Hulp file index.html http://www.nvdbs.nl http://www.galerie-beeldentuin.nl deze kan weg na gebruik…. <!DOCTYPE HTML PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.0 Frameset//EN"> <html> <head> <meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=iso-8859-1"> <meta name="DESCRIPTION" content="de Beeldenstorm beeldentuin galerie op landgoed Maple Farm te Bosschenhoofd bij Roosendaal is gespecialiseerd in het presenteren van hedendaagse figuratieve kunst."> <meta name="KEYWORDS" content="galerie, beeldentuin, kunst, art, artist, tuinbeelden, tentoonstelling, expositie, kunst, schilderijen, schilderij, figuratief, abstract, realistisch, toegepaste, figuratieve, abstracte, realistische, tuinbeelden, brons, bronzen, Acryl, doek, Olie, tuinbeeld, tuinbeelden, keramiek, glas, beelden, steen, kunstexpositie, opdrachtbemiddeling, kunstverkoop, kunstmakelaar, kunstenaars, kunstbeeld.eu, beeldenpark.eu, beeldengalerie.eu, expositieagenda.nl, Beeldenstorm.eu, galerie-beeldentuin.nl, schilderen, kunstbemiddeling, kunstboeken, boeken, krant, kunstkrant, bronzen, Margreet Bosker,Michael Braecke, Mette Bus, Jef De Cock, Lebuin D'Haese, Christien Dutoit, Patrick van Craenenbroeck, Mark Dedrie, Carl Geurts, Jos Haeken, Ad Haring, Wilma Hoebee, Martin Hogeweg, Rietje Hunnekens, Guy Janssen, Michel Janssens, Marcel Joosen, Romee Kanis, Erik Kierkels, Loni Kreuder, Marie José v/d Meer, Peter Minov, Hanneke Pereboom, Greta Van Puyenbroeck, San Sia, Ed Schouten, Marian van Steenoven, Ada Stel, Rieke van der Stoep, Frans van Straaten, Rino, Patrick Vermeiren, Karel van Wijngaarden, Peggy Wouters, Heidi Adcock, Rob Bouwman, Guy van den Bulcke, Eugene Demane, Janhendrik Dolsma, Epco Cordel, Marc de Corte, Lieve Dejonghe, Albert Groenheyde, Maartje Heymans, Carl Huls, Guy de Jaegher, Syl Koekman, Michael Lassel, Johan Messely, Marc Mylemans, Corry Olthof, Drago Pacinica, Jos van Riswick, Tobias Spierenburg, Gisela Vacca, Karin Verhelst, Hans Versfelt, Jhon Hollenberg, François Blommaerts, Monique Peters, Cor de Ree, Frank Biemans, Hans Janssen, Dos Winkel, Bertie Winkel "> <meta name="Author" content="Beeldentuin"> <meta name="Subject" content="Beeldentuin"> <meta name="Language" content="NL"> <meta name="Copyright" content="De Beeldenstorm Bosschenhoofd"> <meta name="Designer" content="PR te B - PS te B"> <meta name="Revisit-After" content="14 days"> <title>De Beeldenstorm Galerie Beeldentuin - Landgoed Maple Farm Bosschenhoofd (Roosendaal)</title> </head> <frameset framespacing="0" border="0" frameborder="0" rows="*,61"> <frameset framespacing="0" border="0" frameborder="0" cols="175,*"> <frame name="menu" scrolling="no" src="menu.html" target="_self" marginwidth="0" marginheight="0" frameborder="0"> <frame name="hoofd" scrolling="auto" src="homepage.html" target="_self" marginwidth="0" marginheight="0" frameborder="0"> </frameset> <frame name="onder" scrolling="no" src="onder.html" target="_self" marginwidth="0" marginheight="0" frameborder="0"> <noframes> <body topmargin="0" leftmargin="0"> <p>de Beeldenstorm beeldentuin galerie op landgoed Maple Farm te Bosschenhoofd bij Roosendaal is gespecialiseerd in het presenteren van hedendaagse figuratieve kunst. </p> <p>galerie, beeldentuin, kunst, art, artist, tuinbeelden, tentoonstelling, expositie, kunst, schilderijen, schilderij, figuratief, abstract, realistisch, toegepaste, figuratieve, abstracte, realistische, tuinbeelden, brons, keramiek, glas, beelden, steen, kunstexpositie, opdrachtbemiddeling, kunstverkoop, kunstmakelaar, kunstenaars, schilderen, kunstbemiddeling, kunstboeken, boeken, krant, kunstkrant, bronzen beelden, terras. </p> <p>Beeldhouwers Margreet Bosker,Michael Braecke, Mette Bus, Jef De Cock, Lebuin D'Haese, Christien Dutoit, Patrick van Craenenbroeck, Mark Dedrie, Carl Geurts, Jos Haeken, Ad Haring, Wilma Hoebee, Martin Hogeweg, Rietje Hunnekens, Guy Janssen, Michel Janssens, Marcel Joosen, Romee Kanis, Erik Kierkels, Loni Kreuder, Marie José v/d Meer, Peter Minov, Hanneke Pereboom, Greta Van Puyenbroeck, San Sia, Ed Schouten, Marian van Steenoven, Ada Stel, Rieke van der Stoep, Frans van Straaten, Rino, Patrick Vermeiren, Karel van Wijngaarden, Peggy Wouters, Heidi Adcock, Rob Bouwman, Guy van den Bulcke, Eugene Demane, Janhendrik Dolsma, Epco Cordel, Marc de Corte, Lieve Dejonghe, Albert Groenheyde, Maartje Heymans, Carl Huls, Guy de Jaegher, Syl Koekman, Michael Lassel, Johan Messely, Marc Mylemans, Corry Olthof, Drago Pacinica, Jos van Riswick, Tobias Spierenburg, Gisela Vacca, Karin Verhelst, Hans Versfelt, Jhon Hollenberg, François Blommaerts, Monique Peters, Cor de Ree, Frank Biemans, Hans Janssen, Dos Winkel, Bertie Winkel </p> <P>Abstract expressionisme Een stroming binnen de Amerikaanse schilderkunst die zich in de jaren veertig in New York heeft ontwikkeld. De abstract expressionisten gebruikten steevast grote doeken waarop ze de verf snel en krachtig aanbrachten; vaak met behulp van grote kwasten, maar soms ook door de verf direct over het doek te laten druipen of er tegenaan te smijten. Die expressieve wijze van schilderen werd vaak van minstens zo groot belang geacht als het uiteindelijke schilderij. Beweging was belangrijk. Er waren evenwel ook abstract expressionistische schilders die het zuiver abstracte beeld op een ingetogener mystieker wijze benaderden. Niet al het werk dat door deze stroming werd voortgebracht was volkomen abstract ( De Kooning en Guston) of expressief ( Newman en Rothko), maar in alle gevallen ging men ervan uit dat een spontane aanpak van de kunstenaar de creativiteit van het onbewuste vrijmaakte. Vertegenwoordigers: Francis, Guston, Hofmann, Kline, Motherwell, Newman, Pollock, Rothko, Still. Action Painting Action Painting is een vorm van Abstract-expressionisme. Zoals in de actiekunst de lichamelijke, spontane uitdrukking op de voorgrond treedt, zo is ook voor de actieschilderkunst de handeling van het aanbrengen van verf, het aanbrengen van verf als handeling zelf, van algeheel belang. De kunstenaar gaat niet uit van een vooropgezet plan, maar laat zich leiden door een toevallige inspiratie. De schilderijen ontstaan schilderend, en het eindresultaat is als het ware een documentatie van handelingen. De werken zijn meestal non-figuratief en groot van formaat. Het begrip Action-painting werd geïntroduceerd door de Amerikaanse kunstcriticus Harold Rosenberg. Kenmerkend voor de actieschilderkunst is de slinger- en druptechniek ( dripping-painting) waarmee de kunstenaar de verf onmiddellijk op het doek aanbrengt, zodat een abstract structuurgeheel van gebroken lijnen en vlekken ontstaat. Vertegenwoordigers: Hofman, De Kooning, Motherwell, Pollock. Art Informel Het Franse woord ‘informel’ dient in dit verband eerder als ‘vormloos’ dan als informeel te worden opgevat. In de jaren vijftig zochten kunstenaars van deze stroming naar een nieuwe manier om beelden te scheppen zonder gebruik te maken van herkenbare vormen, zoals hun voorgangers dat hadden gedaan (zie kubisme en expressionisme). Hun streven was erop gericht de geometrische en figuratieve vormen op te geven en een nieuwe artistieke taal te ontdekken. Ze bedachten vormen en werkwijzen die al improviserend ontstonden. Het werk van de art-informelkunstenaars is uiterst gevarieerd, maar komt overeen in de toepassing van de vrije penseelvoering en de dikke lagen verf. Evenals het abstract expressionisme dat zich in dezelfde tijd in Amerika ontwikkelde, is art-informel een zeer ruime begripsaanduiding waaronder zowel figuratieve als non figuratieve schilders gevat kunnen worden. Hoewel de stroming hoofdzakelijk in Parijs was gecentreerd, reikte zijn invloed over heel Europa en met name in Spanje, Italië en Duitsland. Vertegenwoordigers: Burri, Fautrier, Hartung, Riopelle, Tàpies, Wols. Jugendstil of art nouveau is een kunststroming die tussen 1880 en 1914 op verschillende plaatsen in Europa opkwam, voornamelijk als reactie op het vormvervagende impressionisme. De beweging staat ook onder verschillende andere namen bekend: de Franse art nouveau van Alphonse Mucha, de Oostenrijkse Sezession van Gustav Klimt, of de Engelse modern style van Aubrey Beardsley. Een gemeenschappelijk kenmerk van deze jugendstil-stromingen is het gebruik van golvende ornamentele lijnen, vaak in de gedaante van gestileerde planten. In januari 1896 gaf Georg Hirth in München het satirische weekblad Die Jugend uit. De randillustratie werd verzorgd door Otto Eckmann, Bernhard Pankok en Bruno Paul. Al in het eerste hoofdartikel brak Hirth een lans voor de kunstvernieuwing. De term Jugendstil verscheen in een tekst van de revue Insel van Rudolf Schröder, in hetzelfde jaar. In de volksmond werd jugendstil ook spaghettistijl of style nouille genoemd, vanwege de typische golvende lijnen. De stroming kreeg ook de benamingen slaoliestijl (naar aanleiding van reclame voor slaolie in Jugendstil), style Horta (naar de Belgische architect) en style métro toegemeten. In 1894 al maakte de style Mucha ophef, naar aanleiding van de expositie van zijn arabeske Sarah Bernhardt-affiches, in Parijs. In datzelfde 1896 opende Siegfried Bing zijn Parijse galerij L'Art Nouveau, in de Rue de Provence. Hij werd de grote Franse stimulator van de vernieuwende kunst. De stroming is naar zijn galerie genoemd. In 1897 werd Gustav Klimt de eerste voorzitter van de pas te Wenen gestichte Sezession. Ondanks de opvallende regionale verschillen zijn er een aantal kenmerken die deze stromingen verenigen: een optimistisch wereldbeeld en geloof in de toekomst, een voorliefde voor het gebruik van nieuwe, moderne technieken (in de architectuur bijvoorbeeld grote glasoppervlakken), een afkeer van symmetrie en een voorkeur voor ornamentiek, waarbij bloem- en vogelmotieven domineren. De stroming kende een korte maar hevige bloeitijd. In West-Europa was de stijl ruim voor 1910 al verleden tijd, in het oosten kon ze wat langer overleven. De jugendstil manifesteerde zich vooral in gebruiksvoorwerpen (glaskunst, plateel, sieraden, meubels etc.), de architectuur en de schilderkunst. Art Nouveau Een Franse term die “nieuwe kunst” betekent. Art Nouveau was een decoratieve stijl in de Bouwkunst en de binnenhuisarchitectuur die in de jaren tachtig van de negentiende eeuw in Europa en de Verenigde Staten ontstond en van ingrijpende invloed was op de beeldende kunst en vormgeving. De stroming werd getypeerd door gestileerde, golvende lijnen en krommingen en organische vormen zoals ranken en bladeren. De schilderkunst van de Art Nouveau wordt gekenmerkt door de overdadige dessins en elegante vrouwenfiguren met lang golvend haar (bijv. Klimt). Het verfijnde grafische werk van Aubrey Beardsley vertegenwoordigt de neiging tot eroticisme en decadentie terwijl de ontwerpen van Charles Rennie Mackintosh een meer ingehouden, geometrische variant laten zien. De stijl werd naar nieuwe, verbeeldingrijke hoogten gevoerd door de Spaanse architect Antonio Gaudi. Vertegenwoordigers: Klimt, Munch, Schiele. Art Deco (1915 - 1940) is een stijl in de architectuur, de interieurinrichting en de toegepaste kunst die vooral populair was in de jaren '20 en '30. De stijl is genoemd naar de tentoonstelling van de toegepaste kunst "Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes" in Parijs in 1925. Het is een verzamelnaam die betrekking heeft op diverse stromingen in verschillende landen, maar Art Deco is voornamelijk een reactie op Art Nouveau en Jugendstil. De vormgeving is strak en eenvoudig; lange, dunne vormen, gebogen oppervlakten, geometrische vormen, rood, zwart en zilver, abstractie en heldere kleuren. Het futurisme is een Italiaanse beweging en kunststroming van 1909 tot 1914, ontstaan uit het kubisme. De Italiaanse schrijver Filippo Tomasso Marinetti stak met een eerste futuristisch Manifeste in de Figaro van Parijs op 20 februari 1909 de lont aan van het futurisme. Het was het begin van het algemeen literaire vlak. Het manifest beoogde een toekomst gedreven door strijd, aanval en beweging, en richtte zich op de arbeidersbewegingen, op revolutie en op anarchie. Tussen 1909 en 1920 verschenen meer van dergelijke manifesten. Op 11 februari 1910 ondertekenden Umberto Boccioni, Carlo Carrà, Gino Severini, Luigi Russolo en Giacomo Balla het Manifeste des peintres futuristes. Op 2 april van datzelfde jaar volgde het Manifeste technique de la peinture futuriste. In 1911 presenteert Marcel Duchamp, te Puteaux, zijn ophefmakende Nu descendant l'escalier, tussen zijn kubistische vrienden. In 1912 schreef Boccioni een eigen Manifeste de la sculpture futuriste, terwijl er in 1914 door de architect Antonio Sant'Elia zelfs een Manifeste de l'architecture futuriste werd gepubliceerd. De beide geschriften omtrent de schilderkunst drongen enerzijds aan op het uitdrukken van de dynamische sensatie of de opeenvolgende fasen van een beweging of van het gevoelsleven en anderzijds op het simultaneïsme of het samenvatten in één moment van deze fasen. In februari 1912 kregen de futuristen hun grote expositie te Parijs, gevolgd door een tweede in 1913. Beide werden herhaald in meerdere belangrijke centra van Europa. Hoewel de futuristen het gelijktijdig lopende Kubisme afwezen, kan niet worden ontkend dat een correlatie tussen beide bewegingen moeilijk te negeren valt. Het futurisme was echter een kort leven beschoren. Toen Italië in april 1915 bij de Eerste Wereldoorlog betrokken werd, viel de beweging uiteen. Futurisme in België: Jules Schmalzigaug (1882-1917) was de enige Belg die het futuristische experiment beleefd heeft Vlaamse Primitieven Vlaamse Primitieven zijn in de 15de en begin 16e eeuw in de Zuidelijke Nederlanden werkzame kunstschilders. De term primitieven wordt vanaf het begin van de 19e eeuw gebruikt. Tot de Vlaamse Primitieven rekent men onder andere Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Dirk Bouts, Hugo van der Goes, Petrus Christus, Hans Memling en Gerard David. De term "Vlaamse Primitieven" is oorspronkelijk een letterlijke vertaling van de Franse benaming "Les Primitifs flamands", waarbij het Franse 'primitif' in de betekenis van 'vroeg, eerst' te begrijpen is. De dubbelzinnigheid van de term primitief en het bewustzijn dat tot circa 1600 geen scherpe grenzen (wel regionale verschillen) tussen de schilderkunst van Zuid- en Noord-Nederland kunnen worden getrokken, heeft er rond 1900 toe geleid dat men de benaming Vlaamse Primitieven trachtte te vervangen door Vroege of Oud-Nederlandse schilderkunst (Duits: Altniederländische Malerei; Engels: Early Netherlandish painting), waarmee dan doorgaans de schilderkunst van Van Eyck af tot de laatste decennia van de 16e eeuw (inclusief Pieter Brueghel) wordt aangeduid. De nog gebruikte benaming Vlaamse Primitieven betreft thans in het bijzonder de schilderkunst van de 15e eeuw in de Zuidelijke Nederlanden (van Robert Campin tot Gerard David). Schilderen op groot formaat was tot dan toe in Vlaanderen een weinig voorkomend fenomeen. De grootste bijdrage die de Vlaamse schilders aan de westerse kunst zouden leveren - de ontwikkeling van olieverf - is eerder te danken aan de traditie van het verluchten van manuscripten. Om op een paneel heldere en stralende effecten te bereiken, was er een ander soort verf nodig dan de gebruikelijke tempera, hierdoor kwam de ontwikkeling van olieverf op gang. Veelal wordt Jan van Eyck genoemd als de uitvinder van de olieverf, dit kan echter niet hard gemaakt worden. National Gallery, LondenEen uitgesproken kenmerk in het werk van de Vlaamse Primitieven is het ongelooflijke detail dat in de werken naar voren komt. In het werk van Jan van Eyck (1390-1444) is het oog voor detail zeer uitgesproken. In het werk "Het huwelijk van de Arnolfini" is zelfs een ronde spiegel in de achtergrond te zien, waar de scène van het schilderij zich herhaalt. De Vlaamse Primitieven hadden een grote invloed in de ontwikkeling van de westerse schilderkunst. In het zuiden van Europa werd deze manier van schilderen al gauw populair en beïnvloedde daardoor verschillende kunstenaars, zoals Domenico Ghirlandaio. Het Caravaggisme is een stroming in de 17de eeuwse schilderkunst, naar aanleiding van de revolutionaire stijl van de Italiaanse meester Caravaggio. De stroming is niet te beschrijven als een groep, noch als een school, zeker niet als gestructureerde beweging, maar hoogstens als Italiaanse navolging, als beïnvloeding. Deze mentale aanpassing situeert zich tussen de oppositie tegen de classicistische retoriek van de academies enerzijds en de schitterende illusionistische geestdrift van de Barok anderzijds. Een aparte groep in Utrecht zijn de Utrechtse caravaggisten, zie ook: Schilderkunst in Utrecht. Italianisanten Onder de italianistanten worden Noord-Europese landschapsschilders uit de zeventiende eeuw verstaan, die een reis naar Italië ondernomen en daar onder de indruk kwamen van het Italiaanse landschap en de Italiaanse lichtval. Ze kunnen dus tegenover de schilders van het noordelijke landschap worden geplaatst. In Italië sloten zij zich aaneen in een soort broederschap, de Bentvueghels. In de meeste gevallen keerden zij na enkele jaren terug naar hun geboorteland, waar zij in dezelfde stijl bleven doorwerken. De schilderijen van de italianisanten bestaan uit gefantaseerde heuvelachtige landschappen, waarop het heldere, vaak gouden zonlicht in Italië een belangrijke rol speelt. De schilderijen zijn gestoffeerd met figuren van klein formaat, die bij de eerste generatie schilders meestal een bijbels, mythologisch of literair onderwerp uitbeelden. Bij sommige latere schilders valt vaak het motief van de in het landschap tekenende kunstenaar op. Sommige schilders waren vooral geïnteresseerd in de natuurlijke elementen van het landschap, anderen voegden prominente architectonische elementen toe, meestal in de vorm van antieke ruïnes. In Nederland waren vooral in Utrecht, Haarlem en Amsterdam italianisanten actief. Ze zijn in twee generaties onder te verdelen. Tot de eerste generatie behoorde onder meer Cornelis van Poelenburgh te Utrecht en Bartholomeus Breenbergh te Amsterdam. Tot de tweede generatie behoorden onder meer Nicolaes Berchem en Adam Pynacker te Haarlem, Jan Both en Jan Baptist Weenix te Utrecht en Jan Asselijn en Karel Dujardin te Amsterdam. Rococo is een Europese stijlperiode uit ruwweg 1720-1775. De naam is een samentrekking van het Franse woord rocaille, een asymmetrisch schelpmotief dat men in de 18e eeuw aantreft in met name de interieurkunst, en het Italiaanse barocco, dat barok betekent. Constructivisme (kunst) In de schilderkunst speelde, kort voor de Eerste Wereldoorlog, de Russische avant-garde een opvallend belangrijke rol in de ontwikkeling van de abstracte kunst. Uit het rayonisme van Mikhaïl Larionov en het suprematisme van Kasimir Malewitsj puurde Vladimir Tatlin het bekende constructivisme. Uitgaand van de collage-techniek van Pablo Picasso bracht hij het reliëf in de onderwerploze kunst en exposeerde hij zelfs zwevende constructies. Volgens quasi mathematisch-technische principes werden vooral geometrische vormen in compositie gebracht en werd gewild afgezien van enige subjectieve expressie. Manifesten en avant-gardistische programma's legden ingewikkelde en uiteraard theoretisch filosofische discussies vast, tussen 1915 en 1920. Langs het Bauhaus in Weimar met El Lissitzky en De Stijl van Theo van Doesburg en Piet Mondriaan in Leiden drong het constructivisme in West-Europa door, na de oorlog. Terwijl Mondriaan zijn horizontaal-verticale composities creëerde, bracht Van Doesburg met diagonalen een meer dynamisch constructivisme. Naum Gabo en Antoine Pevsner waren toen al uitgegroeid tot de belangrijkste Russische exponenten van de beweging. Frantisek Kupka, Laszlo Moholy-Nagy en Victor Vasarely verdienden evenzeer hun constructivistische sporen. Classicisme noemt men, in de plastische kunsten, de beweging tussen 1770 en 1830, die de speelse gratie van de Rococo en de statische pathos van de barok afwijst. De Duitse kunsttheoreticus J.J. Winckelmann wordt wel beschouwd als de grondlegger van deze stroming. In Frankrijk, Engeland en Italië heeft men het eerder over neoclassicisme, terwijl men nuanceert naar Louis XVI- en empire-stijlen. De romantiek was een stroming in het westerse denken die zich aan het einde van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw sterk deed gelden in de kunst en het intellectuele leven van met name Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk. In de romantiek werd, onder invloed van de Verlichting en de filosofie van Immanuel Kant, de subjectieve ervaring als uitgangspunt genomen. Hierdoor kwamen introspectie, intuïtie, emotie, spontaniteit en verbeelding centraal te staan. De mentaliteit van de volbloed romanticus valt samen te vatten met het nog steeds modieuze begrip jezelf ontdekken. De naam romantiek is ontleend aan de middeleeuwse romances - verhalen waarin feilbare mensen de droom van volmaaktheid najagen. Aanvankelijk had het woord de misprijzende connotatie die tegenwoordig aan een woord als sentimenteel kleeft. Neoclassicisme is een stroming in de kunst waarbinnen opnieuw de vermeende puurheid van de klassieken werd nagestreefd. Het gaat om kunst die tussen het einde van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw werd gemaakt. Waar de grens tussen classicisme en neoclassicisme ligt, is niet altijd even duidelijk. In verschillende landen bestaan er verschillende tradities rondom deze naamgeving. Het neoclassicisme omschrijft men de kunst van Jean Auguste Dominique Ingres en van Jacques Louis David in Frankrijk. Het classicisme wordt dan toegewezen aan Nicolas Poussin en Claude Lorrain uit de eeuw ervoor. In de betiteling neoclassicisme klinkt soms ook een waardeoordeel door: kunststijlen die de traditie van de renaissance-kunstenaars en de klassieke Griekse en Romeinse kunst op respectabele wijze voortzetten, worden vaak classicistisch genoemd, terwijl hun eclectische navolgers neoclassicistisch heten. Impressionisme Executie Keizer Maximiliaan van Mexico, Manet, 1868 De brug van Morot in de zomer, Sissley, 1888 Bal au moulin de la Galette, Renoir, 1876 San Marco Venetië, Boudin, 1895 Populieren in het Zonlicht, Monet, 1887 Dimanche d'été à la Grande Jatte, Seurat, 1886Het impressionisme is een stroming en schilderstijl in de schilderkunst en beeldhouwkunst in de 19e eeuw. Het behoort tot de Moderne kunst. Vooral in Frankrijk van 1860 tot 1880. Het was een vernieuwingsbeweging, niet alleen als revolterende stroming tegenover het toen algemeen aanvaarde en officieel erkende academisch classicisme, maar ook als totaal nieuwe stijltechnische conceptie. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Geschiedenis Kenmerken Onderverdeling Impressionisme Verwante stromingen Impressionistische schilderijen Impressionistische kunstschilders Impressionistische beeldhouwers Zie ook Geschiedenis De beweging kreeg haar naam in 1874 door een toevallig journalistenartikel. De revolterende beweging was echter al een tiental jaren oud en Edouard Manet had toen al een paar keer de herrie op gang gebracht, tegenover de officiële salonjury's. Zijn Absintdrinker werd al in 1859 geweigerd, terwijl zijn Olympia en zijn Déjeuner sur l'herbe zulkdanig schandaal verwekten, dat ze aanleiding gaven tot de eerste Salon des Refusés in 1863. Voordien, in 1855, werd de Begrafenis te Ornans van Gustave Courbet geweigerd en had men, in 1850, de Barbizon-schilders al uitgescholden voor "Onverschoonde democraten". Eerst elf jaar na de eerste Salon des Refusés zou het impressionisme als zodanig in beeld komen en dan nog uit onverwachte hoek. Geleid door Edgar Degas en Pierre-Auguste Renoir hadden 31 jonge Franse schilders 165 werken samengebracht in het atelier van de fotograaf Nadar, in de Boulevard des Capucines 35, te Parijs. Ze hadden zich verenigd in een "Societé anonyme coopérative d'artistes peintres, sculpteurs, graveurs, à capital et personnel variables". Ze openden hun expositie op 15 april 1874, precies een maand voor de opening van het officiële "Salon". Naast de voornoemde initiatiefnemers, exposeerden ook Paul Cézanne, Claude Monet, Berthe Morisot, Alfred Sisley, Camille Pissarro, Eugène Boudin, Adolphe Félix Cals, Félix Bracquemond, Stanislas Lépine, Henri Rouart ea. De expositie wekte schandaal, zowel omwille van de onverwacht banale onderwerpkeuzes als omwille van de onaanvaardbare stijltechnieken. In het Parijse blad "Charivari" van 25 april 1874, wilde de journalist-criticus Louis Leroy het ophefmakende doek van Claude Monet "Impression du soleil levant" belachelijk maken en noemde hij de exposanten "Les impressionistes". Toch was het de Franse essayist Jules Castagnary, die in 1863 al schreef, naar aanleiding van het Salon des Refusés, bij zijn kennismaking met het werk van de Hollandse Johan Barthold Jongkind: ... Moi, j'aime ce Jongkind ... Chez lui, tout gît dans l'impression ... L'esquisse terminée, le tableau achevé, vous ne vous inquiétez pas de l'exécution: elle disparait devant la puissance ou le charme de l'effet. Het impressionisme had zijn naam eindelijk gekregen en het zou nu, tot 1886, in 10 exposities over 12 jaar, zijn geruchtmakende weg gaan over en langs eindeloze discussies. De impressionisten noemden zichzelf "Illuministen" en hebben de scheldnaam ïmpressionisten later als geuzennaam aangenomen. Lang voor dit speelde waren deze schilders al buiten bezig en probeerden het juiste licht van dat juiste moment weer te geven (vanaf 1863). Kenmerken Qua inhoud en techniek was het impressionisme dus een reactiebeweging tegen de heersende conservatief-classicistische opvattingen van de salonjury's. De bedoeling bij de jongeren was het onmiddellijke beeld weer te geven van het direct geziene en op dat moment precies. Er was dus geen sprake meer van de fijn afgelijnde tekening van de voorwerpen. Zelfs bij de onderwerpkeuze richtte men zich op het alledaagse leven, ver weg van elke allegorie of enig nationalistisch triomfalisme. Vooral de kleurenverdeling, of de menging ervan, werd totaal anders aangepakt. De elementaire kleuren werden in los naast elkaar geplaatste toetsen op doek gebracht, zodat ze op afstand de gewenste kleurvariaties vormden en aldus subtielere nuancering toelieten. Belangrijk was hierbij niet meer de stoffelijke preciesheid van de vormen in de natuur, dan wel de kleurrijke oplossing die zon, licht en lucht als indruk weergeven. Hoe zijn zij ontstaan? Waarschijnlijk door de uitvinding van de tube (door Geoffrey Rand in 1836). Al in 1838 waren er drie Engelse firma's die verf in tuben op de markt brachten en daarmee de schilders de gelegenheid gaven om buiten te werken. Vóór die tijd werd de verf in dierlijke blazen meegenomen, maar die laten zuurstof door en de verf hardt uit. Door de tube kregen ze de kans om direct buiten te werken en de toenmalige belangstelling voor licht deed de rest (De kleurenleer van Chevreuil is dan al bekend). De term postimpressionisme is een benaming voor een schilderstijl in Frankrijk. In andere landen, zoals België, Nederland, Duitsland en in Scandinavië, noemt men dit neo-impressionisme. Beide zijn een vorm van het impressionisme. Postimpressionisme werd bedacht door de Franse criticus Roger Fry als titel voor zijn expositie in Londen, in 1911, met werken van Paul Cézanne, Paul Gauguin, Vincent van Gogh, Georges Seurat en Paul Signac. Vooral de periode tussen 1880 en 1890. Pointillisme De haven van RotterdamHet pointillisme of divisionisme is een schildertechniek die vooral aan het eind van de negentiende eeuw werd beoefend. Het pointillisme is als artistieke stroming in Frankrijk ontstaan, als uitloper van het impressionisme en waarbij het de bedoeling was het licht te accentueren door het analyseren van de kleuren. Pointillisme heeft een wetenschappelijke achtergrond. In de traditionele schilderkunst worden de verschillende kleuren gemaakt door verf te mengen in de juiste kleur en die op het doek aan te brengen. In het pointillisme worden verfstippen in primaire kleuren op het doek aangebracht. De werking van de menselijke hersenen maakt dan dat er een secundaire kleur wordt waargenomen. Door bijvoorbeeld kleine rode en gele stippen naast elkaar te zetten ziet men oranje. De stippen worden meestal gezet op een witte achtergrond. Pointillistische schilderijen blinken uit door de zeer heldere, bijna lichtgevende, indruk die ze maken. Bij de eerste pogingen van Georges Seurat, in 1882, had men het oorspronkelijk over divisionisme. Het bleef inderdaad bij het naast elkaar plaatsen van kleine zuivere, complementaire kleurvlekken, die de gewenste kleurtint produceren in het oog van de kijker, onder invloed van simultane contrasten. Verfijnd tot puntjeswerk had Seurat het, in 1884, over "chromoluminarisme" in zijn werk "Een zwempartij te Asnières" (zie bij Georges Seurat), op de expositie van de Indépendants. Ook Paul Signac en Camille Pissarro waren enthousiaste beoefenaars van deze uiteindelijk als te wetenschappelijk beschouwde techniek. Toch werd het, na 1904, een der voornaamste bronnen tot het fauvisme en het expressionisme. Ook het latere kubisme en het futurisme ontliepen de invloed van het divisionisme niet. Neo-impressionisme is een benaming voor een schilderstijl in België, Nederland, Duitsland en Scandinavië, ook wel laat-impressionisme genoemd. In Frankrijk noemt men deze schilderstijl in dezelfde periode postimpressionisme. Beide zijn een onderdeel van het impressionisme. Het impressionisme liep in 1885 in Parijs uit op zijn 8e en laatste expositie. Camille Pissarro, Berthe Morisot en Edgar Degas namen er nog aan deel, in totaal waren er 17 deelnemers met 249 gecatalogeerde nummers. De expositie werd gehouden in de rue Lafitte, van 15 mei tot 15 juni. Het werd toen al een contestatie-ontmoeting met Georges Seurat en Paul Signac. De Parade van Seurat (1889)Hoewel bijvoorbeeld Claude Monet tot aan zijn dood in 1926 de stijl nog beoefende en tot grote hoogte bracht met zijn meesterlijke "Waterlelies" van Giverney, kreeg het neo-impressionistische pointillisme van Seurat, Signac, Henri Edmond Cross en Camille Pissarro de overhand. In hetzelfde 1886 vormden Paul Gauguin, Claude Emile Schuffenecker en Emile Bernard, in Bretagne, de School van Pont-Aven, met meer symbolistisch gericht werk. In 1889 hielden ze hun eerste expositie, in het Parijse café "Volpini", tijdens de "Exposition Universelle". In 1888 ontstonden de Les Nabis, een groep postimpressionistische Franse kunstschilders, met het representatieve "Talisman" van Paul Sérusier. Tot 1893 werd de groep uitgebreid met o.a. Pierre Bonnard, Edouard Vuillard, Félix Vallotton, Maurice Denis en Aristide Maillol. Haagse School De Haagse school is ontstaan tussen 1860 en 1900 in de schilderkunst. Een tiental jaren na het Franse Barbizon-gebeuren en ongeveer gelijklopend met het al even Franse Impressionisme, kende men in het Hollandse Den Haag een aantal schilders dat er naar streefde, zowel interieur als landschap op een opvallend realistische manier weer te geven. Daarbij viel het op, dat zowel het observeren van de dingen als het schilderend weergeven ervan aan het impressionisme niet zo vreemd waren. Pinken in de branding, Hendrik Willem Mesdag, c. 1880Deze typering merkt men het vroegst in het werk van Jozef Israëls, Johannes Bosboom en Johan Hendrik Weissenbruch. Trouwens, deze laatste lag, in 1847 al, aan de basis van het ontstaan van het schilderkunstige genootschap Pulchri Studio, ten huize van de Haagse schilder Lambertus Hardenberg. Uit deze Pulchri Studio zou de Haagse School geboren worden en, in 1875, haar naam krijgen. Het was de criticus Santen Kolff die, in het tijdschrift De Banier, voor het eerst deze naam vermeldde in zijn artikel Een blik in de Hollandsche schilderkunst onzer dagen. Ook Hendrik Willem Mesdag, Anton Mauve en Jacob Maris werden tot de groep aangetrokken. In het werk van Gerard Bilders, van Matthijs Maris en van de derde broer Willem Maris zal men dezelfde stijlweergave terugvinden. De meeste van deze schilders hadden vooraf met het Franse Barbizon-werk kennis gemaakt, zodat de impressionistische stijlverwantschap niet eens verwondering hoeft te wekken. Overwegend grijze tonaliteit en vaak nevelige sluiertechniek laten het Haagse werk kennen. Enkele van deze schilders, waarbij ook Albert Neuhuys, zullen zich later in Laren vestigen, waar dan de even bekende en even verwante Larense School zal ontstaan. Durend tot het begin van de 20ste eeuw zal men ook Willem Tholen, Johan Edward Karsen, Isaac Israëls, Jan Voerman, Jan Willem van Borselen, Théophile de Bock en Bernard Blommers tot de Haagse schilderschool rekenen. Zelfs de jonge George Breitner hoort erbij, voor hij met de Amsterdamse Impressionisten het stadsleven intrekt. De nieuwe Haagse school Totaal vreemd aan de groep impressionistische kunstenaars van de oorspronkelijke Haagse en/of Larense Scholen keren Haagse kunstenaars zich af van de experimentele Cobra-beweging, direct na de Tweede Wereldoorlog. In de vijftiger jaren legt de groep Verve zich toe op een modern-figuratieve kunst en in de zestiger jaren gaat de groep Fugare zich toespitsen op de abstractie. Uit een combinatie van beide groepen ontstaat het werk van de Posthoorngroep, die algauw doorgaat als de Nieuwe Haagse School met Co Westerik, Toon Wegner, Jan van Heel, Herman Berserik, Willem Hussem en Jaap Nanninga. Later, in de jaren 70, ontstond de ABN-groep met Pat Andrea, Peter Blokhuis en Walter Nobbe (allen leerlingen van Co Westerik). Deze groep "Nieuwe Realisten", uitgebreid met Jurjen de Haan en Maarten van Dreven, werd ook bekend als de Nieuwe Haagse School. Larense School (Doorverwezen vanaf Larense school) Van zohaast de Hollandse schilder Jozef Israëls, in 1870, het maritieme Scheveningen verlaat, om in Laren en het landelijke Gooi te gaan werken, heeft men het over de Larense School. De concentratie van kunstenaars aldaar zal stevig naam maken in de kunsthandel tot ca. 1914. Zijn vrienden Albert Neuhuys en Anton Mauve volgden weldra. Hierop volgden Jacob Kever, Hendrik Valkenburg, Wally Moes, Etha Fles, Arina Hugenholtz en Tony Offermans. Ook buitenlandse schilders kwamen in het lieflijke Gooi werken: Max Liebermann in 1884 voor het eerst, terwijl de Amerikaan William Henry Singer in Laren het landhuis "De Wilde Zwanen" liet optrekken, in 1911, dat na 2de wereldoorlog het "Singer Museum" zou worden. Werkten de Larense schilders, ofschoon stijltechnisch verwant, wel los naast mekaar, toch ontstond, in 1903, onder impuls van Auguste Legras een gestructureerde Gooise schildersvereniging "De Tien". Ze zouden groepsexposities organiseren over het hele land, met het oog op het bereiken van een groter afzetgebied voor het werk van de leden. Derk Meeles, Toon De Jong, David Schulman en Emanuel Van Beever behoorden oa. ook tot dat tiental. Over de geestdrift omtrent Laren, schreef Anton Mauve, op 3 juni 1882, aan zijn vrouw: "...'t Is aandoenlijk mooi hier, van een fijnheid van lijnen en lieflijke poëzie straalt uit alles, binnenhuizen, wegen, akkers, prachtige heide en boschjes en de menschen is van het liefste soort dat te bedenken is. ..." Na 1898 kwamen ook Otto Van Tussenbroek en Evert Pieters in het Gooi werken, naast Bernard de Hoog, Hendrik Theo de Court Onderwater, Andre Broederlet, Salomon Garf, Frans Deutmann, Lucas Van der Tonge, Johan Albert Snoeck, Jacob Dooyewaard en Bernard Jean Corneille Pothast. Deze waren overwegend genreschilders onder invloed van Neuhuys. Meer "landschappers" waren dan weer Cornelis Vreedenburgh, Gerrit Willem van Blaaderen, Bernard Polfliet, Frans Langeveld en Ed van de Ven. In Laren werkten toch enkele schilders, die stilistisch wel afweken van de voornoemden. Zo creëerden Co Breman en Ferdinand Hart Nibrig pointillistische landschappen, terwijl Gijs Bosch Reitz het bij gestileerde vormen hield. Johan Coenraad Heyenbrock leefde zich uit in fabriekstaferelen, terwijl Auguste Legras zich verdienstelijk maakte als schilder van dieren en Afrikaanse landschappen. Jan Pieter Veth was dan weer portretschilder en Douwe Komter legde zich toe op stillevens. De discussie, in hoever de Larense School een nieuwe autonome schildersgroep was, dan wel een soort "nabloei" van de Haagse School, is door heel wat kunstcritici, zelfs door direct betrokkenen, nooit maar benaderend onder woorden gebracht. De Haagse kwam wel 10 jaar vroeger aan bod en meerdere schilders (Jozef Israëls, Neuhuys, Anton Mauve oa.) hadden al een stevige Haagse-School-reputatie, toen ze in Laren terechtkwamen, na 1870. Het predicaat "Barbizon" hadden ze aan zee al dik verdiend. Trouwens, de Larense vestiging was bij de meesten voorafgegaan door een herhaald tijdelijk zomerverblijf in het Gooi. Buitenlandse bronnen maken gewoon geen onderscheid en hebben het bvb. over het "Hollandse Barbizon" van Oosterbeek, als "thematische verlenging van de Haagse versie". (Karin Sagner-Düchting / La Peinture Impressionniste / Ingo F. Walther) Ten opzichte van kunstvernieuwing, in navolging van het Franse Barbizon, met het plein-air-schilderen, had de Haagse wel de toon gezet en gebeurde te Laren aldus niks nieuws. De verf in tubes en lichtere opplooi-ezels waren aangewezen op dit soort directe-natuur-realisme. Wel bracht Laren de plattelandse onderwerpkeuze, tegenover het Haagse maritieme Impressionisme, met daarbij een kleurenoplichting door het toevoegen van goudgelen, roden en blauwen aan de grijze Haagse. Daarbij brachten de Larensen de opvallend specifieke verzachting, om niet te zeggen verdoezeling, van de sociaal harde levenssituaties in het landelijke Gooi van die tijd, bij het creëren van hun interieurscènes. Of er nu sprake was van "scholen" ? Neen, als we de pure vernieuwing als norm aanvaarden en evenmin naar de structuren toe. De enige enigszins gestructureerde groep was de Larense "Tien" van Auguste Legras. Het ging in beide gevallen om een toevallige en vrijwillige concentratie van Haagse en/of Larense schilders, met een aanverwante werk- en stijltechniek, die, vooral te Laren, duchtig commercieel bespeeld werden door een internationaal erg levendige kunsthandel. Het Amsterdams Impressionisme is een kunststroming. In het Haagse atelier van Willem Maris werkte, in 1880, de toen 20-jarige George Breitner en het jaar daarop hielp hij Hendrik Willem Mesdag te Scheveningen, bij het schilderen van het daar bekende Panorama. Na een korte opleiding bij Cormon, in Parijs, werd hij leerling van docent August Allebé, in Amsterdam. Het Franse en het Haagse Impressionisme waren dus zijn basis geworden. Hij zal bekend blijven als de schilder van het "Impressionisme noir" en, ingevolge zijn interesse voor de naturalistische literatuur, als de "Zola d'Amsterdam". Andere Amsterdamse Impressionisten waren Floris Hendrik Verster, Isaac Israëls, Willem Bastiaan Tholen, Willem de Zwart, Willem Witsen en Jan Toorop, die vriendschap maakte met de Belgische James Ensor en mede-stichter werd van de Brusselse Les XX. Deze Amsterdamse schilders onderscheidden zich van de Haagse of Larense Scholen vooral door hun onderwerpkeuze, die uiteraard op het grootstedelijke leven was gericht. Symbolisme Fernand Khnopff, Wie zal mij redden?, 1891 Gustav Klimt De Kunst / De liefkozingen, 1896 van Fernand KhnopffIn de tachtiger jaren van de 19e eeuw (rond 1880) kwam het symbolisme in Frankrijk op, zowel in de schilderkunst als in de literatuur. Het was een reactie op het impressionisme en ook op het sociaal-economisch realisme. Het was Jean Moréas, die in 1886 zijn Symbolisch Manifest liet verschijnen in de Parijse Figaro (waarin hij Charles Baudelaire claimt als grote voorvader van de beweging) en aldus naam gaf aan de artistieke beweging die aan het ontluiken was. Het kwam erop aan het kunstwerk een subjectieve zeggingskracht te geven rond de menselijke figuur, in een raadselachtig-magische samenhang van erotiek en dood. Veelal werd de vrouw voorgesteld als de pure belichaming van zinnelijkheid en seksualiteit. Mythologische en historische voorstellingen lagen voor de hand bij een fantastische sfeerschepping. Het expressionisme (van Latijn: expressio, uitdrukking) is een stroming in de Europese kunst en de literatuur van de twintigste eeuw, die zich vooral manifesterde in de jaren 1905 tot 1940. In het expressionisme tracht de kunstenaar zijn gevoelens, zijn ervaringen, voor de waarnemer uit te drukken door een zekere vervorming van de werkelijkheid. Belangrijk is daarbij vooral de gevoelswaarde, het onderbewuste, dat de kunstenaar ervaart naar aanleiding van het onderwerp, de boventoon voert. Dit in tegenstelling tot het impressionisme waarbij vooral het uiten van de werkelijkheid, zoals men die ervaart, voorop staat. In latere tijden is het een verzamelnaam voor schilderijen die aan die criteria voldoen, onafhankelijk van de stroming. Expressionisme als stijl is vooral bekend in de schilderkunst, maar komt ook in de muziek, architectuur, toneel en in de film als stijl voor. Het abstract expressionisme behoort ook tot het expressionisme. Net zoals het Impressionisme in 1874, dankt het fauvisme (Fauve betekent wilde dieren) zijn naam ook aan het toeval. Het was de Franse journalist-criticus Louis Vauxcelles die de kat de bel aanbond. Op het "Salon d'automne" van 1905 exposeerde een zekere sculpteur Marque een italieniserend Florentijnse torso, midden de brutaal opvallende werken van voornoemde vrienden van Matisse. Verontwaardigd schreef de brave man: "La candeur de ce buste surprend au milieu de l'orgie des tons purs: Donatello parmi les fauves." De expositiezaal werd zelfs als de "Cage aux fauves" omschreven. Meteen was de beweging als "fauvisme" geboren en waren de adepten ervan "fauvisten". Op het Salon van 1906 schreef dezelfde Vauxcelles nog over "een werkelijk vuurwerk", maar na het Salon van 1907, waarop Paul Cézanne een retrospectieve kreeg, keken de meesten de richting uit van de gedoofde blauwen en grijzen in de geometrisch kubistische nieuwe kunstuiting. In 1906 sloten zich ook Georges Braque, André Derain en Kees Van Dongen bij de fauvistische beweging aan. Het fauvisme was maar een kort leven beschoren. Alleen Matisse en Dufy bleven de beweging het langst trouw. De naoorlogse "Nieuwe Wilden", die vooral in Duitsland werkten, sinds de zeventiger jaren, waren Georg Baselitz en Per Kirkeby. De Franse fauvisten gingen, bij het gebruiken van hun onvermengde directe kleuren, tot het uiterste. Zoals alle "vernieuwers" wilden ze hiermee hun vrijheid manifesteren. Ontegensprekelijk waren ze beïnvloed door de felle kleuren van Vincent Van Gogh. Marquet en Matisse schilderden aldus al in 1898, in de Académie Carrière, maar eerst op het "Salon d'automne" van 1905, te Parijs, toonden een aantal geestesgenoten gelijkaardig werk, zoals Maurice de Vlaminck, André Derain, Pierre Laprade, Raoul Dufy, Othon Frieszen Georges Rouault. In 1948 verenigde een aantal fauvisten en expressionisten zich in de Cobra groep, aangezien zij gelijkwaardige gedachten hadden. Deze op het expressionisme voortbordurende stroming is verantwoordelijk voor het opleven van de moderne kunst in vooral Nederland, maar ook België en Denemarken. Cobra-Kunstenaars zijn onder andere:Karel Appel, Corneille, Jan Nieuwenhuys, Christaan Dotremont, Pierre Alechinski, Carl-Hennig Pedersen, Asger Jorn, Constant Nieuwenhuys, Anton Rooskens, Henry Heerup. Entartete Kunst (Doorverwezen vanaf Ontaarde Kunst) Werk van Franz MarcEntartete Kunst is een beruchte Duitse term die tijdens het Derde Rijk (1933-1945) werd gebruikt om daarmee de vermeende ontsporing van de moderne, vooral van de avant-garde kunst aan te geven. Het betekent in het Nederlands "ontaarde kunst", daarbij refererend aan de door het naziregime wel esthetisch en moreel juist geachte "Arische" kunst. Het betrof een campagne van de nazi-partij om de Duitse kunstwereld onder haar controle brengen, zodat deze voor propagandistische doeleinden van de staat kon worden ingezet. 1 Achtergrond 2 'Entartete Kunst' tentoonstelling in 1937 2.1 'Entartet' kunstenaars 3 'Entartet' kunststromingen Achtergrond Het is ironisch dat het concept Entartete Kunst' aan het eind van de negentiende eeuw voor het eerst werd voorgesteld door de zionistische leider Max Nordau, aangezien de nazi's juist de Joden als de kwade genii achter de moderne kunst zagen. In feite werden de Joden beschuldigd door middel van de kunsten onder andere het raciale bewustzijn, de politieke macht en de militaire weerbaarheid, maar bovenal de morele kracht van het Duitse volk te ondermijnen, aangezien deze zaken volgens het nazisme niet los van elkaar gezien konden worden. Aangezien de 'entartet'-verklaarde kunstenaars het werken al vlak na de nazi-machtsovername in 1933 onmogelijk was gemaakt door onder andere een Berufsverbot, emigreerden velen van hen. Verschillende kunstenaars met een Joodse achtergrond overleden in de concentratiekampen (Holocaust). Anderen, zoals Ernst Ludwig Kirchner, pleegden zelfmoord als gevolg van de deze kunstpolitiek. Andere controversiële kunstenaars, zoals Egon Schiele, werden doodgezwegen door de nazi's. 'Entartete Kunst' tentoonstelling in 1937 Een van de stuwende kracht achter de bekende tentoonstelling met deze titel in 1937 was Wolfgang Willrich. In 1937 was hij met instemming van de nazi-autoriteiten hoofdverantwoordelijk voor de verwijdering van kunstwerken uit de Duitse musea die als ontaard werden beschouwd. 650 van deze werken werden op een tournee gestuurd, als speciale voorbeelden van 'Entartete Kunst'. De reizende expositie begon in München en bezocht daarna elf andere steden in Duitsland en Oostenrijk. Het was de grootste en best bezochte reizende tentoonstelling van die tijd. Veel van deze 'enartete' kunstwerken werden in 1939 in Zwitserland geveild en wat overbleef werd later dat jaar -net zoals dat eerder met verfoeide boeken was gebeurd- op een brandstapel in de hoofdkazerne van de Berlijnse brandweer vernietigd. De opbrengsten van de veiling werden gebruikt om de collecties van verscheiende musea met 'echte' Duitse kunst op peil te brengen. 'Entartet' kunstenaars Werk door Joachim Ringelnatz Composition VI door Wassily KandinskyDe volgende kunstenaars viel deze veroordeling ten deel en hun werken werden op de genoemde tentoonstelling getoond: Animisme is een stroming in de kunst van de schilderkunst van de 20e eeuw en de hedendaagse kunst. De animisten vormden geen "school", in de Vlaamse schilderkunst. Het was een eerder toevallige benaming van Paul Haesaerts, die de esthetiek van enkele los van elkaar staande kunstenaars omschreef, die werkten tussen de twee wereldoorlogen. Het ging onder meer om Henri Victor Wolvens, Albert Van Dyck, Jozef Vinck. Zij reageerden op wat zij als een buitensporige evolutie van het expressionisme aanvoelden en waarbij zij in opvatting en vorm het menselijk-gevoelige primair stelden. Ze richtten zich meer op het introspectieve dan het expressionisme. Poëtische gevoeligheid komt hier aan de orde. Het was War Van Overstraeten, die zich al in 1933 aanmeldde, op het Salon van de "Hedendaagse Kunst", als de voorloper van de "introverten". In het spoor van voornoemden, worden door Haesaerts ook vermeld: Albert Dasnoy, Jean Timmermans, Marcel Stobbaerts, Armand Vanderlick en de jongere debutanten Anne Bonnet, Louis Van Lint, Gaston Bertrant, Gustave Camus, Jan Cobbaert en Marc Mendelson. Hierbij kan men echter niet uit het oog verliezen, dat deze laatsten, na 1945, opvallend de weg naar de abstracten optrekken en er opmerkelijke figuren worden. Nervia In 1928 ontstond, tijdens een samenkomst bij de Waalse schilder-directeur Louis Buisseret te Mons, de kunstenaarsgroep Nervia. Die andere Waalse schilder Anto Carte en de niet-schilder Léon Eeckman waren de initiatiefnemers. De naam Nervia slaat enerzijds op de voor-Romeinse bewoners van de streek, de Nerviërs, en anderzijds is het de titelpagina van het kunsttijdschrift, waarbij Anto Carte redactielid was. De groep telde 9 leden: Louis Buisseret, Anto Carte, Frans Depooter, Léon Devos, Léon Navez, Pierre Paulus, Rodolphe Strébelle, Taf Wallet en Jean Winance. Binnen een verloop van 10 jaar worden een 20-tal tentoonstellingen georganiseerd. Onder de genodigde niet-leden vinden we: Andrée Bosquet, Gustave Camus, Alphonse Darville, Elisabeth Ivanovsky, Geo Verbanck, Fernand Wéry en Ernest Wynants. Het werd niet een vernieuwersbeweging. Men keerde zich eerder af van de al te excessieve avant-gardebewegingen en opteerde voor een herwaardering van het classicisme, ten hoogste met licht kubistische trekken. Sociaal realisme (Doorverwezen vanaf Sociaal Realisme) Onder het realisme, een cultuurstroming reagerend op de symboliserend allegorische verstarring van het classicisme, sinds het midden van de 19e eeuw, erkent men het sociaal realisme, zowel in de schilderkunst als in de beeldhouwkunst. Bij het realistisch uitbeelden van de natuur en het leven van mens, dier en plant erin, creëert men het accentueren van een aanklacht tegen sociaal schrijnende omstandigheden, waaraan het onderwerp het hoofd dient te bieden. Deze emotionele geladenheid wordt de wegbereidster tot het latere expressionisme, zowel het figuratieve als het lyrisch abstracte, uit de 20ste eeuw. Sociaal realisme is niet hetzelfde als socialistisch realisme, de officiële kunststijl van de Sovjet Unie. De twee stromingen delen dezelfde oorsprong en themata, maar zijn niet hetzelfde. Socialistisch realisme kan omschreven worden als een specifieke tak van het sociaal realisme. Sociaal realisme per land In België zijn het vooral meesters als Constantin Meunier (1831 - 1905), Léon Frédéric (1858 - 1940), Eugeen Laermans (1864 - 1940), en Pierre Paulus (1861 - 1959), die hierbij een opvallende rol speelden. In Duitsland trad Käthe Kollwitz (1867 - 1945) met haar tekeningen op de voorgrond. In Frankrijk legden vooral Honoré Daumier (1808 - 1879) en Gustave Courbet (1819 - 1877) sociaal-realistische accenten in hun werk. In Nederland vallen de visserstypes van Jozef Israëls (1824 - 1911) en de boerenfiguren van Vincent Van Gogh (1853 - 1890) onder deze noemer. In de Verenigde Staten maakten onder andere Diego Rivera en Anton Refregier sociaal realistische kunst. In de literatuur gaven vooral de Fransen Pierre-Joseph Proudhon (1809 1865) en Emile Zola (1840 - 1902) vorm aan het sociaal realisme. Avant-garde, ook wel gespeld als avantgarde, is een term die wordt gebruikt om acties of bewegingen aan te duiden die nieuw of experimenteel van aard zijn. Het woord wordt vooral gebruikt in relatie tot kunst en cultuur, in de schilderkunst, muziek, literatuur, film en theater. Het woord avant-garde is afkomstig uit het Frans. In het Engels komt een overeenkomstig woord voor, namelijk vanguard. Beide woorden zijn afkomstig uit de militaire praktijk om een "voorhoede", een kleine troep van hoog gekwalificeerde soldaten, vooruit te sturen. Deze voorhoede verkent het terrein voor het leger dat erachter komt, en bepaalt daarmee de toekomstige koers. Het concept avant-garde werd een metafoor voor het werk dat kleine groepen intellectuelen of kunstenaars deden, waarbij zij voor de grote massa uitlopen. De term werd voor het eerst gebruikt voor een groep kunstenaars van links-pacifistische signatuur, die in 1916 bijeenkwamen in het Cabaret Voltaire te Zürich. Avantgardisten experimenteren sindsdien met nieuwe kunstvormen, door de artistieke procédés van hun voorgangers radicaal af te wijzen. De periode tot 1940 wordt ook wel "historische avant-garde" genoemd. Het Avant-gardisme kan ook worden gezien als een reactie van wantrouwen jegens de eigen, westerse cultuur, die in korte opeenvolging twee Wereldoorlogen voortbracht. In de gehele avant-gardistische kunst werd na de Tweede Wereldoorlog en sterke behoefte gevoeld om van voren af aan opnieuw te beginnen, en letterlijk alle waarden te herzien en te herdefiniëren. Abstracte kunst is een kunstvorm van de Moderne kunst en hedendaagse kunst waarin niet wordt geprobeerd om objecten uit de natuurlijke wereld weer te geven. Er worden geen zaken uit de reële wereld uitgebeeld, maar slechts vorm en kleuren die niets betekenen. Het behoort tot de schilderkunst van de 20e eeuw omdat het een kunstvorm van de 20e eeuw is. De gezaghebbende Vlaams-Franse essayist-kunstenaar Michel Seuphor (pseudoniem voor Fernand Berckelaers) definieert abstracte kunst als volgt: "Alle kunst die terecht slechts vanuit een gezichtspunt van de harmonie, de compositie, de ordening - dan wel de disharmonie, de decompositie, de willekeurige wanorde - moet worden beoordeeld, is abstract. Hierbij nemen kleur, vormstructuren en lijnen de plaats in van het figuratieve object, zowel in de Schilderkunst als in de Beeldhouwkunst." "Absolute Kunst" en "Concrete Schildering" zijn eveneens omschrijvingen, waarmee men het absolute karakter van de abstracte kunst wil benaderen. Hans Arp en verwante kunstenaars betitelden hun abstracte kunst heel paradoxaal als 'Concrete kunst' omdat ze hun abstracte kunstproducten heel wat concreter vonden dan bijvoorbeeld een stoel, een wolk of een trein. Kubisme is een avant-garde kunstrichting van de abstracte kunst, hoewel de kubistische kunstenaar uitging van een onderwerp dat meestal ook herkenbaar bleef. Cobra wordt gezien als een latere intuïtieve voortzetting van de abstracte kunst. Geometrische abstractie is abstracte kunst met geometrische vormen. Een geometrische vorm is een meetkundige vorm, zoals een rechthoek, vierkant of driehoek. Een gesloten vorm is een dichte vorm zonder gaten of openingen. Het is het tegenovergestelde van een open vorm. Half-abstract is abstract lijkend maar er is wel een voorstelling in te herkennen. Rayonisme Op de expositie van het Salon de la libre Esthétique te Moskou, in 1909, stelde Michail Larionov voor één dag zijn doek Verre voor, dat momenteel in het bezit is van het Guggenheim-museum te New York. Het was dit werk, dat aanleiding gaf tot het Rayonisme, een van de eerste avant-garde bewegingen in de Abstracte Kunst. Larionov had in 1906 al het werk van William Turner gezien, in Londen, en hoe deze kleur en licht tot een aparte uitstraling bracht. Hijzelf verdeelde de nog figuratieve voorstelling in stralendiagrammen en later verdween elke associatie met de realiteit, tot een compleet rayonisme. In 1910 vormde hij met zijn vrouw Natalja Gontsjarova, David Boerljoek en met Vladimir Boerljoek de groep Ruitenboer. In 1913 publiceerde hij het Rayonisme Manifest, ondertekend door 11 kunstenaars. Inspiratie door het gelijktijdig lopende Italiaanse Futurisme van Filippo Marinetti is door Larionov steeds ontkend geworden en trouwens ook meer in twijfel getrokken dan wel bevestigd. Orphisme (of : Orfisme), overgangsvorm tussen kubisme en abstracte kunst binnen de westerse schilderkunst van de 20e eeuw. Omschrijving & Evolutie Het was de Franse schrijver-dichter-essayist Guillaume Apollinaire die het Orphisme voor het eerst omschreef als abstracte stijl in de Schilderkunst, in februari 1913 in het artikel Die moderne Malerei in het nr. 148-149 van Der Sturm. Apollinaire noemt het ook wel peinture pure. Met het werk van Robert Delaunay en Sonia Delaunay wordt de stap gezet van het (figuratieve) kubisme naar een vorm van abstracte kunst, die de zintuiglijke wereld als basis blijft behouden voor de kunst. Robert Delaunay ziet de moderniteit in van de Eiffeltoren als structuur, als katalysator. Hij interpreteert de IJzeren Dame op een kubistische wijze maar blijft oog hebben voor de kleur van de dingen, verhevigd door de fragmentering, die het geheel als in prisma's laat weerkaatsen. Zijn vrouw, de Russische Sonia Terk, gaat eveneens met deze vormen aan de slag, en voert ze heel vaak in textiel uit. Geïnspireerd door het werk van het gezin Robert en Sonia Delaunay en verwijzend naar de mythologische figuur Orpheus gaat het Apollinaire om een artistiek literaire benadering van een lyrisch abstracte compositie met uitsluitend contrasterende kleuren. Op het Parijse Salon des Indépendants van maart 1913 werd deze term gewoon geïnterpreteerd als een nieuwe Orphische School, door de aanwezige kunstcritici. De meningen omtrent de al of niet beoefenaars ervan bleven echter zo vaag en uiteenlopend, dat de groeperende omschrijving nauwelijks de esthetische opposities dekt. Naast de beide Delaunays worden zijn de voornaamste lyrisch abstracten: Het is gegrondvest door de Oekraïense kunstschilder Kazimir Malevitsj, die de beweging in 1913 oprichtte. Het suprematisme kan worden gezien in tegenstelling tot het constructivisme. Waar constructivisten zien dat het gehele leven door de techniek beheerst wordt, geloven de suprematisten dat het gevoel de techniek in het leven roept. Het suprematisme werkt vooral met geometrische figuren zoals vierkant, cirkel en rechthoek, waardoor het min of meer als onderdeel van de abstracte kunst wordt gezien. Binnen een volkomen abstracte kunst stond Malevitsj de suprematie van geometrische vormen voor. De weergave van zowel voorwerpen als ideeën werd volkomen afgewezen. Malevitsj' opvattingen zijn het best samengevat in zijn schilderij Zwart vierkant - een zwart vierkant op een witte achtergrond. Het suprematisme van Malevitsj is voor een belangrijk deel gebaseerd op het werk van de Russische wiskundige Lobatsjevski. Vanuit deze denkbeelden is elk schilderij een bevroren beeld van een eeuwige beweging door een ideaalruimte van n dimensies, geen omhoog, geen omlaag, geen rechts en geen links. Malevitsj schreef een kunsttheorie die de grondslag vormde van een deel van zijn oeuvre en die hij het suprematisme noemde (van suprematie, oftewel 'oppermacht'). Zijn eerste suprematistische schilderij dateert uit 1913 (Zwart vierkant op witte ondergrond). Dit werk is het icoon voor het suprematisme, werd op de eerste tentoonstelling ook in de gouden hoek gehangen, de plek waar in Rusland de iconen in huis te vinden zijn. Het betreft kunst waarin geen sprake is van figuratie. Het is gebaseerd op geometrische vormen en zuivere kleuren, wit en zwart. Kunst was voor Malevitsj verbonden met het spirituele. Volgens zijn opvatting diende de kunst geen politieke, utilitaire of sociale doelstellingen of pretenties te hebben. Kunst behoorde autonoom te zijn. Deze opvatting scheidde hem van de constructivisten. Er waren vele volgelingen, waaronder Ljoebov Popova (1889-1924). "Het vierkante vlak geeft het begin aan van het suprematisme, van een nieuw kleurrijk realisme als een soort van abstract scheppen", zei Malevitsj. De Belgische architect-schilder Henry van de Velde heeft bij zijn afscheid als directeur van de Großherzoglich-Sächsiche Hochschule für Bildende Kunst te Weimar, in 1918, de Duitse architect Walter Gropius voorgedragen als zijn opvolger. In 1919 voegt Gropius zijn school samen met de Grossherzoglich-Sächsische Kunstgewerbeschule tot het nieuwe Staatliches Bauhaus Weimar. Zijn zowel theoretisch als praktisch in toepassing gebracht programma is een synthese van plastische kunsten, ambachtelijke techniek en industrie. Gropius' studenten ontwerpen er efficiënte, elegante meubelstukken en gebruiksvoorwerpen. Strak van lijn, eenvoudig van vorm, zeer functioneel. De opklapbare meubels, bedoeld voor de klein uitgevallen arbeiderswoning, of de vrijgezellenkast op wieltjes die je aan twee kanten kan openen, vallen op in het gamma. Multifunctionaliteit lijkt heruitgevonden door Bauhaus. (PS. Multifunctioneel meubilair verschijnt voor het eerst in de 15de eeuw in Engeland in de kleine leefruimten voorzien voor het personeel van de landhuizen.) De Zwitserse schilder Johannes Itten gaf er een spraakmakende Vorlehre-cursus, bedoeld tot het stimuleren van de zelfwerkzaamheid. Na Itten, in 1923, kregen Paul Klee en László Moholy-Nagy die taak toegewezen. Andere vooraanstaande Duitse kunstenaars als Wassily Kandinsky, Lyonel Feininger, Georg Muche en Oskar Schlemmer maakten deel uit van het lerarenkorps. Bauhaus is zowel een kunstenaarsschool, een pedagogisch project als de wieg voor het Bauhaus-ontwerp. De kunstenaarsschool evolueert van een academie voor kunst & architectuur naar een fenomeen. De nieuwe gebouwen in Dessau, zelf ontworpen door Gropius wanneer het Bauhaus Weimar in 1925 moet verlaten, zijn even spectaculaire voorbeelden van moderne architectuur als het project van de nieuwe arbeiderswijk in Dessau. In de school zelf wordt les gegeven op een manier die nooit eerder is vertoond. De studenten mogen, ja moeten hun eigen creativiteit exploreren in het werken met de meest diverse materialen. Er wordt bewust en gedreven gezocht naar een architectuur die maatschappelijke impact heeft. Vele docenten en studenten geloven dat een betere architectuur en woonomgeving mensen beter laat worden, en uiteindelijk mede leiden tot een veranderde (en in de ogen van het Bauhaus dus verbeterde) wereld. Van zodra mensen in luchtige, zonnige ruimtes kunnen wonen, in simpele woonblokken zonder enige versiering, zouden ze als vanzelf anders gaan leven, meer solidair en gelukkig. Bauhaus DessauIn 1925 verhuisde het Bauhaus naar Dessau. Daar bouwden ze een nieuw complex, in een soort van molenwiekpatroon van verschillende gebouwen. Er was een gebouw voor lessen, een gebouw voor de studenten, een gecombineerd gebouw voor auditorium en restaurant, een atelier, en een bruggebouw waarin zich de administratie bevond, en de kantoren van Walter Gropius en zijn architectenbureau. Bij de verhuizing naar Dessau, worden nog nieuwe industriële vormgevingen aan het programma toegevoegd, als reclametechnieken, fotografie, typografie, tentoonstellingenproblematiek. De eigen uitgave van de Bauhausbücher met geschriften van oa. Piet Mondriaan, Theo van Doesburg, Kandinsky, Klee, Kasimir Malevitch en Gropius zelf draagt uiteraard bij tot de bekendheid van het Bauhaus. In 1928 verlaat de stichter Gropius het Bauhaus en wordt hij opgevolgd door Hannes Meyer, die in 1930 opgevolgd wordt door Ludwig Mies van der Rohe. Het Duitse nationaal-socialisme wilde het Bauhaus niet verder en verplichtte de uitwijking, in 1932, naar Berlijn. Nauwelijks een jaar later werd het onderwijs verplicht opgedoekt. Zowel leraren als leerlingen verspreidden zich na 1933 over de westerse wereld en vooral in de Verenigde Staten propageerden onder anderen Gropius, Mies van der Rohe, Joseph Albers, Moholy-Nagy en Marcel Breuer verder de ideeën van het Bauhaus o.a. aan het Black Mountain College te North Carolina. Na W.O. II werd weer in West-Duitsland in de geest van het Bauhaus onderwezen in de Hochschule für Gestaltung te Ulm tot de school gesloten werd in 1968. In Berlijn bevindt zich sinds 1979 het Bauhaus-Archiv, een museum over het Bauhaus. Paul Cézannes uitspraak dat de dingen in de natuur volgens geometrische vormen zijn opgebouwd, zijn ultieme Sainte Victoires op zijn tentoonstelling in 1907 met zijn werken van de laatste tien jaar en Pablo Picasso's spraakmakende Les Demoiselles d'Avignon waren zovele oorzaken, uitgangspunten, aanleidingen en oorsprong tot en van het kubisme in de schilderkunst. Het kubisme zou volgens de dichter Max Jacob dan weer uitgevonden zijn op een avondje bij Matisse, waar deze aan Picasso een negerbeeldje toonde dat hij in zijn bezit had. Het moge juist zijn dat de invloed van Afrikaanse sculpturen op het kubisme zeer groot was, het is eveneens zo dat het daar uiteindelijk niet over gaat. Het belangrijkste - en vernieuwendste - aspect van het kubisme is dat het in eerste instantie om een nieuwe manier van kijken gaat. De oude vragen: 'Hoe leg ik mijn waarnemingen vast?' en 'Hoe geef ik een driedimensionale ruimte weer op een tweedimensionaal vlak?' die ooit tot de ontdekking van het meetkundig perspectief leidden, worden nu gevolgd door nieuwe, nog prangender vragen: 'Kan ik volstaan met weer te geven wat ik door één oog zie?' en 'Kan ik mijn waarneming vertrouwen?' Het zou echter wel eerst op de expositie van Les Indépendants zijn, te Parijs op 25 mei 1910, dat de Franse criticus L. Vauxelles, in het blad Gil Blas, de werken van Georges Braque bestempelde als bizarreries cubiques. Dada of het Dadaïsme was een culturele beweging die begon tijdens de Eerste Wereldoorlog in Zürich in het neutrale Zwitserland. De beweging bestond slechts kort en vertoonde een piek tussen 1916 en 1920. De kunstenaars in Dada hielden zich vooral bezig met beeldende kunst, poëzie, theater en grafisch ontwerp. De beweging is verwant aan het nihilisme: het opzettelijk irrationeel zijn en afwijzen van de algemeen geaccepteerde standaarden in de kunst. Hoewel de beweging slechts kort heeft bestaan, is haar invloed zeer groot geweest. De kunstenaars waren ontgoocheld over het débacle van de oorlog, die al gauw vastliep in een hopeloze loopgravenoorlog. Er ontstond een tendens onder zowel literaire als plastische kunstenaars het artistieke gebeuren brutaal en schokkend te bespotten. Dit was voor hen een middel om de schijnheilige waarden van de toenmalige 'beschaafde' wereld aan te vallen. Het dadaïsme zou uitgroeien tot een internationale beweging. Assemblage-Kunst, kunstvorm binnen de Pop-Art, wordt beschouwd als een latere uitloper van diverse kunststijlen van de jaren '50 . Zoals van het vroegere Kubisme, de Abstracte Kunst, het Futurisme, het Dadaïsme en het Surrealisme. Zowel in de Schilderkunst als in de Beeldhouwkunst. De banaliteit van de consumptiemaatschappij wordt opgehoogd tot het nieuwe en enige thema in de kunst. Alledaagse objecten worden, vaak hyperrealistisch weergegeven, in de eigen specifieke context, of samengevoegd tot een totaal nieuw realistisch beeld. In 1961 maakte de belangrijke retrospectieven van het Museum of Modern Art (MOMA) in New York City het bilan op van de diverse pop-tendenzen en de menigvuldige mogelijkheden van de hybride technieken. Kunstschilders Assemblage-kunst De Amerikaan Robert Rauschenberg gaf de toon aan, naast de Knal-collage van 1956 door Richard Hamilton. James Rosenquist, Jasper Johns, Allen Jones, Eduardo Paolozzi en Peter Blake en in Nederland Danny Drenth zijn andere vooraanstaande schilders van de assemblage-kunst. Beeldhouwers Assemblage-kunst In de Beeldhouwkunst treden George Segal, Robert Watts, Red Grooms, Richard Artschwager en weer Jasper Johns op de voorgrond. Pittura metafisica is een kunstrichting in de moderne Italiaanse kunst, waaraan vanaf 1917 vooral G. de Chirico en Carlo Carra ten grondslag liggen en die ook door hen werd ontwikkeld. Zonder een school of enige groepering te vormen, was het de Italiaanse schilder Giorgio De Chirico die vanaf 1910 inhoud gaf aan de Pittura Metafisica met zijn bekende reeks Places d'Italie tijdens zijn verblijf in Parijs. In de metafisica-stijlbeweging werd het reële beeld verdrongen in een poëtische droomwereld van leegte en stilte, ver af van het kubisme en tegengesteld aan het futurisme. Benauwende schaduwen buiten proporties, vreemde instrumenten buiten maat, scherpe kleuren die een tijdloze sfeer suggereren en waar het doodgewone verrassend vreemd wordt, binnen het niet meer afgewezen traditionele perspectief, creëren een indruk van vreemde bewegingloosheid en leiden tot de symbolische uitdrukking van een nieuwe en mysterieuze binding met de alledaagse wereld. De ontmoeting, in 1916, in een militair hospitaal te Ferrara, tussen De Chirico, zijn broer Alberto Savinio en Carlo Carrà betekende de culminante fase. Vooral voor Carrà was de terugkeer uit het rumoerige futurisme, met het plastische dynamisme, naar de vreemde stilte van de metafisica een ommekeer. Vanaf 1918 ging ook Giorgio Morandi de weg op van de soberheid en de zuiverheid. Na 1920 hield de beweging op. Metafysische werken worden bewaard in de musea van Milaan (Coll. Jucker, Jesi, Toninelli, Mattioli), Londen (Coll. Penrose), New York (M.O.M.A), Chicago (Art Inst.), Stockholm (Nm.) en Venetië (Sticht. Guggenheim). Categorie: Schilderstijl Magisch realisme (Doorverwezen vanaf Magisch Realisme) De term magisch realisme wordt zowel in de schilderkunst als de literatuur gebruikt. Het is een richting in de kunst waarin een poging wordt gedaan de werkelijkheid te verbinden met een andere of hogere werkelijkheid, waardoor hallucinerende beelden of droomeffecten ontstaan. Schilderkunst Een aantal Nederlandse schilders die vanaf de jaren '20 en '30 actief waren, grepen - temidden van een kunstwereld waarin steeds abstracter en expressiever geschilderd werd (zie ook expressionisme) - terug op het realisme. In 1925 gaf de Duitse criticus Franz Roh voor het eerst een naam aan deze stroming in de schilderkunst. Aldus gezien viel deze benaming algauw samen met de Neue Sachlichkeit, waarmee Gustav Hartlaub, in 1924, het beklemmende werk van George Grosz en van Otto Dix had benoemd Het magisch realisme zoekt zijn inspiratie buiten de al te dagelijkse realiteit en binnen droom- en waanbeelden, vandaar ook de evenwaardige benaming Fantastisch Realisme. Engelsen hebben het hierbij vaak over Precise Realism en Sharp-Focus Realism. Dergelijke werken laten zich kennen door een nauwgezette, bijna fotografische weergave van realistisch lijkende taferelen, die een geheimzinnige en magisch aandoende sfeer uitstralen. Dubbelzinnige perspectieven en een ongebruikelijke manier om de dingen naast elkaar weer te geven versterken nog die magische suggestie. Technische en louter ambachtelijke vaardigheden zijn aan deze stijl inherent. De combinatie van wel en niet bestaande elementen, het spel van licht en kleur en de technisch perfecte afwerking maken geheimzinnige, soms dreigende schilderijen die hun weergave van de werkelijkheid een vervreemdend karakter meegeven. Dit maakt de stroming ook verwant met het surrealisme. De magisch realistische voorstellingen zijn dikwijls wel mogelijk, maar niet waarschijnlijk. Vaak verwijzen hun onderwerpen naar dood, dreiging en verval. Vanaf 1915 ontpopte de Italiaanse schilder Giorgio Da Chirico met zijn Pittura Metafisica zich als de wegbereider tot het magisch realisme. In 1920 keerde de Duitse kunstenaar Max Ernst de rug naar het Dadaïsme van Keulen en ging hij zich in Parijs vestigen, op uitnodiging van André Breton. In 1921 creëerde hij er l'Elephant Célébes en werd hij meteen de internationale promotor van het surrealisme. In Nederland treden vooral Maurits Cornelius Escher, Carel Willink, Corstiaan de Vries, Bas Kloens en Anneke Kuyper op de voorgrond. Daarnaast kennen we ook andere namen, als Pyke Koch, Wim Schuhmacher, Raoul Hynckes en Dick Ket. In België zijn dat Octave Landuyt, Jef Van Tuerenhout en Aubin Pasque, naast de grootmeesters Paul Delvaux en René Magritte. Felix Labisse, Robert Tatin, Alain Giron, Max Bucaille, André Béguin en Gérard Eppelé zijn Franse naamdragers. De Oostenrijkse Ernst Fuchs, de Italiaanse Leonor Fini en de Spaanse Salvador Dali genieten internationale bekendheid. Literatuur In de literatuur is de term Magisch Realisme afkomstig van de Italiaan M. Bontempelli (Gente nel tempo, 1937) en wordt toegepast op het werk van uiteenlopende auteurs als E.T.A. Hoffmann (Der goldene Topf, 1816), Edgar Allen Poe (Tales, 1840, 1845), Gustav Meyrink (Der Golem), Alain Fournier (Le grand Meaulnes, 1913), en H. Rider Haggard. Ook hier gaat het vaak om geheimzinnige verhalen die een vervreemdend karakter hebben. Bij veel Spaanse, maar ook Zuid-Amerikaanse kunstenaars is van oudsher een zekere hang te bespeuren naar het magisch realisme, bijvoorbeeld Gabriel Garcia Marquez en Mario Vargas Llosa. Bij hen is het magisch realisme een stijl waarin gewone voorvallen in een overdreven taal worden verteld, terwijl de uitzonderlijkste voorvallen op een nuchtere manier worden verteld. In het magisch realisme wordt een wezenlijke rol gespeeld door natuur, geschiedenis, politiek, maatschappelijke thema´s en alle menselijke hartstochten. Nederlandstalige auteurs: Hubert Lampo (voor een uitgebreide bloemlezing over magisch realisme lees De zwanen van Stonehenge) Ook 'De Komst van Joachim Stiller' is een goed voorbeeld. Johan Daisne vooral in 'De trein der traagheid' Simon Vestdijk met 'De kelner en de levenden' Ferdinand Bordewijk Het surrealisme is een schilderstijl van de Europese kunststromingen in de Moderne kunst in de twintigste eeuw. Het hoogtepunt van het surrealisme is tussen 1925 en 1940. Zowel in de schilderkunst als in de beeldhouwkunst. Het is de Franse schrijver en essayist André Breton, die in 1924 zijn opvattingen omtrent het surrealisme in de kunst, vooral de schilderkunst en de literatuur, te boek stelt in "Le surréalisme et la peinture", beter bekend als Het Surrealistisch Manifest. Teleurgesteld in het, door de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog al te optimistisch gebleken, rationalisme en geïnspireerd door de ideeën van Sigmund Freud, stellen surrealisten de door vrije associaties gekenmerkte bewustzijnstoestand van de droom centraal. Uit de romantische volkskunst in Frankrijk, midden de XIXde eeuw, groeide de Naïeve Kunst. Meestal bleven de autodidactische amateurs anoniem, al haalden oa. de Prenten van Epinal wel bekendheid. Het waren essayïsten als Alfred Jary, Guillaume Apollinaire, Paul Guillaume of Abroise Vollard die de aandacht wekten voor het werk van enkele opvallende kunstschilders. Toch moest men wachten op de stichting van het Salon des peintres indépendants, in 1885, om le Douanier Henri Rousseau met glans uit het anonymaat te zien treden. De grote revelatie kwam er te Parijs, in 1937, op de eerste grote expositie van Les maîtres populaires de la réalité. Naast Rousseau viel werk op van Louis Vivin, Camille Bombois, André Bauchant, Maurice Utrillo, Dominique-Paul Peyronnet, Séraphine de Senlis, Jean Eve, René Rimbert en Adolf Dietrich. Niet te ontwarren discussies ontstonden na de tentoonstelling. Men noemde ze Les maîtres omwille van de hoge technische kwaliteit van de werken, populaires om hun bescheiden oorsprong, hun simpele ideeën en hun weinig gecompliceerde gevoelens, de la réalité om de verwarring aan te tonen tussen het reële en het bevattelijke. Termen als zondagschilders, moderne primitieven, naïeve schilders, instinctieve schilders of autididactische schilders waren aan de orde. Natuurlijk wordt naïef geschilderd over de hele wereld. De oorspronkelijke Cobra-leden waren: uit Denemarken: Asger Jorn uit België: Cobbaert Dotremont Noiret uit Nederland: Karel Appel Eugene Brands Corneille Constant Jan Nieuwenhuys (de broer van Constant) Theo Wolvecamp De Belg Pierre Alechinsky kwam erbij in maart 1949. Korte bloei Ingevolge de zware ziektes van zowel Jorn als Dotremont kwam er reeds in 1951 een eind aan deze kunstzinnige vereniging. Toch had in Kopenhagen Asger Jorn al Else Alfelt, Ejler Bille, Egill Jacobsen, Henry Heerup, Carl Henning Pedersen en de schrijver Jørgen Nash onder Cobra samengebracht. De revue "Hellgesten" had die kunstenaars reeds gegroepeerd tijdens de oorlogsjaren. Ook de schilders Erik Ortvad en Mogens Balle met de schrijver Uffe Harder kwamen zich bij Cobra aansluiten. Te Brussel deden Dotremont en Noiret een beroep op hun realistisch-revolutionaire vrienden: de schrijvers Marcel Havrenne en Hugo Claus en de schilders Pol Bury, Pierre Alechinsky, Louis Van Lint, de etnoloog Luc de Heusch en de musicus Jacques Calonne. Te Amsterdam vonden Anton Rooskens en Theo Wolvecamp de weg naar Cobra. De beweging werd nog aangevuld met de Duitse kunstschilder Karl Otto Götz en zijn "Meta"-vrienden, de Japans-Amerikaanse sculpteur Shinkichi Tajiri, de Engelse schilder Stephen Gilbert, de Franse schilders Jean Michel Atlan en Jacques Doucet en de schrijvers Edouard Jaguer en Michel Ragon. De mensen van Cobra keerden zich vooral tegen elk esthetiserend academisme dat te erg het intellectualisme benadrukte. Vandaar het voor de hand liggende tegengestelde: vorm, lijn en kleur zijn de weergave van een puur spontane actie waarbij ze niet aarzelden terug te grijpen naar het kindertekenen. De nauwelijks voorbije oorlog had daarbij bij de meesten een marxistisch bewustzijn teweeggebracht. Invloed van Cobra De cobra beweging heeft, ondanks het korte bestaan, een grote invloed gehad op de moderne kunst. In Amstelveen is, nabij het winkelcentrum Amstelveen, het Cobra Museum voor Moderne Kunst gevestigd. In de binnentuin van het museum is een Japanse kiezeltuin van Tajiri ingericht. Kunstenaars die later werkten in de traditie van Cobra zijn: Jan-Hein Arens Herman Brood Wout Wilgenburg Rudi Pillen Het was de Pools-Franse schilder Henryk Berlewi, deel uitmakend van de Proun-groep met El Lissitzky en Kasimir Malewitsj, die tussen 1922 en 1924, in Berlijn, de leerstellingen uitwerke omtrent zijn Mechano-Faktura. Daarmee wees hij de weg naar een aantal Franse abstracte kunstenaars, die kort voor de Tweede Wereldoorlog experimenteerden met optische fenomenen, die ze gebruikten om niet-narratieve of niet-suggestieve composities samen te stellen. Met geometrische combinaties, transparanties en overlappingen werden optische, zoniet kinetische, indrukken en reacties gecreëerd. Na de bevrijding, in 1944, groepeerden zich in de pas opgerichte galerij van Denise René te Parijs een aantal kunstenaars om de van oorsprong Hongaarse schilder Victor Vasarely. De term op-art werd echter pas voor het eerst in druk genoemd in Time Magazine, in oktober 1964, en compleet gedefinieerd door R.H. Carraher en J. Thurston in hun studie Optical Illusions and the Visual Arts, in 1966. Men kan daarbij niet om het werk van de Yale-professor Josef Albers Interaction of colors, uit 1963, heen. Vanaf ongeveer 1963 nam de op-art een grote vlucht en werd deze zelfs in de mode toegepast, waar vooral zwart-witte stoffen met geometrische figuren bijvoorbeeld in japonnen werden toegepast. Op-art mondde uiteindelijk uit in de kinetische kunst, in de hard-edge en in de minimal art. Colorfield Painting is een variant binnen de lyrisch abstracte schilderkunst in de Verenigde Staten. Er wordt gewerkt met kleurvlakken of kleurvelden om een meditatieve stemming te wekken bij de kijker. De nadruk wordt gelegd op grote eenkleurige vlakken, om op die wijze aan het fenomeen kleur een zo groot mogelijke uitdrukkingskracht te geven. Vierkante of rechthoekige vlakken, in egale kleuren en onderling verschillend in hoogte of breedte, worden zodanig op doek gebracht, dat ze in eindeloosheid lijken te zweven en de indruk wekken niet te worden beperkt door de begrenzing van het doek. Mark Rothko ontwikkelt al in 1947 deze formule, waarbij hij verklaart "Ik streef ernaar ingewikkelde gedachten eenvoudig weer te geven." Josef Albers, die uit het Bauhaus kwam, creëert een reeks Hommage aan het vierkant, vanaf 1950. Andere colorfield-meesters zijn Ad Reinhardt, Jasper Johns, Elsworth Kelly, Al Held, Frank Stella en Barnett Newman. konkrete Kunst/ konkrete Malerei "Pop-art" is een kunstenstroming die tegelijkertijd, maar los van elkaar, is ontstaan in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika in het midden van de jaren '50. Het is een typische kunststroming die groeit uit een bepaalde Zeitgeist, namelijk die van de vrijheid, seksuele revolutie en vrouwenemancipatie. Het kunstwerk van de Engelsman Richard Hamilton "Just What Is It That Makes Today's Homes So Different, So Appealing?" uit 1956 wordt algemeen beschouwd als het begin van de pop-art. Op die collage zijn alle elementen aanwezig waarvan de pop-art gebruik zal maken. De pop-art zette zich gedeeltelijk af tegen het Amerikaanse Abstract expressionisme dat vertegenwoordigd werd door kunstenaars als Ad Reinhardt. Het hyperserieuze en -conceptuele karakter van deze kunststroming was de ideale voedingsbodem voor een reactionaire beweging als de pop-art. Omdat kunstenaars als Reinhardt het museum zagen als de ideale elitaire plek voor hun kunstwerken was de logische reactie dat de pop-art de kunst naar de mensen wilde brengen (tot op straat - zie verder over happenings). Daardoor zijn veel pop-art-werken vooral decoratief en hebben ze geen boodschap: dit zou te moeilijk zijn voor het toeschouwer. Consumptiemaatschappij, alledaagse gebruiksvoorwerpen, individueel vervaardigde serieproducten, alle reproduceerbare objecten worden voortaan als motieven aanvaard in de kunst. Toch stond de pop-art beweging dichter bij het leven en was het veel gewaagder dan wat tot dan toe werd geschapen door de kunstenaar. Van groot belang is de ironie in het kunstwerk. Geheel in de trant van de jaren '60 was de kunst doordrongen met politieke boodschappen. Een van de belangrijkste wapenfeiten die verband houden met deze kunststroming zijn de "Happenings". Aan de hand van performances op straat drukten kunstenaars op expressieve wijze hun vrijheid uit. De thema's van de pop-art zijn ontleend aan reclame, televisie, kranten en tijdschriften. Het is als het ware het in beeld brengen en de verheerlijking van de consumptiemaatschappij en van de alledaagse banaliteit, soep in blik, Elvis Presley, Mao, spaghetti, Coca Cola en andere supermarktproducten. Ondanks de bovenstaande vermeldingen is het echter heel moeilijk om één algemene stroming te duiden. De naam is afgeleid van 'popular art' en kwam in de jaren zestig aanwaaien uit Amerika en in mindere mate uit Engeland. Het is wel oorspronkelijk begonnen in Engeland. Het merendeel van de schilderijen heeft grote tot zeer grote afmetingen maar pop art bestaat ook uit sculpturen, collages en assemblages. Verschillende materialen werden samen verwerkt: foto's, afval, objecten en verf. Nieuwe figuratie Na de Tweede Wereldoorlog voelden heel wat kunstenaars zich geroepen afstand te doen van de tot dan gevestigde opvattingen omtrent figuratie en Expressionisme. Vanuit het abstraheren creëerden enkele schilders een nieuwe visie en ontstond de Nieuwe figuratie. Het werd een conglomeraat van verscheidene elementen, waarbij het inbrengen van witte vlakken in het schilderij, om aanwezigheid te manifesteren door afwezigheid, opviel als creatief element. Het integreren van voorwerpen, zelfs levende wezens, betekende het picturaal tegenn elkaar uitspelen van natuur en cultuur. Het aanbrengen van spiegels in het schilderij bracht niet alleen de reliëfwerking teweeg, maar evengoed een assimilatie van de toeschouwer met het artistieke werk. Men aarzelde niet met de inbreng van banaal triviale niet gepoëtiseerde elementen en uitbeeldingen. Existentiële kunst De Italiaanse schilder-beeldhouwer Alberto Giacometti en de Engelse kunstschilder Françis Bacon gaven, na de wereldoorlog en reagerend op het toen nog heersende Expressionisme, een artistieke inhoud aan de existentialistische gedachtegang van de Franse filosoof Jean-Paul Sartre, in hun Existentiële kunst-stijl. De Dripping-stijl uit de Action Painting van de Amerikaan Jackson Pollock tot zijn uiterste consequentie drijvend, vonden ze uitkomst, langs het Existentialisme, tot de puurste uitdrukking van het Humanisme. Het ontluisterde mensbeeld werd prangend brutaal geuit in een geheel eigen figuratie, door deze existentialisten. In België zijn de schilder Jan Burssens en de beeldhouwer Paul Van Gijseghem adepten van deze kunstrichting. De Duitser Lucian Freud, die sedert 1933 in Engeland woont, wordt L'Ingres de l'existentialisme genoemd. In de Verenigde Staten ontstaat in de zestiger jaren, vooral in Californië en in New York, een picturale tendens die zich keert tegen de opeenvolgende avant-gardistische stromingen, als Body art, Arte Povera, Conceptual Art of Land Art. Het hyperrealisme, ook wel superrealisme of fotorealisme genoemd, duurt van 1965 tot 1975. Als virtuoos fotografische weergave van het object, zonder enige subjectieve emotie, met een klinische precisie tot in het minste detail op doek gebracht, aldus de koelste objectiviteit etalerend, ontstaat het hyperrealisme. Kenmerken van het hyperrealisme zijn: - het isoleren van een stukje werkelijkheid - meer dan levensecht weergeven van de werkelijkheid, omdat alles even scherp in beeld is gebracht In 1967 ontstaat in Italië de Arte Povera (arme kunst), een schilderkunstige en beeldhouwkundige beweging gelijkaardig aan het meer internationale fenomeen van de Land Art of de Conceptual Art. Zowel Turijn als Rome zijn de centra voor dit verschijnsel. Mario Merz, Giovanni Anselmo, Gilberto Zorio, Alighiero Boetti, Pino Pascali,G. Penone en Gianni Kounellis zijn er de kunstenaars van. De essayist Germano Celant legt de principes van de beweging vast en is er uiteraard de grote promotor van. Arte Povera wil een verdere evolutie van Op-art en Pop-Art en wijst zowel het tableau-object van de eerste af als de publicitaire procédés van de laatste. Het wil aansluiting zoeken evengoed bij het Amerikaanse Neo-dadaïsme als bij het Franse Nouveau Réalisme. Door het kunstwerk als product te miskennen, ontstaan kortstondige creaties in erg vergankelijke materialen en op even tijdelijke plaatsen. Minimal Art bediende zich van simpele, eventueel gevonden materialen. Belangrijk was om met zo eenvoudig mogelijke middelen een relatie aan te gaan met de omgeving. De spanning die zou ontstaan, door het creëren van een tegenstelling met de omgeving, was daarbij van belang. Zo componeerde Carl André in 1968 een kunstwerk door naar een bouwterrein te wandelen en daar een aantal oude elektriciteitssnoeren mee te nemen om die vervolgens in de expositiezaal van het Gemeentemuseum van Den Haag neer te leggen op de vloer. De stroming werd wereldwijd nagevolgd. In Italië ontstond snel daarna een stroming die men de Arte Povera noemde. Outsider Art Outsider Art is een schilderstijl in de schilderkunst van de 20e eeuw en hedendaagse kunst. De Franse wijnhandelaar-kunstschilder Jean Dubuffet stichtte te Parijs, in juni 1948, de Compagnie de l'Art Brut. Daarbij had hij het over " ...allerlei producties (tekeningen, schilderijen, haakwerken, gemodelleerde of gesculpteerde figuren, enz.) met een spontaan en inventief karakter, die zo weinig mogelijk afhankelijk waren van de gewone kunst of van culturele voorschriften en die voortkwamen van duistere personen, die vreemd waren aan de professionele artistieke milieus...". De gevestigde kunst noemde hij Art Culturel, die echter nooit puur kon zijn. Roger Cardinal had het, in 1972, over Outsider Art en stelde zich daarmee achter de visie van Dubuffet, omtrent een pure kunst die ontstaat uit cultureel isolement. Daar waar de term Art Brut meestal gebruikt werd om het werk van psychiatrische patiënten en mensen met een mentale handicap aan te duiden, moest Cardinal, in 1994, toch dergelijke omschrijving nuanceren en vaststellen, dat outsiderkunstenaars wel openstaan voor culturele invloeden en aldus het accent naar het kunstwerk diende verlegd. De Nederlander Willem van Genk gaat door voor een der voornaamste outsiders. Hij concentreert zich overwegend op de buitenwereld, vooral dan de transportmiddelen. Pascal Tassini hanteert een opeenhoping van knopen om uiting te geven aan de zonderlinge denkbeelden van het Ik en de Binnenwereld. Heide De Bruyne symboliseert in cocons het gevangen zitten in zichzelf. Sylvain Cosijns tekent op kinderlijk eenvoudige wijze mysterieuze gedaanten zonder gezicht, die aldus als geesten ronddwalen. Met zicht op ziel is een tweejaarlijkse Belgische tentoonstelling die het werk van Outsider kunstenaars in het licht plaatst. Op 14 april 1960 schreef de Franse criticus Pierre Restany in zijn eerste Manifeste du Nouveau Réalisme, te Milaan: ...De traditionele middelen zijn uitgeput; er is geen andere reactie mogelijk dan de afschaffing van het schilderij... In het tweede manifest, dat het jaar daarop verschijnt, verklaart hij: ...De nieuw realisten zien de wereld als een schilderij, een groot fundamenteel waarvan zij zich wezenlijke fragmenten eigen willen maken ... De groep is officieel samengesteld op 27 oktober 1960 en omvat Arman (Armand Fernandez), François Dufrêne, Raymond Hains, Jacques Mahé de la Villeglé, Wolf Vostell, Yves Klein, Martial Raysse, Daniel Spoerri, Jean Tinguely, Mimmo Rotella, en César (Baldaccini). Nadien voegden Niki de Saint Phalle, Deschamps en tenslotte Christo (Javacheff) zich bij de groep. Een eerste collectieve manifestatie vond plaats op het Festival d'avant-garde, te Parijs in november-december van 1960. Daarop volgde al in mei 1961 een tweede expositie, in de Galerie J., met het thema Quarante Degrés au-dessus de Dada. De nieuwe realisten bleven actief, vervolgens in juni te Stockholm en in juli te Nice. Nog in 1961 en 1962 werd voor hen een speciale zaal gereserveerd in de Parijse Salon Comparaisons. In juli 1961 waren ze ook te zien op de expositie Paris-New York van de Galerie Rive droite en in juni 1962 op de expo Donner à voir I van de Galerie Creuze. Telkens werd de kijker geconfronteerd met de banaal alledaagse dingen uit de straat van het onopvallende stedelijke milieu. Restany filosofeerde over la poësie d'une civilisation urbaine. De beweging werd opgeheven te Milaan, in 1970. Nederland Alhoewel, binnen de Haagse kunst van de zeventiger jaren groepeerden een aantal Nederlandse kunstenaars zich als De Nieuwe Realisten. Het waren Pat Andrea, Peter Blokhuis, Walter Nobbe, Jurjen de Haan, en Maarten van Dreven. Ze hadden hun artistieke opleiding meegemaakt aan de Koninklijke Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Het was vooral docent Co Westerik die ze stevig beïnvloedde. Vaak verdrongen ze het individuele kunstenaarsschap door gezamenlijke artistieke activiteiten, waarbij omvangrijke werken ontstaan, waaraan elk een eigen bijdrage leverde. Op dit moment zijn er veel kunstenaars die zich bezig houden met de Realistische schilderkunst, aangevuld met een stukje surrealisme of sprookjesrealisme. De benaming Nieuwrealisme kan ook in een wat breder perspectief gezien worden. De hierboven genoemde benaming surrealisme komt uit het Frans en betekent vrij vertaald: "Boven de werkelijkheid staande kunst". Eigenlijk wil surrealisme niets anders zeggen als: Het weergeven van beelden, van vervormde- afwijkende voorstellingen, het zijn meestal herkenbare dagelijkse vormen welke met elkaar geen enkele, weinig of juist veel verband met elkaar houden en afstammen uit de wereld van onze dromen, illusies en fantasieën. De wetten van perspectief en zwaartekracht gelden geheel niet of nauwelijks meer, of worden daarentegen juist versterkt. Realistisme en surrealisme, stimuleert de fantasie van de kijker zo dat deze een deel eigen interpretatie van het kunstwerk opbouwt en het andere deel gelijk ziet zoals iedereen dit ziet. Oude graffiti Graffiti is eigenlijk van alle tijden. Er is ook een spreekwoord over: gekken en dwazen schrijven hun naam op muren en glazen. Het volk van de Vandalen was al bekend om zijn graffiti. De Romeinen uit de klassieke oudheid schreven ook in hun eigen muren en op monumenten. In Rome is er graffiti gevonden die de Vikingen daar hebben aangebracht. Eind van de jaren zestig nemen New Yorkse jongeren de gewoonte over van de straatjeugd uit Philadelphia om met een viltstift hun schuilnamen vliegensvlug op treinstellen te plaatsen. Die handtekening wordt de Tag genoemd. Een Throw-up is een grote uitgewerkte Tag. In New York werd de viltstift al snel vervangen door de spuitbus en het metrostel werd de ideale drager om een miljoenenpubliek te bereiken. Naar gelang de grootte der schildering op de treinen onderscheidt men; All-overs, Top-to-bottom, Window-down of End-to-end. Een volledig beschilderde wagon, ramen inclusief noemt men een Whole car piece. Maar er zijn ook Double whole car (ook wel married couple genoemd) pieces gemaakt die bestaan uit twee Whole train pieces. Moderne graffiti Graffiti op straat wordt meestal gemaakt met behulp van spuitbussen met verschillende kleuren verf. Het zijn vaak korte teksten en afbeeldingen, variërend van tags (korte parafen waaraan de maker door zijn collega's wordt herkend) tot pieces (grotere, met kunstzin uitgevoerde afbeeldingen). Vaak ziet men tientallen tags die dicht bij elkaar neergezet zijn. Er zijn duidelijke stijlen te herkennen. Er is zeker sprake van een ondergrondse graffiti-subcultuur, maar een groot aantal mensen ergert zich ook aan de in hun ogen verminkingen van de openbare ruimte. Graffiti wordt meestal aangebracht op bouwwerken die niet van privépersonen zijn, maar van de overheid of van grote organisaties. Vaak zijn ook verrijdbare zaken het doelwit, zoals treinen en portacabins. Soms wordt er ook gespoten op kleine kastjes, zoals verdeelkastjes van de telefoon. Tegenwoordig is in Nederland vrijwel overal graffiti aan te treffen. In de loop der jaren is graffiti deels vanuit het illegale circuit als geaccepteerd verschijnsel in de maatschappij terechtgekomen. Zo bevinden zich graffiti-uitingen bij wijze van kunstuiting in meerdere scholen en clubhuizen. Op meerdere plaatsen zijn graffitiworkshops te volgen, waaronder in buurthuizen en tijdens festivals. Toen er in 2002 in Delft een nieuw stuk aan het stadscentrum werd bijgebouwd werd de houten bouwmuur die rondom de bouwput stond met graffiti beschilderd door 50 Delftse jongeren in samenwerking met kunstenaar Hugo Kaagman. Voorwaarde is dat er alleen van de kleur (Delfts) blauw gebruikgemaakt mag worden. Als voortzetting hiervan initieerde de stad Delft in mei 2003 enkele legale graffitiplaatsen verspreid over de stad. Graffiti als kunstvorm Ook in de meer maatschappelijk geaccepteerde kunstvormen is de graffiti-kunst doorgedrongen. De consumenten-objecten uit de Amerikaanse Pop-Art, de allergie voor de galerie-kunst en de happening-en-performance-drang van de conceptualisten zijn zovele elementen, die de spuitbus-schilders tot de Graffiti-kunst brachten, in de zeventiger jaren. Zonder zijn leraren Joseph Kossuth en Keith Sonnier aan de New Yorkse School for Visual Arts te willen negeren, riep Keith Haring toch uit:"The metro-stations are my galeries and there is my public". Een andere bekende graffiti kunstenaar is Jean-Michel Basquiat. Graffiti-schilders produceren evengoed figuratieve als non-figuratieve creaties, op om het even welke drager. Zonder enige voorbedachtheid laat de kunstenaar zich alleen leiden door zijn spontaniteit en een opvallend snelle uitvoering. (Noodgedwongen omdat de techniek dit enigszins vereist en hij anders risico loopt te worden gearresteerd.) Land Art is een stroming in de beeldende kunst in de jaren '60 van de 20e eeuw, waarbij kunstenaars artistieke ingrepen aanbrengen in een landschap. Een minder gebruikelijke benaming voor deze kunstrichting is Earth Art. Samen met de individualisering van de kunst na 1900, vond ook een sterke commercialisering plaats. De kunst situeerde zich in de eerste helft van de 20ste eeuw praktisch uitsluitend in galerieën en musea in grote, drukke steden. Midden jaren ’60 wilde een groep kunstenaars zich bevrijden van de banden van de traditionele beeldhouwkunst. Zij vluchtten figuurlijk uit de steden en gingen de dialoog aan met de natuur. Zo ontstond de Land art, een stroming waarbij wijzigingen (klein of groot) worden aangebracht op een landschap door artistieke ingrepen. De term Land art is ontleend aan een Duitse televisiefilm uit 1969. Land art betekende geen totale breuk met voorgaande stijlen, zo zijn er verschillende verbanden met eerdere stromingen. Veel kunstenaars van de Land art hadden reeds ervaring opgedaan in de Minimal art, een stroming waarin de omgeving al een belangrijk element was voor de juiste ervaring van het kunstwerk. Het werken met materialen rechtstreeks uit de natuur was eveneens niet nieuw. In de Arte Povera werd zand, aarde, hout en steen gebruikt om een direct verband te zoeken tussen natuur en cultuur. De kunstenaars van de Land art stelden zich ook vragen omtrent de begrippen ‘kunst’ en creativiteit’, zij vroegen zich af of een kunstenaar wel talent moest hebben om kunst te scheppen. Daarom is de link met de conceptuele kunst zo groot, vooral bij de kunstenaars die hun landschapsveranderingen kwamen voorstellen in de galerieën. Sommige kunstenaars bleven dus toch vasthouden aan de galerie en brachten de natuur maar naar binnen. Zo legde Walter De Maria een vloer van aarde aan in een appartement in een grootstad. Andere artiesten eigenden zich de grootst mogelijke ruimte toe en trokken naar verlaten sites om in complete eenzaamheid kunst in de vrije natuur te scheppen. Er is dus duidelijk een mystiek en romantisch aspect aan deze kunstbeweging. Binnen die beweging kunnen we een onderscheid maken tussen drie types: ingrepen op het landschap, toevoegingen aan het landschap en acties in het landschap. Hoewel het echter niet vreemd was dat deze drie vaak door elkaar liepen. In het eerste geval maakte men als het ware een negatieve afdruk in het landschap. Dit kon bestaan uit enorme kuilen, grachten of wallen die met behulp van bulldozers en graafmachines in abstracte formaties geplaatst werden. De patronen hoefden niet noodzakelijk geometrische te zijn. Voorbeelden van zulke artiesten zijn Morris, Heizer & Robert Smithson. De toevoegingen bestonden uit onnatuurlijke elementen, geplaatst in het landschap. Hier vormde de interactie tussen de natuur en het geplaatste object de essentie van het kunstwerk. Een zeer sprekend voorbeeld is de spiegeltoren in de Sahara van Mack. Bij het derde type is de interactie tussen de kunstenaar en de natuur het sterkst voelbaar. Het landschap vormde immers een noodzakelijk decor voor een door de kunstenaar zelf (!) uit te voeren actie. Buiten de ruimte, is hier het element tijd van groot belang. Ook met natuurlijke, tijdsgebonden processen zoals eb en vloed moest rekening gehouden worden. Ter illustratie: een wandeling tussen twee krijtlijnen door artiest Walter De Maria. Zonet werd al vermeld dat men natuurlijke processen in beschouwing diende te houden. Deze processen hadden vaak een nefaste invloed op het kunstwerk, denk maar aan de getijden en erosie. De natuur vernietigde haar ‘eigen’ kunst. De vergankelijkheid van de kunst was hier dus een letterlijk gegeven. Deze vergankelijkheid had, samen met de vaak afgelegen locatie van het werk, een belangrijke invloed op de beleving van de Land art. De kijker kreeg het ‘echte’ werk niet te zien, tenzij hij de moeite deed voor een grote verplaatsing. Om het grote publiek toch kennis te laten maken met het werk, exposeerde de artiest foto’s en videomateriaal. Veel kunstenaars van de Land Art waren bijgevolg ook bezig met cinematografie. De tentoonstelling van dit soort beeldmateriaal doet natuurlijk denken aan de conceptuele kunst. Ergens spreken de artiesten het beginsel van de Land art hier tegen. Daar het oorspronkelijk de bedoeling was zich af te zetten tegen de commercialisering van de kunst, probeerde de artiesten op deze manier hun werken toch te verkopen. We kunnen dus besluiten dat Land art een poging was om te ontsnappen aan de gecommercialiseerde kunstwereld. Via interactie en toevoegingen ging met de confrontatie met de natuur aan. Tijd en ruimte zorgde dat het publiek onmogelijk rechtstreeks van de werken kon genieten. Daarom waren de artiesten genoodzaakt terug te keren naar hun wortels binnen de conceptuele kunst en exposities te organiseren om aan de nodige fondsen te geraken. Het onafhankelijk realisme is een kunststroming van de hedendaagse kunst en de moderne kunst met kunst uit de 20 en 21e eeuw. Deze realistische kunstvorm en is afkomstig van een groep hedendaagse Nederlandse realisten. Het is geen georganiseerde groep of overeenkomstige stijl maar een stroming met daarbinnen vele stijlen die variëren van zeer gedetailleerd en fijn tot grof en pasteus. De afbeeldingen zijn echter altijd herkenbare voorstellingen. 1 2 3 4 Recente geschiedenis 1998: De eerste Onafhankelijke realisten tentoonstelling Belangrijke Musea en Galeries Zie ook Recente geschiedenis Ondanks dat het realisme als kunstrichting gedurende de avant-gardistische 20e eeuw slechts weinig gewaardeerd werd door de gevestigde kunstwereld, is deze richting nooit helemaal weg geweest. Gedurende deze periode bleven enkele kunstenaars trouw aan deze vorm van kunstuiting. Voorbeelden hiervan in Nederland zijn het magisch realisme van onder andere Carel Willink, Dick Ket en Pyke Koch. Oorspronkelijk in gang gezet door de Groep van de figuratieve abstractie, ook wel De Groep, aan de Rijksacademie te Amsterdam, wendden zich tegen het einde van de 20e eeuw en het begin van de 21e eeuw meer kunstenaars tot het realisme. Deze stijlstroming verplaatste zich na 1980 naar het Noorden van Nederland, doordat veel (na de 'machtsovername' door 'de abstracten' op de Rijksacademie teleurgestelde) figuratieve kunstenaars de 'ruimte' zochten in het Oosten van het land. Vooral onder de invloed van Kunstacademie Minerva in Groningen ontstond aldaar, mede dankzij Wout Muller, Henk Helmantel en Matthijs Röling onder de naam 'Fuji Art Association' aan het einde van de 20e eeuw het zogenaamde Noordelijk realisme. Maar ook verspreid over de rest van Nederland en België wendden steeds meer kunstenaars zich tot het realisme. In 2006 zijn er een paar honderd kunstenaars actief binnen deze richting. 1998: De eerste Onafhankelijke realisten tentoonstelling De gevestigde kunstwereld reageerde lauw op deze stroming. Toch proberen deze realisten (en met hen een handjevol galeries) een weg buiten het reguliere en gevestigde kunstcircuit te belopen. Zij proberen hun werken onder de aandacht te brengen van een groot publiek. Museum Møhlmann heeft hierbij een rol gespeeld door realisten een platform te bieden om hun werk in een museale ruimte te tonen. Kunstschilder Rob Møhlmann en zijn vrouw Laura riepen in 1998 de ‘Eerste Onafhankelijke Realisten Tentoonstelling’ in het leven. Vanaf dat moment vindt er jaarlijks een onafhankelijke realisten tentoonstelling plaats in Museum Møhlmann. Deelnemende kunstenaars aan deze onafhankelijke realisten tentoonstellingen sinds 1998: Aad Hofman - Ad Haring - Adolfo Ramón - Anita Franken - Ari Stolk - Ben Rikken - Ben Snijders - Bernadien Sternheim - Berry Kuiper - Bert Kinderdijk - Carel Huls - Carel Willink - Carla Roodenberg - Cas Waterman Charles Henri - Chris Herenius - Christa Hoek - Cis Koetse - Clary Mastenbroek - Con van Velsen - Dick Oostra - Diederik Kraaijpoel - Dina Belga - Dinie Boogaart - Don Clarke - Douwe Elias - Drago Pecenica - Ed Schouten - Ed Ubels - Eliot Allsop - Ellis Tertoolen - Epco Cordèl - Erik de Jong - Evert Thielen - Flip Gaasendam - Frances Wohl - Frans Klerkx Ger Eikendal - Ger Stallenberg - Gerard van de Weerd - Gerrit de Vries Gerry Dobbelaer - Gert Kemper - Gezien van de Riet - Han van Hagen - Hans Bayens - Hans Deuss - Hans Feyerabend - Hans Parlevliet - Harry Meerveld Hendrik Elings - Henk Helmantel - Hennie van der Vegt - Herman Tulp Herman van Hoogdalem - Hilda Snoeijer - Hiske Wiersma - Jan Jaap Stigter Jan van der Kooi - Jan van der Scheer - Janhendrik Dolsma - Janine Starke Jannes Kleiker - Jasper van Putten - Joggem de Graaf - Johfra - Joke Frima - Joost Doornik - Joost van Kempen - Kenne Grégoire - Kik Zeiler - Lammert Joustra - Maarten Welbergen - Magda Francot - Margreet Bech - Margreet Bosker - Maria de Ruiter de Witt - Melle - Michael Hiep - Michiel Kranendonk - Michiel Schrijver - Monica Jonkergauw - Onno Boerwinkel - Paul Boswijk - Paul Wieggers - Petar Meseldzija - Peter Boekholt - Peter Durieux - Pierre Roger - Piet Deunhouwer - Piet Sebens - Pieter Knorr - Pieter Pander - Piets Althuis - Quirhijn - Ralph Douglas - Rein Pol - Reinder Homan - René Jansen - Rien van Uitert - Rob Houdijk - Rob Møhlmann - Robert Daalmeijer - Robin d'Arcy Shillcock - Roelof de Roo - Roger Braun - Romee Kanis - Rosalie Hammink - Ruth van Royen - Ruud Spil - Ruud Verkerk - Sam Drukker - Sofie Hupkens - Tamara Muller - Tobias Baanders - Walter Elst Wilfried van den Boorn - Wim van der Kant - Wout Muller - Jef Diels Akinori Miura - Renaat Veris - Charles Donker - Eric De Vree Belangrijke Musea en Galeries Initiatieven bij het ontstaan van dit nieuwe realisme zijn: kunstacademie Minerva in Groningen (met name aan het einde van de 20e eeuw) Museum Møhlmann in Venhuizen Planetarisme De Macedonische kunstschilder-filmregisseur Kiro Urdin wil kunstenaars uit verschillende landen verenigen in een hedendaagse kunstbeweging, die hij Planetarisme noemt. Een werk van hem Planetarium genoemd, toont de verschillende culturen en streken die op aarde bestaan. De nieuwe kunststroming moet daarbij een multimediaal project worden en het is de bedoeling dat het een bijdrage levert tot de integratie en de synthese van diverse kunstuitingen: schilderkunst, grafiek, film, fotografie, muziek, dans en video. Trivia Het constructivisme was van 1917 tot 1921 de officiële kunst van de Russische revolutie. Tal van moderne kunstenaars, ook Kandinski en Tatlin, bezetten belangrijke officiële posten, zoals leraar aan de kunstacademie van Moskou. Maar na 1920 werden de moderne kunstuitingen door de regering veroordeeld als onbegrijpelijk voor het gewone volk en in strijd met het algemeen belang. Omstreeks 1922 waren de constructivistische activiteiten in de Sovjet-Unie teruggebracht tot de toegepaste kunst. Arte Povera Het begrip Arte-povera [arme kunst] werd in 1967 door de Italiaanse kunstcriticus Germano Celant geïntroduceerd en is een richting van de moderne kunst die teruggaat naar eenvoudige en minimale grondvormen en die voor een deel overgangen vertonen naar de concept art of land art. Arte-povera is een beeldende kunstvorm met waardeloze goedkope materialen die nieuwe identiteit krijgen door de eigen bewerking van de kunstenaar. De term arte povera verwijst naar de materialen die kunstenaars in hun installaties, assemblages en performances gebruikten. Bijvoorbeeld verguld brons, koper, graniet, lood, terracotta, neon, staal. Maar ook takken, boomschors, wol, vodden en zelfs plastic, groenten en levende dieren. Veelal voor kunst ongebruikelijke materialen. De term Arte Povera doet vermoeden dat het om ‘arme’ ofwel goedkope materialen gaat. Maar dat is niet waar. Ook gaat het niet om kunstenaars uit arme gebieden van Italië. De meeste van hen komen zelfs uit het in industrieel opzicht welvarende Noord-Italie. Met hun werk stellen zij niet de situatie van de armen aan de orde, maar benadrukken zij abstracte begrippen, zoals morele verloedering van een maatschappij die wordt gedreven door de vergaring van materiele rijkdom. Hoewel Arte Povera kenmerkend voor Italië is, zijn er qua onderwerpen en interessen ook andere kunstenaars in dit verband te noemen: Joseph Beuys , Anish Kapoor en Tony Gragg. Ondanks de enorme verschillen tussen de kunstenaars en materialen zijn er een aantal gemeenschappelijk uitgangspunten te ontdekken: - de nadruk ligt op het proces (dat aan het werk voorafgaat of op het werk volgt). De persoon van de kunstenaar kan geïntegreerd in het werk worden opgenomen. - Het gebruik van ongewone materialen, arme materialen, die voortkomen uit de natuur; bladeren, boomstammen, water uit een beek, de eigen huid. - Het gebruik van eenvoudige vormentaal. - Het oplossen van onderscheid tussen de verschillende genres in de kunst. - De informele en levendig uitziende kunstwerken werden wel gezien als een reactie op de toenemende abstrahering en verontmenselijking van met name de Amerikaanse kunst van die periode. Arte Povera een niet-verhalende kunst. Het gaat de kunstenaars er niet om nieuwe ideeën, verhalen of dingen toe te voegen aan de wereld, maar om verandering of herkenning van (vooral natuurlijke) dingen die er al zijn. Arte Povera is zo een kunststroming die werkelijkheid reduceert en begrijpelijker probeert te maken. Vertegenwoordigers zijn: o.a. Mario Merz, Kounellis, Pistoletto, Luciano Fabro, Gilberto Zorio, Penone, Paolini, Giovanni Anselmo, Cucchi en Chia. Colour-field Painting Een vorm van abstract expressionistische schilderkunst waarbij de nadruk meer lag op het gebruik van kleur dan op het krachtige gebaar als belangrijkste uitdrukkingsmiddel. Colour-field schilderijen worden gekenmerkt door grote vlakken met intense, volle kleuren. Het zijn enorme doeken die vaak monochroom zijn, slechts doorbroken door een of meerdere verticale lijnen. De kleuren zijn met toetsen van het penseel opgebracht en geven dus levendigheid aan de grote vlakken. Een toeschouwer die voor het doek staat voelt zich omsloten door de kleur: de zogenaamde field-ervaring. In tegenstelling tot het abstract expressionisme waar beweging zo belangrijk is gaat het bij deze schilders om bezinning en meditatie. Het feit dat deze schilders de expressieve penseelvoering verwierpen bereidde mede de weg voor de post-painterly abstraction en het minimalisme. Vertegenwoordigers: Rothko, Newman, Still Conceptuele kunst Bij deze stroming staat het idee centraal dat het ‘concept’achter het werk van groter belang is dan de technische vaardigheid van de kunstenaar die het werk maakt. Conceptuele kunst werd een belangrijk internationaal fenomeen in de jaren zestig in zeer uiteenlopende verschijningsvormen. De ideeën of concepten kunnen op tal van manieren worden doorgegeven met behulp van bijvoorbeeld tekstmateriaal, plattegronden, diagrammen, film, video’s, foto’s en performances. Het uiteindelijke werk kan zowel in een galerie worden tentoongesteld, als ook voor een speciale locatie worden ontworpen. In sommige gevallen wordt het landschap zelf een geïntegreerd onderdeel van het werk van de kunstenaar; bijvoorbeeld bij de Land-art van Long of de environment-sculpturen van Christo. De ideeën zoals die door de conceptuele werken worden uitgedragen zijn ontleend aan de filosofie, het feminisme, de psychoanalyse, filmindustries en het politiek activisme. Het idee van de conceptuele kunstenaar als maker van ideeën en niet zozeer van objecten ondermijnt de traditionele opvattingen omtrent de status van kunstenaar en het kunstobject. Vertegenwoordigers: Art & Language, Burgin, Christo, Kabakov, Kawara, Long, Merz, Weiner. Construtivisme Een abstracte stroming, in het leven geroepen in 1913 in Rusland. Het constructivisme rekende af met alle traditionele ideeën omtrent kunst door daar de opvatting tegenover te stellen dat kunst de vormen en processen van de moderne technologie zou moeten nabootsen. Een sculptuur werd “geconstrueerd”met behulp van moderne industriële materialen en technieken, terwijl in de schilderkunst abstracte vormen werden aangewend om structuren te creëren die deden denken aan machinetechnologie. Hoewel het zuivere constructivisme slechts gedurende de eerste jaren van de revolutie in Rusland en vogue was, zijn de doelstellingen en idealen in de hele twintigste eeuw door allerlei kunstenaars nagestreefd. Vertegenwoordigers: Gabo, Lissitzky, Moholy-Nagy, Rodchenko, Tatlin. Impressionnisme Een beweging in de schilderkunst, ontstaan in Frankrijk in de jaren zestig van de 19de eeuw. Impressionistische schilders werden gefascineerd door de relatie tussen licht en kleur. Ze schilderden met onvermengde verf en in een vrije penseelvoering. Ook in de stofkeuze toonden ze zich radicaal: ze gingen de vertrouwde historische, religieuze of romantische thema’s uit de weg en concentreerden zich op landschappen en taferelen uit het dagelijks leven. De aandacht voor de kleur ging omwille van de kleur zelf voorop staan en dat effende de weg voor abstractie. Vertegenwoordigers: Bonnard, Corinth, Liebermann, Monet, Utrillo Lyrisch abstract Een stijlbegrip voor een stroming in de abstracte schilderkunst waarbij de individuele uitdrukkingsvormen in penseelhandschrift en expressieve kleurgeving domineren. De in Frankrijk ontstane Lyrisch abstractisme vond vlak na de oorlog met het oprichten van Salon des Réalités Nouvelles en speciaal met de tentoonstelling L’Imagninaire in de Parijse Galerie du Luxembourg zijn oorsprong. Ter illustratie voor deze grote tentoonstelling, waaraan o.a. Mathieu, Wols, Hartung, Bryen, Riopelle en Atlan deelnamen, werd het begrip “abstraction lyrique” vermoedelijk voor het eerst door Mathieu gebruikt. Hoe we tegenwoordig ook over lyrisch abstractie mogen denken, gedurende het eind van de jaren veertig en in de jaren vijftig beheerste deze stijl beslist de Europese schilderkunst en iedere kunstenaar had zijn eigen versie van de oorspronkelijke stijl ontwikkeld. Bazaine bijvoorbeeld hield vast aan elementen die uit het kubisme waren afgeleid teneinde de band met de traditie in stand te houden. Opmerkelijk is ook het verborgen spel van natuurlijke vormen die , enigszins vermomd, op vergelijkbare wijze haar rol speelt in de composities van Manessier. Bijna naamgenoot Messagier daarentegen maakte soms schilderijen die leken op minder geslaagde versies van bepaalde landschappen van De Kooning. Capogrossi’s werk was onpersoonlijk en familie van een stuk nuttig pakpapier dat in elke stad te vinden is (Roland Penrose) terwijl dat onpersoonlijke nou niet direct het streven was van de Spaanse Kunstenaars. Het werk van de Spanjaarden toonden echter dezelfde zwakke plekken als dat van hun Parijse collega’s; de opgeblazen vormeloosheid, waarin de lyrische abstractie gemakkelijk verviel. Eén kunstenaar steekt met kop en schouders boven de rest uit: Antonio Tàpies. Wat ons tegenwoordig wantrouwig maakt ten opzichte van kunstenaars als Riopelle, Mathieu en Hartung, is de eentonigheid. Er lijkt geen enkele reden het ene werk boven het andere te verkiezen omdat ze eigenlijk allemaal hetzelfde zijn. Toch heeft deze ‘standaardisering’ van het product zeker bijgedragen tot het succes van de lyrische abstractie bij verzamelaars. Een van de oorzaken daarvan was dat veel kunstenaars een wijze van schilderen hadden ontwikkeld die zo direct herkenbaar was, dat de kunstenaar zelf tot thema van zijn schilderijen werd. Waren in de strekking kunstenaars te onderscheiden; er is een gemeenschappelijke lijn te herkennen, namelijk een die tussen het geometrische abstract van het minimalisme en het informele ligt. Vertegenwoordigers: Bazaine, Bissiere, Hartung,Manessier, Mathieu, Riopelle, Tàpies Minimalisme Een trend in de schilderkunst en de plastische kunst die zich gedurende de jaren zestig en zeventig vooral in Amerika heeft ontwikkeld. Zoals de naam al aangeeft is minimalistische kunst een tot zijn essentie teruggebrachte kunst. Zij is zuiver abstract, objectief en anoniem, ontdaan van iedere opsmuk of expressie. Minimalistische schilderijen en tekeningen zijn monochromatisch en dikwijls gebaseerd op mathematische rasterpatronen en lineaire matrixen. Dat neemt niet weg dat ze wel degelijk een gevoel van verhevenheid kunnen oproepen. Plastische kunstenaars bedienden zich van industriële processen en materialen zoals staal, perspex en zelfs tl-buizen om geometrische vormen te maken, vaak in serieproductie. Deze sculpturen hebben niets illusionistisch en moeten het enkel hebben van de directe ervaring die de kijker bij het zien van het werk ondergaat. Het minimalisme kan worden beschouwd als een reactie op de emotionaliteit van het abstract expressionisme, dat gedurende de jaren vijftig in de kunst de boventoon had gevoerd. Vertegenwoordigers: Andre, Flavin, Judd, LeWitt, Mangoid, Morris, Ryman, Serra. Neo (-dada,-expressionisme) Het voorvoegsel ‘neo’ (nieuw) wijst op de wederopbloei van een eerdere trend of opvatting. Zo werd aan het eind van de jaren vijftig de term neoclassicisme gebruikt ter typering van het werk van kunstenaars die teruggrepen op de oorspronkelijke dada-beweging en object trouvés in hun schilderijen incorporeerden. De term neo-expressionistisch wijst op het weer opduiken van expressionistische kenmerken uit het werk van schilders uit de Verenigde Staten en Europa (met name Duitsland) in het begin van de jaren tachtig. Neo-expressionistische werken vertonen vaak een hoogst individuele signatuur en zijn over het algemeen met veel verve gemaakt. Vertegenwoordigers: (neo-dada) Rauschenberg. (neo-expressionistisch) Baselitz, Immendorf, Kiefer. Nouveau Réalisme Een Europese stroming die opkwam aan het eind van de jaren vijftig en zich toelegde op het gebruik van alledaagse voorwerpen en objects trouvés voor esthetische doelen. De term ‘nieuw realisme’werd in 1960 in het leven geroepen door de Franse kunstcriticus Pierre restany. De hoofdzakelijk in Frankrijk gevestigde nouveaux réalistes ageerden tegen de schilderkunst van het grote gebaar zoals de abstract expressionisten die voorstonden en produceerden werk dat was geworteld in de gewaarwordingen van de eigen tijd. Oppervlakkig bezien heeft het werk van de nouveaux réalistes veel weg van pop-art, maar het staat in feite dichter bij de assemblages van Rauschenberg en Dine, waarbij ook de nadruk ligt op het gebruik van wegwerpmateriaal voor poëtische doeleinden. Vertegenwoordigers: Arman, César, Klein, Spoerri. Post-Painterly Abstraction Een term, in 1964 in het leven geroepen door de Amerikaanse criticus Clement Greenburg. Hij gebruikte die ter typering van het werk van schilders die de lijfelijke, emotionele stijl van het abstract expressionisme vaarwel hadden gezegd. Deze schilders verwierpen de vloeiende en spontane stijl van hun voorgangers; ze smeerden het pigment op het doek om elk spoor van penseel of kwast te vermijden. Vertegenwoordigers: Frankenthaler, Louis, K. Noland, Olitski. Situationisme Een radicale beweging, ontstaan in 1957 in Europa, die zich de omverwerping van het establishment te doel stelde. De Situationisten hadden niet één uniforme stijl, maar deelden wel bepaalde opvattingen, zoals de overtuiging dat het kapitalisme kijkers had veranderd in passieve consumenten van mediabeelden. Om deze tendens tegen te gaan namen ze hun toevlucht tot drastische methoden om de mensen te dwingen op een nieuwe manier naar kunst te kijken. Ze streefden naar een kunst die de oude ideeën omtrent auteursschap omver zou werpen en de gevestigde kunstinstellingen ter discussie zou stellen. Hun ideeën werden voornamelijk verspreid middels de geschriften van Guy Debord. De Situationisten, die zich vooral tijdens de algehele revolte van 1968 in Frankrijk roerden, wisten veel kunstenaars ertoe te brengen zich in hun werk te richten op de relatie tussen politiek, ideologie, kunst en maatschappelijke verandering. Vertegenwoordigers: Burgin, Jorn,Kruger Spazialismo Een avant-garde beweging, in het leven geroepen in 1946 door de Italiaanse kunstenaar Fontana. Hij probeerde zich te bevrijden van het tweedimensionale vlak van een schilderij e maakte, in zijn pogingen werkelijke ruimte in zijn werk aan te brengen, gaten of kerven in het doek. Vandaar de naam ‘spazialismo’ wat zoveel als ‘ruimte-isme’betekent. In 1947 maakte hij een zwarte, ruimtelijke environment; een geheel zwart geschilderd vertrek; een vorm van installatiekunst avant-la lettre. Zijn cerebrale benadering van het schilderen maakte mede de weg vrij voor de conceptuele kunst. Vertegenwoordigers: Fontana. De Stijl De naam van zowel een beweging als een tijdschrift, opgericht in 1917 door de Nederlanders Van Doesburg en Mondriaan. Zij vonden dat de kunst diende te streven naar volledige harmonie, orde en helderheid, in een doorlopend proces van verfijning. Het werk van de Stijl was derhalve streng en geometrisch van opzet, met veel rechthoekige vormen. het was opgebouwd uit de meest eenvoudige elementen; rechte lijnen en zuivere, primaire kleuren. De doelstellingen van de beweging waren filosofisch van aard en geworteld in het idee dat kunst op de een of andere manier het mysterie en de ordening van het universum diende te weerspiegelen. Na de dood van Van Doesburg in 1931 kwam er een einde aan de beweging, die van diepgaande invloed is geweest op de architectuur en de kunst in Europa. Vertegenwoordigers: Van Doesburg, Mondriaan. Suprematisme Een beweging, opgericht in 1915 door de Russische schilder Malevich. Binnen een volkomen abstracte kunst stond hij de suprematie van geometrische vormen voor. De weergave van zowel voorwerpen als ideeën werd volkomen afgewezen. Malevich’ opvattingen werden het best samengevat in zijn beroemde schilderij: Wit Vierkant. Een wit vierkant op een witte achtergrond, dat het embleem van de beweging zou worden. Hoewel de beweging in Rusland weinig weerklank vond en slechts een beperkt aantal navolgers kende, had zij wel veel invloed op Kandinsky en de schilders van de Stijl. Wat betreft het streven de kunst terug te brengen tot zijn essentie loopt de beweging vooruit op het minimalisme. Vertegenwoordigers:Kandinsky, Lissitzky, Malevich. Tachisme Een stroming in de Europese schilderkunst in de jaren vijftig en zestig, die een onderdeel vormde van de Art-Informel beweging. De naam is afgeleid van het Franse woord ‘tache’ dat vlek betekent, en werd voor het eerst gebruikt in het begin van de jaren vijftig door de Franse kunstcriticus Charles Estienne. Het Tachisme staat dicht bij het abstract expressionisme en wordt gekenmerkt door de abstracte kleurvlekken die op het doek zijn aangebracht en die domineren. In Vlaanderen noemen ze Tachisten ook wel “vlekkeniers”. Vertegenwoordigers: Michaux, Pollock, Riopelle, Soulages, Wols. Verleden De Etruriërs bevolkten het Italiaanse Toscane en de kusten van de Thyreense Zee en lieten opmerkelijke kunstvondsten na uit 800 tot 100 jaar Oudheid voor Christus. Het zijn vooral de wandschilderingen in de Etruskische tomba's die voor de schilderkunst van betekenis zijn. Het Etruskische schilderwerk is echter wel grover, minder fijn in penseelbewerking, maar wel realistischer in figuratie dan de werken uit de Attische stijl, uit de gelijktijdige periodes. Voor de schilderkunst is Tarquinia wel de voornaamste vindplaats. Tot de oudste vondsten behoort het graf met de Bocchoris-vaas met de opmerkelijke gouden sieraden. Ook de Tomba Regolini-Galassi te Caere, de Tomba Bernardini en de Tomba Barberini te Praeneste, de graven te Marsigliana d'Albegna, Vitulonia en Populonia behoren tot de oudere vondsten en zijn uniek, ook omwille van hun betekenis voor de goudsmeedkunst. In een 2de periode, tussen 500 en 400 v. chr., vertonen de wandschilderingen erg realistische voorstellingen, zoals de jachttaferelen in de Tomba della Caccia e della Pesca, de palaestra-scènes in de Tomba della Biche, de feestmaaltijden in de Tomba delle Leonese, deTomba dei Leopardi, de Tomba de Triclinio en de figuratie in de Tomba degli Auguri. Uit de jongste periode, in de 3de en de 2de eeuw v. Chr., vinden we de grote beschilderingen van de Tomba François en de Tomba dell'Orco. Uit dezelfde periode kennen we de opmerkelijke Tomba dei rilievi van Caere, een graf dat reliëf-elementen in stucco vertoont. In de meeste van deze tomba's vinden we ook beeldhouwwerk in albast, terracotta of brons, zowel op sarcofagen in reliëf of losse portretbeelden. De aanduiding, hoewel zelf niet uit deze tijd, vindt zijn oorsprong in het begrip 'maniera' uit de 16e-eeuwse literatuur. De schilder en biograaf Vasari gebruikt 'maniera' in zijn 'De Levens' als 'stijl'; Iemands 'maniera' is zijn persoonlijke artistieke stijl, zijn kenmerk, maar tegelijkertijd betekent het ook stijl in de zin van gratie en elegantie. In die laatste betekenis komt 'maniera' enigszins in de buurt van 'sprezzatura' van Castiglione, zoals geïntroduceerd in zijn bekende handleiding voor het hofleven 'De Hoveling.' In de 17e eeuw kreeg de 'maniera' een uitermate negatieve betekenis. De nieuwe barokke kunst, geïnspireerd door de contrareformatie en het opkomende absolutisme, verdoemde de haar voorgaande stijl als 'gekunsteld' en 'vervreemd van de natuur en eerlijke emoties' Deze negatieve connotatie wordt overgenomen op het moment dat in de 19e eeuw de term maniërisme standaard wordt. Vanaf het begin van de 20e eeuw komt er voor veel van de als maniëristisch aangeduide kunst echter enige rehabilitatie door eigentijdse ontwikkelingen. Beeldende kunsten en architectuur Kunstenaars die traditioneel onder het maniërisme worden gerangschikt zijn onder meer de late Michelangelo, El Greco, Parmigianino, Giulio Romano, de Florentijnen Jacopo Pontormo, Agnolo Bronzino en Rosso en de Venetianen Tintoretto en Veronese. Van de kunstenaars die vooral als beeldhouwer bekend zijn, zijn Benvenuto Cellini, Giovanni da Bologna en Baccio Bandinelli. de belangrijksten. Gemeenschappelijke factoren in hun werk zijn het lenen van bepaalde poses en technieken van de grote voorbeelden Michelangelo en Rafael, alsook een neiging tot een irrealistische weergave van lichamen, ruimten en perspectief. De zogenaamde 'figura serpentinata' is een goed voorbeeld van beide aspecten, gebaseerd op een beeld van Michelangelo (de steenwerpende David in het Palazzo Vecchio in Florence), maakten kunstenaars veelvuldig gebruik van lichamen in een zeer onnatuurlijk aandoende, gedraaide pose. In de architectuur is het zeer moeilijk een maniërisme aan te wijzen, omdat hier eigenlijk tot diep in de 17e eeuw de navolging van klassieke voorbeelden overheersend is geweest. Vanwege gelijktijdigheid worden de gebouwen van architect Andrea Palladio vaak in dit verband genoemd. Een echt 'maniëristisch' te noemen ontwikkeling binnen de architectuur zou het ontstaan van de 'grotto' zijn. Deze nep-grotten, vaak om beelden in tentoon te stellen, werden in tuinen gebouwd. De ontwikkeling van het maniërisme buiten Italië Het maniërisme heeft ook een aanzienlijke rol gespeeld in, vooral de beeldende, kunst buiten Italië, sommige onderzoekers gaan zelfs zo ver te beweren dat het de eerste grote internationale stijl is geworden na de gothiek. Vast staat in ieder geval dat bepaalde tendenzen in de schilder- en beeldhouwkunst vrij snel in andere landen van Europa werden overgenomen. Belangrijke centra van maniëristische kunst buiten Italië zijn Praag, het hof van Rudolf II, waar onder andere de schilder Arcimboldo werkzaam is en Fontainebleau bij Parijs waar koning Frans I een aantal Italiaanse kunstenaars aan het werk zet die later een 'School van Fontainebleau' zijn gaan vormen. Behalve Italianen die werkzaam werden in het buitenland kwamen nu ook steeds grotere aantallen Noordelijke kunstenaars ('oltramontagnesi') naar Italië om daar de laatste kneepjes te leren. Een goed voorbeeld is Albrecht Dürer, die uiteindelijk zelfs van invloed werd op het werk van Italiaanse schilders. Een fascinerende eenling blijft El Greco, de Krentenzer Domenikos Theokopolis, waarschijnlijk grotendeels gevormd in Venetië, die het grootste gedeelte van zijn oeuvre in Spanje schiep. In Nederland en Vlaanderen kunnen de maniëristen Lucas van Leyden Abraham Bloemaert, Cornelis van Dalem, Jan Sanders van Hemessen, Lambert Sustris en Carel van Mander genoemd worden. De gotiek is de naam voor de laatmiddeleeuwse stijlvorm in de beeldende kunsten en de architectuur. Het wordt gezien als de eerste echt vernieuwende stijl sinds de val van het Romeinse Rijk. De term gotiek is geenszins eenduidig; er waren grote regionale verschillen en er is vanaf het ontstaan ook een duidelijke chronologische ontwikkeling te zien. Ondanks deze verschillen zijn er ook wel een aantal gemeenschappelijke kenmerken te benoemen. De belangrijkste eigenschap van de gotiek is de drang naar verticaliteit. Gebouwen worden steeds hoger en daardoor schijnbaar smaller, in de beeldhouwkunst en schilderkunst zien we langgerekte figuren en omhoogrankende plantenfiguren. Het veelvuldig gebruik van spitsbogen, lange gewaden, spitse schoenen, puntige hoeden, baldakijnen en dergelijke versterkten deze verticaliteit. Andere kenmerken zijn een hoge mate van transparantie en realisme. In de 14e, 15e en 16e eeuw ging de gotiek over in de Renaissance, het eerst en min of meer abrupt in Italië, waar de gotiek nooit echt populair werd. In Noord-Europa was de overgang veel geleidelijker en zien we veel overgangsvormen. In Nederland werd de gotische vormentaal nog tot in de 17e eeuw gebruikt, met name voor kerken. Vroege renaissance Onder Vroege renaissance is een kunstperiode van de Renaissance schilderkunst. Hiermee wordt verstaan de periode van schilderkunst in de renaissance vooral in Italië in de 15e eeuw van circa 1420 - 1485. Bekende kunstschilders van de vroege renaissance waren onder andere: Sandro Botticelli Domenico Ghirlandaio Paolo Uccello Piero della Francesca Giotto di Bondone Beeldhouwen algemeen Karel Appel Corneille Marlene Dumas Pablo Picasso Erwin Olaf Klaas Gubbels Jan Fabre Inez van Lamsweerde Armando Rineke Dijkstra Roger Raveel Andy Warhol Lucebert Eugène Brands Pierre Alechinsky Panamarenko Salvador Dali Paul Huf Vincent van Gogh Jeroen (Jheronimus) Bosch Anton Corbijn Herman Brood Gerdine Duijsens René Magritte Co Westerik James Ensor Piet Mondriaan Kees van Dongen Jan Dibbets Constant Constant Permeke Keith Haring Anton Heyboer Jan Sluijters Carel Visser Marc Chagall Hans Aarsman Ger Lataster Peter Paul Rubens Jan Schoonhoven Arno Kramer Luc Tuymans Carel Willink Erik van Lieshout Jan Toorop Robert Sandvliet Bram Bogart Kiki Lamers Atelier Van Lieshout (AVL) Gijs Assmann Wil Willemsen Henk Visch Jan Cremer Roy Lichtenstein Carla van de Puttelaar Rachid Ben Ali Niki de Saint Phalle Nobuyoshi Araki Rob Scholte Marijke van Warmerdam Gerti Bierenbroodspot Sjer Jacobs Marina Abramovic Ad Arma Jan Montyn Marc Mulders Rembrandt van Rijn (Rembrandt) Cornelie Tollens Teun Hocks Reinier Lucassen Nico Vrielink Jeroen Henneman Alberto Giacometti Charlotte Molenkamp Jef Diederen Pyke Koch Bart van der Leck Benno Tutein Nolthenius Philip Akkerman M.C. Escher Gerrit Benner Jan De Cock Isaac Israëls Andries Dirk Copier Jan Mankes Shinkichi Tajiri Ans Markus harley Toorop Leo Gestel Hans Op De Beeck Erik Andriesse Henri Matisse Anselm Kiefer Clemens Briels Harrie Gerritz Cole Morgan JCJ Vanderheyden Claude Monet Joost Conijn Pat Andrea Jan Sierhuis Rob Birza George Hendrik Breitner Joan Miró Jean Bilquin Wim Delvoye Kees Verkade Job Koelewijn Henk Helmantel Paul Beckers Ger van Elk Nan Goldin Willem de Kooning Piet Hein Eek Berlinde De Bruyckere Sjoerd Buisman Jurriaan van Hall Paul Delvaux Kees Verwey René Daniëls Marnix Goossens oseph Beuys Berend StrikWouter van Riessen Jeff Koons Beeldhouwers Margreet Bosker Michael Braecke Mette Bus Jef De Cock Lebuin D'Haese Patrick van Craenenbroeck Mark Dedrie Carl Geurts Jos Haeken Ad Haring Wilma Hoebee Martin Hogeweg Rietje Hunnekens Guy Janssen Michel Janssens Marcel Joosen Romee Kanis Loni Kreuder Marie José v/d Meer-Spreksel Peter Minov Greta Van Puyenbroeck San Sia Ed Schouten Marian van Steenoven Ada Stel Rieke van der Stoep Truus Stoop Frans van Straaten Rino Patrick Vermeiren Karel van Wijngaarden Schilders Heidi Adcock Rob Bouwman Guy van den Bulcke Eugene Demane Janhendrik Dolsma Epco Cordel Marc de Corte Lieve Dejonghe Albert Groenheyde Maartje Heymans Carl Huls Guy de Jaegher Michel Janssens Francisca Kalmijn Syl Koekman Nelly Madoulet Corry Olthof Drago Pacinica Jos van Riswick Tobias Spierenburg Ina van Toor Gisela Vacca Karin Verhelst Hans Versfelt Toegepaste kunst Jos Hollenberg Monique Peters Cor de Ree Glas kunst Frank Biemans Hans Jassen Fotografie Dos Winkel Bertie Winkel Margriet Smulders Theo Kuijpers Jan te Wierik Aat Veldhoen Piet Warffemius Herman Bartelds Manu Baeyens Ada Breedveld Miriam Slaats Bram van Velde Rudy Lanjouw Cornelis (Cees) Le Mair Gerhard Richter Tom Claassen Bas Meerman Marcel Broodthaers Fernando Botero Jan Wolkers Sol LeWitt Paul Blanca Theo Wolvecamp Evert Thielen Piet Stockmans Henk Schiffmacher Rik van Iersel Borek Sipek Roy Villevoye Désirée Dolron Eduardo Chillida Vanessa Beecroft Reinoud van Vught Gerrit Thomas Rietveld Koos Breukel Pieter Pander Emo Verkerk Alicia Framis Peter Struycken Rinke Nijburg Anton Rooskens Jeroen Allart Bernard Heesen Jan van der Ploeg Francis Bacon Elspeth Diederix Hans Bayens Jan Cobbaert Ad Gerritsen Ossip Zadkine Michel van Overbeeke Maria Roosen Toon Teeken Iris van Dongen Joris Geurts Dadara David Bade Peter Vos I Ellen von Unwerth Mynke Buskens Rosemin Hendriks Daan van Golden Ton Schulten Wassily Kandinsky Georg Baselitz Daniëlle Kwaaitaal Victor Vasarely Jeroen Hermkens Arjan van Arendonk Albert van Westing Bas Jan Ader Arman </P> <p>de Beeldenstorm galerie beeldentuin op landgoed Maple Farm te Bosschenhoofd bij Roosendaal is gespecialiseerd in het presenteren van hedendaagse figuratieve kunst. Test is nog niet kompleet vanuit dbase aanpassen…