Lactaat en lactaatdrempel Jaargang

advertisement
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 18e jrg 2000, no. 1 (pp. 5 – 20)
Auteur(s): D.A. Kistemaker, M.J. Truijens
Titel: Lactaat en lactaatdrempel
Jaargang: 18
Jaartal: 2000
Nummer: 1
Oorspronkelijke paginanummers: 5 - 20
Deze online uitgave mag, onder duidelijke bronvermelding, vrij gebruikt worden voor
(para-) medische, informatieve en educatieve doeleinden en ander niet-commercieel
gebruik.
Zonder kosten te downloaden van: www.versus.nl
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 18e jrg 2000, no. 1 (pp. 5 – 20)
LACTAAT EN LACTAATDREMPEL
D.A. Kistemaker
M.J. Truijens
Dinant Kistemaker, Bewegingstechnoloog, student Bewegingswetenschappen Vrije Universiteit, Amsterdam
Martin Truijens, student Bewegingswetenschappen Vrije Universiteit, Amsterdam
V
oor alle dagelijkse activiteiten heeft de mens energie nodig. Deze energie kan in principe op twee
manieren worden vrijgemaakt; via de aërobe of anaërobe verbranding van energierijke stoffen. Het
aandeel dat elk van deze energie-vrijmakende mechanismen in de totale energieleverantie heeft, is
(2)
onder andere afhankelijk van de inspanningsintensiteit en de inspanningsduur . Om na te gaan welk
aandeel het aërobe en anaërobe mechanisme bij een bepaalde inspanning in de energieleverantie
hebben, is het doen van metingen noodzakelijk. Het meten van het aërobe aandeel geschiedt veelal
via de bepaling van de zuurstofopname. Over het anaërobe aandeel is minder makkelijk een uitspraak
te doen. Tot op heden is dat alleen mogelijk via indirecte methoden. De veruit bekendste methode is
de meting van de lactaatconcentratie in het bloed. (Lactaat is meer bekend onder de naam melkzuur.)
Tegenwoordig wordt deze methode in de sportwereld veelvuldig gebruikt om een uitspraak over het
(10,17)
. Bij metingen van de lactaatconcentratie is men met name geïnteresprestatievermogen te doen
seerd in het fenomeen dat bij een inspanning van toenemende intensiteit op een bepaald moment een
ophoping van lactaat in het bloed, oftewel een sterke stijging van de lactaatconcentratie, optreedt. De
waarde van de lactaatconcentratie waarbij deze ophoping van lactaat optreedt, wordt wel aangeduid
als de lactaatdrempel.
In de literatuur blijkt dat er nog lang geen eenduidigheid, met betrekking tot de definitie en bepalings(15)
methode van de lactaatdrempel, bestaat . Het probleem hierbij is dat het gebruik van verschillende
methoden om de lactaatdrempel vast te stellen tot verschillende drempelwaarden leidt. Dus wanneer
bij eenzelfde proefpersoon, bij overigens gelijke condities, met behulp van verschillende methoden de
lactaatdrempel wordt bepaald, wordt nooit dezelfde drempelwaarde gevonden. Sterker nog: zelfs wanneer eenzelfde methode met dezelfde proefpersoon onder gelijke omstandigheden wordt afgenomen,
worden verschillende waarden gevonden. Dit kan op zijn minst zeer opmerkelijk genoemd worden.
Desondanks worden in de sportwereld zeer regelmatig lactaatdrempels bepaald. Deze worden vervol(18)
gens als maat voor iemands optimale training- en wedstrijdintensiteit gebruikt .
In dit artikel wordt geprobeerd duidelijkheid te scheppen over lactaat en lactaatconcentratie in het algemeen. Daartoe wordt allereerst een uiteenzetting gegeven over energie en energie vrijmakende mechanismen in het menselijk lichaam. Vervolgens wordt uitgelegd wat lactaat is, wanneer en hoe het
ontstaat en wat ermee gebeurt. Tevens wordt ingegaan op het feit dat ook al zou men in staat zijn een
exacte en reproduceerbare maat voor de lactaatdrempel te vinden, het nog lang niet duidelijk is of dat
werkelijk informatie bevat over datgene waar men een uitspraak over wil doen. Zo wordt de vorming
van lactaat, en de daardoor toenemende "verzuring", in verband gebracht met vermoeidheid. In de
sportwereld is: "de verzuring slaat toe" dan ook een veel gebruikte kreet. De vraag is echter of er tussen lactaat en vermoeidheid een causaal verband bestaat.
ATP
“ATP is the universal currency of free energy in all biological systems” (Lett. vert.: ATP is de universele
valuta voor vrije energie in alle biologische systemen
(16)
).
Levende organismen hebben een continue stroom van vrije energie nodig voor drie hoofddoelen: het
leveren van mechanische arbeid in spiercontractie en andere cellulaire bewegingen, het actieve transport van moleculen en ionen en de synthese van macromoleculen en andere biomoleculen uit eenvoudigere bestanddelen. Deze vrije energie wordt in verreweg de meeste gevallen geleverd door ATP.
Dit zeer energierijke molecuul kan energie leveren door afsplitsing van een fosfaatgroep:
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 18e jrg 2000, no. 1 (pp. 5 – 20)
1) ATP  ADP  Pi  Energie
(ATP = Adenosine trifosfaat, ADP = Adenosine difosfaat)
De mens gebruikt in onwaarschijnlijke hoeveelheden ATP. Tijdens één dag in rust gebruikt een mens
al ongeveer 40 kg aan ATP. Tijdens hevige inspanning kan het verbruik van ATP oplopen tot 0.5
(16)
kg/min . Dit kan uiteraard alleen maar indien ATP constant wordt teruggevormd uit ADP. Vandaar de
aanwezigheid van heen en teruggaande pijlen in vergelijking (1). Voor deze terugvorming van ATP is
energie nodig. Deze energie halen wij voor het grootste gedeelte uit de verbranding van energierijk
voedsel. De mens kan uit drie soorten moleculen energie vrijmaken: polysacchariden (koolhydraten),
lipiden (vetten) en proteïnen (eiwitten).
Aërobe metabolisme
Deze mogelijke brandstoffen worden bij aërobe verbranding in hoofdzakelijk drie verschillende stap(9)
pen afgebroken (figuur 1).
Figuur 1.
Het aërobe systeem kan worden onderverdeeld in drie stappen. De eerste stap is het afbreken van grote
brandstofmoleculen in kleine delen. In stap twee worden deze moleculen gekoppeld aan een coënzym, zodat
het complex acetyl CoA ontstaat. Dit complex gaat in stap drie de citroenzuurcyclus (waar het coënzym weer
vrijkomt) en de ademhalingsketen in.
Als eerste worden grote moleculen in kleinere eenheden afgebroken. Zo worden koolhydraten afgebroken tot eenvoudige suikers (zoals glucose) en proteïnen afgebroken tot aminozuren. In de tweede stap
worden deze via allerlei enzymatische reacties gekoppeld aan CoA. (CoA staat voor het coënzym A. In de
citroenzuurcyclus komt dit coënzym weer vrij om hergebruikt te worden).
Het ontstane complex heet Acetyl CoA. De laatste fase bestaat uit de citroenzuurcyclus (ook wel Krebs
cyclus) en de ademhalingsketen (ook wel oxydatieve fosforylatie), de “final common pathway” voor de
oxydatie van brandstoffen. Beide processen vinden plaats in de mitochondria (figuur 2). In deze laatste
stap wordt verreweg de meeste energie (lees ATP) vrijgemaakt. Pas in de ademhalingsketen wordt de
ingeademde zuurstof gebruikt voor de totale omzetting van de brandstoffen in (CO2 en) H20. Zo levert
(5)
de volledige verbranding van één molecuul glucose uiteindelijk 30 tot 36 moleculen ATP op . (De pre-
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 18e jrg 2000, no. 1 (pp. 5 – 20)
cieze hoeveelheid ATP die gevormd wordt is niet onder alle omstandigheden gelijk).
Figuur 2.
Het mitochondrion is een organel dat een onmisbare plaats inneemt in het aeroob systeem. In de matrix van
het mitochondrion vindt de citroenzuurcyclus de plaats. Het systeem behorend bij de ademhalingsketen bevindt zich in en tussen de binnenste en buitenst membraan.
Anaërobe metabolisme
Om te kunnen begrijpen waarom lactaat gemaakt wordt, moet eerst gedetailleerder gekeken worden
naar wat bij het aërobe metabolisme stap twee (zie figuur 1) werd genoemd. In deze stap wordt onder
andere glucose omgezet in Acetyl CoA, alvorens deze de citroenzuurcyclus en de ademhalingsketen
ingaat, om volledig verbrand te worden. Voordat glucose omgezet wordt in Acetyl CoA, wordt eerst de
stof pyruvaat gemaakt. (Pyruvaat staat ook wel bekend als pyrodruivenzuur). Deze omzetting van glucose naar pyruvaat wordt de glycolyse genoemd. De netto reactie ziet er als volgt uit:
2) Glucose  2 Pi  2 ADP  2 NAD   2 pyruvaat  2 ATP  2 NADH  2 H   2 H 2 O
+
(NAD = Nicotinamide adenine dinucleotide, NAD = geoxydeerde vorm, NADH = gereduceerde vorm).
Deze op het oog enigszins moeilijk lijkende vergelijking is noodzakelijk om de uiteindelijke stap naar
het maken van lactaat te kunnen begrijpen. Bij de glycolyse worden netto twee ATP moleculen gevormd. Pyruvaat kan dan in principe drie richtingen op: het kan worden omgezet in ethanol (alcohol),
Acetyl CoA welke de citroenzuurcyclus en de ademhalingsketen ingaat en kan worden omgezet in lactaat. De mens beschikt niet over de enzymen om pyruvaat om te zetten in ethanol. (Dit in tegenstelling
tot verschillende bacteriën).
+
De glycolyse kan alleen doorgang vinden indien er genoeg NAD voor handen is. Wanneer pyruvaat
+
wordt omgevormd tot Acetyl CoA wordt NADH uiteindelijk weer omgezet in NAD . Wanneer er, bijvoorbeeld bij zware inspanning, in de ademhalingsketen niet genoeg zuurstof aanwezig is, stopt deze en
remt daarmee tevens de citroenzuurcyclus. Dit komt omdat vele reacties evenwichtsreacties zijn en
omdat sommige “tussenprodukten” bij ophoping een remmende werking hebben op reacties die eerder
in de cyclus plaatsvinden. Dit zorgt er uiteindelijk voor dat er geen pyruvaat omgezet kan worden in
+
+
Acetyl CoA. En dit was juist de stap waarbij NAD wordt teruggevormd. Omdat NAD absoluut onmisbaar is in de glycolyse, zou een tekort zelfs tot remming van de glycolyse kunnen leiden. Er is dan
+
maar één mogelijkheid over om NAD terug te winnen en dat is pyruvaat om te zetten in lactaat (figuur
3).
3) Pyruvaat  NADH  H   Lactaat  NAD 
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 18e jrg 2000, no. 1 (pp. 5 – 20)
Figuur 3.
+
Glucose wordt in de glycolyse omgezet in pyruvaat. Hiervoor is het molecuul NAD nodig. Zonder dit molecuul
+
is de glycolyse onmogelijk. Bij de omzetting van glucose in pyruvaat wordt NAD omgezet in NADH. Wanneer
+
er genoeg zuurstof voor handen is, wordt NADH in de citroenzuurcyclus weer terug gevormd in NAD en kan
weer gebruikt worden in de glycolyse. Echter, bij zuurstoftekort stopt de ademhalingsketen en remt daarmee
+
de citroenzuurcyclus. Hiermee zou een tekort aan NAD ontstaan; er wordt immers geen NADH meer terugge+
vormd vanuit de citroenzuurcyclus. Om toch NAD terug te vormen, teneinde de glycolyse op gang te houden
(daarbij komt energie vrij) wordt pyruvaat omgezet in lactaat.
Dus de vorming van lactaat is zeker niet negatief. Het vormen van lactaat stelt het lichaam in staat, ondanks een gebrek aan zuurstof de glycolyse op gang te houden. Bij deze glycolyse wordt energie vrijgemaakt. Er zijn zelfs mensen die om pathologische redenen niet of in zéér geringe mate lactaat aanmaken. Zij raken ondanks de
afwezigheid van lactaat eerder
vermoeid! (zie voor een totaal
overzicht van de aërobe en anaërobe energie leverantie figuur 4).
Figuur 4.
Schematisch overzicht van het
energie vrijmakend systeem van
de mens. De glycolyse van één
glucose molecuul levert netto
twee ATP moleculen op. Ook
worden netto twee ATP moleculen gevormd in de citroenzuurcyclus. In de ademhalingsketen
(oxydatieve fosforylering) worden
verreweg de meeste ATP moleculen gemaakt: ongeveer 26 moleculen (per acetyl CoA complex).
Lactaat de spiercel uit
Het transport van lactaat van spier naar bloed geschiedt op basis van ondersteunde diffusie (m.b.v. zogenaamde shuttle-enzymen). Wanneer de lactaatconcentratie in de spier toeneemt, stijgt de concentratiegradiënt. De concentratiegradiënt betekent in dit geval de verhouding van lactaat buiten en binnen de cel. Op basis van deze concentratiegradiënt zal er lactaat van de spier naar het bloed diffunderen.
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 18e jrg 2000, no. 1 (pp. 5 – 20)
Op basis van diezelfde diffusie kan lactaat door spieren met een lage lactaatconcentratie worden opgenomen. Hier kan een deel van het lactaat worden omgezet in pyruvaat en weer worden gebruikt als
brandstof. Ook kan lactaat vanuit het bloed worden opgenomen in de lever. Hier wordt het omgezet in
pyruvaat en vervolgens weer in glucose. (Deze kring van het vormen van lactaat uit glucose in de spier en
het vormen van glucose uit lactaat in de lever etc., staat ook wel bekend als de Cori cyclus). Deze glucose
wordt weer aan het bloed afgegeven en kan weer door spieren worden opgenomen. De formatie van
lactaat kan zo “tijd rekken” en kan een deel van de metabole last verplaatsen naar de lever. Daarnaast
(7,16,17)
. Tevens wordt een heel klein gedeelte van het in
staat het hart bekend als consument van lactaat
het bloed opgenomen lactaat opgenomen en uitgescheiden door de nieren.
Het meten van de lactaatconcentratie
Zoals in de inleiding reeds werd vermeld, is men bij metingen van de lactaatconcentratie met name geïnteresseerd in de lactaatdrempelwaarde (LT = Lactate Threshold ). De LT wordt in de literatuur op ver(2,14)
. Een veel gebruikte term is “Onset of Blood Lactate Accumulatischillende manieren beschreven
on” (OBLA), ook wel de anaërobe drempel (AT) genoemd. De OBLA staat voor die inspanningsintensiteit waarbij de lactaatconcentratie 4mmol/l bedraagt. Inspanning waarbij beneden deze drempel gebleven wordt, zou geen snelle stijging van de lactaatconcentratie tot gevolg hebben, terwijl inspanning
waarbij boven deze drempelwaarde wordt uitgekomen snel tot “verzuring” zou leiden. In de literatuur
(15)
(o.a. 2.0, 2.2 en 2.5).
worden ook wel andere waarden dan 4 mmol/l als drempelwaarde gebruikt
Hieruit blijkt dat de verschillende onderzoekers nog geen overeenstemming hebben bereikt met betrekking tot de waarde van de LT. Vandaar dat er ook onderzoekers zijn die uitgaan van een individue(8)
le waarde voor de LT, deze wordt ook wel individuele anaërobe drempel (IAT) genoemd . Hierbij
wordt steeds per individu het beginpunt van de lactaataccumulatie bepaald. Voor de beschrijving van
dit beginpunt worden in de literatuur verschillende definities gehanteerd. Zo wordt bijvoorbeeld voor de
(5)
IAT die belasting waarbij de veneuze lactaatconcentratie niet-lineair toeneemt gehanteerd , en ge(11)
bruiken anderen die belasting waarbij de lactaatconcentratie op “steady state” niveau blijft .
Er worden dus zeer veel verschillende definities voor de LT gebruikt. Op zich is dit niet zo erg, ware
het niet dat bij verschillende methoden verschillende waarden van de LT worden gevonden
(2,3,7,8,10,11,14,15,17,18)
. Hierdoor is tot op heden een eenduidige vaststelling van de lactaatdrempel onmogelijk gebleken.
Lactaat en vermoeidheid
Hoewel menigeen anders beweert, is er geen verband gevonden tussen een hoge lactaatconcentratie
in het bloed en de hoogte van de energieleverantie. Oftewel een hoge lactaatconcentratie is geen maat
voor vermoeidheid. Dat dit zo is, volgt ook uit het feit dat mensen die om pathologische redenen geen
enzym bezitten om pyruvaat om te zetten in lactaat, net zulke vermoeidheidsgevoelens kennen als ieder ander. Het fenomeen vermoeidheid is daarmee ook moeilijk te verklaren. Ten eerste is het begrip
vermoeidheid al een niet-eenduidige term. Wanneer vermoeidheid (van een spier) wordt teruggebracht
tot het niet meer in staat kunnen zijn van het volbrengen van een opgedragen belasting, kan een meer
gedetailleerdere vraag gesteld worden: welke mechanismen zorgen voor een afname in kracht tijdens
aanhoudende belasting?
De meest voor de hand liggende verklaring zou het gebrek aan ATP (en de daarmee verband houdende hoge concentratie ADP) zijn. Ondanks het feit dat er een relatie gevonden is tussen de ATP afname
en vermoeidheid (figuur 5), kan het gebrek aan ATP geen verklaring zijn voor het niet meer kunnen leveren van kracht. Dit is enigszins inzichtelijk te maken omdat er altijd ATP in de spiercel aanwezig is,
ook indien de spier allang niet meer in staat is de opgedragen belasting vol te houden. Dit is te zien in
figuur 5, waar een 100 procent afname van ATP nooit voorkomt. Daarbij komt nog dat ATP nodig is om
de koppelingen tussen actine en myosine los te maken en niet om deze vast te maken. Als al het ATP
"op" zou zijn zou de spier in rigor komen te staan.
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 18e jrg 2000, no. 1 (pp. 5 – 20)
Figuur 5.
Relatie tussen ATP afname
en vermoeidheid. Vermoeidheid is uitgezet als de geleverde arbeid als percentage
van de arbeid tijdens de eerste contractie. •, data verkregen bij 2 seconden durende
intervallen gedurende 10 seconden durende belasting; ◦,
data van eerdere experimenten (de Haan et al. 1993).
Een 100 procent afname van
de ATP komt nooit voor.
Tot op dit moment is het
nog onduidelijk welke processen exact leiden tot ver2+
moeidheid. Er zijn echter aanwijzingen dat de intracellulaire concentratie van magnesium (Mg ) en
IMP (= Inosaat) in de spier een grote rol spelen. Om dit inzichtelijk te kunnen maken moeten eerst twee
biochemische reacties worden geïntroduceerd. Onder invloed van een speciaal enzym treedt de volgende reactie op:
4) 2 ADP  ATP  AMP
(AMP = Adenosine monofosfaat).
Dit is een extra mechanisme om ATP vrij te maken. Tijdens een inspanning komt namelijk ADP (zie reactie 1) vrij. Er wordt dan uit twee ADP moleculen 1 molucuul ATP gemaakt, waarbij AMP als “bijproduct” ontstaat. Echter, als de concentratie AMP hoog wordt, zou dat inhouden dat deze reactie steeds
minder verloopt. Het gaat hierbij namelijk om een evenwichtsreactie. Naarmate er meer AMP aanwezig is, zal de omzetting van ADP steeds minder worden. Om dit effect tegen te gaan wordt AMP "weggevangen" door deze om te zetten naar een op AMP lijkend molecuul:
5) AMP  IMP
(AMP = Adenosine monofosfaat, IMP = Inosaat).
Zowel ATP, ADP als AMP komen in tegenstelling tot IMP in 95% van de gevallen voor als zijnde ge2+
2+
bonden aan Mg . Bij het omzetten van AMP naar IMP komt dan het Mg ion vrij. Dit zou de efflux van
2+
(12,13,20)
2+
. Ca maakt de bindingsplaatsen
calcium (Ca ) vanuit het sarcoplasmatisch reticulum inhiberen
2+
van actine op myosine vrij. Kortom, zonder Ca kunnen in een spier geen bindingen tussen actine en
myosine plaatsvinden en kan dus geen kracht gegenereerd worden. In ieder geval is tot op heden duidelijk dat lactaat geen directe rol speelt bij vermoeidheid.
Discussie
Hopelijk heeft het bovenstaande u meer inzicht gegeven in wat lactaat is en hoe en wanneer het ontstaat. Van belang is in ieder geval in te zien dat lactaat op zichzelf geen 'nadelig iets' is. Nadelige oplossingen voor problemen, in dit geval zuurstoftekort, komen in feite in het lichaam nooit voor. Wel is
de vorming van lactaat een teken dat de aërobe energieleverantie tekort schiet. Dit is onder andere het
geval bij aanvang van een inspanning, het anaërobe energiesysteem levert dan het merendeel van de
benodigde energie, totdat het tragere aërobe systeem op gang is gekomen. Ook bij inspanningsintensiteiten waarbij de benodigde hoeveelheid energie groter is dan door het aërobe systeem geleverd kan
worden schiet het anaërobe energiesysteem te hulp.
In het voorgaande is tevens ingegaan op de meting van lactaatconcentraties in het bloed. Gesteld
werd dat het bij de meting van lactaatconcentraties in het bloed met name gaat om de vaststelling van
een drempelwaarde. Grofweg zijn er twee manieren voor het vaststellen van een lactaatdrempel. Ten
eerste wordt als drempelwaarde een vaste waarde voor de lactaatconcentratie genomen (OBLA). Aan
de hand van deze meetmethode is het absoluut onmogelijk om ook maar enige valide conclusies te
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 18e jrg 2000, no. 1 (pp. 5 – 20)
trekken. In ieder geval zullen het spier-skelet-, ademhaling- en het hart-vaatstelsel, en daarmee ook de
lactaatdrempel, per persoon sterk verschillen. Een vaste waarde voor een lactaatdrempel is dan ook
volkomen onzin.
Bij de tweede methode worden individuele drempelwaarden vast gesteld. Dit is de waarde van de lactaatconcentratie waarbij deze sterk niet-lineair gaat toenemen. Dit lijkt in ieder geval al beter dan de
eerdergenoemde methode. Echter, de lactaatconcentraties die bij lactaatmetingen gevonden worden,
(6,12)
.
blijken slechts een zeer vage afspiegeling van wat zich daadwerkelijk in de spier afspeelt te zijn
Aanzienlijke hoeveelheden lactaat die wel in de spier geproduceerd worden, kunnen uiteindelijk niet in
het bloed gemeten worden, doordat lactaat vertraagd de cel uitkomt, snel door naburige cellen wordt
(7,16,17)
. Het soort activiteit waarbij de
opgenomen en voor met name de hartspier een goede brandstof is
meting van de lactaatconcentratie in het bloed plaatsvindt, zal dan ook van invloed zijn op de waarden
die men meet, aangezien spieren, die gezien de soort inspanning minder energie hoeven te leveren,
lactaat kunnen opnemen. De lactaatconcentratie zoals die tijdens een test in het bloed gemeten wordt,
blijkt zelfs te worden beïnvloed door de voorraad glycogeen in de spier, de hoeveelheid vrije vetzuren
(1)
en de ijzerbalans in het lichaam . (Glycogeen bestaat uit op zeer vernuftige wijze aan elkaar gekoppelde glucose moleculen). Hiermee wordt aangegeven dat voeding van invloed is op de te meten lactaatconcentratie en dat de lactaatconcentratie in het bloed hierdoor per dag kan verschillen.
De concentratie lactaat in een spier heeft geen relatie met de kracht die die spier kan leveren. Deze
gedachte komt voort uit het idee dat lactaat een zuur is en dat een spier in een zuur milieu minder
kracht zou kunnen genereren. Dit is echter niet waar. Lactaat is weliswaar een (zwak)zuur, maar de pH
(de zuurtegraad) heeft, onder fysiologische temperaturen, nauwelijks effect op inhibitie van de spier(19)
kracht . Er is dus bij hevige inspanning sprake van afname van de pH (het wordt dus zuurder), maar
dat deze verzuring kan “toeslaan” is onmogelijk.
De energiehuishouding bij de mens is in zijn geheel een zeer ingewikkeld en ingenieus systeem. Vele
processen spelen daarbij een onmisbare rol. Dit geldt zeker ook voor de vorming van lactaat in de
spier. Echter, de meting van de hoeveelheid lactaat in het bloed is absoluut niet representatief voor
datgene wat zich in de spier afspeelt. Daarmee is het vaststellen van en het conclusies trekken uit een
lactaatdrempel in de praktijk niet zinvol.
LITERATUUR
1.
Ahmaidi, S., Hardy, J.M., Varray, A., Collomp, K., Mercier, J. & Prefaut, C.
Respiratory gas exchange indices used to detect the blood lactate accumulation treshold during incremental exercise test in young athletes.
Eur J Appl Physiol, 66, 31 B 36 (1993).
2.
Åstrand, P-O. & Rodahl, K.
Textbook of work physiology.
(3rd ed.). New York: McGraw-Hill, 1986.
3.
Benneke, R. & Duvillard, S.P. von (1996). In: Hollander, A.P. (1998).
... en toch is het zuur. rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de bewegingsfysiologie aan de Faculteit der Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit te Amsterdam
op 29 oktober 1998.
4.
Brooks (1985). In: Loat, C.E.R. & Rhodes, E.C.
Relationship between lactate and ventilatory tresholds during prolonged exercise.
Sports Med, 15(2), 104-115 (1993).
5.
Haan, A. de & Koudijs, J.C.M.
A linear relationship between ATP degradation an fatique during high-intensity dynamic exercise in rat
skeletal muscle.
Exp Phy, 79, 865-868 (1994).
6.
Hinkle, P.C., Kumar, M.A., Resetar, A. & Harris, D.L.
Mechanical stoichiometry of mitochondrial oxidatieve phosphorylation.
Biochemistry 30:3576-3582 (1991).
Versus Tijdschrift voor Fysiotherapie, 18e jrg 2000, no. 1 (pp. 5 – 20)
7.
Hollander, A.P. (1998).
... en toch is het zuur. rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar in de bewegingsfysiologie aan de Faculteit der Bewegingswetenschappen van de Vrije Universiteit te Amsterdam
op 29 oktober 1998.
8.
Kindermann & Stegmann (1982). In: Loat, C.E.R. & Rhodes, E.C.
Relationship between lactate and ventilatory tresholds during prolonged exercise.
Sports Med, 15(2), 104-115 (1993).
9.
Krebs, H.A. & Kornberg, H.L.
The role of the citric acid in intermediate metabolism in animal tissues.
Enzymologia 4, 148-156 (1937).
10.
Loat, C.E.R. & Rhodes, E.C.
Relationship between lactate and ventilatory tresholds during prolonged exercise.
Sports Med, 15(2), 104-115 (1993).
11.
McLellan, T.M. & cheung, K.Y.
A comparative evaluation of the individual anaerobic treshold and the critical power.
Med Sci Sports Exerc, 24(5), 543 B 550 (1992).
12.
Nagesser, A.S., Laarse, W.J. van der & Elzinga, G.
Metabolic changes with fatique in different types of muscle fibres of Xenopus Laevis.
J Phy, 448, 511-523 (1992).
13.
Nagesser, A.S., Laarse, W.J. van der & Elzinga, G.
ATP formation and ATP hydrolysis during fatiguing, intermittent stimulation of different types of single
muscle fibres from Xenopus Laevis.
J Muscle Research and Cell Motility, 14, 608-618 (1993).
14.
Rodriquez, F.A., Banquells, M., Pons, V., Drobnic, F., & Galilea, P.A.
A comparative study of blood lactate analytic methods.
Int J Sports Med, 13(6), 462-466 (1992).
15.
Spurway, N.C.
Aerobic exercise, anaerobic exercise and the lactate treshold.
British Medical Bulletin, 48(3), 569 B 591 (1992).
16.
Stryer, L.
Biochemistry (4th edition).
W.H. Freeman and Company, New York (1995).
17.
Vander, E.J., Sherman, J.H. & Luciano, D.S.
Human Physiology: the mechanisms of body function.
(6th edition). McGraw-Hill (1994).
18.
Weltman, A., Snead, D., Stein, P., Seip, R., Schurrer, R., Rutt, R. & Weltman.
J. Reliability and validity of a continuous incremental treadill protocol for the determination of lactate
treshold, fixed blood lactate concentrations and VO2max.
Int J Sports Med, 11(1), 26 B 32 (1990).
19.
Westerblad, H., Bruton, J.D. & Lannergren, J.
The effect of intracellular pH on contractile function of intact, single fibres of mous muscles declines
with increasing temperature.
J Physiology, 500, 193-204(1997).
20.
Westra, H.G., Haan, A. de, Doorn, J.E. de, Haan, J.E. de.
IMP production and energy metabolism during exercise in rats in relation to age.
Bioch J 239, 751-755 (1986).
Download