toets 8.3.3 inhoudsanalyse - antwoordmodel van RTTI-toets 8.4 Verzamelde gegevens (ruwe data) 8.4.1a Resultaten voor motivatie bij voormeting 8.4.1b Resultaten voor motivatie bij nameting 8.4.2a Resultaten voor inhoudsanalyse bij voormeting 8.4.2b Resultaten voor inhoudsanalyse bij nameting 8.4.3 Analyse van effectmetingen 8.5 Literatuurlijst 7 7 7 8 8 8 8 9 9 10 10 10 10 11 11 14 19 19 21 23 24 67 78 78 79 84 85 85 87 89 91 93 95 8 pag. 2 1 Samenvatting De invloed van ConceptContext-onderwijs bij biologie is onderzocht. Door een interventie, waarbij de ene Havo2-klas regulier onderwijs kreeg en de andere volgens CoCo-benadering, werd nagegaan of leerlingen beter verbanden tussen concepten konden leggen en meer gemotiveerd raakten. De ene groep leerlingen kreeg klassikaal instructie van de leerkracht, waarna de leerlingen onder leiding van de leerkracht grotendeels individueel aan verwerkingsopdrachten werkten. De andere groep ging zelfstandig aan het werk met lessenserie en laptop. Daarbij konden deze zelf bepalen of ze individueel of samenwerkend in maximaal viertallen aan het werk gingen. Zij moesten dezelfde leerstof als de andere groep met behulp van veelal digitale uitleg en opdrachten verwerken. Om het effect van de CoCo-benadering te bepalen, werden er in beide groepen een voor- en nameting gedaan over leerprestaties en motivatie. Voor het meten van motivatiescores is een vakmotivatietest gebruikt. Om de ontwikkeling in conceptverbanden te meten zijn RTTI-toetsen gebruikt, waarbij ervan werd uitgegaan dat er een verbetering in de TTI-vraagstukken zou moeten ontstaan. De aansluiting bij de belevingswereld van de leerlingen en verhoogde autonomie die geboden werden middels de CoCo-benadering leidde niet tot een verhoogde motivatie. Op het vlak van de leerprestaties ontstond wel een significant verschil. In tegenstelling tot een verwachtte verbetering in totaalscores en op het vlak van TTI-vraagstukken, trad er bij zowel de interventiegroep als de controlegroep een terugval op. De methode leidde op deze korte termijn niet tot een beter vermogen om verbanden tussen concepten te leggen. 2 Probleemanalyse 2.1 Probleembeschrijving Sinds 2015-2016 is een nieuw examenprogramma ingevoerd (Staatscourant, 2012). De vernieuwing van het biologieonderwijs is in gang gezet om: • Leerlingen te laten leren over biologie die er voor hen toe doet, die betekenis voor hen heeft en actueel en relevant is. • De samenhang tussen biologische begrippen en tussen natuurwetenschappelijke begrippen voor leerlingen te vergroten. • Leerlingen met minder biologische begrippen te belasten en zo de overladenheid tegen te gaan (Legierse, 2009). De bedoeling is dat leerlingen leren over biologie van heden en toekomst en dit in allerlei situaties kunnen gebruiken. De kennis moet op zo’n manier worden aangeboden, dat in hoofden van leerlingen een maximale samenhang verwezenlijkt wordt. Ze kunnen hun kennis dan beter toepassen, oftewel de kennis wendbaar gebruiken in allerlei situaties. Leerlingen moeten concepten die ze geleerd hebben in de ene context, kunnen toepassen in een andere context. Het uiteindelijke leerdoel is dat leerlingen wendbaar omgaan met concepten en ze in verschillende contexten kunnen hanteren. Daar worden de leerlingen in SE en CE op afgerekend. Docenten moeten deze transfer bij leerlingen bevorderen. Deze aandacht voor de wisselwerking tussen concepten en contexten op het examen veroorzaakt de noodzaak om hier in de les mee te oefenen door middel van concept-context onderwijs (Bruning, 2010; Boersma et al., 2010). pag. 1 2.2 Ontwerpvraag Op CSG Dingstede wordt er goed ingespeeld op dit examenprogramma doordat er voor HAVO 4 in leerjaar 4 en 5 voor bij biologie gebruik gemaakt wordt van lessenseries volgens de concept-context methode. Hierbij wordt 10voorBiologie als naslagwerk gehanteerd. In leerjaar 3 wordt er op CSG Dingstede geen biologie-onderwijs aangeboden. In de onderbouwklassen 1 en 2 wordt gebruik gemaakt van de methode “Nectar”. Deze methode organiseert de theorie voor HAVO in verschillende thema's, aan de hand waarvan de lesstof en opdrachten zijn gestructureerd. De wens binnen de vakgroep biologie van CSG Dingstede is om een betere doorlopende leerlijn voor biologie te creëren door in de onderbouw al meer aandacht te besteden aan de samenhang tussen concepten binnen een thema. In de 2e klas worden onderwerpen zoals besmetting en afweer behandeld waarbij concepten aan de orde komen, die leerlingen vaak lastig vinden om te begrijpen en waarvan leerlingen soms de relevantie niet inzien (Domis-Hoos et al., 2012). Juist bij het aanleren van dit soort concepten is het verbinden van kennis aan relevante contexten belangrijk, omdat dit de leerlingen helpt om deze concepten betekenis te geven, beter te begrijpen en in andere contexten toe te passen (Bruning, 2010). Doordat toets vragen vaak gericht zijn op het wendbaar toepassen van kennis over concepten in nieuwe contexten is het van belang dat leerlingen hier in de lessen ervaring mee op te doen. Een bijkomend aspect van dergelijke lesstof met grote abstractie en flinke afstand tot hun belevingswereld is, dat de leerlingen minder gemotiveerd raken. Bij het motiveren van leerlingen zijn 5 factoren belangrijk (Ebbens & Ettekoven, 2005): succes ervaren, individuele aanspreekbaarheid, kennis van resultaten, betekenis geven en positieve benadering. Bovendien worden leerlingen gemotiveerd door activerend en duidelijk instructiegedrag. Als leerlingen goed weten wat er van ze verwacht wordt, verhoogt dit het zelfvertrouwen van de leerlingen en daarbij ook de inzet. Aansluiten bij de belevingswereld van leerlingen, keuzevrijheid en gevarieerde lessen (qua opdracht en werkvorm) werken ook stimulerend op de motivatie van leerlingen. Uit onderzoek (Voorbraak et al., 2011) is gebleken dat volgens de Self-Determination Theory (Deci & Ryan, 1985), leerlingen behoefte hebben zelf hun gedrag te sturen en daarmee behoefte hebben aan autonomie. Als docenten die autonomie ondersteunen worden de intrinsieke motivatie, persoonlijke interesses en doelen van leerlingen bevorderd. Wanneer de autonomiebeleving van leerlingen wordt versterkt, is dus te verwachten dat er sprake is van een stimulering van intrinsieke motivatie en leerdoelen. Eveneens draagt het ervaren van meer autonomie-ondersteuning bij aan meer inzet en betere prestaties van leerlingen (Deci & Ryan, 2000). Op basis van bovenstaande wil ik nagaan in welke mate de motivatie wordt beïnvloed als er bij de lesstof aansluiting bij de belevingswereld is en er autonomie wordt geboden bij het aanleren. pag. 2 2.3 Verslag van data over het ontwerpprobleem De huidige onderbouwleerlingen vinden het moeilijk de samenhang tussen concepten te zien. Dit blijkt uit resultaten die worden behaald op RTTI-toetsen waar leerlingen veelal lager blijken te scoren op de Toepassings- en Inzichtvragen (T1, T2 en I) dan op de Reproductievragen (R) (bijlage 8.4.3c en 8.4.3.d). Dit geeft aan, dat hoewel leerlingen wel over de juiste kennis van concepten beschikken, ze niet in staat zijn om deze kennis wendbaar toe te passen in een nieuwe context. De leerlingen waren gematigd gemotiveerd (bijlage 8.4.1a en 8.4.3a). Dit beeld werd verkregen via een vakmotivatietest met een schaalverdeling van 1 -5 (bijlage 8.3.1). Hierbij duidde het cijfer 1 op de best mogelijke motivatie en het cijfer 5 op de minst mogelijke motivatie. 2.4 Verslag van literatuuronderzoek naar oorzaken en oplossingen Er zijn meerdere oorzaken aan te wijzen die maken dat leerlingen de samenhang tussen concepten niet kunnen doorzien. Oorzaak 1: De methode nectar bevat veel informatie die gestructureerd wordt aangeboden. Leerlingen zien veelal niet wat het verband is tussen de diverse paragrafen binnen een hoofdstuk. Hierdoor vinden ze het soms lastig om een goed overzicht te krijgen van de lesstof en de bijbehorende concepten. Dit bleek toen leerlingen de opdracht kregen om ter voorbereiding op een toets, een conceptmap te maken. Zij bleken hierin een structuur te kiezen van paragrafen in plaats van concepten (zie bijlage 8.a). Oorzaak 2: Overladenheid. Complexiteit en inbedding in de ß-wetenschappen bieden een keur aan aspecten waar een docent, bij de behandeling van gezondheid op in kan gaan. Er bestaat een groot risico dat het programma daardoor te overladen raakt en er nauwelijks tijd overblijft om verbanden met voldoende diepgang aan de orde te laten komen (zie ook Boersma et al., 2010). Oorzaak 3: Leerlingen oefenen niet genoeg met het gebruiken van concepten in nieuwe contexten, waardoor leerlingen moeite kunnen hebben met het oplossen van T1, T2 en I-vragen. Uit eigen gesprekken met leerlingen in de 2e klassen die biologie volgen op CSG Dingstede blijkt dat ze het toepassen van hun kennis in nieuwe contexten op de toets lastig vinden, waarbij ze aangeven dat ze de toets vragen soms heel anders vinden dan de vragen die in ze in hun werkboek moeten maken. Ook speelt het probleem van beperkte context vaker een rol bij meer abstracte concepten in de biologie (zoals antigenen en antistoffen). Hierbij vinden leerlingen het vaak moeilijk om zelf verbanden te leggen met de lesstof en contexten die voor hun betekenisvol zijn (Boersma et al., 2006). Oplossing 1: concept mapping trainen De onderwerpen worden behandeld, waarbij de docent voortdurend wijst op verbanden. Bovendien laat je leerlingen zelf verbanden zoeken met behulp van zogenaamde conceptmaps of begrippennetwerken (Gwo-Jen Hwang et al., 2013). Een conceptmap is een diagram dat veronderstelde relaties toont tussen gegeven/getoonde begrippen (concepten). Het is een grafisch hulpmiddel om kennis omtrent bepaalde begrippen te structureren en te visualiseren (Coffey et al., 2003; Wikipedia: Concept map, 2015). Dit hulpmiddel is goed te implementeren in een korte lessenreeks. Het middel vraagt pag. 3 oefening, maar als dat met enige regelmaat gebeurt, zullen leerlingen steeds bedrevener worden in het zien van interacties en verbanden (Ebbens & Ettekoven, 1996). Oplossing 2: vak inhoud beperken Mogelijk is het huidige programma te overladen en niet selectief genoeg gericht op de exameneindtermen, waardoor interacties en samenhang niet met voldoende diepgang aan de orde kunnen komen. Dit pleit er voor de vakinhoud in de onderbouw in te perken en opnieuw in te richten. Het onderwerp gezondheid omvat echter ziektekiembarrières van de 1e en 2e lijn die in onderlinge samenhang moeten worden gehouden en die tevens onderdeel zijn van de eindtermen. Oplossing 3a: Concept-context educatie ontwikkelen Een manier voor bevordering van wendbaar gebruik van concepten in contexten is concept-context educatie (Dam et al., 2013). Concept-context educatie komt van Dewey (1913) die overtuigd was dat een betekenisvolle context zorgt dat leerlingen beter leerstof vastleggen (Platteel et al., 2013). Bij concept-context educatie worden denkvaardigheden aangesproken op het niveau van analyseren, toepassen en evalueren van de taxonomie van Bloom (Crowe et al., 2008) Bij concept-context educatie is het van belang dat leerlingen: Vaardigheden aanleren die ze wendbaar kunnen gebruiken Kennis opdoen die ze in andere context kunnen toepassen Verband tussen verschillende concepten leggen Relevantie leerstof tot hun eigen leefwereld inzien Daarnaast bestaat de context bij concept-context educatie uit een realistische situatie voor leerlingen (de Putter-Smits, 2012). Hierbij moet worden opgelet dat de gekozen context niet te stereotyperend is bij het thema, waardoor de wendbaarheid van de concepten in andere contexten niet bereikt wordt. Ook moet gekozen worden voor een situatie die voor alle leerlingen realistisch is en hun interesse opwekt (Platteel et al., 2013; de Putter-Smits, 2012). Oplossing 3b: Concept-context lesmateriaal aanschaffen Een ideale oplossing zou zijn als er een methode gehanteerd wordt die veel meer aandacht heeft voor de verbanden tussen de verschillende onderwerpen. Bijvoorbeeld een methode die vanuit één context, meerdere onderwerpen in één geheel behandelt (Laarschot & Heusdens, 2012). Het interacteren van de onderwerpen kan dan in de context duidelijk gemaakt worden. 2.5 Onderbouwing van gemaakte keuze Ik heb gekozen voor oplossing 3a: “het ontwikkelen van concept-context educatie” omdat deze vorm van onderwijs het beste aansluit bij de huidige methode van examenafname en voorziet in een doorlopende leerlijn tussen onderbouw en bovenbouw binnen CSG Dingstede. Hoewel er inmiddels meer lesmateriaal voor de onderbouw op de markt komt uitgaande van contexten, zijn we binnen CSG Dingstede gebonden aan een boekenfonds. Dit laat slechts eenmaal per vijf jaar aanschaf van een nieuwe methode toe waardoor we nog drie jaar moeten werken met Nectar. Met een zelf ontworpen lessenserie kan onderzocht worden of een nieuwe lesmethode uitgaande van contexten, een verstandige keus zou zijn. Door zelf een lessenserie te ontwerpen kan er worden aangesloten bij de belevingswereld van leerlingen en kan er invulling worden gegeven aan gevarieerde lessen (qua opdracht en werkvorm) waarmee de autonomiebeleving van leerlingen wordt versterkt. Zo kan worden nagegaan of een dergelijke methode leidt tot meer pag. 4 inzet / motivatie en betere prestaties van leerlingen. 3 Ontwerphypothese en ontwerpregels 3.1 Ontwerphypothese en effectmetingen De opgestelde ontwerphypothese is: Als in een lessenserie over besmetting en afweer voor de 2e klas HAVO concepten binnen verschillende contexten, die aansluiten bij hun belevingswereld, worden behandeld volgens de concept-context benadering met aandacht voor autonomie, dan zullen leerlingen beter scoren op de toepassings- en inzichtvragen van RTTI-toetsen en zullen ze gemotiveerder lessen volgen. 3.2 Ontwerpregels Bij het verwerken van deze ontwerphypothese in een lessenserie wordt gebruik gemaakt van de volgende ontwerpregels: 1) Vóór de interventie wordt bepaald hoe de leerlingen scoren op toepassings- en inzichtvragen van een RTTI-toets en wordt een vakmotivatietest afgenomen. 2) Ik ontwerp 5 lessen van 50 minuten volgens de CoCo-benadering met aandacht voor autonomie. 3) De lessen worden verspreid over 3 weken gegeven aan de 2e klas HAVO. Het onderwerp is besmetting, afweer en immuniteit waarbij diverse concepten aan bod komen (bijlage 8.2.3). 4) Bij aanvang van de lessenserie bepaal ik met een speciaal ontworpen conceptmap, hoe goed leerlingen verbanden kunnen leggen tussen concepten. In deze vóórgestructureerde conceptmap geven leerlingen de verbanden van diverse concepten weer door concepten op de juiste plaats in te vullen. 5) Er worden een aanleercontext (“vakantie”) en een oefen/huiswerkcontext (“een broertje / zusje erbij”) gebruikt in de lessenserie, zodat leerlingen bij de verschillende contexten niet alleen nieuwe lesstof leren, maar hier ook meerdere concepten aan kunnen verbinden en oefenen met het toepassen van hun kennis op nieuwe situaties. 6) De contexten komen uit de Leefwereldcontext. 7) De lessenserie wordt afgerond met een: a. conceptmap b. RTTI-toets als inhoudsanalyse. c. Vakmotivatietest. 4 Onderbouwing ontwerplessen Ik ontwikkel een lessenserie genaamd “ten strijde voor gezondheid” waarbij twee contexten worden gebruikt die dicht bij hun belevingswereld liggen: “vakantie” en “een broertje/zusje erbij”. Eén context wordt gebruikt als aanleercontext in de les en de andere als oefencontext voor het huiswerk. Daarmee verdiepen ze zich in alle concepten mbt besmetting, afweer, immunisatie etc. vanuit verschillende benaderingen. De lessenserie biedt veel autonomie doordat alle lesstof wordt aangeboden via films, animaties en bijbehorende opdrachten op de laptop. De leerlingen kunnen zo op eigen tempo de theorie en opdrachten verwerken. Het staat ze hierbij vrij om individueel of in groepjes van maximaal 4 te werken. Deze keuzevrijheid zou een stimulans moeten zijn voor motivatie. Met de concept-context benadering leren de leerlingen beter verbanden zien tussen diverse concepten. Om dit aspect nog extra te stimuleren zijn er aan het begin en aan het eind een opdracht toegevoegd waarbij de leerlingen een conceptmap moeten completeren. pag. 5 Ook zijn er diverse opdrachten van conceptcartoons toegevoegd. Dat is een werkvorm die leerlingen aan het redeneren krijgt met begrippen en resultaten van experimenten en hen uitdaagt te redeneren vanuit verschillende gezichtspunten (Naylor en Keogh,1998, 1999). Leerlingen praten over deze cartoons en gebruiken hun eigen ervaringen met het verschijnsel als ‘bewijsmateriaal’. Op veel plaatsen in de wereld worden concept cartoons nu op deze manier gebruikt. Dit leidt inderdaad tot redeneren met begrippen (Naylor et al., 2007). Een andere positieve opbrengst is dat leerlingen gemotiveerd en betrokken worden bij het leren van het in de cartoon getoonde concept (Naylor & Keogh, 1996). Bovendien ontwikkelde ik een kwartetspel, waarmee leerlingen concepten konden oefenen. Zij mochten dit slechts spelen als ze alle opdrachten van de les hadden afgerond. Hierdoor werden zij gemotiveerd tot aandachtig doorwerken en krijgen ze meer begrip omtrent samenhang van concepten. Dit leidt uiteindelijk tot betere leerprestaties bij het maken van toepassings- en inzichtsvragen. 5 Onderbouwing onderzoeksplan en effectmetingen 5.1 Onderzoeksopzet en uitwerking van effectmetingen Door de coco-methode leren leerlingen beter verbanden tussen concepten waardoor ze hoger scoren op de toepassings- en inzichtvragen van RTTI-toetsen. Daarnaast wordt verwacht dat leerlingen gemotiveerder zullen werken als de lesstof in een context wordt aangeboden, die dicht bij hun belevingswereld ligt en ze meer autonomie krijgen. 5.2 Onderzoeksinstrumenten De gemeten afhankelijke variabelen zijn een goed leerresultaat en motivatie van de leerling. Het leerresultaat wordt gemeten door RTTI-toetsen als inhoudsanalyse (bijlage 8.3.2), waarbij leerlingen de bekende concepten in een nieuwe context moeten toepassen. De antwoorden worden nagekeken met een antwoordmodel (bijlage 8.3.3). Zo wordt onderzocht hoe goed de leerlingen scoren op de reproductie-, toepassings- en inzichtvragen. Met dit meetinstrument kan er snel veel informatie worden verzameld en verwerkt. De motivatie van de leerlingen wordt gemeten met een bestaande vakspecifieke vragenlijst (bijlage 8.3.1) met een Likertschaal van 5. In de vragenlijst wordt nagegaan hoe het gesteld is met de intrinsieke motivatie, inzet en de taakgerichtheid van leerlingen. Met dit meetinstrument kan er snel veel informatie worden verzameld en verwerkt. De onderzoeksgroep bestaat uit twee 2e klassen van CSG Dingstede te Meppel met respectievelijk 29 en 24 leerlingen. Eén klas krijgt les volgens de reguliere methode “Nectar” en de andere klas krijgt les volgens de concept-context-benadering. De onderzoeksinstrumenten worden ingezet aan het begin en het einde van de lessenserie. De data worden eerst op papier vastgelegd en aansluitend verwerkt in Excel-files. 6 Verslag uitvoering ontwerp en effectmetingen 6.1 verslag uitvoering van ontwerplessen De lessen werden enthousiast ontvangen en uitgevoerd. Leerlingen kwamen spontaan melden, dat ze het veel prettiger werken vonden. Daarbij legden ze uit, dat ze het fijner vonden om de theorie via luisteren/kijken tot zich te nemen dan via het lezen van teksten, omdat ze het op deze wijze levendiger en beeldender vonden. Ook bleek dat ze het rustiger vonden in de les omdat iedereen aandachtig werkte en slechts zachtjes overlegde over de conceptcartoons. pag. 6 Het aantal opdrachten per les was haalbaar en iedereen had binnen het lesuur het vereiste werk af. Daardoor was er nog gelegenheid tot kwartet / huiswerk maken / vragen stellen over onduidelijkheden. Het kwartet werd tijdens 2 lessen gespeeld en leidde onvermoed en verrassend voor de leerlingen tot flink wat kennis. Uitspraken als “zo is leren echt leuk” werden gedaan. 6.2 verslag uitvoering van effectmetingen De inhoudsanalyse verliep anders dan gepland. Leerlingen merkten op dat er vragen niet logisch waren genummerd. Ik adviseerde om de nummers te hanteren die op de toets vermeld waren. Het werd veroorzaakt doordat ik een foutieve versie van de toets als bijlage naar de repro-afdeling had verstuurd. Ik heb de toets achteraf weer in de juiste RTTI-verhouding (30-30-30-10) gebracht door een aantal vragen niet mee te nemen in de beoordeling en door één vraag als bonus te laten gelden. De leerlingen kregen van mij uitleg, dat de vakmotivatietest werd afgenomen in het kader van mijn studie. Ze mochten de vragenlijst anoniem invullen en hoefden alleen hun klas te noteren. Doordat ze het belang ervan inzagen en ze beseften dat ze er niet persoonlijk op konden worden afgerekend, vulden ze de vragenlijst serieus is. De leerlingen overlegden onderling niet en waren muisstil aan het werk. Zodra ze klaar waren legden de meesten discreet hun lijst ondersteboven op de hoek van hun tafel. 7 Presentatie effectmetingen 7.1 Beschrijving van gemeten resultaten 7.1.1 leerresultaat De antwoorden van de toets (inhoudsanalyse) werden verwerkt in Excel files (bijlage 8.4.2a, 8.4.2b). Voor de analyse daarvan werden de gemiddelde scores van leerlingen berekend en werd er bepaald hoe goed de vier typen vragen werden gemaakt. Zo ontstond inzicht in welk type vragen de leerlingen na de interventie goed konden oplossen en welke minder goed. In tabellen (zie bijlage 8.4.3c en 8.4.3d) zijn de behaalde scores van de voor- en nameting weergegeven voor de interventiegroep (H2b O&O) en voor de controlegroep (H2d combi). In de controlegroep bleek een deel van de klas een ander vakkenpakket te volgen (regulier zonder het vak O&O), waardoor ze niet goed vergelijkbaar waren met de interventiegroep. Om toch een zo valide mogelijk onderzoek te doen, werden de resultaten van de controlegroep opgesplitst weergegeven Bij de voormeting scoorde de controlegroep, ongeacht hun vakkenpakket, beter dan de interventiegroep. Bij de nameting had de controlegroep vooruitgang geboekt, terwijl de interventiegroep een terugval in prestaties liet zien. Beide groepen vertoonden bij de voormeting lagere prestaties bij T2 en I-vragen dan bij R en T1-vragen. Dit beeld lijkt nog versterkt bij de nameting. pag. 7 7.1.2 motivatie Voor de verwerking van de antwoorden op de vakmotivatietest werd in Excel een datamatrix opgesteld met in de kolommen de items en in de rijen de respondenten. Voor de antwoorden werd per uitspraak (=item) een code opgesteld: 1=helemaal mee eens (hme), 2=mee eens (me), 3=niet mee eens / niet mee oneens (ne/no), 4=mee oneens (mo), 5=helemaal mee oneens (hmo). Ingeval een uitspraak niet was beantwoord, werd er niets ingevoerd (bijlage 8.4.1a en 8.4.1b) Deze codecijfers voeren sneller in dan geschreven woorden en ze laten achteraf wiskundige en statistische berekeningen toe zoals het bepalen van de gemiddelde motivatie (zie bijlage 8.4.3b). Hieruit is op te maken dat de motivatie in de controle- en interventiegroep iets is toegenomen en dat de motivatie bij de controlegroep over het geheel genomen iets hoger lag. 7.2 Analyse van gemeten resultaten 7.2.1 analyse leerresultaat Uit de resultaten blijkt dat de leerprestatie in de interventiegroep zijn teruggelopen van een klasgemiddeld cijfer van 5,3 naar 5,0. Bij de controlegroep was er juist een stijging waar te nemen van 5,6 naar 5,8. Er is voor beide groepen sprake van een verschil in leerprestatie: interventiegroep met 0,3 gedaald en de controlegroep met 0,2 gestegen. Om de significantie van het verschil in gemiddelde leerprestatie tussen voor- en nameting bij de verschillende groepen te bepalen (bij een alpha = 0,05 = 5%) werden gepaarde T-tests uitgevoerd met tweezijdige verdeling. Bij alle groepen was het verschil significant (bijlage 8.4.3e). Om de significantie van het verschil in T1,T2 en I-leerprestatie tussen voor- en nameting bij de verschillende groepen te bepalen (bij een alpha = 0,05 = 5%) werden onafhankelijke Ttests uitgevoerd met gelijke varianties en tweezijdige verdeling. Bij alle groepen was het verschil significant voor alle type vragen (bijlage 8.4.3f). Tot slot is nog de significantie bepaald (bij een alpha = 0,05) van het verschil tussen de interventiegroep en de controlegroep met O&O bij zowel de voormeting als de nameting voor alle type vragen. Hiervoor werden onafhankelijke T-toetsen uitgevoerd met gelijke varianties en tweezijdige verdeling. Hierbij bleken alleen de verschillen voor de R en T2vragen uit de nameting significant (bijlage 8.4.3g). 7.2.2 analyse motivatie Ik hoefde geen enkel item om te scoren omdat de motivatievragenlijst alleen positief geformuleerde items bevatte. Hoewel het een gebruikelijk toegepaste vakmotivatietest betrof, heb ik zekerheidshalve de Cronbach’s alpha bepaald. Deze was > 0,9 op grond waarvan kan worden vastgesteld dat de vragenlijst betrouwbaar was. Om de significantie van het verschil in gemiddelde motivatie bij de voormeting tussen de interventiegroep en de controlegroep te bepalen werd een T-test uitgevoerd met tweezijdige verdeling en ongelijke varianties. Dit leverde een overschrijdingswaarde (p) op van p = 0,085. De p-waarde is groter dan 0,05 (alpha 5% gekozen) dus het verschil in motivatie tussen de twee groepen niet significant. Daardoor kan het eventuele verschil in gemiddelde motivatie bij de nameting worden toegeschreven aan het gebruik van de verschillende lesmethoden. pag. 8 Beide groepen vertonen een lichte toename in motivatie: interventiegroep met 2,28 en de controlegroep met 1,26. Om de significantie van de toename in gemiddelde motivatie tussen voor- en nameting bij de controlegroep te bepalen werd een gepaarde T-test uitgevoerd met tweezijdige verdeling. Deze leverde een overschrijdingswaarde (p) op van p=0,559. Deze p-waarde is > 0,05 dus is er geen significant verschil in motivatie tussen de voor- en nameting bij de controlegroep. Om de significantie van de toename in gemiddelde motivatie tussen voor- en nameting bij de interventiegroep te bepalen werd een gepaarde T-test uitgevoerd met eenzijdige verdeling. Daarbij kwam de overschrijdingswaarde (p) op p = 0,062. Deze p-waarde is > 0,05 dus is er geen significant verschil in motivatie tussen de voor- en nameting bij de interventiegroep. 7.3 Conclusie 7.3.1 leerresultaat Bij de interventiegroep liepen de leerprestaties over het geheel genomen significant terug. Bij de controlegroep verbeterden de leerprestaties over het geheel genomen significant. Hypothese was, dat de interventiegroep door de CoCo-benadering beter zou worden in het maken van toepassings- en inzichtvragen doordat ze beter verbanden tussen concepten zouden begrijpen. Bij alle groepen wijzigden de leerprestaties voor alle type vragen significant. Om een zo zuiver mogelijk vergelijk te maken werden de resultaten van de interventiegroep gesteld tegenover de controlegroep met O&O. Voor beide groepen liepen de leerprestaties significant terug bij vooral de toepassings- (T2) en inzichtvragen. De terugval in prestaties bij de interventiegroep kan dus niet worden toegeschreven aan een andere lesmethodiek zijnde de CoCo-methode. Een verbetering levert de methode in elk geval niet op. 7.3.2 motivatie Doordat ik zowel een voor- als een nameting heb gedaan over motivatie, kon ik het effect bepalen van de toepassing van de Co-Co-benadering met aandacht voor autonomie. Er was sprake van een sterkere toename in motivatie bij de interventiegroep dan bij de controlegroep, maar beide toenames bleken niet significant. Het werken met een lessenserie waarbij veel aandacht aan autonomie wordt gegeven, veroorzaakt dus geen significante motivatieverbetering ten opzichte van de reguliere lesmethode. Samenvattend dient de ontwerphypothese op basis van deze onderzoeksresultaten te worden verworpen. 7.4 Discussie Bij een onderzoek is het de bedoeling om slechts 1 variabele te kiezen voor onderzoek en alle overige omstandigheden gelijk te houden. Dat was nu niet mogelijk doordat de controlegroep deels een ander lesrooster volgt dan de interventiegroep. Dit deel volgt namelijk niet het vak O&O zoals het andere deel en de interventiegroep doen. Dat maakte de resultaten moeilijker te duiden. Mogelijk zou de conclusie anders uitvallen ingeval de interventiegroep langduriger gelegenheid kreeg tot CoCo-onderwijs dan slechts 5 lessen. Veel leerlingen moesten flink wennen aan de overgang naar een andere methodiek en anderen zijn mogelijk onzorgvuldig omgegaan met de vereiste zelfstandigheid / autonomie. pag. 9 Er werd geconcludeerd dat er geen significante verbetering in motivatie waarneembaar is bij de interventiegroep. Deze resultaten vond ik verrassend, omdat deze groep enorm blij was met de nieuwe lesmethodiek. Dit enthousiasme zou tot uitdrukking moeten komen bij een motivatielijst als een vorm van welbevinden. Deze motivatietest is echter tamelijk gericht op cognitieve aanleerprocessen, waardoor mijn empirisch beeld mogelijk niet tot uiting kwam. De motivatie werd bij de interventiegroep beïnvloed door meerdere variabelen: andere lesmaterialen, andere werkvormen en meer autonomie. Er kon met deze vragenlijst niet worden achterhaald welke van deze variabelen bepalend waren voor de uiteindelijk geconstateerde motivatie. 7.5 Reflectie theoretisch kader Dit onderzoek was te beperkt qua tijdsduur om een bevestiging te bieden voor de theorie, dat leerlingen beter verbanden leren leggen tussen concepten door Co-Co-onderwijs. Hoewel de resultaatanalyses voor motivatie geen verbetering signaleerden door Co-Coonderwijs, merkte ik wel degelijk een veel enthousiaster sfeer tot werken. Daardoor ben ik van mening dat aansluiting bij de leefwereld van de leerling en het bieden van autonomie wel degelijk een motivatiestimulans zijn. 7.6 Reflectie ontwerplessen en effectmetingen 7.6.1 ontwerplessen Tijdens de uitvoering van de ontwerplessen bleken er wat onduidelijkheden in de opdrachten van de lessenserie te zijn. Hierdoor voerden leerlingen sommige opdrachten niet zoals bedoeld uit. Er zou een betere instructie bij de betreffende opdrachten moeten komen. Het klassikaal werken met opdrachten waarvoor beeldmateriaal moest worden bestudeerd, veroorzaakte downloadproblemen doordat er te veel leerlingen tegelijk naar dezelfde site wilden. Mogelijk is dit via ICT op te lossen. Ik zou wat meer doceermomenten willen invoegen en ik zou meer tijd willen besteden aan onderwijsleergesprekken. Hierdoor kunnen misconcepten beter worden getraceerd. Ik constateerde, dat leerlingen korte en slecht geformuleerde antwoorden noteerden. Dit kon ik slechts incidenteel bijsturen doordat er nauwelijks klassikale momenten waren. In een volgende serie zou ik meer gelegenheid tot controle van geleverde antwoorden inbouwen. Mijns inziens zou het aantal lessen hoger moeten liggen om een goed beeld te krijgen van het effect van de Co-Co-benadering. 7.6.2 effectmetingen Als inhoudsanalyse had ik een foutieve versie naar de repro-afdeling gestuurd. Daardoor moest ik deze achteraf aanpassen ter correctie van de RTTI-verhouding van de toets, waardoor er een toets overbleef van 40 punten. Ik wilde eigenlijk een toets gebruiken met 60 haalbare punten, zodat er een duidelijker beeld in de spreiding tussen de verschillende type vragen zou ontstaan. Bovendien zouden de resultaten dan beter vergelijkbaar zijn geweest met de RTTI-toets van de voormeting waarmee 60 punten te behalen waren. In de vragenlijst van de motivatietest zou ik meer uitspraken opnemen die een beeld geven over welbevinden en enthousiasme bij de biologielessen. pag. 10 8 Bijlagen BIJLAGE 8.a Voorbeelden van conceptmappen pag. - 12 - pag. - 13 - BIJLAGE 8.1 Lesplannen Docent: Leny Krijbolder Datum: 02-12-2016 Tijd: 09:10 – 10:00 Klas: H2b Lesonderwerp Huid Beginsituatie Leerlingen kregen altijd les uit Nectar en krijgen nu nieuwe lesmethode volgens concept-context-benadering uitgereikt. Via Nectar kennen ze het belang van de huid als uitscheidingsorgaan van vocht (verbrandingsproduct) Leskern* Leerlingen verdiepen zich in de beschermtaak van de huid tegen UV-straling Leerdoelen Leerlingen kennen de risico’s van UV-straling op de huid en de wijze waarop de huid hierdoor beïnvloed wordt Docentdoelen Transfer van concepten via contexten, differentiëren en autonomie bieden Boek (+ blz.) lessenserie “ten strijde voor gezondheid” Media, spullen, hulp whiteboard en whiteboard marker, lessenserie “ten strijde voor gezondheid”, internet, laptops, kwartetspel over de huid Tijd Lesfase* 10 min Oriënteren op doel en voorkennis 5 min Instructie begrippen en vaardigheden 30 min Verwerking instrueren en begeleiden 5min feedback pag. - 14 - Leerdoel -Ll. inzicht bieden in de opbouw van de nieuwe lesmethode -Ll. bewust maken van hun bestaande kennis over de huid -Ll. bewust maken van de lestaak en lesopbouw. -Ll. kennen de wijze waarop de huid beschermt tegen UV -Ll. kennen de risico’s van UV -Ll. krijgen globaal beeld van de opbouw/samenstelling vd huid -Ll. krijgen globaal beeld van concepten bij het afweersysteem -Ll. hebben overzicht van het geleerde -Ll. bereiden zich voor op volgende les Wat ik doe en zeg -Ik laat de leerlingen bij binnenkomst een laptop en lessenserie pakken -Ik vraag of iedereen zijn/haar “oortjes” wil pakken -Ik licht de opbouw van de lessenserie toe en wijs hen op de conceptenlijst -Ik vraag wat de ll. al weten over de huid als rol bij de verbranding. -Ik zeg en noteer op whiteboard dat de les van vandaag bestaat uit het doorwerken van LES 1 van context 1. -Ik zeg dat ll. die snel klaar zijn, plaats kunnen nemen achter in de klas met de huiswerkcontext; zodra er daar 4 zitten mogen deze het kwartetspel gaan spelen. -Ik wijs hen erop dat de uitleg over de lesstof digitaal wordt geboden. -Ik adviseer hen om de filmpjes stop te zetten, zodra ze een antwoord willen noteren -Ik adviseer hen om aantekeningen te maken bij filmpjes / animaties -Ik laat de ll. hun laptops opstarten -Ik loop rond en begeleid ll. bij het bestuderen van hun lesmateriaal -Ik beantwoord (praktische) vragen -Ik stel vragen (van hogere orde) over hun werk -Ik controleer de formulering van hun gemaakte werk -Ik controleer of alle vereiste opdrachten zijn gemaakt zodra ze van plaats wisselen. -Ik reik kwartetspellen uit -Ik geef een korte samenvatting van de les -Ik toon hen wat het huiswerk is voor de volgende les Wat zij doen (werkvorm) -Ll. pakken een laptop en lessenserie -Ll. pakken hun “oortjes” -Ll. luisteren naar de toelichting op de lessenserie -Ll. geven antwoord op gestelde vragen over de huid -Ll. hebben aandacht voor lesoverzicht en tips -Ll. starten hun laptops op. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. maken aantekeningen bij filmpjes werken aan hun opdrachten mogen samenwerken of solo overleggen over opdrachten beantwoorden docentvragen stellen vragen over hun werk laten hun werk controleren spelen samen kwartet -Ll. luisteren naar docent -Ll. noteren hun huiswerk Aantal lln: 29 Leeractiviteit * Noem de specifieke! -Ll. leiden af uit mijn toelichting, dat de lessenserie is opgebouwd uit een aanleer en oefencontext -Ll. benoemen uitscheiding van water als taak van de huid bij verbranding -Ll. beredeneren hoe ze zo efficiënt mogelijk kunnen werken met het geboden lesmateriaal -Ll. selecteren de juiste beelden en informatie om te noteren -Ll. leggen uit hoe de huid beschermt tegen UV-straling -Ll. beredeneren dat zonnebrandcreme gerelateerd is aan huidtype en leeftijd -Ll. benoemen hoe een tumor te behandelen is. -Ll. beargumenteren waarom cartoonuitspraken (on)juist zijn over de huid -Ll. concluderen wat ze hebben geleerd over de huid Docent: Leny Krijbolder Datum: 07-12-2016 Tijd: 09:10 – 10:00 Klas: H2b Aantal lln: 29 Lesonderwerp Huid Beginsituatie Leerlingen kennen het belang van de huid als uitscheidingsorgaan van vocht (verbrandingsproduct) en de beschermingstaak tegen UV Ze hebben een globaal beeld over de opbouw van de huid Leskern* Leerlingen verdiepen zich in de opbouw van de huid dmv vorm-functie denken en bestuderen taken als temperatuur- en vochtregulatie Leerdoelen Leerlingen kennen de opbouw en taken van de huid Docentdoelen Transfer van concepten via contexten, differentiëren en autonomie bieden Boek (+ blz.) lessenserie “ten strijde voor gezondheid” Media, spullen, hulp whiteboard en whiteboard marker, lessenserie “ten strijde voor gezondheid”, internet, laptops, kwartetspel over de huid Tijd 5 min 5 min Lesfase* Oriënteren op doel en voorkennis Instructie begrippen en vaardigheden 35 min Verwerking instrueren en begeleiden 5min feedback pag. - 15 - Leerdoel -Ll. bewust maken van hun bestaande kennis over de huid Wat ik doe en zeg -Ik laat de leerlingen bij binnenkomst een laptop pakken -Ik vraag of iedereen zijn/haar “oortjes” wil pakken -Ik vraag wat de ll. al weten over de huid als rol bij de verbranding en over de relatie met zon. -Ll. bewust maken van de lestaak en lesopbouw. -Ll. kennen de wijze waarop de huid een rol speelt bij temperatuur en vochtregulering -Ll. kennen de opbouw/samenstelling vd huid -Ll. weten welke taak elk onderdeel van de huid heeft -Ll. krijgen globaal beeld van concepten bij het afweersysteem -Ll. hebben overzicht van het geleerde -Ll. bereiden zich voor op volgende les -Ik zeg en noteer op whiteboard dat de les van vandaag bestaat uit het doorwerken van LES 2 van context 1. -Ik zeg dat ll. die snel klaar zijn, plaats kunnen nemen achter in de klas met de huiswerkcontext; zodra er daar 4 zitten mogen deze het kwartetspel gaan spelen. -Ik wijs hen erop dat de uitleg over de lesstof digitaal wordt geboden. -Ik adviseer hen om de filmpjes stop te zetten, zodra ze een antwoord willen noteren -Ik adviseer hen om aantekeningen te maken bij filmpjes / animaties -Ik laat de ll. hun laptops opstarten -Ik loop rond en begeleid ll. bij het bestuderen van hun lesmateriaal -Ik beantwoord (praktische) vragen -Ik stel vragen (van hogere orde) over hun werk -Ik controleer de formulering van hun gemaakte werk -Ik controleer of alle vereiste opdrachten zijn gemaakt zodra ze van plaats wisselen. -Ik reik kwartetspellen uit -Ik geef een korte samenvatting van de les -Ik toon hen wat het huiswerk is voor de volgende les Wat zij doen (werkvorm) -Ll. pakken een laptop -Ll. pakken hun “oortjes” -Ll. geven antwoord op gestelde vragen over de huid -Ll. hebben aandacht voor lesoverzicht en tips -Ll. starten hun laptops op. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. maken aantekeningen bij filmpjes werken aan hun opdrachten mogen samenwerken of solo overleggen over opdrachten beantwoorden docentvragen stellen vragen over hun werk laten hun werk controleren spelen samen kwartet -Ll. luisteren naar docent -Ll. noteren hun huiswerk Leeractiviteit * Noem de specifieke! -Ll. benoemen uitscheiding van water als taak van de huid bij verbranding -Ll. benoemen het belang van de beschermende taak vd huid tegen UV -Ll. beredeneren hoe ze zo efficiënt mogelijk kunnen werken met het geboden lesmateriaal -Ll. selecteren de juiste beelden en informatie om te noteren -Ll. leggen uit hoe de huid beschermt tegen oververhitting en uitdroging -Ll. relateren kippenvel en zweten aan vormen en functies van de huid -Ll. beargumenteren waarom cartoonuitspraken (on)juist zijn over de huid -Ll. beargumenteren waarom henna/ tatoeage wel/geen pijn doet -Ll. concluderen wat ze hebben geleerd over de huid Docent: Leny Krijbolder Datum: 09-12-2016 Tijd: 09:10 – 10:00 Klas: H2b Aantal lln: 29 Lesonderwerp Huid en afweersysteem Beginsituatie Leerlingen kennen het belang van de huid als uitscheidingsorgaan van vocht (verbrandingsproduct) en de beschermingstaak tegen UV, oververhitting en uitdroging. Ze kennen de opbouw / samenstelling van de huid Leskern* Leerlingen verdiepen zich in de beschermingstaak van de huid tegen infecties, bloedstolling en de onderdelen van het immuunsysteem Leerdoelen Leerlingen weten hoe wonddichting tot stand komt en hoe onderdelen van het immuunsysteem functioneren Docentdoelen Transfer van concepten via contexten, differentiëren en autonomie bieden Boek (+ blz.) lessenserie “ten strijde voor gezondheid” Media, spullen, hulp whiteboard en whiteboard marker, lessenserie “ten strijde voor gezondheid”, internet, laptops Tijd 5 min Lesfase* Oriënteren op doel en voorkennis Leerdoel -Ll. bewust maken van hun bestaande kennis over de huid Wat ik doe en zeg -Ik laat de leerlingen bij binnenkomst een laptop pakken -Ik vraag of iedereen zijn/haar “oortjes” wil pakken Wat zij doen (werkvorm) -Ll. pakken een laptop -Ll. pakken hun “oortjes” -Ll. geven antwoord op gestelde vragen over de huid -Ik vraag wat de ll. al weten over de huid 5 min 35 min 5min Instructie begrippen en vaardigheden Verwerking instrueren en begeleiden feedback pag. - 16 - -Ll. bewust maken van de lestaak en lesopbouw. -Ll. kennen de wijze waarop de huid een rol speelt bij wonddichting en bescherming tegen infecties -Ll. kennen diverse ziekteverwekkers -Ll. weten welke onderdelen van het bloed een rol spelen bij de afweer tegen infecties -Ll. kennen de werking van onderdelen van het immuun-systeem -Ll. hebben overzicht van het geleerde -Ll. bereiden zich voor op volgende les -Ik zeg en noteer op whiteboard dat de les van vandaag bestaat uit het doorwerken van LES 3 van context 1. -Ik zeg dat ll. die snel klaar zijn, hun gemaakte lessen kunnen nakijken met een nakijkmodel op de ELO -Ik adviseer hen om de filmpjes stop te zetten, zodra ze een antwoord willen noteren -Ik adviseer hen om aantekeningen te maken bij filmpjes / animaties -Ik laat de ll. hun laptops opstarten -Ik loop rond en begeleid ll. bij het bestuderen van hun lesmateriaal -Ik beantwoord (praktische) vragen -Ik stel vragen (van hogere orde) over hun werk -Ik controleer de formulering van hun gemaakte werk -Ik controleer of alle vereiste opdrachten zijn zodra ze hun werk willen gaan nakijken met het nakijkmodel -Ik geef een korte samenvatting van de les -Ik toon hen wat het huiswerk is voor de volgende les -Ll. hebben aandacht voor lesoverzicht en tips -Ll. starten hun laptops op. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. maken aantekeningen bij filmpjes werken aan hun opdrachten mogen samenwerken of solo overleggen over opdrachten beantwoorden docentvragen stellen vragen over hun werk laten hun werk controleren -Ll. luisteren naar docent -Ll. noteren hun huiswerk Leeractiviteit * Noem de specifieke! -Ll. benoemen uitscheiding van water als taak van de huid bij verbranding -Ll. benoemen het belang van de beschermende taak vd huid tegen UV -Ll. benoemen als taak vd huid bescherming tegen uitdroging en oververhitting -Ll. beredeneren hoe ze zo efficiënt mogelijk kunnen werken met het geboden lesmateriaal -Ll. selecteren de juiste beelden en informatie om te noteren -Ll. leggen uit hoe de huid beschermt tegen infecties -Ll. sommen op welk type ziekteverwekkers er bestaan -Ll. leggen uit hoe bloedstolling werkt -Ll. kunnen de rol beschrijven van fagocyten en lymfocyten bij afweer -Ll. concluderen wat ze hebben geleerd over de huid, bloedstolling en het afweersysteem Docent: Leny Krijbolder Datum: 14-12-2016 Tijd: 09:10 – 10:00 Klas: H2b Lesonderwerp Afweersysteem / immuunsysteem Beginsituatie Leerlingen kennen de verschillende soorten ziekteverwekkers en de onderdelen waaruit het afweersysteem bestaat Leskern* Leerlingen verdiepen zich in hoe de diverse onderdelen van het immuunsysteem met elkaar samenwerken Leerdoelen Leerlingen weten hoe het immuunsysteem functioneert Docentdoelen Transfer van concepten via contexten, differentiëren en autonomie bieden Boek (+ blz.) lessenserie “ten strijde voor gezondheid” Media, spullen, hulp whiteboard en whiteboard marker, lessenserie “ten strijde voor gezondheid”, internet, laptops Tijd 5 min 5 min Lesfase* Oriënteren op doel en voorkennis Instructie begrippen en vaardigheden 35 min Verwerking instrueren en begeleiden 5min feedback pag. - 17 - Leerdoel -Ll. bewust maken van hun bestaande kennis over de huid -Ll. bewust maken van de lestaak en lesopbouw. Wat ik doe en zeg -Ik laat de leerlingen bij binnenkomst een laptop pakken -Ik vraag of iedereen zijn/haar “oortjes” wil pakken -Ik vraag wat de ll. al weten over het immuunsysteem -Ik zeg en noteer op whiteboard dat de les van vandaag bestaat uit het doorwerken van LES 4 van context 1. -Ik zeg dat ll. die snel klaar zijn, hun gemaakte lessen kunnen nakijken met een nakijkmodel op de ELO Wat zij doen (werkvorm) -Ll. pakken een laptop -Ll. pakken hun “oortjes” -Ll. geven antwoord op gestelde vragen over het immuunsysteem -Ll. hebben aandacht voor lesoverzicht en tips -Ll. starten hun laptops op. -Ik adviseer hen om de filmpjes stop te zetten, zodra ze een antwoord willen noteren -Ik adviseer hen om aantekeningen te maken bij filmpjes / animaties -Ik laat de ll. hun laptops opstarten -Ll. kennen de wijze waarop de huid een rol speelt bij wonddichting en bescherming tegen infecties -Ll. kennen diverse ziekteverwekkers -Ll. weten welke onderdelen van het bloed een rol spelen bij de afweer tegen infecties -Ll. kennen de werking van het immuunsysteem -Ik loop rond en begeleid ll. bij het bestuderen van hun lesmateriaal -Ik beantwoord (praktische) vragen -Ik stel vragen (van hogere orde) over hun werk -Ik controleer de formulering van hun gemaakte werk -Ik controleer of alle vereiste opdrachten zijn zodra ze hun werk willen gaan nakijken met het nakijkmodel -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. hebben overzicht van het geleerde -Ll. bereiden zich voor op volgende les -Ik geef een korte samenvatting van de les -Ik toon hen wat het huiswerk is voor de volgende les -Ll. luisteren naar docent -Ll. noteren hun huiswerk maken aantekeningen bij filmpjes werken aan hun opdrachten mogen samenwerken of solo overleggen over opdrachten beantwoorden docentvragen stellen vragen over hun werk laten hun werk controleren Aantal lln: 29 Leeractiviteit * Noem de specifieke! -Ll. benoemen de onderdelen van het bloed -Ll. leggen uit hoe een fagocyt een ziektekiem bestrijdt -Ll. leggen uit hoe een lymfocyt een ziektekiem bestrijdt -Ll. beredeneren hoe ze zo efficiënt mogelijk kunnen werken met het geboden lesmateriaal -Ll. selecteren de juiste beelden en informatie om te noteren -Ll. leggen uit hoe de huid beschermt tegen infecties -Ll. leggen uit hoe fagocyten beschermen tegen infecties -Ll. leggen uit hoe lymfocyten beschermen tegen infecties -Ll. concluderen dat het afweersysteem is opgebouwd uit een 1e, 2e en 3e linie -Ll. kunnen de stappen aangeven waarin het afweersysteem te werk gaat -Ll. beargumenteren waarom cartoonuitspraken (on)juist zijn over besmettingsgevaar -Ll. concluderen wat ze hebben geleerd over het afweersysteem Docent: Leny Krijbolder Datum: 16-12-2016 Lesonderwerp Afweersysteem / immuunsysteem en vaccinatie Beginsituatie Leerlingen kennen de verschillende soorten ziekteverwekkers, de onderdelen waaruit het afweersysteem bestaat en hoe deze samenwerken Leskern* Leerlingen verdiepen zich in de ondersteuning van het afweersysteem door vaccinatie Leerdoelen Leerlingen weten hoe vaccinatie het immuunsysteem kan ondersteunen en kennen de verschillende vormen van vaccinatie Docentdoelen Transfer van concepten via contexten, differentiëren en autonomie bieden Boek (+ blz.) lessenserie “ten strijde voor gezondheid” Media, spullen, hulp whiteboard en whiteboard marker, lessenserie “ten strijde voor gezondheid”, internet, laptops Tijd 5 min 5 min Lesfase* Oriënteren op doel en voorkennis Instructie begrippen en vaardigheden 35 min Verwerking instrueren en begeleiden 5min feedback pag. - 18 - Leerdoel -Ll. bewust maken van hun bestaande kennis over de huid -Ll. bewust maken van de lestaak en lesopbouw. Tijd: 09:10 – 10:00 Wat ik doe en zeg -Ik laat de leerlingen bij binnenkomst een laptop pakken -Ik vraag of iedereen zijn/haar “oortjes” wil pakken -Ik vraag wat de ll. al weten over het immuunsysteem -Ik zeg en noteer op whiteboard dat de les van vandaag bestaat uit het doorwerken van LES 5 van context 1. -Ik zeg dat ll. die snel klaar zijn, hun gemaakte lessen kunnen nakijken met een nakijkmodel op de ELO Wat zij doen (werkvorm) -Ll. pakken een laptop -Ll. pakken hun “oortjes” -Ll. geven antwoord op gestelde vragen over het immuunsysteem -Ll. hebben aandacht voor lesoverzicht en tips -Ll. starten hun laptops op. Klas: H2b Aantal lln: 29 Leeractiviteit * Noem de specifieke! -Ll. benoemen de onderdelen van het bloed -Ll. leggen uit hoe een fagocyt een ziektekiem bestrijdt -Ll. leggen uit hoe een lymfocyt een ziektekiem bestrijdt -Ll. geven de stappen aan waarin het immuunsysteem werkt bij afweer -Ll. beredeneren hoe ze zo efficiënt mogelijk kunnen werken met het geboden lesmateriaal -Ik adviseer hen om de filmpjes stop te zetten, zodra ze een antwoord willen noteren -Ik adviseer hen om aantekeningen te maken bij filmpjes / animaties -Ik laat de ll. hun laptops opstarten -Ll. kennen diverse ziekteverwekkers -Ll. kennen de werking van het immuunsysteem -Ll. kennen de verschillende vormen van vaccinatie en diens werking -Ik loop rond en begeleid ll. bij het bestuderen van hun lesmateriaal -Ik beantwoord (praktische) vragen -Ik stel vragen (van hogere orde) over hun werk -Ik controleer de formulering van hun gemaakte werk -Ik controleer of alle vereiste opdrachten zijn zodra ze hun werk willen gaan nakijken met het nakijkmodel -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. -Ll. hebben overzicht van het geleerde -Ll. bereiden zich voor op volgende les -Ik geef een korte samenvatting van de les -Ik toon hen wat het huiswerk is voor de volgende les -Ll. luisteren naar docent -Ll. noteren hun huiswerk maken aantekeningen bij filmpjes werken aan hun opdrachten mogen samenwerken of solo overleggen over opdrachten beantwoorden docentvragen stellen vragen over hun werk laten hun werk controleren -Ll. selecteren de juiste beelden en informatie om te noteren -Ll. leggen uit hoe fagocyten beschermen tegen infecties -Ll. leggen uit hoe lymfocyten beschermen tegen infecties -Ll. concluderen dat het afweersysteem is opgebouwd uit een 1e, 2e en 3e linie -Ll. kunnen de stappen aangeven waarin het afweersysteem te werk gaat -Ll. classificeren de aspecten die bij serum en vaccin behoren. -Ll. zien een patroon in het afweersysteem door het maken van een conceptmap -Ll. concluderen wat ze hebben geleerd over vaccinaties en het afweersysteem BIJLAGE 8.2.1 Studieplanner van controlegroep Studieplanner biologie klas H2b Nectar Hoofdstuk 10 huiswerk voor les 0 Leren: §10.1 maken: §10.1 vrg 1 t/m 6 les 0 Datum Wo 23 nov lesinhoud: toetsevaluatie hoofdstuk 7 en 9 Analyse van de resultaten over de toets van hoofdstuk 7 en 9 huiswerk voor les 1 Leren: §10.1 maken: §10.1 vrg 7 t/m 12 les 1 Datum Vr. 25 nov 2 Datum Wo 30 nov. Hoe zorgt je lichaam ervoor dat er steeds eenzelfde hoeveelheid glucose in je lichaam zit? 3 Datum Vr 2 dec. We ronden verdiepen ons in nierwerking en de toepassing van dialyse. 4 Datum Wo 7 dec meenemen voor les 3 leerboek en werkboek lesinhoud: Je huid (par. 10.2) We gaan bezig met het grootste orgaan van je lichaam, maar wat doet het eigenlijk? Maken Par. 10.2 vrg. 5 t/m 9. huiswerk voor les 4 leren §10.1 + §10.2 maken: §10.2 vrg 10 t/m 16 les meenemen voor les 2 Leerboek, multomap lesinhoud: Goed geregeld (par. 10.1) huiswerk voor les 3 Leren: §10.1 + §10.2 maken: §10.1 vrg 18 t/m 20 + §10.2 vrg 1 t/m 4 nakijken Par. 10.1 met ELO les meenemen voor les 1 Leerboek, multomap lesinhoud: Goed geregeld (par. 10.1) huiswerk voor les 2 Leren: §10.1 maken: §10.1 vrg 13 t/m 17 les meenemen voor les 0 Leerboek, multomap meenemen voor les 4 leerboek en werkboek lesinhoud: Je huid (par. 10.2) Hoe wordt de huid gerepareerd na verwonding of bij gezwellen? huiswerk voor les 5 leren §10.1 + §10.2 maken: §10.2 vrg 17 t/m 20, nakijken Par.10.2 met ELO les Datum lesinhoud: Ziek (par. 10.3) meenemen voor les 5 leerboek en werkboek Vr 9 dec. 5 Maken §10.3 vrg 1 t/m 6 Welke ziekteverwekkers zijn er en hoe gaan ze te werk? huiswerk voor les 6 leren §10.1 t/m §10.3 maken: §10.3 vrg 7 t/m 13 les 6 Datum Wo 14 dec. lesinhoud: Ziek (par. 10.3) Ziek worden we allemaal wel eens. Maar verdedigen we ons en waarom worden we weer beter? huiswerk voor les 7 leren §10.1 t/m §10.3 maken: §10.3 vrg 14 t/m 24 nakijken Par. 10.3 met ELO les 7 Datum Vr 16 dec. 8 Datum Wo 21 dec pag. 20 meenemen voor les 7 leerboek en werkboek lesinhoud: Ziek (par. 10.3) Wat staat er in mijn vaccinatieboekje? En wel of geen donororganen krijgen/geven? Maken: Samenvatting in werkboek huiswerk voor les 8 leren §10.1 t/m §10.3 Les meenemen voor les 6 leerboek en werkboek lesinhoud: Repetitie H10 Repetitie Hoofdstuk 10 Par. 1-3 meenemen voor les 8 leerboek en werkboek BIJLAGE 8.2.2 Studieplanner van interventiegroep Studieplanner biologie klas H2b Hoofdstuk 10 & Lessenserie Strijden voor gezondheid huiswerk voor les 0 Leren: §10.1 maken: §10.1 vrg 1 t/m 6 les 0 Datum Wo 23 nov lesinhoud: toetsevaluatie hoofdstuk 7 en 9 Analyse van de resultaten over de toets van hoofdstuk 7 en 9 huiswerk voor les 1 Leren: §10.1 maken: §10.1 vrg 7 t/m 12 les 1 Datum Vr. 25 nov 2 Datum Wo 30 nov. Hoe zorgt je lichaam ervoor dat er steeds eenzelfde hoeveelheid glucose in je lichaam zit? 3 Datum Vr 2 dec. We verdiepen ons in nierwerking en de toepassing van dialyse. 4 Datum Wo 7 dec Zelfstandig werken aan les 1 van Strijden voor Gezondheid meenemen voor les 4 leerboek en werkboek lesinhoud: LES 2 VAN DE LESSENSERIE Zelfstandig werken aan les 2 van Strijden voor Gezondheid huiswerk voor les 5 Maken: na les 2 context 2 pag. 21 meenemen voor les 3 leerboek en werkboek lesinhoud: LES 1 VAN DE LESSENSERIE huiswerk voor les 4 Maken: na les 1 context 2 les meenemen voor les 2 Leerboek, multomap lesinhoud: Goed geregeld (par. 10.1) huiswerk voor les 3 Leren: §10.1 + §10.2 maken: §10.1 vrg 18 t/m 20 nakijken Par. 10.1 met ELO les meenemen voor les 1 Leerboek, multomap lesinhoud: Goed geregeld (par. 10.1) huiswerk voor les 2 Leren: §10.1 maken: §10.1 vrg 13 t/m 17 les meenemen voor les 0 Leerboek, multomap meenemen voor les 5 leerboek en werkboek les 5 Datum Vr 9 dec. lesinhoud: LES 3 VAN DE LESSENSERIE Zelfstandig werken aan les 3 van Strijden voor Gezondheid huiswerk voor les 6 Maken: na les 3 context 2 Nakijken lessen 1 t/m 3 (beide contexten) mbv ELO les 6 Datum Wo 14 dec. lesinhoud: LES 4 VAN DE LESSENSERIE Zelfstandig werken aan les 4 van Strijden voor Gezondheid huiswerk voor les 7 Maken: na les 4 context 2 Nakijken lessen 4 (beide contexten) mbv ELO les 7 Datum Vr 16 dec. 8 Datum Wo 21 dec pag. 22 meenemen voor les 7 leerboek en werkboek lesinhoud: LES 5 VAN DE LESSENSERIE Zelfstandig werken aan les 5 van Strijden voor Gezondheid huiswerk voor les 8 Maken: na les 5 context 2 Nakijken lessen 5 (beide contexten) mbv ELO Les meenemen voor les 6 leerboek en werkboek meenemen voor les 8 leerboek en werkboek lesinhoud: REPETITIE HOOFDSTUK 10 Par. 1 EN DE LESSENSERIE “TEN STRIJDE VOOR GEZONDHEID” BIJLAGE 8.2.3 Actieve immunisatie Afstotingsremmers Afweer Antigenen Anti-/afweerstof Bacteriën Besmetting Bloedplaatjes Bloedvaatjes Bloedstolling Chronische ziekte pag. 23 Conceptenlijst Diagnose Donor DNA Etter / pus Fagocyt/vreetcel Fibrinedraden Fibrinogeen Geheugencel Gezwel/tumor Griep Hoornlaag Huid Huidkanker Immuun Incubatietijd Inenting Infectie Infectieziekten Kiemlaag Lederhuid Lymfeknoop / lymfeklier Lymfocyt Onderhuids bindweefsel ontsteking Orgaanafstoting Orgaantransplantatie Passieve immunisatie Pigment Prognose Rillen (Anti)serum Symptomen Talg Uitzaaiing Ultraviolette straling Vaccin Vaccinatie Verkoudheid Virus Witte bloedcel Zweet Zweetklieren BIJLAGE 8.2.4 Lessenserie Ten Strijde voor Gezondheid Leerlingenhandleiding INHOUD Vakantie Blz. 4 Een broertje/zusje erbij 21 Bronnen 32 Bijlagen - bijlage 1 conceptmap huid 33 - bijlage 2 conceptmap afweer 34 - bijlage 3 huidkwartet 35 Naam:______________________________ Klas:_______________________________ pag. 24 Ten strijde voor gezondheid Voor je ligt de lessenserie “ten strijde voor gezondheid” waarbij wordt geleerd vanuit contexten en met concepten. Hierbij worden concepten (begrippen) aangeleerd vanuit verschillende situaties in een leefwereld. DE AANLEERCONTEXT: VAKANTIE WORDT MET NAME BEHANDELD DOOR DE DOCENT IN ZIJN/HAAR UITLEG EN DIVERSE OPDRACHTEN IN DE LES. IN DEZE CONTEXT STAAT EEN GEZIN OP VAKANTIE CENTRAAL EN KOMEN BEPAALDE CONCEPTEN (BEGRIPPEN) AAN BOD DIE TERUGKEREN IN: DE OEFENCONTEXT: EEN BROERTJE / ZUSJE ERBIJ DEZE WORDT VOOR HET HUISWERK GEBRUIKT. HIERIN ZUL JE SOMS DEZELFDE CONCEPTEN TEGENKOMEN ALS IN DE AANLEERCONTEXT, SOMS NIEUWE. JE ZULT ZE MOETEN TOEPASSEN IN HET KERSVERSE UITGEBREIDE GEZIN. MET DEZE TOEPASSING KUN JE HET MOEILIJK HEBBEN, MAAR HET IS NOODZAKELIJK OM UITEINDELIJK OOK TE KUNNEN TOEPASSEN IN DE TOETSCONTEXT: VOOR JULLIE NOG ONBEKEND Belangrijk is dus om de toepassing te oefenen door de vraagstukken en het huiswerk serieus te maken, zodat je tijdens de toetscontext herkent waar, welke concepten terugkomen. Een overzicht van de te behandelen concepten tref je onderstaand aan. Actieve immunisatie Afstotingsremmers Diagnose Huid Donor Huidkanker Afweer Antigenen Anti-/afweerstof Bacteriën Besmetting Bloedplaatjes Bloedvaatjes Bloedstolling DNA Etter / pus Fagocyt/vreetcel Fibrinedraden Fibrinogeen Geheugencel Gezwel/tumor Griep Chronische ziekte Hoornlaag Immuun Incubatietijd Inenting Infectie Infectieziekten Kiemlaag Lederhuid Lymfeknoop / lymfeklier Lymfocyt pag. 25 Onderhuids bindweefsel ontsteking Orgaanafstoting Orgaantransplantatie Passieve immunisatie Pigment Prognose Rillen (Anti)serum Symptomen Talg Uitzaaiing Ultraviolette straling Vaccin Vaccinatie Verkoudheid Virus Witte bloedcel Zweet Zweetklieren Ten strijde voor gezondheid Context 1: Vakantie Een gezin gaat op een verre reis naar India en wil daar graag weer gezond van terug keren. Context 2: Een broertje / zusje erbij Welke beslissingen moeten er allemaal worden genomen over de gezondheid van een nieuw gezinslid? pag. 26 Ten strijde voor Context 1 (aanleercontext) VAKANTIE pag. 27 Ten strijde voor gezondheid 28 CONTEXT 1 LES 1 Instapopdracht Vóór je je gaat verdiepen in de belevenissen van het vakantiegezin maak je eerst de conceptmap van bijlage 1 (samenwerken mag !) Introductie In deze context gaan de ouders Piet en Hetty op vakantie met hun kinderen Bob en Linda van 15 en 13 jaar. Ze willen de vakantie doorbrengen in een ver land: India. Ze gaan goed voorbereid op reis en halen vooraf bij de GGD de benodigde inentingen. Daarnaast nemen ze zelf ook een EHBO-tasje mee met diverse middelen en natuurlijk ook een flinke lading zonnebrandcrème. Direct na aankomst in het hotel wil het gezin lekker even zwemmen en genieten van de zon. Ze trekken hun nieuw aangeschafte outfits aan en smeren zichzelf eerst grondig in met zonnebrandcrème. Het valt Bob en Linda gedurende de middag op, dat zij factor 50 van hun ouders krijgen, terwijl hun ouders zelf factor 30 gebruiken. Opdracht 1. Bekijk de onderstaande websites waarin wordt gewaarschuwd voor de gevaren van zonnen en bekijk de filmpjes. - www.checkjevlekje.nl (onderdeel bescherming van de huid) - http://www.schooltv.nl/video/brandwonden-de-huid/#q=huid (1.10 min) - http://www.schooltv.nl/video/de-huid-wat-gebeurt-er-als-je-je-verbrandt/#q=huid (2.21 min) - http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20100426_kankerentumor01 (1.00 min) - http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20100426_kankercellen01/ (1.35 min) - http://www.schooltv.nl/no_cache/video/crid/20100426_kankerenbehandeling01 (1.30 min) Ga op zoek naar het antwoord op de volgende vragen. a. Beschrijf in je eigen woorden waarom te veel zon op je huid schadelijk kan zijn. ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ b. Hoe beschermt pigment je tegen de uv straling? _______________________ ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ pag. 28 Ten strijde voor gezondheid 29 c. Beschrijf in je eigen woorden hoe zonnebrandcrème werkt. _______________ ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ d. Welke huidlaag is aangetast als je verbrand bent door de zon? ____________ ______________________________________________________________ e. Leg uit waarom Bob en Linda een hogere zonnebrandfactor moeten gebruiken dan hun ouders. ____________________________________________________ ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ f. Wat is de meest voorkomende huidaandoening als gevolg van te veel zon? ______________________________________________________________ g. Geef een ander woord voor een tumor. ______________________________ h. Noem 3 verschillende methoden waarmee kanker te genezen is. __________ ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ pag. 29 Ten strijde voor gezondheid 30 Opdracht 2 Bekijk en bespreek als 4-tal onderstaande cartoon en geef je mening over elke uitspraak. _______________________________________________________________________________ _______________________________________________________________________ _______________________________________________________________________ _______________________________________________________________________ _______________________________________________________________________ Bonusopdracht in 4-tallen………….. voor als je snel klaar bent met voorgaande. Inmiddels heb je kennis gemaakt met heel wat concepten. Zorg dat je nog wat meer vertrouwd raakt met ….. of maak kennis met…… nog meer concepten door het huidkwartet te spelen. (vraag deze aan de docent). pag. 30 Ten strijde voor gezondheid 31 LES 2 Opdracht 3 Hoewel het gezin heerlijk geniet van de zon, krijgen ze het flink warm en beginnen ze te zweten. Om dit tegen te gaan nemen ze een koele duik in het niet verwarmde zwembad. Als ze vervolgens weer op de kant klimmen hebben ze het zó koud dat ze staan te rillen en ze zo snel mogelijk een handdoek omslaan. Zoek uit hoe het komt dat deze vakantiegangers het ‘t ene moment koud hebben en even later liggen te zweten, terwijl de weersomstandigheden ‘t zelfde blijven. Bekijk en beluister hiervoor https://www.youtube.com/watch?v=ljyvQsIiLK0 (10 min) en maak daarbij de onderstaande vragen. a. Waartegen beschermt onze buitenkant, de huid, ons bijvoorbeeld? ______________________________________________________________ b. Noem een reden waarom er zoveel bloedvaatjes in de huid zitten. ______________________________________________________________ c. Wat gebeurt er met de bloedvaatjes in de huid bij kou? __________________ ______________________________________________________________ d. Hoe zorgt zweten voor afkoeling? ___________________________________ ______________________________________________________________ e. Waarom heeft zweten in de tropen soms weinig zin? ____________________ ______________________________________________________________ f. In de huid liggen allerlei zintuigen. Noem drie soorten. __________________ ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ Vragen beantwoorden na het bekijken van de video: g. Waardoor ontstaat de rode kleur in de huid als iemand het warm heeft? Leg je antwoord nauwkeurig uit. __________________________________________ ______________________________________________________________ pag. 31 Ten strijde voor gezondheid 32 h. Noem kort de vier belangrijkste taken van de huid? ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ ______________________________________________________________ Opdracht 4 Bekijk http://www.schooltv.nl/video/wat-is-kippenvel-een-oerreactie-van-onslichaam/#q=huid (1.17 min) en maak onderstaande opdracht. Je ziet hiernaast twee keer hetzelfde stukje huid getekend. De huid bevindt zich de ene keer in een warme omgeving, de andere keer in een koude omgeving. Je ziet in de tekeningen een haar, een haarspiertje, een zweetklier en een bloedvat aangegeven. Kijk goed naar de verschillen tussen beide tekeningen. Schrijf alle verschillen op in onderstaand overzicht. Bovenste afbeelding Onderste afbeelding Welke afbeelding hoort volgens jou bij een koude omgeving? __________________ En welke bij een warme omgeving? _______________________________________ pag. 32 Ten strijde voor gezondheid 33 Opdracht 5 Geef je mening over onderstaande strip …… kies partij of lever commentaar. _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ pag. 33 Ten strijde voor gezondheid 34 Opdracht 6 De volgende dag gaat het gezin de stad in om wat cultuur op te snuiven van het authentieke India. Daar ontdekten moeder Hetty en Linda diverse vrouwen met prachtige beschilderingen op hun handen. Ze zijn zó enthousiast, dat ze dit ook wel willen. Vader Bob wil hier een stokje voor steken en denkt dat deze bevlieging hen levenslang zal blijven kleuren. Hetty en Linda betwijfelen dit en doen internetonderzoek, waarbij ze onderstaand artikel vinden. Lees het door en ga wie van hen gelijk heeft door de bijbehorende vragen te beantwoorden. WEKEN VERSIERD MET EEN HENNA-TATOEAGE (VOLKSKRANT, MIEKE ZIJLMANS) Nederland loopt achter. Terwijl we toch altijd denken dat wij zo'n hip volkje zijn dat elke trend als eerste oppikt, zijn we bijzonder laat met het ontdekken van de henna-tatoeage.... Eigenlijk is een henna-schildering geen tatoeage in de ware zin van het woord. Typisch voor een tatoeage is dat de verf onder de huid wordt aangebracht. Daar wil ze nooit meer helemaal vandaan, tenzij moeizaam bestookt met dure, moderne lasertechnieken. Een henna-schildering (ook wel mehndi genoemd) vervaagt daarentegen een tot vijf weken na het opbrengen, waarna de huid weer helemaal kleurloos is. Daarom is deze nep-tatoeage bijzonder populair bij mensen die een echte toch een beetje te heftig vinden, of die voorzien dat ze het ding over een jaartje misschien beu zouden zijn. Daarnaast zien veel mensen een henna-schildering als een test: als ze zo'n tijdelijke prent op hun lijf leuk vinden, durven ze ook een 'echte' te laten zetten. De techniek van henna-schilderen wordt al vijfduizend jaar gebruikt in de contreien van India. Vandaar is ze overgewaaid naar het nabije Oosten en Noord-Afrika. Henna is een natuurlijke verfstof, hier vooral gebruikt voor het kleuren van haar. Met de gedroogde en verpulverde bladeren van de hennaplant wordt de huid van vooral vrouwen versierd, doorgaans ter gelegenheid van feesten en bruiloften. Eerst wordt het te beschilderen stukje huid ingesmeerd met eucalyptusolie. Daaraan blijft de hennamodder beter plakken dan aan droog vel. Dan komt de tekening. Die wordt gemaakt met een nat mengsel waarvan hennapoeder het belangrijkste bestanddeel is. De rest van de ingrediënten varieert per recept. Citroensap is een must. Die zorgt dat de henna vers blijft, waardoor de kleurende werking langer aanhoudt en de verf beter intrekt. Suiker zit er vaak in, omdat die de modder coherenter maakt en beter aan de huid laat plakken. En vaak bevat het recept ook nog een enkel 'geheim ingrediënt' dat moet zorgen voor een snellere en indringendere werking van de kleurstof. Vervolgens moet de henna-modder op de huid drogen, waardoor de verf kan intrekken. Afhankelijk van de samenstelling van het henna-mengsel is dat toch wel minstens drie uur, maar liever langer. De tekening wordt duidelijker wanneer de verf tegen de twaalf uur heeft kunnen intrekken. Vervolgens mag de pasta van de huid af. Het advies is zeker twaalf uur na het aanbrengen niet te douchen. Daarna zit de schildering muurvast. Ze laat zich niet afboenen. Ze gaat er niet af met vet en in principe ook niet met zachte zeep. De kleurstof ligt namelijk niet óp het vel, maar zit in de bovenste huidlaag. Onze huid vernieuwt zich automatisch in een tot vier weken. De dode huidcellen vallen af en worden vervangen door nieuwe. Zo verdwijnt de verf uiteindelijk weer van het lichaam. Voor langer behoudt van de tekening is het daarom raadzaam de huid zo goed mogelijk te verzorgen met niet-bijtende crèmes en oliën. Zachtjes afdrogen na het badderen, want ruwe handdoeken schuren de dode huidcellen sneller los. Sauna's en huidscrubbeurten zijn ook desastreus voor de tekening. Traditionele schilderingen hebben een symbolische functie. Bruiden in India en Arabische landen krijgen vooral versierde handen en voeten. Henna zou hun liefde en geluk brengen, en wel langduriger naarmate de schildering langer blijft zitten. Daarom is het zaak voor vrouwen na hun bruiloft zo min mogelijk uit te voeren, anders gaat de henna van hun handen. Het huishouden moeten anderen zolang doen, terwijl de bruid de beschilderde handen helemaal vrij heeft voor haar echtgenoot. a. Op welke huidla(a)g(en) heeft het aanbrengen van henna effect? Kies uit: hoornlaag, kiemlaag, lederhuid, onderhuids bindweefsel. (omcirkel jouw keuze(s)) b. Is het aanbrengen van henna pijnlijk of niet? Verklaar je antwoord _________ ______________________________________________________________ c. Verklaar waardoor de henna tatoeage slechts 5 weken blijft zitten. _________ ______________________________________________________________ pag. 34 Ten strijde voor gezondheid 35 d. Wie van het gezin heeft / hebben gelijk? ______________________________ e. Welke huidlagen zijn betrokken bij het laten zetten van de pijnlijke tatoeages in Nederland? Kleur de juiste rondjes in. O hoornlaag O kiemlaag O lederhuid, O onderhuids bindweefsel. Bonusopdracht in 4-tallen………….. voor als je snel klaar bent met voorgaande. Inmiddels heb je kennis gemaakt met heel wat concepten. Zorg dat je nog wat meer vertrouwd raakt met ….. of maak kennis met…… nog meer concepten door het huidkwartet te spelen. (Vraag de docent). pag. 35 Ten strijde voor gezondheid 36 LES 3 Opdracht 7 Op weg terug naar het hotel struikelt Bob en loopt bij zijn val een flinke snijwond op aan zijn knie. Probeer te achterhalen hoe zijn wond weer geneest door genoemde bronnen te bestuderen en vervolgens de invuloefening te maken. - - http://www.bioplek.org/animaties/bloed/stolling.html https://www.youtube.com/watch?v=2BQyineEvPo (2.45 min) a Tot welke diepte (noem de huidlaag) is de huid beschadigd als deze bloed als gevolg van letsel. Leg je antwoord uit. _______________________________________________________________ _______________________________________________________________ _______________________________________________________________ _______________________________________________________________ b Vul de juiste woorden in. Je kunt kiezen uit: draden, fibrinogeen, wondrand, stollingsfactoren, korstje, fibrinedraden, bloedvaatjes, littekenweefsel, bloedplaatjes Bloedstolling is het proces waarbij ______________________ en eiwitten zorgen voor het dichten van een wond. Bloedstolling bestaat uit een aantal stappen. Stap 1. Samenklonteren bloedplaatjes Bij een wond beschadigen er ___________________. Ze trekken dan samen om zo min mogelijk bloed te verliezen. Zodra de bloedplaatjes bij een wondrand komen, plakken ze aan de __________________. Dit stolsel sluit de wond af. Stap 2. Kettingreactie stollingsfactoren Tegelijkertijd vindt een tweede stap plaats: een kettingreactie van omzetting van het ene eiwit in het andere. Deze eiwitten heten ____________________ Stap 3. Dichten wond De laatste stap in het proces is de omzetting van stollingsfactor _______________________ (vloeibaar) in fibrine (hard). Fibrine vormt een netwerk van ________________________ dat vastzit aan de wondranden en de bloedplaatjes. Als de wond dicht is, komt er een _____________ op. Het lichaam repareert het onderliggende beschadigde weefsel. Daarbij worden de ____________________ afgebroken en valt het korstje er uiteindelijk af. Er is dan een ___________________ gevormd. pag. 36 Ten strijde voor gezondheid 37 Opdracht 8 In les 1 lazen we al dat het hele gezin alle benodigde inentingen had gehaald bij de GGD. Ze zijn dan ook onthutst als Piet enorme gezondheidsproblemen krijgt. Hij heeft aanhoudende maagkrampen, hoge koorts en diarree. Zijn vrouw Hetty vermoedt dat de GGD onzorgvuldig heeft gewerkt en één inenting is vergeten bij Piet. Ga na of dit mogelijk is en achterhaal waarom er überhaupt inentingen noodzakelijk waren voordat het gezin deze reis ondernam. Gebruik de volgende bronnen: http://www.ggdreisvaccinaties.nl/ http://www.schooltv.nl/video/strijd-tegen-ziekteverwekkers-jelichaam-heeft-mechanismen-om-ziekteverwekkers-te-bestrijden/ (1.32 min) https://www.youtube.com/watch?v=6SITiyCwfF4 (3.20 min) a. Welke vaccinaties moest het gezin voor hun reis naar India krijgen? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ b. Waren deze vaccinaties verplicht? ________________________________________ ____________________________________________________________________ c. Met welke 4 typen ziekteverwekkers kan een mens besmet raken? ___________________________ ____________________________ ___________________________ ____________________________ d. Maak de zin af: Als een ziekteverwekker jouw lichaam is binnengedrongen, heb je een _____________________ opgelopen. e. Piet heeft wel degelijk alle inentingen gekregen. Hoe kan het dat Piet tegen deze kwaal toch niet beschermd was? __________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ f. Welke delen van het bloed spelen een rol bij het verweer tegen ziektekiemen? ____________________________________________________________________ g. Hetty wil direct paracetamol geven aan Piet om de koorts te onderdrukken. Helpt dit bij de bestrijding van de ziekteverwekker? Leg je antwoord uit ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ pag. 37 Ten strijde voor gezondheid 38 ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Opdracht 9 In onderstaande overzichten A, B en C zie je hoe een ziekteverwekker onschadelijk kan worden gemaakt door verschillende witte bloedcellen. Opdracht 9A Een fagocyt (vreetcel) is een type witte bloedcel die ziekteverwekkers opruimt door middel van omsluiting (fagocytose). In de afbeelding zie je hoe een witte bloedcel een bacterie onschadelijk maakt door hem in te sluiten. De fagocyt herkent bacteriën en andere ziekteverwekkers aan de antigenen. Plaats in de tekening nummers 1 t/m 4 op de juiste plek waarmee je aangeeft in welke volgorde de fagocyt werkt. Opdracht 9B In onderstaand schema zie je werkzaamheden van een B-lymfocyt (witte bloedcel die antistoffen = afweerstoffen produceert) I. II. Maak de volgorde, waarin de ziekteverwekker onschadelijk wordt gemaakt goed. Zet in de linker kolom het cijfer 1 voor de fase die als eerst plaatsvindt, het cijfer 2 voor de fase, die daarna plaatsvindt en het cijfer 3 voor de laatste fase. Je ziet ook afbeeldingen van de verschillende fases. Zet achter elke fase een kruisje bij de bijpassende afbeelding. pag. 38 Ten strijde voor gezondheid 39 Opdracht 9C Hieronder zie je weer een schema waarin duidelijk wordt gemaakt hoe de witte bloedcellen die antistoffen maken (B-lymfocyten) te werk gaan. Ze hebben allemaal min of meer dezelfde vorm, maar als je de moleculen aan de buitenkant van het celmembraan bestudeert, zie je dat ze verschillend kunnen zijn. Zo'n molecuul op het membraan van de B-lymfocyt noem je een receptor. Zet de volgende termen in de juiste volgorde door ze te verbinden met het juiste nummer. 1 de B-lymfocyten gaan heel veel antistof maken 2 B-lymfocyt gaat snel delen, er ontstaan heel veel precies dezelfde B-lymfocyten; 3 er worden ook geheugen-B-lymfocyten gevormd 4 B-lymfocyt herkent de antigeen; 5 de antistoffen worden via het bloed vervoerd; Opdracht 10 Vul nu het samenvattend schema van verschillen tussen de 2 typen witte bloedcellen in.Plaats daarvoor de volgende termen in de juiste kolom. Koppelen aan antigen (eiwit), Werken a-specifiek, Worden zelf gedood, Blijven in leven, Werken specifiek-kieskeurig, Onthouden niets, Omsluiten ziekteverwekker, Kunnen geheugencel worden .Fagocyt = vreetcel = macrofaag Lymfocyt = anti-/afweerstof maker pag. 39 Ten strijde voor gezondheid 40 LES 4 Opdracht 11 Piet is tijdens het uitstapje ondanks zijn vaccinaties toch ziek geworden. Hij vraagt zich af hoe hij als enige geïnfecteerd heeft kunnen worden. Hij heeft ten slotte toch hetzelfde gedaan als de rest van het gezin. Dan wijst zijn vrouw Hetty hem erop, dat hij wel iets anders heeft gegeten. Werk bij deze opdracht samen met een klasgenoot. Beschrijf hoe de bacterie het lichaam van Piet heeft geïnfecteerd. Volg hierbij de onderstaande 3 stappen en gebruik de volgende concepten. Antigenen, antistoffen, slijmvliezen, huid, koorts, macrofaag, specifieke afweer, fagocytose, lymfocyten, a-specifieke afweer (2x). Gebruik https://www.youtube.com/watch?v=9vvbnfHlWns (3.12 min) De eerste afweerlinie: Hoe is de ziekteverwekker het lichaam binnen gekomen? ___________________________ _________________________________________________________________________ Welke obstakels van de eerste afweerlinie is de bacterie daar tegengekomen? _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ De tweede afweerlinie: Hoe heeft deze linie geprobeerd de bacterie tegen te houden? _______________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ De derde afweerlinie: Hoe gaat deze linie het gevecht aan met de bacterie? _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ _________________________________________________________________________ pag. 40 Ten strijde voor gezondheid 41 Opdracht 12 Vul de bovenstaande cartoonballonnen in met verschillende standpunten over het gevaar van besmetting door het drinken van Hetty’s thee. Maak in ieder geval een tekst waaruit blijkt dat Piet bedankt voor deze thee, omdat hij niet weer ziek wil worden. Piet: _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ Hetty: ________________________________________________________________ _________________________________________________________________ Linda: _______________________________________________________________ _________________________________________________________________ Bob: _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ pag. 41 Ten strijde voor gezondheid 42 LES 5 Het grote vraagstuk blijft toch wel bestaan voor Piet: “wat was dan het nut van die inentingen”?. Opdracht 13 Probeer het hem uit te leggen door de volgende vragen te beantwoorden, nadat je genoemde bronnen hebt bestudeerd. Bronnen: http://www.npo.nl/schooltv-actueel/26-01-2011/TELEA_1061740 (7.30 min) http://www.studiobiologie.nl/KB1/V01_02/index.html (5 pag.informatie) https://www.youtube.com/watch?v=pisSGmN8bjA (2.48 min) Ontving Piet voor zijn reis een serum of een vaccin? _______________________ Kan Piet hierdoor lichte ziekteverschijnselen hebben ervaren? Leg je antwoord uit. Ja / Nee, __________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ Kan Piet nu voor de rest van zijn leven zonder gevaar voor de ziektes waartegen hij is ingeënt, naar India? Leg je antwoord uit. Ja / Nee, __________________________________________________________ _________________________________________________________________ _________________________________________________________________ Opdracht 14 Breng overzicht in de methoden van preventieve (ter voorkoming) inenting door de schuingedrukte termen in de juiste kolom onder te brengen. Passieve immunisatie, levenslang immuun, actieve immunisatie Antistoffen ingespoten, Tijdelijk immuun, antigenen ingespoten Serum pag. 42 Vaccin Ten strijde voor gezondheid 43 Opdracht 15 Welk middel is er nog te gebruiken als er toch een bacterie flinke ziekteverschijnselen heeft veroorzaakt, waartegen je zelf niet flink genoeg kunt strijden? _______________________________________________________ Opdracht 16 Maak een korte samenvatting door in onderstaand verhaal de juiste concepten in te vullen en de juiste keuzes te maken. Ziekteverwekkers hebben een soort uitsteeksel, gemaakt van eiwit aan de buitenkant genaamd _________________________________ De uitsteeksels op het celmembraan van de vreemde cellen wekken afweer op bij je afweersysteem. Welk deel van je bloed komt dan in actie? ______________________________________________________ We kennen de fagocyten en de lymfocyten. Als ze in actie komen: - gaan de fagocyten / lymfocyten dood bij hun werkzaamheden - werken de fagocyten / lymfocyten A-specifiek (de witte bloedcellen lusten alle ziekteverwekkers) - worden er bij de fagocyten / lymfocyten geheugencellen aangemaakt. Sommige ziekteverwekkers worden aangepakt door antistoffen. Deze antistoffen worden ook wel _____________________________ genoemd We kunnen ons afweersysteem een handje helpen door onszelf te vaccineren. Je wordt dan geïnjecteerd met een vaccin /serum dat antigenen / antistoffen bevat. Dit heet actieve / passieve immunisatie. Hierbij wordt je wel / niet een klein beetje ziek Als je op vakantie gaat naar het buitenland wordt er gebruik gemaakt van een injectie met antigenen / antistoffen. Afrondingsopdracht Bij aanvang van deze lessenserie heb je een conceptmap gemaakt. Probeer dit nu nog een keer met een omvangrijker conceptmap (bijlage 2) en ervaar hoe je het ervan afbrengt. pag. 43 Ten strijde voor gezondheid 44 Context 2 (Oefencontext / huiswerkcontext) EEN BROERTJE / ZUSJE ERBIJ pag. 44 Ten strijde voor gezondheid 45 Introductie In deze context is Eva net bevallen van een zoontje: Tony. Eva had al een dochter, Tina van 13. Tina is dolenthousiast over haar nieuwe broertje en ze probeert haar moeder na de bevalling zo goed mogelijk te helpen. Moeder Eva is daar wel blij mee, want vader Kees is regelmatig weken afwezig door zijn werk in het buitenland. Na LES 1 Opdracht 1 Toen de baby nog in de baarmoeder zat zorgde het vruchtwater voor een constante lichaamstemperatuur van Tony en het bood bescherming tegen stoten en uitdroging. Tina moet bij de drogist flink wat flesjes Zwitsal babyolie halen voor haar moeder. a. Welke functie(s) van het vruchtwater wordt/worden nu overgenomen door de baby-olie? ____________________________________________________________ b. Tina wil met Tony in de kinderwagen de boodschapjes doen, maar hij mag volgens Eva voorlopig nog niet naar buiten. Tina ontdekt hierover de volgende informatie op internet. Je mag voor het eerst met je kindje naar buiten als hij of zij op goed gewicht is. Vaak wordt hierbij de maatstaf van vijf pond aangehouden. Daarnaast moet de baby zelf goed de temperatuur kunnen houden. De temperatuur wordt in de kraamweek veelvuldig gemeten dus daaruit kan je ook opmaken of dit wel of niet het geval is. De meeste baby’s gaan voor het eerst naar buiten aan het einde van de kraamweek. De verloskundige of kraamhulp kan hierin ook adviseren. Baby’s verliezen vaak veel warmte vanuit hun hoofdje en daarom is het belangrijk dat je jouw kindje een mutsje laat dragen als je naar buiten gaat Het is ook erg belangrijk om in geval van zonneschijn een goede uv-bestendige parasol te gebruiken die veel kinderwagenfabrikanten aanbieden Leg uit hoe de baby met zijn huid ervoor kan zorgen om warm genoeg te blijven. ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Waarom moet Tony met behulp van een parasol beschermd worden tegen zon? ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ pag. 45 Ten strijde voor gezondheid 46 Na LES 2 Opdracht 2 HERHALING / SAMENVATTING over onderdelen van de huid pag. 46 Ten strijde voor gezondheid 47 Noteer de juiste benamingen bij alle cijfers. Je kunt kiezen uit: hoornlaag, zweetklier, talgklier, haarspiertje, lederhuid, zenuw, onderhuids bindweefsel, opperhuid, bloedvaatjes, tastlichaampje, druklichaampje, porie, onderhuids bindweefsel, haar, vetlaag, kiemlaag 1 ________________________________ 9 ______________________________ 2 ________________________________ 10 ______________________________ 3 ________________________________ 11 ______________________________ 4 ________________________________ 12 ______________________________ 5 ________________________________ 13 ______________________________ 6 ________________________________ 14 ______________________________ 7 ________________________________ 15 ______________________________ 8 ________________________________ 16 ______________________________ Noteer de juiste naam bij de volgende omschrijvingen: Laag van afgestorven cellen ________________________ Bestaat uit hoornlaag en kiemlaag. Laat los van de huid bij een blaar. ________________________ Produceert een vetachtige stof om de huid soepel te houden ________________________ Als deze samentrekt gaat een haar overeind staan bij kou ________________________ Laag waarin zich pigment bevindt ________________________ pag. 47 Ten strijde voor gezondheid 48 Na LES 3 Opdracht 3 Hieronder wordt Tony bedreigt door 4 verschillende soorten ziektekiemen. Noteer in elk ballonnetje de naam van de soort ziektekiem. Schrijf vervolgens een tekst over de wijze waarop deze van plan is om Tony binnen te dringen. Eén voorbeeld staat er al. [Trek de aandacht van uw lezer met een veelzeggend citaat uit het document of [Trek de aandacht van gebruik deze [Trek de ruimte om een uw lezer met aandacht van een veelzeggend belangrijk punt uw lezer met te benadrukken. citaat uit het een veelzeggend document of Sleep dit citaat uit het parasiet gebruik deze tekstvak als u document of het ergens ruimte om een gebruik deze belangrijk punt andersHa, op de ik kruip ruimte om een de zandbak, pagina wilt want te benadrukken. in belangrijk punt baby’sSleep stoppen dit zand toch in hun mond !! plaatsen.] te benadrukken. tekstvak als u ____________________________________________________________________ Sleep dit het ergens tekstvak als u ___________________________________________________________________ anders op de het ergens pagina wilt anders op de ____________________________________________________________________ plaatsen.] pagina wilt ___________________________________________________________________ plaatsen.] ____________________________________________________________________ ___________________________________________________________________ pag. 48 Ten strijde voor gezondheid 49 Opdracht 4 Eva maakt zich zorgen over de mogelijke besmetting die Tony kan oplopen. Ze vraagt zich af of hij al voldoende weerstand heeft tegen allerlei ziekteverwekkers. Bestudeer http://www.schooltv.nl/beeldbank/clip/20110916_bacterie01 (0.40 min) Geef in onderstaande tabel aan hoe bepaalde eigenschappen van Tony’s lichaam de ziekteverwekkers buiten zijn lichaam houden. Schrijf in regel A waar in/op het lichaam het onderdeel zich bevindt. Zet daarna bij B t/m E een + of - in de juiste kolom of kolommen. Opdracht 5 Soms lukt het ziekteverwekkers om het lichaam binnen te dringen. Welke afweercellen zorgen er dan voor dat de ziekteverwekkers zo snel mogelijk worden opgeruimd? A bloedplaatjes B rode bloedcellen C witte bloedcellen Opdracht 6 In onderstaande figuur zijn twee witte bloedcellen afgebeeld. • Schrijf in de afbeelding bij de figuren wat ze voorstellen. • Schrijf of teken bij beide afbeeldingen hoe de cel ziekteverwekkers opruimt. _____________________________ pag. 49 ______________________________ Ten strijde voor gezondheid 50 Na LES 4 Opdracht 7 Eva stond bij de geboorte van Tony voor de keuze van borstvoeding of flesvoeding geven. Ze heeft uiteindelijk besloten tot borstvoeding. Tina snapt haar niet, want als Tony flesvoeding zou krijgen, zou zij dat tenminste ook af en toe kunnen doen. Verklaar waarom het voor Tony’s immuunsysteem beter is om borstvoeding te krijgen. ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ ____________________________________________________________________ Eva heeft op het consultatiebureau informatie gehad over het Rijksvaccinatie-programma. Zij mag beslissen of ze Tony wil laten inenten tegen diverse ziektes. Het zijn er flink wat (zie onderstaande tabel) en ze ziet ertegenop om haar baby regelmatig pijn te laten doen. Tabel: afkortingen vaccinaties Afkorting Vaccinatie tegen HepB hepatitis B difterie, kinkhoest, tetanus, polio en Heamophilus influenza b DKTP-Hib BMR bof, mazelen, rode hond Pneu pneumokokken MenC meningokokken C DTP difterie, tetanus en polio HPV humaan papillomavirus (veroorzaker van baarmoederhalskanker) pag. 50 Ten strijde voor gezondheid 51 Tabel: vaccinatieschema Rijksvaccinatieprogramma Fase Leeftijd Injectie 1 Injectie 2 Fase 1 0 maanden HepB * 2 maanden DKTP-Hib Pneu 3 maanden DKTP-Hib Pneu 4 maanden DKTP-Hib Pneu 11 maanden DKTP-Hib Pneu 14 maanden BMR MenC Fase 2 4 jaar DKTP Fase 3 8 jaar DTP BMR Fase 4** 12 jaar HPV HPV (+/-1 mnd na 1e HPV) HPV (+/- 6 mnd na 1e HPV) Aan de andere kant……….ze hoort dat als iemand gevaccineerd is voor een ziekte, deze de ziekte niet meer kan krijgen. Eva krijgt het toegelicht met als voorbeeld de ziekte bof. Dat is een besmettelijke ziekte waarbij de speekselklier ontstoken raakt en iemand koorts krijgt. Opdracht 8 Geef in het schema aan wat er gebeurt als Tony gevaccineerd wordt tegen bof, en wat er gebeurt als een tijdje later het bofvirus in het lichaam komt. Vul de letters A t/m D in de juiste blokken in. A Witte bloedcellen maken antistoffen tegen bof-antigenen B Een vaccin met bof-antigenen wordt ingespoten C Het bofvirus wordt herkend en snel onschadelijk gemaakt D Geheugencellen (een soort witte bloedcellen) ‘onthouden’ de bof-antigenen TIJD pag. 51 Ten strijde voor gezondheid 52 Opdracht 9 In tabel 3 staan de vier verschillende manieren waarop Tony immuun kan worden voor een ziekte. Geef bij regel 1 aan op welke manier je de verschillende vormen van immuniteit kan verwerven. Er is al een voorbeeld gegeven. In regel 2-6 staan ook een aantal stellingen. Geef aan of deze stellingen kloppen voor de verschillende manieren waarop je immuun kunt worden. Beantwoord elke stelling in de vier kolommen met een ‘ja’ of ‘nee’. Vormen van immuniteit pag. 52 Ten strijde voor gezondheid 53 Na LES 5 Opdracht 10 In Nederland kunnen mensen met een verzwakte afweer, bijvoorbeeld oudere mensen, zich ieder jaar laten inenten tegen griep. Met deze ‘griepprik’ wordt een vloeistof met onschadelijk gemaakte griepvirussen in het lichaam gebracht. Hoe wordt zo’n vloeistof genoemd? _______________________ Opdracht 11 Als Tony 1 jaar is, blijkt hij een longaandoening te hebben. Volgens de artsen kan hij alleen gered worden als hij een donorlong ontvangt. Het hele gezin biedt zich direct aan als donor voor Tony, maar de artsen leggen uit dat deze organen te groot zijn voor de 1-jarige Tony. Naast de afmeting van de donor bestaat er ook nog risico op afstoting door Tony van de donorlong. Leg gedetailleerd uit wat er gebeurt als dit gebeurt. Gebruik: http://static.nieuws.vtm.be/binnenland/205948-donor-gevonden-voor-doodzieke-liam (1.57 min) https://www.youtube.com/watch?v=M8VzL7Kh9rQ (1.38 min) ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ _____________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ ______________________________________________________________________ pag. 53 Ten strijde voor gezondheid 54 Opdracht 12 samenvatting afweer Vul het juiste woord in - Kies uit: talg, sneller, langzamer, kunstmatige, natuurlijke, antigenen, antistoffen, meer, minder, serum, vaccin, immuun, bacteriën, infectie, specifiek, actieve immunisatie, passieve immunisatie 1 Antibiotica zijn medicijnen die alleen _____________________ kunnen doden. 2 Witte bloedcellen kunnen op ziekteverwekkers reageren door ____________ aan te maken. 3 Een andere naam voor lichaamsvreemde stoffen is __________________ . 4 Het binnendringen van ziekteverwekkers wordt een ______________ genoemd. 5 De huid wordt met behulp van ____________ beschermd tegen aantasting door ziekteverwekkers. 6 Bepaalde antistoffen werken maar tegen één soort ziekteverwekkers. Ze werken dus _____________________ 7 Wanneer iemand eenmaal een ziekte heeft doorgemaakt en deze nooit meer krijgt, is deze persoon _______________ . 8 Bij iemand die seropositief is, kunnen ____________ tegen het aidsvirus in het bloed aangetroffen worden. 9 Bij een ________________ immuniteit heeft iemand de ziekte eerst zelf gehad. 10 Een ____________ bevat antistoffen tegen bepaalde ziekteverwekkers. 11 Bij een tweede besmetting, reageren de witte bloedcellen ______ met het maken van antistoffen. 12 Bij inenting is er altijd sprake van een _______________________ immuniteit. 13 Een ________________ bevat dode of verzwakte ziekteverwekkers. 14 Omdat de immuniteit ontstaat doordat de ingeënte persoon zelf antistoffen maakt, heet dit _____________________ . 15 Tegen het gif van een gifslang, helpt tegengif. Dit zijn altijd ____________ . 16 Er is sprake van _____________ wanneer een persoon niet zelf de antistoffen aanmaakt. 17 Van bloed (met antistoffen) van proefdieren wordt een ___________ gemaakt. 18 Na een tweede besmetting maken de witte bloedcellen __________________ antistoffen in een kortere tijd. 19 Bij de ziekte aids zijn de _____________ niet in staat het virus onschadelijk te maken. 20 Vaccineren tegen DKTP en BMR is een manier van _____________________ immunisatie. pag. 54 Ten strijde voor gezondheid 55 Bronnen https://www.nemosciencemuseum.nl/media/filer_public/1b/a0/1ba09d88-af6b-485f-afe4b6fcd69af288/afweer_en_immuniteit_module.pdf http://www.e-bug.eu/ http://www.10voorbiologie.nl http://www.sanquin.nl/repository/documenten/nl/onderwijs/bloed-en-afweer/vmbomodule-immuun-worden-en-blijven.pdf pag. 55 Ten strijde voor gezondheid 56 Bijlage 1: Instapopdracht – conceptmap Conceptmap over de huid Vul in onderstaande conceptmap de ontbrekende concepten en verbanden in op de juiste plek. Kies uit de volgende concepten: kiemlaag, witte bloedcel, bloedplaatje, parasiet, virus, oververhitting, huid Plaats 6 ontbrekende pijlen Noteer bij diverse pijlen de juiste letters van verbindingstermen: a=bestanddeel van, b=soort, c=veroorzaakt, d=voorkomt bloedvaatjes zintuigen pigment bloedplasma hoornlaag lederhuid bloed beschadiging UV Rode bloedcel wond Bescherming uitdroging schimmel incubatietijd Ziekteverwekkers / afweer talgklier diagnose zweetklier bacterie infectie besmettin g pag. 56 prognose Ten strijde voor gezondheid 57 Bijlage 2: Afrondingsopdracht – conceptmap Conceptmap over Afweer Vul in onderstaande conceptmap de ontbrekende concepten en verbanden in op de juiste plek. - Kies uit de volgende concepten: virus, 2e linie, bloedplasma, immuun, lymfocyt, serum, vaccin, antigen - Plaats 6 ontbrekende pijlen - Noteer bij diverse pijlen de juiste letters van verbindingstermen: a=bestanddeel van, b=soort, c=methode parasiet afweer ziektekiem 1e linie 3e linie bacterie schimmel geheugencel Fagocyt/vreetc el/macrofaag huid Witte bloedcel Rode bloedcel Afweerstof/ antistof afstotings reactie bloed pag. 57 orgaandonor donororgaan bloedplaatje passieve immunisa tie actieve immunisa tie patiënt Ten strijde voor gezondheid 58 Bijlage 3: Huidkwartet Taken van de huid Taken van de huid Beschermen tegen UV-straling Beschermen tegen ziektekiemen Beschermen tegen ziektekiemen Beschermen tegen UV-straling Beschermen tegen beschadiging Beschermen tegen uitdroging Taken van de huid Beschermen tegen ziektekiemen Beschermen tegen UV-straling Beschermen tegen beschadiging Beschermen tegen uitdroging Taken van de huid Beschermen tegen uitdroging Beschermen tegen ziektekiemen Beschermen tegen UV-straling Beschermen tegen beschadiging Beschermen tegen uitdroging pag. 58 Beschermen tegen beschadiging Beschermen tegen ziektekiemen Beschermen tegen UV-straling Beschermen tegen beschadiging Beschermen tegen uitdroging Ten strijde voor gezondheid 59 Zintuigen in de huid Zintuigen in de huid drukzintuig Warmtezintuig Koudezintuig Drukzintuig Pijnzintuig Zintuigen in de huid warmtezintuig pag. 59 Warmtezintuig Koudezintuig Drukzintuig Pijnzintuig pijnzintuig Warmtezintuig Koudezintuig Drukzintuig Pijnzintuig Zintuigen in de huid koudezintuig Warmtezintuig Koudezintuig Drukzintuig Pijnzintuig Ten strijde voor gezondheid 60 Temperatuurregulatie door de huid bij kou Temperatuurregulatie door de huid bij kou Bibberen/rillen kippenvel Bloedvaatjes vernauwen Bibberen / rillen Huid wordt bleek Kippenvel Temperatuurregulatie door de huid bij kou Bloedvaatjes vernauwen Bibberen / rillen Huid wordt bleek Kippenvel Temperatuurregulatie door de huid bij kou Bloedvaatjes vernauwen pag. 60 Bloedvaatjes vernauwen Bibberen / rillen Huid wordt bleek Kippenvel Huid wordt bleek Bloedvaatjes vernauwen Bibberen / rillen Huid wordt bleek Kippenvel Ten strijde voor gezondheid 61 Temperatuurregulatie door de huid bij hitte Temperatuurregulatie door de huid bij hitte Zweten Bloedvaatjes verwijden Zweten Huid wordt rood Haarspiertjes ontspannen Temperatuurregulatie door de huid bij hitte Bloedvaatjes verwijden Bloedvaatjes verwijden Zweten Huid wordt rood Haarspiertjes ontspannen Temperatuurregulatie door de huid bij hitte Haarspiertjes ontspannen Huid wordt rood pag. 61 Bloedvaatjes verwijden Zweten Huid wordt rood Haarspiertjes ontspannen Bloedvaatjes verwijden Zweten Huid wordt rood Haarspiertjes ontspannen Ten strijde voor gezondheid 62 pag. 62 Tumorgenezing Tumorgenezing Operatie Bestraling Operatie Chemotherapie (kwaadaardig) Bestraling (kwaadaardig) Vloeibare stikstof (goedaardig) Operatie Chemotherapie (kwaadaardig) Bestraling (kwaadaardig) Vloeibare stikstof (goedaardig) Tumorgenezing Tumorgenezing Chemotherapie Vloeibare stikstof Operatie Chemotherapie (kwaadaardig) Bestraling (kwaadaardig) Vloeibare stikstof (goedaardig) Operatie Chemotherapie (kwaadaardig) Bestraling (kwaadaardig) Vloeibare stikstof (goedaardig) Ten strijde voor gezondheid 63 pag. 63 Huidlagen Huidlagen Hoornlaag Kiemlaag Hoornlaag Kiemlaag Lederhuid Onderhuids bindweefsel Hoornlaag Kiemlaag Lederhuid Onderhuids bindweefsel Huidlagen Huidlagen Lederhuid Onderhuids bindweefsel Hoornlaag Kiemlaag Lederhuid Onderhuids bindweefsel Hoornlaag Kiemlaag Lederhuid Onderhuids bindweefsel Ten strijde voor gezondheid 64 Bloedstolling Bloedstolling Rode bloedcellen Bloedplaatjes Bloedplaatjes Rode bloedcellen Fibrinogeen Fibrinedraden Bloedstolling Bloedstolling Fibrinedraden pag. 64 Bloedplaatjes Rode bloedcellen Fibrinogeen Fibrinedraden Bloedplaatjes Rode bloedcellen Fibrinogeen Fibrinedraden Fibrinogeen Bloedplaatjes Rode bloedcellen Fibrinogeen Fibrinedraden Ten strijde voor gezondheid 65 Bloedbestanddelen Bloedbestanddelen Rode bloedcellen Bloedplaatjes Bloedplaatjes Rode bloedcellen Witte bloedcellen Bloedplasma Bloedbestanddelen Bloedplaatjes Rode bloedcellen Witte bloedcellen Bloedplasma Bloedbestanddelen Witte bloedcellen bloedplasma pag. 65 Bloedplaatjes Rode bloedcellen Witte bloedcellen Bloedplasma Bloedplaatjes Rode bloedcellen Witte bloedcellen Bloedplasma Ten strijde voor gezondheid 66 Huidskleuren Huidskleuren Zwarte ras Het zwarte of Negerras Afrika Het rode of Indiaanse ras Amerika Het gele of Mongoolse ras Azië Het blanke of Kaukasische ras Europa Rode ras Het zwarte of Negerras Afrika Het rode of Indiaanse ras Amerika Het gele of Mongoolse ras Azië Het blanke of Kaukasische ras Europa Huidskleuren Huidskleuren Blanke ras Gele ras pag. 66 Het zwarte of Negerras Afrika Het rode of Indiaanse ras Amerika Het gele of Mongoolse ras Azië Het blanke of Kaukasische ras Europa Het zwarte of Negerras Afrika Het rode of Indiaanse ras Amerika Het gele of Mongoolse ras Azië Het blanke of Kaukasische ras Europa BIJLAGE 8.2.4 Lessenserie Strijden voor gezondheid nakijkmodel Context 1 Opdracht 1 A Overdaad aan zonlicht kan schaden: het veroorzaakt allerlei huidaandoeningen waaronder huidkanker. Maar je kan ook verbranden en dus een 1e graads verbranding oplopen. B Onder invloed van UV-straling vinden in de huid aanpassingen plaats. Deze aanpassingen beschermen de huid tegen de mogelijke negatieve invloed van UV-straling. Die aanpassingen zijn: huidverdikking en pigmentatie (het bruin worden). Pigment is een donkere kleurstof die UV-straling absorbeert. Daardoor dringen de stralen minder door tot in de delende kiemlaag waar de nieuwe cellen ontstaan. Hoe donkerder de huid des te beter je bent opgewassen tegen felle zon. C Een anti-zonnebrandmiddel: crèmes, milks of lotions bevatten UV-filters. Deze filters absorberen of weerkaatsen de UV-straling die op de huid valt. De beschermingsfactor geeft aan hoeveel bescherming het product biedt. Als je zonder bescherming in de zon gaat liggen en je verbrandt na tien minuten, zul je bij een zonnebrandcrème met factor (SPF) 4 na 40 minuten verbranden. Bij factor tien is dat na 100 minuten. De factor geeft dus aan hoeveel langer je in principe veilig in de zon kunt liggen. Hoe hoger de beschermingsfactor, hoe meer filters gebruikt worden. Een goed zonbeschermingsmiddel geeft bescherming tegen UVB en UVA stralen. Voor een goede werking moet u het zonbeschermingsmiddel al een half uur vóórdat u de zon in gaat, op uw huid smeren. Wees daarbij niet te zuinig, maar ook niet te royaal. Na zwemmen en tijdens sporten, moet u het middel regelmatig opnieuw opsmeren D De opperhuid (zowel hoornlaag als kiemlaag) – 1e graads verbranding E Als je jonger bent dan 18 jaar is de huid nog in ontwikkeling en ben je extra gevoelig voor UV. Daarom moeten zij een betere bescherming gebruiken. F huidkanker G gezwel = weefselwoekering H met operatie, chemokuur en bestraling Opdracht 2 Piet: Is niet waar want niet 1 factor beschermt voor een hele dag. De sterkste is factor 50 en die beschermt 500 min.(ruim 8 uur) ipv 10 min in de zon zonder crème. In de praktijk werkt het echter niet helemaal zo. Zand, (zee)water en zweet zorgen ervoor dat die tijd aanzienlijk verkort wordt Hetty: Zij loopt gevaar, want zonnebrandmiddelen bevatten speciale UV filters die niet in olijfolie voorkomen. Alleen de huid vet houden is niet genoeg. Linda: Zij moet zich wel insmeren, want de tussen haar sproeten is heel licht en gevoelig voor zon. Bob: Zie Piet en Hetty Opdracht 3 a. Tegen uitdroging b. Er zitten veel bloedvaatjes in de huid om de warmteafgifte te kunnen regelen zodat we beschermd worden tegen over verhitting. c. De bloedvaatjes trekken samen, waardoor er minder bloed naar de huid stroomt. d. Zweet verdampt, waardoor de lichaamstemperatuur daalt. e. De luchtvochtigheid is daar zo hoog dat het zweet niet kan verdampen. Zonder verdamping is er geen afkoeling. f. Drukzintuig, tastzintuig en pijnzintuig. pag. 67 g. De bloedvaatjes verwijden zich waardoor er meer bloed naar de huid kan stromen. Hoe meer bloed in de huid des te meer warmteafgifte mogelijk is. h. De huid beschermt je tegen uitdroging, oververhitting en UV-straling en hij waarschuwt je als je gevaar loopt. Opdracht 4 Bovenste afbeelding Haar ligt plat Haarspiertje ontspannen Zweetkliertje wijd open Bloedvat verwijd Bij een koude omgeving: Bij een warme omgeving: Onderste afbeelding Haar staat rechtop Haarspiertje samengetrokken Zweetkliertje houdt vocht bij zich Bloedvat vernauwd onderste afbeelding bovenste afbeelding Opdracht 5 Piet: Drinken helpt niet tegen warm krijgen. Het vult alleen het vocht aan dat je verliest bij zweten. Hetty: luchtige kleding maakt het mogelijk voor zweet om te verdampen waardoor je afkoelt, maar je zult toch eerst zo warm worden dat je gaat zweten. Linda: Het zou beter zijn om hete thee te drinken, omdat de hitte van de thee voor een tijdelijke verhoging van je lichaamstemperatuur zou zorgen. Vervolgens reageert je lichaam daarop door je ‘thermostaat’ lager te zetten, waardoor je lichaam dus afkoelt. En andersom zou dit betekenen dat je lichaam door het drinken van ijskoud water voor korte tijd afkoelt, maar dat je temperatuur uiteindelijk stijgt waardoor je het extra warm krijgt. In theorie klopt dit verhaal over je thermostaat, maar feitelijk zou je heel veel ijswater of heel erg veel hete thee moeten drinken wil je ervoor zorgen dat je thermostaat je lichaamstemperatuur laat dalen of stijgen. Bij een enkel glas water met ijsblokjes of een enkel glas thee is er namelijk bijna geen effect Bob: Alcohol beïnvloedt alleen jouw zenuwen maar niet jouw warmtezintuigen. De zenuwen geven op den duur trager signalen door waardoor je je minder bewust bent van hitte en dat maakt t des te gevaarlijker. Opdracht 6 A Henna aanbrengen heeft effect op : hoornlaag B Henna aanbrengen is niet pijnlijk want het wordt aangebracht op dode huidcellen van de hoornlaag. Deze bevat geen pijnzintuigen. C Een henna tatoeage blijft slechts 5 weken zitten omdat de huid zich eens in de 5 weken vernieuwd vanuit de kiemlaag. Daarbij schuren de dode huidcellen van de hoornlaag weg en dus ook de tatoeage. D Hetty en Linda hebben gelijk. E Lederhuid pag. 68 Opdracht 7 A Bij bloeden is de huid beschadigd tot in de lederhuid want in de opperhuid lopen geen bloedvaatjes. B bloedplaatjes Bloedvaatjes Wondrand Stollingsfactoren Fibrinogeen Draden Korstje Fibrinedraden Litteken Opdracht 8 A DTP (difterie, tetanus, polio), buiktyfus en hepatitis A B Deze vaccinaties zijn niet verplicht, maar worden slechts sterk aanbevolen. C parasieten schimmel Virussen bacteriën D infectie E Bij deze vaccinaties krijg je serum ingespoten met antistoffen die specifiek werken tegen de genoemde ziekten. Je kunt dan met gemak nog andere kwalen oplopen omdat je daar geen antistoffen tegen hebt ontvangen F Witte bloedcellen G Nee, paracetamol laat het herstel langer duren omdat het de koorts onderdrukt. De witte bloedcellen kunnen hun werk beter verrichten bij een hogere temperatuur. Als je de temperatuur laat dalen door medicatie, doen de witte bloedcellen langer over het bestrijden van de ziekteverwekker. pag. 69 Opdracht 9a 2 3 4 4 1 Odracht 9b 3 X X 2 1 X Opdracht 9c 1. = B-lymfocyt herkent de antigeen; 2. = B-lymfocyt gaat snel delen, er ontstaan heel veel precies dezelfde Blymfocyten; 3. = de nieuwe B-lymfocyten gaan heel veel antistof maken; de antistoffen 4. = worden via het bloed vervoerd; 5. = er worden ook geheugen-B-lymfocyten gevormd Opdracht 10 .Fagocyt = vreetcel = macrofaag aspecifiek Onthouden niets Omsluiten ziekteverwekker Worden zelf gedood pag. 70 Lymfocyt = anti-/afweerstof maker Werken specifiek/kieskeurig Kunnen geheugencel worden Koppelen aan antigen (eiwit) Blijven in leven Opdracht 11 De ziekteverwekker is binnengekomen via zijn voedsel. Zijn maagsap (eerste afweerlinie) was niet sterk genoeg om de bacteriën te doden. Ziekteverwekkers zijn doorgedrongen en veroorzaken een infectie. De ziekteverwekkers zijn voorzien van antigenen, die door de witte bloedcellen als lichaamsvreemde eiwitten worden herkend. Daardoor komen de macrofagen in actie die a-specifiek te werk gaan. Ze sluiten de ziekteverwekker in (fagocytose) en doden deze zo. Ook de derde afweerlinie komt in actie met een specifieke afweer doordat de lymfocyten antistoffen gaan aanmaken tegen de antigenen van de ziekteverwekker. Ondertussen heeft de infectie wel ziekteverschijnselen in de vorm van koorts teweeg gebracht. Door de koorts stijgt de lichaamstemperatuur wat voordelig is voor de witte bloedcellen (fagocyten en lymfocyten) omdat deze bij hogere temperaturen beter hun werk kunnen doen. Opdracht 12 bijvoorbeeld Piet: Nee dank je: ik weet niet zeker of deze thee wel goed is doorgekookt en alle bacteriën heeft gedood Hetty: De thee is echt bacterievrij want ik heb de pot met flink heet water en afwasmiddel gewassen. Linda: Maar dit is kruidenthee en kruiden zijn juist altijd goed voor mensen Bob: Maak je toch niet zo druk…. Je krijgt hooguit wat buikpijn en dan slik je een paracetamol Opdracht 13 Piet ontving een: serum Piet kan geen ziekteverschijnselen hebben ervaren, want er worden antistoffen/afweerstoffen ingespoten. Daartegen gaan de witte bloedcellen niet reageren. Piet kan niet voor de rest van zijn leven zonder gevaar voor de ziektes waartegen hij is ingeënt, naar India. Er zijn geen geheugencellen aangemaakt die in staat zijn om de antistoffen/afweerstoffen te maken. Opdracht 14 Serum Passieve immunisatie Antistoffen ingespoten Tijdelijk immuun Opdracht 15 Antibiotica pag. 71 Vaccin Actieve immunisatie Antigenen ingespoten Levenslang immuun Opdracht 16 Antigenen Witte bloedcellen Fagocyten Fagocyten Lymfocyten Afweerstoffen Vaccin Antigenen Actieve immunisatie Wel Antistoffen Context 2 Opdracht 1 A bescherming tegen uitdroging B De baby kan zichzelf warm houden met de huid doordat de bloedvaatjes vernauwen en de zweetkliertjes ook. C UV-straling kan de delende cellen uit de kiemlaag beschadigen. De huid van jongeren onder de 18 en al helemaal van baby’s onder 1 jaar is nog in ontwikkeling en daardoor extra kwetsbaar. Onder de 1 jaar mogen ze daarom helemaal niet in de zon. Opdracht 2 1 opperhuid 2 lederhuid 3 onderhuids bindweefsel 4 vetlaag 5 druklichaampje 6 haarspiertje 7 haar 8 haarzakje Hoornlaag Opperhuid Talgklier Haarspier kiemlaag pag. 72 9 10 11 12 13 14 15 16 zweetklier porie tastlichaampje talgklier bloedvaatjes hoonlaag kiemlaag zenuw Opdracht 3 Eigen idee Parasiet Ha, ik kruip in de zandbak, want baby’s stoppen zand toch in hun mond! Bacterie Schimmel Virus Opdracht 4 maagzuur A. Bevindt zich … Maag B. Door deze beschermlaag kunnen ziekteverwekkers moeilijk heen dringen opperhuid Buitenkant huid + C. Bevat zoutzuur + D. Doodt bacteriën + E. Beschermt minder goed als het beschadigd is slijmvlies Mond, neus, geslachtsdeel +/- + Opdracht 5 Antwoord: C Opdracht 6 Deze fagocyt valt elke ziektekiem aan Door hem te omsluiten en te vernietigen Maar daarbij gaat hij zelf dood Deze lymfocyt herkent de ziekte verwekker aan zijn antigenen Daartegen maakt hij antistoffen Zodra de antistof koppelt aan de antigenen, is de ziekteverwekker onschadelijk Opdracht 7 Als Tony borstvoeding krijgt, ontvangt hij daarmee ook de antistoffen/afweerstoffen van de moeder tegen allerlei ziektes. Zo krijgt Tony’s immuunsysteem nog wat tijd voordat hij zelf met zijn lymfocyten aan de slag moet. pag. 73 Opdracht 8 C B D A Opdracht 9 vaccin serum ja Witte bloedcellen vechten tegen besmetting ja ja ja ja ja ja ja Opdracht 10 Zo’n vloeistof heet: pag. 74 Vaccin ja Opdracht 11 Het donororgaan wordt ingebracht. Alle cellen van het orgaan bevatten antigenen op de celmembraan. Daardoor herkent Tony’s afweersysteem het orgaan als lichaamsvreemd. De lymfocyten zullen antistoffen gaan aanmaken tegen het donororgaan om het onschadelijk te maken. Dit leidt tot afstoting van het orgaan. Om dit te voorkomen, moet Tony’s afweersysteem tijdelijk opzettelijk worden afgezwakt. In die periode moet dan extra worden opgelet voor besmettingen. Opdracht 12 1. Bacteriën 2. Antistoffen 3. Antigenen 4. Infectie 5. Talg 6. Specifiek 7. Immuun 8. Antistoffen 9. Natuurlijke 10. Serum 11. Sneller 12. Kunstmatige 13. Vaccin 14. Actieve immunisatie 15. Antistoffen 16. Passieve immunisatie 17. serum 18. meer 19. Antistoffen 20. Actieve immunisatie pag. 75 Bijlage 1: Instapopdracht – conceptmap Conceptmap over de huid Vul in onderstaande conceptmap de ontbrekende concepten en verbanden in op de juiste plek. Kies uit de volgende concepten: kiemlaag, witte bloedcel, bloedplaatje, parasiet, virus, oververhitting, huid Plaats 6 ontbrekende pijlen Noteer bij diverse pijlen de juiste letters van verbindingstermen: a=bestanddeel van, b=soort, c=veroorzaakt, d=voorkomt bloedvaatjes zintuigen n pigment bloedplasma hoornlaag kiemlaag d huid a a lederhuid bloedplaatje bloed beschadiging wond UV a Rode bloedcel a Witte bloedcel Bescherming uitdroging b d talgklier oververhitting d zweetklier Ziekteverwekkers / afweer b bacterie b schimmel b diagnose virus infectie parasiet besmetting pag. 76 incubatietijd c prognose Bijlage 2: Afrondingsopdracht – conceptmap Conceptmap over Afweer Vul in onderstaande conceptmap de ontbrekende concepten en verbanden in op de juiste plek. - Kies uit de volgende concepten: virus, 2e linie, bloedplasma, immuun, lymfocyt, serum, vaccin, antigen - Plaats 6 ontbrekende pijlen - Noteer bij diverse pijlen de juiste letters van verbindingstermen: a=bestanddeel van, b=soort, c=methode virus parasiet b b afweer ziektekiem b b schimmel 3e linie bacterie c c antigen geheugencel lymfocyt a Rode bloedcel Witte bloedcel 2e linie a c c huid Fagocyt/vreetc el/macrofaag Afweersto f/ antistof afstotings reactie bloed immuun bloedplasma a a pag. 77 orgaandonor donororgaan bloedplaatje c serum 1e linie passieve immunisa tie c actieve immunisa tie patiënt vaccin Bijlage 8.3 Uitgewerkte onderzoeksinstrumenten Bijlage 8.3.1 vakmotivatietest Vragenlijst over biologielessen aan HAVO-2 Uitspraak 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 Ik vind het belangrijk dat ik opgaven voor biologie leer maken. Ik vind het belangrijk om de lesstof voor biologie te snappen. Ik heb het liefst opgaven die uitdagend zijn, zodat ik nieuwe dingen kan leren. wanneer ik een proefwerk slecht maak, probeer ik te leren van mijn fouten. Wat ik bij biologie leer, vind ik nuttig om te weten. Wat ik met biologie leer, spreekt mij aan. Wat ik bij biologie leer, vind ik interessant. Wat ik bij biologie leer, kan ik ook in andere vakken gebruiken. Ik ben tevreden als ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. Ik maak liever moeilijke opdrachten waar ik iets nieuws van leer, dan gemakkelijke opdrachten. Ik vind het fijn wanneer ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. Als ik een opgave niet meteen snap, ga ik er juist extra mijn best voor doen. Ik vind het fijn wanneer ik met biologie iets nieuws heb geleerd. Ik vind het leuk om in de klas iets te gaan doen voor biologie. Als ik bij biologie tijdens de les een opdracht moet maken, begin ik er zonder uitstel aan. Bij biologie werk ik hard tijdens de les. Bij biologie zet ik mij tijdens de les in. Bij biologie houd ik zonder moeite mijn aandacht bij de les. 8 1-8 9-13 14-18 pag. 78 Intrinsieke motivatie voor biologie taakgerichtheid bij biologie inzet voor school vakspecifiek (biologie) 5 5 Helemaal mee eens O O O Mee eens Mee oneens O O O Helemaal mee oneens O O O Niet eens/ niet oneens O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O O Pintrich & De Groot, 1990 Seegers e.a. 2002 Roede, 1989 O O O Bijlage 8.3.2 inhoudsanalyse in de vorm van RTTI-toets Repetitie Hoofdstuk 10 Gezondheid par.1-3 versie a HAVO 2 2p 1 T1 Zuurstof in het bloed. Als je hoog in de bergen komt, bijvoorbeeld in de vakantie, dan kan het bloed moeilijker zuurstof uit de lucht opnemen. De nieren gaan dan meer van een hormoon maken dat aangeduid wordt met de afkorting EPO. Onder invloed van EPO worden bloeddeeltjes gemaakt die zuurstof vervoeren. Als er meer EPO in het bloed komt, worden er meer van deze bloeddeeltjes gemaakt. In de longen kan het bloed dan meer zuurstof opnemen. Van welke bloeddeeltjes worden er meer gemaakt als de nieren EPO afgeven? 2p 2 R Wat betekent het, dat je lichaam de samenstelling van je bloed constant houdt? Noteer de hoofdletter van je antwoord. A Dat je ziek wordt als er van een stof te veel in je bloed zit. B Dat een tekort van een stof in je bloed aangevuld wordt. C Dat de samenstelling van je bloed nooit verandert. D Dat er altijd evenveel glucose in je bloed zit. 3 T2 2p 2p Roy is in de tuin aan het werk. Hij heeft net de hele groentetuin omgespit. Zijn hoofd is rood en hij hijgt en zweet ervan. Een aantal organen in zijn lichaam is hard aan het werk om de samenstelling van het bloed constant te houden. a Schrijf twee voorbeelden op van organen die afvalstoffen van de verbranding uitscheiden en leg uit hoe ze de samenstelling van het bloed constant houden. b Welk uitscheidingsorgaan scheidt geen afvalstoffen van de verbranding uit, maar zorgt wel voor voldoende brandstof voor de verbranding? Leg uit. 2p 4 T1 Hieronder staan drie beweringen over suikerziekte. 1 Bij suikerziekte bevat het bloed te veel glucose. 2 Bij suikerziekte vormt de lever te veel glycogeen. 3 Bij suikerziekte maakt de alvleesklier te weinig insuline. Welke beweringen zijn juist? Noteer de hoofdletter van je antwoord. A 1 en 2 B 1 en 3 C 2 en 3 2p 5 R Drie beweringen over de lever zijn: 1 In de lever worden rode bloedcellen gemaakt. 2 In de lever wordt glycogeen gevormd. 3 In de lever wordt ureum gevormd. Welke beweringen zijn juist? Noteer de hoofdletter van je antwoord. A 1 en 2 B 1 en 3 C 2 en 3 D 1, 2 en 3 pag. 79 1p 6 R Om de cellen van je huid tegen uv-straling te beschermen vormt de huid pigment. In welke huidlaag vindt de pigmentvorming plaats? 3p 7 T1 Mark gaat zonder jas wandelen in de sneeuw. Wat gebeurt er in zijn huid? Neem a t/m c over en zet er het juiste schuin gedrukte woord achter. a De bloedvaatjes in de huid worden wijder / nauwer. b Er stoomt minder / meer bloed door de huid. c De huid wordt bleek / rood. 2p 8 T2 Enkele processen die bij de mens kunnen bijdragen tot het constant houden van de lichaamstemperatuur zijn: 1. Grotere zweetklieractiviteit 2 vernauwing van de diameter van de huidbloedvaatjes 3 automatische spiersamentrekkingen bij kaak en ledematen 4 vermindering van de vetopslag in onderhuids bindweefsel Iemand springt vanuit een warme sauna in een zeer koud badje. Zijn lichaam past zich zeer snel aan de nieuwe situatie aan. Welke van de genoemde reacties treden onmiddellijk op als gevolg van de temperatuurverlaging? a 1 en 2 b 2 en 3 c 2 en 4 d 1, 2 en 3 e 2, 3 en 4 f 1, 2 en 4 2p 9 T2 Vetverbranding levert warmte. Voor zoogdieren is het belangrijk om een constante lichaamstemperatuur te hebben. De huid van alle zoogdieren is daaraan aangepast en er vindt dan ook verbranding in plaats. Drie delen van de huid zijn: de kiemlaag, de lederhuid en de hoornlaag. Maar niet in alle delen vindt er verbranding plaats. In welk deel van de huid vindt er geen verbranding plaats? a alleen in de hoornlaag b alleen in de kiemlaag c alleen in de hoornlaag en in de kiemlaag d alleen in de kiemlaag en in de lederhuid pag. 80 2p 10 I Zwartvoetpinguins leven niet op de Zuidpool maar in Zuid-Afrika. Het klimaat is voor hen eerder te warm dan te koud. Toch moeten ze beschermd zijn tegen het koude zeewater, vandaar dat ze toch een dikke vetlaag hebben. Op land zijn ze aangepast doordat ze de doorsnede van hun bloedvaten kunnen variëren. Tegelijkertijd krijgen hun veerpennen een andere stand. Welke van de onderstaande beweringen is juist? a om de warmte beter vast te houden, worden de bloedvaten smaller. De veerpennen gaan rechtop staan. b om beter warmte te verliezen, worden de bloedvaten smaller. De veerpennen liggen dicht tegen de huid aan. c om de warmte beter vast te houden, worden de bloedvaten wijder. De veerpennen liggen dicht tegen de huid aan. d om beter warmte te verliezen, worden de bloedvaten wijder. De veerpennen gaan rechtop staan 2p 11 T1 Delen van de huid kunnen de volgende functie hebben: 1 bescherming tegen uitdroging 2 regeling van de lichaamstemperatuur 3 uitscheiding van afvalstoffen 4 uitscheiding van water Welke functie wordt door talgkliertjes uitgevoerd? a alleen 1 b alleen 2 c alleen 1 en 3 d alleen 2 en 4 2p 12 R Huidkanker verloopt in een aantal stappen. 1 De vorming van een tumor. 2 De verandering van het DNA. 3 Het uitzaaien van tumorcellen. Zet deze stappen in de juiste volgorde. 2p 13 T1 Een persoon heeft een virusziekte. Hij krijgt daarvoor een medicijn. Daarna wordt hij weer beter. Heeft de persoon een serum of een vaccin toegediend gekregen? Licht je antwoord toe. 2p 14 R Van bepaalde ziekteverwekkers word je ziek, doordat ze je cellen stuk maken. Welke ziekteverwekkers maken je cellen stuk? Noteer het juiste antwoord. Kies uit: bacteriën / virussen / schimmels pag. 81 1p 15 R 16 T2 1p 1p 1p Lees de tekst over de kusziekte ofwel de ziekte van Pfeiffer. Kusziekte De ziekte van Pfeiffer is een besmettelijke ziekte die wordt veroorzaakt door een virus. De ziekte veroorzaakt gezwollen lymfeklieren. De patiënten klagen ook over keelontsteking en enorme vermoeidheid. De klachten duren over het algemeen ongeveer drie tot vier weken. Bij sommige mensen houden de klachten tot enkele maanden aan. Het enige medicijn tegen deze ziekte is rust. Artsen denken dat de ziekte via speeksel wordt overgebracht. Daarom heet deze ziekte ook wel de kusziekte. Het duurt een tot twee maanden tot je ziekteverschijnselen krijgt. In de tussentijd is de ziekte wel al zeer besmettelijk. a b 17 2p Welke uitspraak over witte bloedcellen is juist? Noteer de letter van je antwoord. A Witte bloedcellen herkennen ziekteverwekkers aan de antigenen die aan de buitenkant van de cellen zitten. B Witte bloedcellen herkennen ziekteverwekkers aan antistoffen die aan de buitenkant van de cellen zitten. C Witte bloedcellen herkennen ziekteverwekkers aan de antigenen die aan de binnenkant van de cellen zitten. D Witte bloedcellen herkennen ziekteverwekkers aan antistoffen die aan de binnenkant van de cellen zitten. Hoe lang is de incubatietijd van de ziekte van Pfeiffer? Waarop wijzen de gezwollen lymfeklieren? Een olifantenbaby Enkele jaren geleden werd in Artis een olifantenbaby geboren. Het was de eerste baby van de olifantenmoeder. In dertig procent van dit soort gevallen gaat er iets mis. De moeder vertrapt haar jong of verstoot het. Als de baby niet meteen bij de moeder melk kan drinken, is dat levensgevaarlijk. In die melk bevinden zich antistoffen die de baby beschermen tegen infecties. Als een jong olifantje geen moedermelk kan drinken, kunnen antistoffen uit het bloed van een andere olifant toegediend worden. Daarvoor moet er bloed afgenomen worden bij een olifant uit dezelfde dierentuin. I a Leg uit dat het voor de jonge olifant belangrijk is dat de antistoffen afkomstig zijn van een olifant uit zijn eigen omgeving. T1 b Is het toedienen van antistoffen uit het bloed van een andere olifant actieve of passieve immunisatie? Leg je antwoord uit. pag. 82 18 T2 1p 1p 2p 19 R Silvia en haar moeder hebben beiden griep. Silvia slikt paracetamol, ze denkt dat ze dan eerder beter is dan haar moeder. Op de bijsluiter staat dat paracetamol pijn vermindert en de koorts verlaagt. a Bekijk het diagram hieronder. Welke grafieklijn hoort bij Silvia? En welke bij haar moeder? Schrijf de namen onder elkaar en zet de juiste nummers er achter. b Heeft Silvia gelijk? Leg je antwoord uit met behulp van het diagram. Hein heeft ernstige brandwonden opgelopen. In het ziekenhuis krijgt hij een bloedtransfusie. Welk bloedbestanddeel zal hij ontvangen? Noteer de hoofdletter van je antwoord. A bloedplaatjes B bloedplasma C rode bloedcellen D witte bloedcellen Totaal 40 punten R: 12p pag. 83 T1: 12p T2: 12p I: 4p Bijlage 8.3.3 inhoudsanalyse - Antwoordmodel 2p 1 T1 2p 2 R 3 T2 2p 2p 2p 2p 1p 3p 4 5 6 7 T1 R R T1 2p 2p 2p 2p 2p 2p 8 T2 9 T2 10 I 11 T1 12 R 13 T1 2p 14 R 1p 15 R 16 T2 1p 1p 17 2p I 1p T1 antwoordmodel van RTTI-toets Repetitie Hoofdstuk 10 Par 1-3 Gezondheid versie a HAVO2 rode bloedcellen B a Twee uit: De huid:;door zweten wordt water uitgescheiden. De longen; scheiden koolstofdioxide en water uit. De nieren; scheiden water uit. Door het uitscheiden van deze afvalstoffen van de verbranding blijft de samenstelling van het bloed constant. b De lever; de lever zorgt ervoor dat het tekort aan glucose in het bloed, doordat er veel verbranding is, aangevuld wordt door glycogeen om te zetten in glucose B C in de kiemlaag a nauwer b minder c bleek B A A A 2–1–3 Het is waarschijnlijker dat de persoon een serum krijgt. Een vaccin zou een tegengestelde werking hebben. De patiënt zou zieker worden. virussen A a Twee maanden/ een tot twee maanden. b Rijping/ Activiteit van veel witte bloedcellen. a Uit het antwoord moet blijken dat het bloed van zo’n olifant antistoffen bevat tegen ziekteverwekkers uit de omgeving van het jonge olifantje. b Passieve immunisatie (0,5p), met een uitleg waaruit blijkt dat de antistoffen niet door het jong zelf gemaakt zijn (0,5p). 19 T2 1p 1p 2p 20 R a Silvia = 2, moeder = 1. b Silvia heeft geen gelijk, doordat ze paracetamol slikt, gaat haar koorts naar beneden waardoor de witte bloedcellen minder snel de griep bestrijden dan bij haar moeder gebeurt (0,5p). In de grafiek zie je aan de lijn dat de koorts minder hoog is maar wel langer blijft duren (0,5p). B (bonus) Totaal 40 punten R: 12p Cijfer = (punten x 9) / 38 + 1 pag. 84 T1: 12p T2: 12p I: 4p Bijlage 8.4 Verzamelde gegevens (ruwe data) Bijlage 8.4.1a Resultaten over motivatie bij voormeting Resultaten bij voormeting van motivatie voor interventiegroep (H2b -OO) items hme me ne / no mo hmo aantal 1 Ik vind het belangrijk dat ik opgaven voor biologie leer maken. 6 20 2 0 0 28 1,9 2 Ik vind het belangrijk om de lesstof voor biologie te snappen. 19 10 0 0 0 29 1,3 3 Ik heb het liefst opgaven die uitdagend zijn, zodat ik nieuwe dingen kan leren. 0 9 15 3 0 27 2,8 4 Wanneer ik een proefwerk slecht maak, probeer ik te leren van mijn fouten. 9 14 5 1 0 29 1,9 5 Wat ik bij biologie leer, vind ik nuttig om te weten. 2 15 10 1 0 28 2,4 6 Wat ik met biologie leer, spreekt mij aan. 2 10 13 3 1 29 2,7 7 Wat ik bij biologie leer, vind ik interessant. 1 12 11 3 0 27 2,6 8 Wat ik bij biologie leer, kan ik ook in andere vakken gebruiken. 2 5 12 6 3 28 3,1 9 Ik ben tevreden als ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 8 18 3 0 0 29 1,8 10 1 11 13 4 0 29 2,7 11 Ik maak liever moeilijke opdrachten waar ik iets nieuws van leer, dan gemakkelijke opdrachten. Ik vind het fijn wanneer ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 7 17 4 0 0 28 1,9 12 Als ik een opgave niet meteen snap, ga ik er juist extra mijn best voor doen. 3 14 11 1 0 28 2,3 13 Ik vind het fijn wanneer ik met biologie iets nieuws heb geleerd. 2 17 8 1 0 28 2,3 14 Ik ben tevreden als ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 7 9 10 3 0 29 2,3 15 Ik vind het leuk om in de klas iets te gaan doen voor biologie. 4 15 9 1 0 29 2,2 16 1 17 11 0 0 29 2,3 17 Als ik bij biologie tijdens de les een opdracht moet maken, begin ik er zonder uitstel aan. Bij biologie werk ik hard tijdens de les. 3 18 7 0 0 28 2,1 18 Bij biologie zet ik mij tijdens de les in. 0 10 19 0 0 29 2,7 pag. 85 Resultaten bij voormeting van motivatie voor controlegroep (H2d-combi) items hme me ne / no mo hmo aantal 1 Ik vind het belangrijk dat ik opgaven voor biologie leer maken. 3 19 1 1 0 24 2 2 Ik vind het belangrijk om de lesstof voor biologie te snappen. 10 13 1 0 0 24 1,7 3 Ik heb het liefst opgaven die uitdagend zijn, zodat ik nieuwe dingen kan leren. 1 11 10 2 0 24 2,6 4 Wanneer ik een proefwerk slecht maak, probeer ik te leren van mijn fouten. 6 16 0 2 0 24 1,9 5 Wat ik bij biologie leer, vind ik nuttig om te weten. 0 4 16 3 1 24 3 6 Wat ik met biologie leer, spreekt mij aan. 0 3 14 4 3 24 3,3 7 Wat ik bij biologie leer, vind ik interessant. 0 7 12 4 0 23 2,9 8 Wat ik bij biologie leer, kan ik ook in andere vakken gebruiken. 0 8 10 4 0 22 2,8 9 Ik ben tevreden als ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 3 16 5 0 0 24 2,1 10 3 6 14 1 0 24 2,5 11 Ik maak liever moeilijke opdrachten waar ik iets nieuws van leer, dan gemakkelijke opdrachten. Ik vind het fijn wanneer ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 3 17 4 0 0 24 2 12 Als ik een opgave niet meteen snap, ga ik er juist extra mijn best voor doen. 2 11 9 1 1 24 2,5 13 Ik vind het fijn wanneer ik met biologie iets nieuws heb geleerd. 1 9 12 2 0 24 2,6 14 Ik ben tevreden als ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 9 8 4 2 1 24 2,1 15 Ik vind het leuk om in de klas iets te gaan doen voor biologie. 2 14 6 1 0 23 2,3 16 2 6 14 2 0 24 2,7 17 Als ik bij biologie tijdens de les een opdracht moet maken, begin ik er zonder uitstel aan. Bij biologie werk ik hard tijdens de les. 2 12 9 1 0 24 2,4 18 Bij biologie zet ik mij tijdens de les in. 2 8 8 4 2 24 2,9 pag. 86 Bijlage 8.4.1b Resultaten bij nameting van motivatie Resultaten bij nameting van motivatie voor interventiegroep (H2b -OO) items hme me ne / no mo hmo aantal 1 Ik vind het belangrijk dat ik opgaven voor biologie leer maken. 4 17 7 0 0 28 2,1 2 Ik vind het belangrijk om de lesstof voor biologie te snappen. 13 13 2 0 0 28 1,6 3 Ik heb het liefst opgaven die uitdagend zijn, zodat ik nieuwe dingen kan leren. 1 9 14 3 1 28 2,8 4 Wanneer ik een proefwerk slecht maak, probeer ik te leren van mijn fouten. 5 17 6 0 0 28 2,0 5 Wat ik bij biologie leer, vind ik nuttig om te weten. 2 11 13 1 1 28 2,6 6 Wat ik met biologie leer, spreekt mij aan. 1 6 17 4 0 28 2,9 7 Wat ik bij biologie leer, vind ik interessant. 3 9 13 3 0 28 2,6 8 Wat ik bij biologie leer, kan ik ook in andere vakken gebruiken. 0 3 19 4 2 28 3,2 9 Ik ben tevreden als ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 7 19 2 0 0 28 1,8 10 1 7 16 4 0 28 2,8 11 Ik maak liever moeilijke opdrachten waar ik iets nieuws van leer, dan gemakkelijke opdrachten. Ik vind het fijn wanneer ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 7 18 3 0 0 28 1,9 12 Als ik een opgave niet meteen snap, ga ik er juist extra mijn best voor doen. 2 9 16 1 0 28 2,6 13 Ik vind het fijn wanneer ik met biologie iets nieuws heb geleerd. 1 11 15 1 0 28 2,6 14 Ik ben tevreden als ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 6 11 9 2 0 28 2,3 15 Ik vind het leuk om in de klas iets te gaan doen voor biologie. 2 12 12 2 0 28 2,5 16 1 21 6 0 0 28 2,2 17 Als ik bij biologie tijdens de les een opdracht moet maken, begin ik er zonder uitstel aan. Bij biologie werk ik hard tijdens de les. 4 17 6 0 0 27 2,1 18 Bij biologie zet ik mij tijdens de les in. 0 11 15 2 0 28 2,7 pag. 87 Resultaten bij nameting van motivatie voor controlegroep (H2d-combi) items hme me ne / no mo hmo aantal 1 Ik vind het belangrijk dat ik opgaven voor biologie leer maken. 5 13 7 0 0 25 2,1 2 Ik vind het belangrijk om de lesstof voor biologie te snappen. 8 13 3 1 0 25 1,9 3 Ik heb het liefst opgaven die uitdagend zijn, zodat ik nieuwe dingen kan leren. 1 9 10 5 0 25 2,8 4 Wanneer ik een proefwerk slecht maak, probeer ik te leren van mijn fouten. 9 11 4 1 0 25 1,9 5 Wat ik bij biologie leer, vind ik nuttig om te weten. 3 6 9 6 1 25 2,8 6 Wat ik met biologie leer, spreekt mij aan. 1 2 15 5 2 23 3,2 7 Wat ik bij biologie leer, vind ik interessant. 1 6 13 4 1 25 2,9 8 Wat ik bij biologie leer, kan ik ook in andere vakken gebruiken. 0 9 13 3 0 25 2,8 9 Ik ben tevreden als ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 4 14 5 0 1 24 2,2 10 2 5 14 3 1 25 2,8 11 Ik maak liever moeilijke opdrachten waar ik iets nieuws van leer, dan gemakkelijke opdrachten. Ik vind het fijn wanneer ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 3 12 6 2 0 23 2,3 12 Als ik een opgave niet meteen snap, ga ik er juist extra mijn best voor doen. 1 7 10 4 2 24 3,0 13 Ik vind het fijn wanneer ik met biologie iets nieuws heb geleerd. 1 9 12 3 0 25 2,7 14 Ik ben tevreden als ik met biologie iets heb geleerd dat ik belangrijk vind. 6 9 3 3 3 24 2,5 15 Ik vind het leuk om in de klas iets te gaan doen voor biologie. 1 7 10 2 2 22 2,9 16 1 12 10 2 0 25 2,5 17 Als ik bij biologie tijdens de les een opdracht moet maken, begin ik er zonder uitstel aan. Bij biologie werk ik hard tijdens de les. 1 15 8 1 0 25 2,4 18 Bij biologie zet ik mij tijdens de les in. 4 7 9 3 2 25 2,7 pag. 88 Bijlage 8.4.2a Resultaten van inhoudsanalyse in november Inhoudsanalyse over hoofdstuk 7-9 van H2b – interventiegroep pag. 89 Inhoudsanalyse over hoofdstuk 7-9 van H2d – controlegroep bestaande uit leerlingen met O&O en zonder O&O pag. 90 Bijlage 8.4.2b Resultaten van inhoudsanalyse in december Inhoudsanalyse over hoofdstuk 10 en lessenserie strijden voor gezondheid van H2b – interventiegroep pag. 91 Inhoudsanalyse over hoofdstuk 10 van H2d – controlegroep bestaande uit leerlingen met O&O en zonder O&O pag. 92 Bijlage 8.4.3 Analyse van effectmetingen 8.4.3a Resultaten over motivatie bij de voormeting Resultaten over motivatie voor interventiegroep bij voormeting Constructen over motivatie Intrinsieke motivatie taakgerichtheid Inzet voor biologie Aantal items 8 6 4 Resultaten over motivatie voor controlegroep bij voormeting Constructen over motivatie Intrinsieke motivatie Taakgerichtheid Inzet voor biologie Gemiddelde score 2,3 2,2 2,3 Aantal items 8 6 4 Gemiddelde score 2,5 2,3 2,6 8.4.3b Totaal gemiddelde motivatie van interventie- en controlegroep bij voormeting interventiegroep voormeting controlegroep voormeting Gemiddelde 39,20 Gemiddelde 41,77 StandaardDeviatie 9,65 StandaarDeviatie 9,65 Totaal gemiddelde motivatie van interventie- en controlegroep bij nameting interventiegroep nameting controlegroep nameting Gemiddelde 41,48 Gemiddelde 43,03 Standaarddeviatie 9,08 Standaarddeviatie 13,18 8.4.3c Resultatentabel over inhoudsanalyse bij voormeting 8.4.3d Resultatentabel over inhoudsanalyse bij nameting R % T1 % T2 % I % gemiddeld cijfer H2b O&O 43,2 49,3 39,7 25,5 5 H2d combi 55,3 60 41,5 33 5,8 H2d O&O 57,7 56,4 38,8 36,5 5,7 H2d regulier 51,9 65,3 45,4 27,8 5,9 8.4.3e Significantie van het verschil in gemiddelde leerprestatie tussen voor- en nameting bij de verschillende groepen Groep / T-test naam Interventie voor- en na Controle voor- en na Controle O&O voor- en na Controle regulier voor- en na H2b O&O H2d combi H2d O&O H2d regulier pag. 93 Overschrijdingswaarde = p 8,66898E-12. 8,20601E-07 0,000539 0,000516 Significant? Ja Ja Ja Ja 8.4.3f Significantie van het verschil in T1,T2 en I-leerprestatie tussen voor- en nameting bij de verschillende groepen Groep / T-Test Interventie voor- en na Controle voor- en na Controle O&O voor- en na Controle regulier voor- en na R 2,71774E-15 2,01888E-07 2,09116E-05 0,000347084 T1 8,60616E-19 7,76581E-09 8,85379E-08 0,003025235 T2 4,75428E-35 1,27038E-31 7,75499E-22 1,59186E-12 I 0,000164645 0,002496474 0,098617233 0,006407055 8.4.3g Significantie van het verschil tussen de interventiegroep en de controlegroep met O&O bij zowel de voormeting als de nameting voor alle type vragen. Groep / T-Test Voor: Interventie – Controle O&O Na: Interventie – Controle O&O pag. 94 R 0,260 0,025 T1 0,971 0,237 T2 0,668 0,001 I 0,651 0,269 Bijlage 8.5 Literatuurlijst Boersma, K.Th., Graft, M. van, Harteveld, A., Hullu, E. de, Oever, L. van den, & Zande, P.A.M. van der. (2006). Vernieuwd biologieonderwijs van 4 tot 18 jaar. Utrecht: CVBO. Boersma, K. T., Van Graft, M., Harteveld, A., de Hullu, D. E., de Knecht van Eekelen, A. D., & Mazereeuw, M. (2007). Leerlijn biologie van 4 tot 18 jaar. Uitwerking van de conceptcontextbenadering tot doelstellingen voor het biologieonderwijs. Utrecht: CVBO. Boersma, K. Th., Kamp, M. J. A., Oever, L. van den & Schalk, H. H. (2010). Naar actueel, relevant en samenhangend biologieonderwijs. Utrecht: CVBO Bruning, L. (2010) CoCo in de tweede fase - Wisselwerking tussen concepten en contexten. Coffey, J. W, Carnot, M., Feltovitch, P. & Hoffman, R. (2003). A summary of literature pertaining to the of use concept mapping techniques and technologies for education and performance support. Technical report submitted to the Chief of Naval Education and Training. Pensacola, Florida Concept map. Wikipedia. en.wikipedia.org/wiki/concept_map Crowe, A., Dirks, C., and Wederoth, M.P. (2008). Biology in Bloom: Implementing Bloom’s Taxonomy to Enhance Student Learning in Biology. Life Sience Educatie 7, 368381. Dam, M., Janssen, F. J. J. M., & Driel, J. V. (2013). Concept-context onderwijs leren ontwerpen en uitvoeren-een onderwijsvernieuwing praktisch bruikbaar maken voor docenten. Pedagogische studiën, 90(2), 63-77 Deci, E.L. and Ryan, R.M. (1985) Intrinsic Motivation and Self-determination in Human Behavior. New York: Plenum. Deci, E. L., & Ryan, R. M. (2000). The" what" and" why" of goal pursuits: Human needs and the self-determination of behavior. Psychological inquiry, 11(4), 227-268. Ebbens, S., & Ettekoven, S. (1996) Effectief leren in de les: basisvaardigheden voor docenten Ebbens, S., & Ettekoven, S. (2005). Effectief leren - basisboek. Wolters-Noordhoff: Grouningen/Houten. Gwo-Jen Hwang, Chih-Hsiang Wu and Fan-Ray Kuo (2013) Effects of Touch Technologybased Concept Mapping on Students' Learning Attitudes and Perceptions. Journal of Educational Technology & Society Vol. 16, No. 3, pp. 274-285 Keogh, B., & Naylor, S. (1996). Teaching and learning in science: A new perspective. Manchester Metropolitan University. Paper gepresenteerd op de BERA Conference, Lancaster. Keogh, B., & Naylor, S. (1998). Teaching and learning in science using concept cartoons. Primary Science Review, 51, 14-16. Keogh, B., & Naylor, S. (1999). Concept cartoons, teaching and learning in science: An evaluation. International Journal of Science Education, 21(4), 431-446. pag. 95 Laarschot, M. van de & Heusdens, W. (2012) Vakmanschap van de VMBO-docent in beeld. Tijdschrift voor lerarenopleiders (VELON), 33(3). Legierse, A (2009), een enkeltje coco - Ervaringen van biologiedocenten op weg naar concept-contextonderwijs Naylor, S., Keogh, B., & Downing, B. (2007). Argumentation and primary science. Research in Science Education, 37, 17-39. Van Oers, B. (1998). From context to contextualizing. Learning and instruction,8(6), 473488. Platteel, T., Hulshof, H., Van Driel, J., & Verloop, N. (2013). Teachers’ interpretations of the concept-context approach for L1 education. L1-Educational Studies in Language and Literature, vol.13, p. 1-25. de Putter-Smits, L. G. A. (2012). Science teachers designing context-based curriculum materials: developing context-based teaching competence (Doctoral dissertation, Doctoral dissertation: University of Eindhoven, The Netherlands). Staatscourant nr 11101, 6 juni 2012 https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-201211101.html Van der Veen, I., Weijers, D., Dikkers, L., Hornstra, L., & Peetsma, T. (2014). Een praktijkreviewstudie naar het motiveren van leerlingen met verschillende prestatieniveaus en sociale en etnische achtergrond. (Kohnstamm Instituut rapport; Nr. 924). Amsterdam: Kohnstamm Instituut Voorbraak, J.A.M., de Putter-Smits, D.L., Taconis, R., & den Brok, D.P. (2011). Het realiseren van een CoCo-leeromgeving: Percepties van leerlingen en docenten. Tijdschrift voor Didactiek der β-wetenschappen 28, Eindhoven School of Education (ESoE), Eindhoven. pag. 96