Quantumgedrag van dansende oliedruppels

advertisement
Quantumgedrag van dansende oliedruppels
Door Robert Hauer
Studienummer: 10659374
Verslag van Bachelor project Natuur- en Sterrenkunde, omvang 15 EC
Uitgevoerd tussen 30-03-2015 en 26-06-2015
Institude for Theoretical Physics Amsterdam
7 juli 2015
Begeleider: Dhr. Prof. Dr. T.M. Nieuwenhuizen
Tweede beoordelaar: Dhr. Prof. Dr. B. Nienhuis
1
2
Inhoudsopgave
Inleiding…………………………………………………………………………………........5
Populair wetenschappelijke samenvatting…………………………………………………6
Samenvatting in het Engels………………………………………………………………….7
1
Het elektron als golf……………………………………………………...…..………9
1.1
Ontdekking van het elektron als deeltje …………………………………..……..........9
1.2
Ontdekking van licht als golfverschijnsel ………………………………………...…..9
1.3
Fotonen als deeltjes…………………………………………………………….……...9
1.4
Hypothese van de Broglie…………………………………………………...…...……9
1.5
Golfvergelijking met massa……………………………………………………..……12
2
Druppels als golf-deeltje dualiteit…………………………………………….....…13
2.1
Overeenkomsten tussen fotonen en elektronen……………………………….…...…13
2.2
Het stuiterproces van oliedruppels……………………………………………......….13
2.3
Interactie met de randen van het bad…………………………………………………14
2.4
Klein-Gordon vergelijking………………………………………………………...…16
2.5
Analogie met de Schrödinger vergelijking………….…………...…………………..18
3
Quantummechanische simulaties…………………………………………………..19
3.1
Mogelijke experimenten met stuiterende oliedruppels…………………………...….19
3.2
Ontstaan van gequantiseerde banen om een middelpunt……………………………..19
3.3
Het tunnel effect………………………………………...……………………………21
3.4
Het Pauli uitsluitingsprincipe………………………………………...………………22
3.5
Dubbele spleet experiment………………………………………...…………………23
4
Conclusie………………………………………………………………...…………..25
3
4
Inleiding
Over quantumfysica wordt meestal verteld dat het vreemd en onbegrijpelijk is. Het zou zich
slechts in de quantumwereld afspelen en niet na te bootsen zijn in de macroscopische wereld.
Inmiddels zijn er enkele klassiekmechanische experimenten uitgevoerd die sterke
gelijkenissen met de quantumfysische waarschijnlijkheidsfunctie vertonen. Uit het dubbele
spleet experiment met elektronen kan bijvoorbeeld geconcludeerd worden dat deze naast dat
ze beschouwd worden als deeltjes ook een golfkarakter moeten hebben. Een probleem echter
bij deze theorie is dat als waargenomen wordt door welke spleet het elektron gegaan is, dit
golfkarakter verdwijnt. Om dit quantum proces beter te begrijpen is een simulatie gemaakt
met stuiterende oliedruppels boven een vloeistof. Deze druppels werden richting een dubbele
spleet geleid, waarachter een interferentie patroon optrad. Verdere observatie van deze
druppels leidde tot meer inzicht in andere quantummechanische effecten, zoals
gediscrediteerde elektronbanen, het tunneleffect en het Pauli uitsluitingsprincipe.
5
Populair wetenschappelijke samenvatting
In de 18de eeuw begon men met proeven om aan te tonen dat elektrische lading uit deeltjes
bestaat die elektronen genoemd werden. Uit deze elektriciteitsleer kwam later naar voren dat
deze elektronen elektrische en magnetische velden voortbrengen. Deze velden bleken een
golfkarakter te hebben dat zich met de lichtsnelheid voortbeweegt. Hieruit concludeerde men
dat licht uit golven moest bestaan. Einstein had daarna met zijn Foto-elektrisch effect
aangetoond dat licht ook uit deeltjes moest bestaan, zodat al snel de vraag rees of licht uit
deeltjes of uit golven bestond. Deze dualiteit werd door De Broglie voor elektronen ook
voorgesteld.
Om het golfkarakter van elektronen te
bestuderen is een simulatie gemaakt met een
trillend oliebad met daarboven stuiterende
druppels. Dit kon op dusdanige wijze dat de
druppels voor langere tijd bleven stuiteren en
hun beweging beïnvloed kon worden.
Vervolgens werden er experimenten met de
stuiterende druppels gedaan. Zo bleek de
rand van het bad een afstotende werking te
hebben en konden er tussen druppels
aantrekkende
en
afstotende
krachten
gevonden worden die overeenkwamen met de
krachten tussen echte elektronen.
Dit onderzoek richtte zich met name op enkele quantummechanische aspecten die met
stuiterende oliedruppels gesimuleerd konden worden, zodat daar een beter inzicht in
verkregen kon worden. Zo is bekend dat elektronen alleen in vaste banen om de kern van een
atoom kunnen bewegen. Dit kon gesimuleerd worden door de snelheid van de stuiterende
druppel te registreren waaruit de discrete banen weer tevoorschijn kwamen. In de laagste
baan van een atoom kunnen maar twee elektronen zich bevinden. Met stuiterende druppels
kon inzichtelijk gemaakt worden wat het proces van afstoting van een eventueel derde
elektron zou kunnen zijn. Elektronen hebben ook een eigenschap dat ze na een dubbele spleet
met zichzelf kunnen interfereren, wat duidt op het golfkarakter van deze deeltjes. Ook het
tunneleffect dat verantwoordelijk is voor radioactief verval kon inzichtelijk gemaakt worden
met de stuiterende oliedruppels.
6
Abstract
From the double slit experiment with electrons one can conclude that electrons are not only
particles, but also have a wave behavior. A problem arises when the electrons are detected
through which slit they passed, the interference pattern disappears. To understand this
quantum process a simulation is made with bouncing oil droplets above a vibrating liquid.
These droplets were directed towards a double slit and the same interference pattern appeared
as it were electrons. Further observation of the bouncing droplets gave more understanding of
other quantum effects as discrete electron orbits, the tunnel effect and the Pauli exclusion
principle.
7
8
Hoofdstuk 1
Het elektron als golf
1.1 Ontdekking van het elektron als deeltje
In de 18de eeuw begonnen experimenten met een gloeiende lichtbundel tussen een
spanningsverschil in een gas [16]. Naast het feit dat de bundel door magneten beïnvloed kon
worden vond er impulsoverdracht plaats als er een molentje in de bundel geplaatst werd. Dit
leidde samen met de lading-massa verhouding tot het besef dat het om deeltjes zou kunnen
gaan, mede omdat de lading gequantiseerd bleek. Deze deeltjes werden elektronen genoemd.
1.2 Ontdekking van licht als golfverschijnsel
In de 19de eeuw bleek uit de wetten van Maxwell in vacuüm dat deze als golfvergelijking in
de voortplantingsrichting geschreven konden worden.
1 πœ•πœ•2 𝐸𝐸
𝑐𝑐 2 πœ•πœ•π‘‘π‘‘ 2
=
πœ•πœ•2 𝐸𝐸
πœ•πœ•π‘₯π‘₯ 2
(1.1)
Met E het elektrisch veld en c de lichtsnelheid. Omdat deze vergelijking bekend was uit de
klassieke mechanica en golven als oplossing geeft, werd aangenomen dat licht als golf
beschreven kon worden.
1.3 Fotonen als deeltjes
In 1905 werd echter door Einstein met het foto elektrisch effect aangetoond dat licht ook uit
gequantiseerde deeltjes moesten bestaan volgens:
𝐸𝐸 = β„Žπ‘“π‘“
(1.2)
Met h de constante van Planck en f de frequentie van het licht.
1.4 Hypothese van de Broglie
Omdat de lichtsnelheid in elk stelsel met een constante snelheid dezelfde waarde bleek te
hebben volgde de relativistische impuls p (1.3) en de massa-energie relatie (1.4):
𝑝𝑝 = 𝛾𝛾𝛾𝛾𝛾𝛾
(1.3)
9
𝐸𝐸 = 𝛾𝛾𝛾𝛾𝑐𝑐 2
(1.4)
Met 𝛾𝛾 de Lorentz factor, m de massa en v de snelheid van massieve deeltjes. Door de laatste
vergelijking te kwadrateren kan met de relativistische impuls de volgende vergelijking
verkregen worden:
𝐸𝐸 2 = 𝑝𝑝2 𝑐𝑐 2 + π‘šπ‘š2 𝑐𝑐 4
(1.5)
Hoewel fotonen massaloos zijn, kan hiermee toch de impuls ervan bepaald worden:
𝑝𝑝 =
𝐸𝐸
𝐢𝐢
(1.6)
De Broglie kwam op het idee om deze impuls ook te gebruiken voor deeltjes met massa,
zodat deze net als licht als een golf beschreven kan worden. Hiervoor is het zinvol eerst een
oplossing van de golfvergelijking (1.1) te vinden:
𝐸𝐸 = cos(π‘˜π‘˜π‘˜π‘˜ − πœ”πœ”πœ”πœ”)
(1.7)
Hierin is k het golfgetal en ω de hoekfrequentie. Door (1.7) in te vullen in (1.1) kan een
relatie tussen het golfgetal en de golflengte λ gevonden worden:
πœ†πœ† =
2πœ‹πœ‹
π‘˜π‘˜
(1.8)
Uit die substitutie volgt bovendien een uitdrukking voor de hoekfrequentie :
πœ”πœ” = 𝑐𝑐𝑐𝑐 = 2πœ‹πœ‹πœ‹πœ‹
(1.9)
Door nu (1.2) in (1.6) in te vullen kan met vergelijking (1.8) en (1.9) de golflengte van
deeltjes met massa bepaald worden:
πœ†πœ† =
β„Ž
𝑝𝑝
(1.10)
Met deze vergelijking kunnen elektronen naast dat ze deeltjes zijn dus ook als een golf
beschouwd worden. Het golfverschijnsel van elektronen kan het best aangetoond worden met
het dubbele spleet experiment. Hoewel dit experiment al rond 1930 bedacht is, werd het pas
in 2012 uitgevoerd met lage in intensiteit [13]. Het idee van dit experiment is dat net als bij
fotonen een interferentie patroon ontstaat achter de twee spleten, zie figuur 1.1.
10
Figuur 1.1 Weergave van het twee spletenexperiment en het verkregen interferentie
patroon [15].
Het weergegeven interferentie patroon wordt binnen de natuurkunde herkend als de
samenkomst van twee golven die elkaar op verschillende plekken versterken of uitdoven (fig
1.2).
Figuur 1.2
Het bleek echter dat als waargenomen wordt door welke spleet het elektron gegaan is dat het
interferentiepatroon verdween. Om dit fenomeen te onderzoeken is een simulatie gemaakt
van dit experiment met stuiterende olie druppels.
11
1.5 Golfvergelijking met massa
Voor de hypothese van de Broglie werd in vergelijking 1.5 de massa op nul gesteld. Door
deze massa mee te nemen kan de golfvergelijking (1.1) uitgebreid worden met een massa
term zodat de Klein-Gordon vergelijking ontstaat [5].
πœ•πœ•2 πœ“πœ“
πœ•πœ•π‘‘π‘‘ 2
− 𝑐𝑐 2
πœ•πœ•2 πœ“πœ“
πœ•πœ•π‘₯π‘₯ 2
=
π‘šπ‘š2 𝑐𝑐 4
ℏ2
πœ“πœ“
(1.11)
Deze massaterm kan met de hypothese van de Broglie omgeschreven worden zodat de
aandrijfhoekfequentie van het bad de rol van massa overneemt:
πœ•πœ•2 πœ“πœ“
πœ•πœ•π‘‘π‘‘ 2
−
met ω0 de aandrijfhoekfrequentie.
2
πœ•πœ• πœ“πœ“
𝑐𝑐 2 2
πœ•πœ•π‘₯π‘₯
= πœ”πœ”20 πœ“πœ“
(1.12)
12
Hoofdstuk 2
Druppels als golf-deeltje dualiteit
2.1
Overeenkomsten tussen fotonen en elektronen.
Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven, kunnen fotonen en elektronen naast een deeltjes
karakter ook als een golf beschreven worden. Het idee van een deeltje dat begeleid word door
een golf wordt in dit hoofdstuk toegelicht.
2.2
Het stuiterproces van oliedruppels
Figuur 2.1 Een stuiterende oliedruppel [5].
13
Een simulatie van quantum effecten kan bereikt
worden door druppels te laten stuiteren boven een
trillend vloeistof oppervlak (Fig. 2.2). De beste
resultaten hiervoor werden bereikt met siliconen olie
vanwege de lage oppervlaktespanning, verdamping
en hoge viscositeit. Met deze eigenschappen kan het
contact tussen de druppel en het vloeistofoppervlak
dermate kort gemaakt worden dat er geen
samensmelting plaatsvindt. In dit oppervlak kunnen
bij bepaalde frequenties staande golven gemaakt Figuur 2.2 Het trillende bad
worden. Door het bad net onder deze frequentie te met daarboven de olie druppel
laten bewegen bleek het mogelijk om druppels van
diezelfde vloeistof voor lange tijd te laten stuiteren
(fig 2.1).
Als de druppel met de helft van de frequentie van het bad stuitert, dan zullen de uitgezonden
circulaire golven die ontstaan bij de landing gereflecteerd worden tegen het extra verhoogde
vloeistof oppervlak. Bij een lage amplitude landt de druppel precies in z`n eigen golfdal waar
de oppervlakte horizontaal is. Hierdoor is het mogelijk door deze Bragg-reflectie de druppel
min of meer op de zelfde plaats te laten stuiteren (fig 2.3). Als de amplitude verhoogd wordt
vind de landing niet meer in een golfdal plaats waardoor deze onder een hoek wordt weg
geketst. Het blijkt dat hiermee een constante horizontale beweging van de druppel bereikt kan
worden.
Figuur 2.3 Verloop van het stuiteren van de druppel in de tijd. In deze
weergave is te zien dat de druppel met de helft van de frequentie van het
bad stuitert. De letters corresponderen met de foto`s in figuur 2.1.
2.3 Interactie met de randen van het bad
Omdat de circulaire golven ook tegen de randen van het bad aan komen zal er een afbuiging
plaatvinden als een druppel de rand nadert. Via stroboscopische analyse kan de snelheid
uitgezet worden tegen de afstand tot de rand. Een lineair verband werd gevonden door de
loodrechte gekwadrateerde snelheid uit te zetten tegen de reciproque afstand tot de rand (fig
2.4).
14
Figuur 2.4 Verband tussen de loodrechte snelheid (Vβ”΄) en afstand (r) tot
de rand van het bad, dat zich aan de rechterzijde bevindt [5].
Omdat de loodrechte snelheid naar de rand toe groter is dan wanneer de druppel van de rand
af beweegt zal de hoek van inval met de rand groter zijn dan de hoek van afbuiging. Het pad
van de druppel zal dan in een rechthoekig bad weer een min of meer rechthoekig traject
afleggen (fig 2.3).
Figuur 2.5 Traject van een stuiterende druppel in een rechthoekig bad. De stippen
corresponderen met de maximale hoogte van de druppel [5].
15
In deze traject weergave lijkt het alsof er een afstotende kracht van de randen is. Deze is te
berekenen met behulp van figuur 2.3.
Uit de rechte delen van de trajecten van figuur 2.3 is een plaats afhankelijke snelheid te
bepalen volgens:
π‘£π‘£βŸ˜2 = 𝑣𝑣02 −
𝐡𝐡
(2.1)
π‘Ÿπ‘Ÿ
Hierin is v⟘ de loodrechte snelheid ten opzichte van de rand en B is de helling behorend de
verschillende takken van de grafiek. De afstotende kracht is nu te bepalen doordat deze
volgens de tweede wet Newton evenredig is met de versnelling:
𝐹𝐹 = π‘šπ‘šπ‘šπ‘š
(2.2)
Deze versnelling is weer te berekenden door de tijdsafgeleide van de snelheid te berekenen:
π‘Žπ‘Ž =
πœ•πœ•πœ•πœ•
πœ•πœ•πœ•πœ•
=
πœ•πœ•πœ•πœ• πœ•πœ•πœ•πœ•
πœ•πœ•πœ•πœ• πœ•πœ•πœ•πœ•
=
πœ•πœ•πœ•πœ•
πœ•πœ•πœ•πœ•
𝑣𝑣 =
1 πœ•πœ•π‘£π‘£ 2
2 πœ•πœ•πœ•πœ•
(2.3)
Hiermee kan door de plaats afgeleide van (2.1) te nemen een verband tussen de kracht en de
afstand tot de rand gevonden worden:
𝐹𝐹 ∝
𝐡𝐡
π‘Ÿπ‘Ÿ 2
(2.4)
Hieruit blijkt dat de afstotende kracht invers-kwadratich is met de afstand tot de rand. Dit
komt overeen met de Coulomb of zwaarte kracht tussen elektronen.
2.4 Klein-Gordon vergelijking
Voor de ontstane golven in het bad blijkt het mogelijk de golfvergelijking met massa op te
stellen, waarbij c nu niet de lichtsnelheid is, maar snelheid van de golven door het medium.
De constante van Planck blijft het product van de golflengte en zijn impuls, maar omdat die
nu een andere waarde krijgt wordt er de letter b voor genomen.
In vergelijking 1.7 is een oplossing gegeven van de golfvergelijking in één dimensie. Voor
radieële golven voldoet de volgende oplossing:
Met
𝛹𝛹 = πœ“πœ“πœ“πœ“
(2.5)
πœ“πœ“ = πœ“πœ“0 cos(πœ”πœ”0 𝑑𝑑)
(2.6)
16
πœ’πœ’ =
sin(π‘˜π‘˜π‘Ÿπ‘Ÿ π‘Ÿπ‘Ÿ)
(2.7)
π‘˜π‘˜π‘Ÿπ‘Ÿ π‘Ÿπ‘Ÿ
Met r de straal, kr het radieële golfgetal en πœ”πœ”0 de aandrijfhoekfrequentie. De akoestische
Lorentz transformatie geeft voor deze factoren:
πœ“πœ“ = πœ“πœ“0 cos(−πœ”πœ”0 𝑑𝑑 ′ )
πœ’πœ’ =
(2.8)
sin(π‘˜π‘˜π‘Ÿπ‘Ÿ π‘Ÿπ‘Ÿ ′ )
(2.9)
π‘˜π‘˜π‘Ÿπ‘Ÿ π‘Ÿπ‘Ÿ ′
Dit mag omdat bij constante snelheid de schaalvergroting genegeerd mag worden [5].
Bovendien geldt dat voor deze bewegende oplossing vergelijking 1.7 herschreven kan
worden tot:
πœ“πœ“ = πœ“πœ“0 cos(π‘˜π‘˜ ⋅ π‘₯π‘₯ − πœ”πœ”πœ”πœ”)
(2.10)
Met de Lorentz transformatie kunnen de waardes van k en πœ”πœ” gevonden worden:
π‘˜π‘˜ =
π›Ύπ›Ύπœ”πœ”0
𝑐𝑐 2
πœ”πœ” = π›Ύπ›Ύπœ”πœ”0
𝑣𝑣π‘₯π‘₯
(2.12)
Met 𝛾𝛾 de Lorentzfactor. Hiermee kan de golflengte bepaald worden volgens:
πœ†πœ† =
2πœ‹πœ‹
π‘˜π‘˜
=
2πœ‹πœ‹π‘π‘ 2
πœ”πœ”π‘£π‘£π‘₯π‘₯
=
(2.11)
𝑏𝑏
𝑝𝑝
(2.13)
met b de nieuwe constante van Planck. Voor lage snelheden kan een benadering gemaakt
worden voor vergelijking 1.5:
𝐸𝐸 = 𝐸𝐸0 �1 +
𝑝𝑝2 𝑐𝑐 2
𝐸𝐸02
≈ 𝐸𝐸0 +
𝑝𝑝2
2π‘šπ‘š0
(2.14)
De heren doen nu iets geks om deze Newtoniaanse bewegingsvergeling toe te passen. De
afstotende kracht van de interactie wordt in de vorm van een potentiaal toegevoegd.
𝐸𝐸 = π‘šπ‘šπ‘π‘ 2 − 𝑉𝑉
(2.15)
Nu kan een differentiaalvergelijking opgesteld worden met vergelijking 2.8 als oplossing:
πœ•πœ•2 πœ“πœ“
πœ•πœ•π‘‘π‘‘ 2
= −πœ”πœ”20 πœ“πœ“
(2.16)
Als deze vergelijking met de juiste energie uitgebreid wordt voor een bewegend deeltje, moet
er een Lorentz covariante vergelijking zijn die in het stationaire geval reduceert tot de
bovenstaande differentiaalvergelijking.
πœ•πœ•2 πœ“πœ“
2
2 πœ•πœ• πœ“πœ“
−
𝑐𝑐
πœ•πœ•π‘‘π‘‘ 2
πœ•πœ•π‘₯π‘₯ 2
= πœ”πœ”02 πœ“πœ“
(2.17)
17
Dit is weer gelijk aan vergelijking 1.12 die in deze vorm ook wel de Klein –Gordon
vergelijking genoemd wordt.
2.5 Analogie met de Schrödinger vergelijking
Als de horizontale snelheid van de druppel niet constant is, maar wel kleiner dan de
golfsnelheid in het bad dan is het mogelijk de golfvergelijking in een vorm te schrijven die
veel gelijkenis vertoont met de Schrödinger vergelijking. Hiervoor wordt zoals zij [12] het
doen vergelijking 2.8 met Lorenztransformatie omgeschreven naar een snelheid in de x
richting
π‘£π‘£π‘£π‘£πœ”πœ”0
πœ“πœ“ = πœ“πœ“0 cos οΏ½
𝑐𝑐 2
− πœ”πœ”0 𝑑𝑑� = 𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅𝑅(πœƒπœƒ − πœ”πœ”0 𝑑𝑑)
(2.19)
Waarbij bij lage snelheden geldt dat γ = 1. Dit kan uitgebreid worden voor een snelheid in
een willekeurige richting:
𝜈𝜈 =
𝑐𝑐 2
πœ”πœ”0
πœ΅πœ΅πœƒπœƒ
(2.20)
Vergelijking 2.19 kan nu analytisch gecontinueerd worden in het complexe vlak:
πœ“πœ“π‘ π‘  = 𝑅𝑅𝑒𝑒 𝑖𝑖𝑖𝑖
(2.21)
πœ“πœ“ = 𝑅𝑅𝑅𝑅(𝑒𝑒 −π‘–π‘–πœ”πœ”0 𝑑𝑑 πœ“πœ“π‘ π‘  )
(2.22)
De oorspronkelijke golffunctie wordt nu verkregen door het reële deel te nemen van de in het
complexe vlak roterende ψs
Nu voldoet ψ aan de Klein-Gordon vergelijking (1.12) en wordt er naar een oplossing
gezocht waarbij het reële en het imaginaire deel van wat hierboven tussen haakjes staat
voldoen aan dezelfde vergelijking. Omdat de snelheid laag is mag de dubbele tijdsafgeleide
genegeerd worden en zal de volgende vergelijking daaraan voldoen:
𝑖𝑖
πœ•πœ•πœ“πœ“π‘ π‘ 
πœ•πœ•π‘‘π‘‘
=−
De laatste stap gaat met vergelijking 2.15:
𝑐𝑐 2
2πœ”πœ”0
𝛻𝛻 2 πœ“πœ“π‘ π‘ 
𝐸𝐸 = π‘šπ‘š0 𝑐𝑐 2 − 𝑉𝑉 = Ρ’πœ”πœ”0
(2.23)
(2.24)
met Ρ’ = b/2π als analogon met de constante van Planck. Als vergelijking 2.24 wordt ingevuld
in vergelijking 2.23 dan ontstaat:
𝑖𝑖ђ
πœ•πœ•πœ“πœ“π‘ π‘ 
πœ•πœ•π‘‘π‘‘
=οΏ½−
Ρ’2
2π‘šπ‘š0
𝛻𝛻 2 + 𝑉𝑉� πœ“πœ“π‘ π‘ 
(2.25)
Dit is dezelfde vergelijking als de Schrödinger vergelijking uit de quantummechanica met als
enige verschil een Ρ’ in plaats van een ℏ.
18
Hoofdstuk 3
Quantummechanische simulaties
3.1 Mogelijke experimenten met stuiterende oliedruppels
Nu bekend is hoe druppels over een oppervlakte bewegen en wat hun interactie met de rand is
kunnen verschillende experimenten gedaan worden die lijken op quantumfysische
verschijnselen. In de volgende paragraaf
wordt uitgelegd hoe de gequantiseerde
elektronbanen om de atoomkern met een druppel zichtbaar gemaakt kunnen worden.
Vervolgens kan de rand zo aangepast worden zodat er een soort tunnel effect op treedt. Met
meerdere druppels kan inzicht verkregen worden in het Pauli uitsluitingsprincipe en tenslotte
kunnen er meerdere druppels naar een dubbele spleet in de rand geleid worden.
3.2 Ontstaan van gequantiseerde banen om een middelpunt
Het besef van gequantiseerde elektron banen ontstond met door de verschijning van
spectraallijnen in het emissiespectrum van een gloeiend zuiver gas. De redenatie hierbij was
dat als de spectraallijnen gediscrediteerd zijn dat die afkomstig moeten zijn van fotonen die
tussen vaste elektronbanen terug vallen (fig 3.1). Dit atoommodel kan gesimuleerd worden
met het trillende oliebad en kan inzicht geven in het kans proces voor elektronen dat een rol
speelt in de quantummechanica.
Figuur 3.1 Lijnenspectra in verband met discrete elektronbanen
Als de druppel in een cirkelvormig bad een route aflegt dan lijkt deze in eerste instantie
chaotisch van aard (fig 3.2).
19
Door de snelheid van de druppel bij te houden bleek dat deze gecorreleerd was met
verschillende vaste afstanden van het middelpunt. Als de snelheid in deze cirkelvormige
gebieden lager is kan dit ook geïnterpreteerd worden alsof de verblijfstijd daar hoger is.
Figuur 3.2 Het pad van een druppel waarvan de kleur correspondeert met
zijn snelheid.
Als de verblijfstijd per oppervlak gedeeld wordt door de totale tijd kan men spreken over de
verwachting de druppel aan te treffen op dat gebied. Dit is ook bekend uit de quantumfysica
waarbij kansdichtheidsfuncties bepalen wat de waarschijnlijkheid is een deeltje ergens aan te
treffen (fig 3.3).
Figuur 3.3 Quantummechanische kansdichtheid voor elektronen om de
kern. Hierin zijn twee gequantiseerde banen te onderscheiden.
20
3.3 Het tunnel effect
Energie kan onderverdeeld worden in potentiele en bewegingsenergie. Omdat de som van
deze constant is kunnen er natuurlijke verschijnselen mee berekend worden. Zo kan de
snelheid (bewegingsenergie) van een bal berekend worden als deze van een berg met een
bepaalde hoogte (potentiele energie) afrolt. Andersom kan berekend worden hoe hoog de bal
op de berg komt bij en bepaalde beginsnelheid. Klassiek gezien zal de bal niet aan de andere
kant van de berg komen als zijn bewegingsenergie te laag is, omdat hij immers over de berg
heen moet. Quantummechanisch blijkt het mogelijk om met een te lage bewegingsenergie
toch aan de andere kant van de berg terecht te komen via het tunnel effect. Een voorbeeld
hiervan is radioactief verval. Twee protonen die positief geladen zijn zullen elkaar afstoten
door de coulombkracht, er is echter ook een kernkracht die hen op korte aftand aan elkaar
bindt. Er ontstaat dan een potentiaal
minimum waarbinnen het gebonden proton
zich kan bevinden (fig 3.4). Als zijn energie
negatief is zullen de protonen permanent
gebonden zijn en als de energie meer is dan
de zogenaamde Coulomb barrière dan zullen
de protonen vrijwel direct van elkaar af
bewegen. Daartussen bevindt zich een
gebied, van 0 V tot aan de Coulomb barrière
waarin tunnelen kan plaatsvinden. Het proton
heeft dan te weinig energie om op de Figuur 3.4 Radieel potentiaalverloop
Coulomb barrière te komen, maar het heeft tussen protonen.
wel de mogelijkheid door die barrière heen
tunnelen. Een soortgelijk proces speelt een rol bij radioactief verval, waardoor er door dit
kans proces een gemiddelde duur uitgerekend kan worden voordat een atoom vervalt.
Een dergelijk proces kan gesimuleerd worden met een trillend olie bad met daarboven een
stuiterende druppel. In hoofdstuk 2 is besproken dat de rand van het bad een afstotende kracht
induceert. Deze afstoting kan ook bereikt als worden door een barrière in het bad te plaatsen,
waardoor het bad plaatselijk ondieper wordt
(fig 3.5b). De hoogte van de barrière wordt
constant gehouden en de breedte wordt
gevarieerd. Als de kans dat een druppel over
de barrière heen gaat uitgezet wordt tegen
de breedte van de barrière, blijkt dat deze
exponentieel afneemt bij toenemen de
breedte(fig 3.5b). Deze exponentiele afname
over de Potentiaalbreedte wordt ook
waargenomen in het tunnelproces in
Figuur 3.5 Exponentiele kans afname
quantumphysica.
bij toenemende breedte van de
barrière [5].
21
3.4 Uitsluitingsprincipe van Pauli
Volgens het atoommodel dat in paragraaf 3.2 besproken is bewegen elektronen in discrete
banen om de kern. Omdat de baan die het dichtst bij de kern ligt overeenkomt met de laagte
energie is te verwachten dat, zeker bij lage temperaturen, alle elektronen in de laagste baan
zouden zitten. Dit komt echter niet voor. Het blijkt dat elektronen zich houden aan het
uitsluitingsprincipe van Pauli. Dit stelt dat deeltjes met massa zich niet in de zelfde toestand
(baan en spin oriëntatie) kunnen bevinden. Als bijvoorbeeld een elektron met spin omhoog in
een baan zit met een elektron met spin omlaag, dan wordt een derde elektron uit gesloten zich
in diezelfde baan zich te bevinden.
Een stuiterende olie druppel zal door de Bragg-reflectie een andere druppel aantrekken. Als
deze hun minimale aftand tot elkaar bereikt hebben kunnen er twee dingen gebeuren. In het
eerste geval blijven ze stationair naast elkaar stuiteren en behouden hun aantrekkende kracht,
zodat een derde druppel zich erbij kan voegen. In het andere geval gaan de druppels
horizontaal om elkaar heen bewegen, zie figuur 3.6.
Figuur 3.6 Als er een druppel een stationaire druppel nadert kunnen er
twee dingen gebeuren. In het linker geval gaan de twee druppels naast
elkaar stuiteren en kan een derde druppel toegevoegd worden. In het
rechter geval gaan de druppels om elkaar hen draaien en wordt een derde
druppel afgestoten.
In dat geval werkt de Bragg reflectie omgekeerd en zal het paar een afstotende kracht
genereren, zodat er geen derde druppel aan het paar gebonden kan worden. In dit laatste geval
zou je kunnen spreken over een uitsluitingsprincipe, omdat er wel twee deeltjes in dezelfde
baan om elkaar kunnen heen draaien, maar een derde deeltje wordt daarvan uitgesloten.
22
3.5 Dubbele spleet experiment
In het eerste hoofdstuk is uitgelegd hoe elektronen een interferentie patroon weergeven na het
passeren van een dubbele spleet. Omdat dit het golfkarakter van elektronen aan toont is dit
goed te simuleren met het trillende oliebad.
Om het effect van een dubbele spleet te onderzoeken wordt eerst een enkele spleet van 7 cm
in een barrière in het bad gebruikt.
Figuur 3.7 Histogram voor 125 druppels bij spleetbreedte 7 cm (links) en 5
cm (rechts)
Naar deze spleet werden van grote afstand één voor één druppels geleid. Vervolgens werd
geteld hoeveel druppels er per 50 de spleet verlieten. Na 125 druppels is een histogram
gemaakt (fig 3.7a) waarin een interferentie patroon te voorschijn komt. Door de spleet
smaller te maken werd waargenomen (fig 3.7b) dat net als bij fotonen de maxima dichter bij
elkaar kwamen te liggen. De gefitte zwarte lijn kan beschreven worden met de volgende
vergelijking [12]:
𝑓𝑓1 (𝛼𝛼 ) = οΏ½
sin(πœ‹πœ‹πœ‹πœ‹ sin 𝛼𝛼/πœ†πœ†πΉπΉ )
πœ‹πœ‹πœ‹πœ‹ sin 𝛼𝛼/πœ†πœ†πΉπΉ
οΏ½
(3.1)
Met L de breedte van de spleet, 𝛼𝛼 de hoek en πœ†πœ†F de golflengte van het trillende bad. Deze
formule wordt ook gevonden in het geval dat er fotonen door een spleet gaan.
Voor het dubbele spleet experiment werden de druppels een voor een richting een dubbele
spleet in een barrière in het bad geleid. Als het aantal druppels geteld wordt die onder een
bepaalde hoek de dubbele spleet verlaten, dan kan een histogram gemaakt worden, waarin het
interferentie patroon van de druppels zichtbaar wordt (fig 3.8)
23
Figuur 3.8 Histogram voor 75 druppels na een dubbele spleet
Hierin voldoet de gefitte zwarte lijn aan een de volgende vergelijking [12]:
𝑓𝑓2 (𝛼𝛼) = 𝑓𝑓1 cos(πœ‹πœ‹πœ‹πœ‹ sin 𝛼𝛼/πœ†πœ†πΉπΉ )
(3.2)
Met f1 de fit van een enkele spleet en d de afstand tussen de spleten. Deze formule komt
overeen met de hoekdispersie die gevonden is bij het dubbele spleetexperiment met
elektronen [12].
24
Conclusie
De discussie of elektronen en fotonen als deeltjes of als golven beschreven kunnen worden is
helaas niet opgelost met dit onderzoek. Het bleek wel mogelijk enkele quantummechanische
verschijnselen te simuleren met stuiterende olie druppels. De Klein-Gordon en de
Schrödinger vergelijking voor stuiterende oliedruppels bleken veel overeenkomsten te
hebben met die vergelijkingen uit de quantummechanica. De quantisatie van de
elektronbanen bleek wel op te treden , maar de posities van de banen waren niet hetzelfde als
in een echt atoom. Dit zou ook onderzocht kunnen worden met druppels in een roterend bad.
Bij het tunnelproces bleek de tunnelkans net als in de quantummechanica exponentieel af te
nemen met de barrière breedte. In het quantummechanische proces gaat het om een potentiaal
verschil, dus zou je verwachten dat in dit experiment de tunnelkans af zou hangen met de
hoogte van de barrière. Het Pauli uitsluitingsprincipe kon goed gesimuleerd worden, maar dit
dient nog uitgebreid te worden met roterende druppels rond een zwaardere stationaire
druppel. Bij het dubbele spleet experiment bleek met druppels eenzelfde interferentiepatroon
te ontstaan als bij het dubbele spleet experiment met elektronen. Verder zou het mogelijk
moeten zijn om covalente bindingen tussen atomen te simuleren, waardoor uiteindelijk ook
moleculen bestudeert kunnen worden. Ten slotte blijkt het ook mogelijk een metaalrooster te
maken bestaande uit tientallen stationair stuiterende druppels met daartussen veel lichtere
druppels die als elektronen daar doorheen bewegen.
25
Referenties
[1]
R. Brady & R. Anderson. (2015).Maxwell`s fluid model of magnetism.
[2]
Y. Couder & E. Fort. (2006).Single-particle diffraction and interference at a
macroscopic scale. Physical revieuw letters, 97(15), 154101.
[3]
Y. Couder. (2005) Walking and orbiting droplets. Nature, 437
[4]
A. Eddi, E. Fort, F. Moisly and Y. Couder.(2009) Unpredictable tunneling of a
classical wave-particle association. Physical review letters, 102(24):240401
[5]
R. Brady, R. Anderson. (2013). Analogue Physics, A student`s guide to waves in an
ideal fluid. Draft version 0.5
[6]
Y. Couder, E. Fort, C. Gautier & A. Boudaoud.(2005). From bouncing to floatin:
Noncoalescene of drops on a fluid bath. Physical review letters, 94(17), 177801
[7]
R. Brady (2013) The irrotational motion of a compressible inviscid fluid.
[8]
A. Eddi, E. Sultan, J. Moukhtar, E. Fort, M. Rossi & Y. Couder. Information stored in
faraday waves: the origin of a path memory.
[9]
E. Fort, A. Eddi, A. Boudaoud, J. Moukhtar & Y. Couder (2010). Path-memory
induced quantization of classical orbits. Proceedings of the National Academy of
sciences, 107(41), 17515-17520
[10]
D. Terwagne, F. Ludewig, N.Vandewalle & S. Dorbolo (2013) PACS 47.55
[11]
C. Hong-Y &F. Hsiang-Ting. (2014)Vortex-mediated bouncing drops on an
oscillating liquid. PhysrevE.89.063011
[12]
R. Brady & R. Anderson(2014) Why bouncing droplets are a pretty good model of
quantum mechanics. Quant-ph 1401.4356v1
[13]
R. Bach, D. Pope, L.Sy-Hwang & H. Batelaan (2013) Conntrolled double-slit electron
diffraction. New Journal of Physics 15 (7pp) 033018
[14]
E. Grundeman, M.Mooij, M. vd Ende (2014) Quantumgedrag bij stuiterende
oliedruppels. 2de jaars practicum
[15]
Z. Meraly (2015) A Wave of experiments is probing the root of quantum weirdness.
Nature, 278
[16]
H. M. Leicester (1971). The Historical Background of Chemistry. Courier Dover.
pp. 221–222. ISBN 0-486-61053-5.
26
Download