Departement Natuur- en Sterrenkunde, Faculteit Bètawetenschappen, UU. In elektronische vorm beschikbaar gemaakt door de TB C van A−Eskwadraat. Het college NS-154b werd in 2004/2005 gegeven door . Meteorologie (NS-154b) 30 augustus 2005 Opgave 1 (24 punten) Hydrostatisch evenwicht wordt beschreven door dp = −ρg dz a) Beschrijf aan de hand hiervan de werking van een vloeistofbarometer en leid een uitdrukking af van de hoogte van de vloeistofkolom. b) Waarom is het praktischer om te werken met kwik (dichtheid 13600 kg m−3 ) dan met bijvoorbeeld water (dichtheid 1000 kg m−3 ). c) Wat voor invloed heeft het dat 1. g niet constant is met de hoogte? 2. De hoogte van het niveau in het vloeistofreservoir niet constant is? Opgave 2 (24 punten) a) De potentiële temperatuur van een luchtpakketje dat droog-adiabatisch beweegt neemt af met de hoogte neemt toe met de hoogte verandert niet b) Bij cyclostrofisch evenwicht (tornado’s!) maken de volgende krachten evenwicht: drukgradiëntkracht en Corioliskracht drukgradiëntkracht, Corioliskracht en centrifugaalkracht drukgradiëntkracht en centrifugaalkracht c) Rondom een depressie is de windsnelheid in de vrije atmosfeer supergeostrofisch geostrofisch subgeostrofisch d) Gemiddeld over de aarde over het jaar is de stralingsbalans aan de top van de atmosfeer positief nul negatief e) Op het Zuidelijk Halfrond circuleert de lucht rond een hogedrukgebied met de wijzers van de klok mee tegen de wijzers van de klok in kan beide (anomaal hoog) f) Bij gelijke specifieke vochtigheid q is de relatieve vochtigheid RH van koude lucht . . . dan van warme lucht groter kleiner niet in het algemeen te zeggen g) Als de gemiddelde temperatuur in een luchtlaag van O naar W toeneemt, dan neemt de Z–N component van de geostrofische wind (vg) in die laag met de hoogte af toe blijft gelijk, maar ug verandert h) Vergeleken met een droge atmosfeer is de temperatuurafname met de hoogte in een verzadigde atmosfeer groter kleiner kan beide Opgave 3 (34 punten) De dynamica van de Ekmanlaag wordt beschreven door twee gekoppelde differentiaalvergelijkingen: ∂2u 0 = +f (v − vg ) + K 2 ∂z 0 = −f (u − ug ) + K ∂2v ∂z 2 a) Welke krachten maken evenwicht? Voor geschikte randvoorwaarden luidt de oplossing: u(z) = ug 1 − e−µz sin µz v(z) = ug e−µz sin µz b) Wat zijn deze randvoorwaarden? Teken de oplossing. Wat stelt µ voor? Druk uit in f en K. c) Vind een uitdrukking voor de hoogte h waarop voor de eerste maal de wind parallel aan de geostrofe wind waait. Is de windsnelheid op deze hoogte groter, kleiner of gelijk aan de geostrofe windsnelheid? Motiveer je antwoord. Bereken deze hoogte, gegeven K = 5 m2 s−1 en f = 1 · 10−4 . Opgave 4 (18 punten) Beschrijf de optimale condities voor het ontstaan van een ijstijd. Richtlijn: een half A4’tje.