Hulp file index.html http://www.nvdbs.nl http://www.galerie

advertisement
Hulp file index.html
http://www.nvdbs.nl
http://www.galerie-beeldentuin.nl
deze kan weg na gebruik….
<!DOCTYPE HTML PUBLIC "-//W3C//DTD HTML 4.0 Frameset//EN">
<html>
<head>
<meta http-equiv="Content-Type" content="text/html; charset=iso-8859-1">
<meta name="DESCRIPTION" content="de Beeldenstorm beeldentuin galerie op
landgoed Maple Farm te Bosschenhoofd bij Roosendaal is gespecialiseerd in
het presenteren van hedendaagse figuratieve kunst.">
<meta name="KEYWORDS" content="galerie, beeldentuin, kunst, art, artist,
tuinbeelden, tentoonstelling, expositie, kunst, schilderijen, schilderij,
figuratief, abstract, realistisch, toegepaste, figuratieve, abstracte,
realistische, tuinbeelden, brons, bronzen, Acryl, doek, Olie, tuinbeeld,
tuinbeelden, keramiek, glas, beelden, steen, kunstexpositie,
opdrachtbemiddeling, kunstverkoop, kunstmakelaar, kunstenaars,
kunstbeeld.eu, beeldenpark.eu, beeldengalerie.eu, expositieagenda.nl,
Beeldenstorm.eu, galerie-beeldentuin.nl, schilderen, kunstbemiddeling,
kunstboeken, boeken, krant, kunstkrant, bronzen, Margreet Bosker,Michael
Braecke, Mette Bus, Jef De Cock, Lebuin D'Haese, Christien Dutoit, Patrick
van Craenenbroeck, Mark Dedrie, Carl Geurts, Jos Haeken, Ad Haring, Wilma
Hoebee, Martin Hogeweg, Rietje Hunnekens, Guy Janssen, Michel Janssens,
Marcel Joosen, Romee Kanis, Erik Kierkels, Loni Kreuder, Marie José v/d
Meer, Peter Minov, Hanneke Pereboom, Greta Van Puyenbroeck, San Sia, Ed
Schouten, Marian van Steenoven, Ada Stel, Rieke van der Stoep, Frans van
Straaten, Rino, Patrick Vermeiren, Karel van Wijngaarden, Peggy Wouters,
Heidi Adcock, Rob Bouwman, Guy van den Bulcke, Eugene Demane, Janhendrik
Dolsma, Epco Cordel, Marc de Corte, Lieve Dejonghe, Albert Groenheyde,
Maartje Heymans, Carl Huls, Guy de Jaegher, Syl Koekman, Michael Lassel,
Johan Messely, Marc Mylemans, Corry Olthof, Drago Pacinica, Jos van
Riswick, Tobias Spierenburg, Gisela Vacca, Karin Verhelst, Hans Versfelt,
Jhon Hollenberg, François Blommaerts, Monique Peters, Cor de Ree, Frank
Biemans, Hans Janssen, Dos Winkel, Bertie Winkel ">
<meta name="Author" content="Beeldentuin">
<meta name="Subject" content="Beeldentuin">
<meta name="Language" content="NL">
<meta name="Copyright" content="De Beeldenstorm Bosschenhoofd">
<meta name="Designer" content="PR te B - PS te B">
<meta name="Revisit-After" content="14 days">
<title>De Beeldenstorm Galerie Beeldentuin - Landgoed Maple Farm Bosschenhoofd (Roosendaal)</title>
</head>
<frameset framespacing="0" border="0" frameborder="0" rows="*,61">
<frameset framespacing="0" border="0" frameborder="0" cols="175,*">
<frame name="menu" scrolling="no" src="menu.html" target="_self"
marginwidth="0" marginheight="0" frameborder="0">
<frame name="hoofd" scrolling="auto" src="homepage.html" target="_self"
marginwidth="0" marginheight="0" frameborder="0">
</frameset>
<frame name="onder" scrolling="no" src="onder.html" target="_self"
marginwidth="0" marginheight="0" frameborder="0">
<noframes>
<body topmargin="0" leftmargin="0">
<p>de Beeldenstorm beeldentuin galerie op landgoed Maple Farm te
Bosschenhoofd bij Roosendaal is gespecialiseerd in het presenteren van
hedendaagse figuratieve kunst.
</p>
<p>galerie, beeldentuin, kunst, art, artist, tuinbeelden,
tentoonstelling, expositie, kunst, schilderijen, schilderij, figuratief,
abstract, realistisch, toegepaste, figuratieve, abstracte, realistische,
tuinbeelden, brons, keramiek, glas, beelden, steen, kunstexpositie,
opdrachtbemiddeling, kunstverkoop, kunstmakelaar, kunstenaars, schilderen,
kunstbemiddeling, kunstboeken, boeken, krant, kunstkrant, bronzen beelden,
terras.
</p>
<p>Beeldhouwers Margreet Bosker,Michael Braecke, Mette Bus, Jef De Cock,
Lebuin D'Haese, Christien Dutoit, Patrick van Craenenbroeck, Mark Dedrie,
Carl Geurts, Jos Haeken, Ad Haring, Wilma Hoebee, Martin Hogeweg, Rietje
Hunnekens, Guy Janssen, Michel Janssens, Marcel Joosen, Romee Kanis, Erik
Kierkels, Loni Kreuder, Marie José v/d Meer, Peter Minov, Hanneke Pereboom,
Greta Van Puyenbroeck, San Sia, Ed Schouten, Marian van Steenoven, Ada
Stel, Rieke van der Stoep, Frans van Straaten, Rino, Patrick Vermeiren,
Karel van Wijngaarden, Peggy Wouters, Heidi Adcock, Rob Bouwman, Guy van
den Bulcke, Eugene Demane, Janhendrik Dolsma, Epco Cordel, Marc de Corte,
Lieve Dejonghe, Albert Groenheyde, Maartje Heymans, Carl Huls, Guy de
Jaegher, Syl Koekman, Michael Lassel, Johan Messely, Marc Mylemans, Corry
Olthof, Drago Pacinica, Jos van Riswick, Tobias Spierenburg, Gisela Vacca,
Karin Verhelst, Hans Versfelt, Jhon Hollenberg, François Blommaerts,
Monique Peters, Cor de Ree, Frank Biemans, Hans Janssen, Dos Winkel, Bertie
Winkel
</p>
<P>Abstract expressionisme
Een stroming binnen de Amerikaanse schilderkunst die zich in de jaren
veertig in New York heeft ontwikkeld. De abstract expressionisten
gebruikten steevast grote doeken waarop ze de verf snel en krachtig
aanbrachten; vaak met behulp van grote kwasten, maar soms ook door de verf
direct over het doek te laten druipen of er tegenaan te smijten. Die
expressieve wijze van schilderen werd vaak van minstens zo groot belang
geacht als het uiteindelijke schilderij. Beweging was belangrijk. Er waren
evenwel ook abstract expressionistische schilders die het zuiver abstracte
beeld op een ingetogener mystieker wijze benaderden. Niet al het werk dat
door deze stroming werd voortgebracht was volkomen abstract ( De Kooning en
Guston) of expressief ( Newman en Rothko), maar in alle gevallen ging men
ervan uit dat een spontane aanpak van de kunstenaar de creativiteit van het
onbewuste vrijmaakte. Vertegenwoordigers: Francis, Guston, Hofmann, Kline,
Motherwell, Newman, Pollock, Rothko, Still.
Action Painting
Action Painting is een vorm van Abstract-expressionisme. Zoals in de
actiekunst de lichamelijke, spontane uitdrukking op de voorgrond treedt, zo
is ook voor de actieschilderkunst de handeling van het aanbrengen van verf,
het aanbrengen van verf als handeling zelf, van algeheel belang. De
kunstenaar gaat niet uit van een vooropgezet plan, maar laat zich leiden
door een toevallige inspiratie. De schilderijen ontstaan schilderend, en
het eindresultaat is als het ware een documentatie van handelingen. De
werken zijn meestal non-figuratief en groot van formaat. Het begrip
Action-painting werd geïntroduceerd door de Amerikaanse kunstcriticus
Harold Rosenberg. Kenmerkend voor de actieschilderkunst is de slinger- en
druptechniek ( dripping-painting) waarmee de kunstenaar de verf
onmiddellijk op het doek aanbrengt, zodat een abstract structuurgeheel van
gebroken lijnen en vlekken ontstaat. Vertegenwoordigers: Hofman, De
Kooning, Motherwell, Pollock.
Art Informel
Het Franse woord ‘informel’ dient in dit verband eerder als ‘vormloos’ dan
als informeel te worden opgevat. In de jaren vijftig zochten kunstenaars
van deze stroming naar een nieuwe manier om beelden te scheppen zonder
gebruik te maken van herkenbare vormen, zoals hun voorgangers dat hadden
gedaan (zie kubisme en expressionisme). Hun streven was erop gericht de
geometrische en figuratieve vormen op te geven en een nieuwe artistieke
taal te ontdekken. Ze bedachten vormen en werkwijzen die al improviserend
ontstonden. Het werk van de art-informelkunstenaars is uiterst gevarieerd,
maar komt overeen in de toepassing van de vrije penseelvoering en de dikke
lagen verf. Evenals het abstract expressionisme dat zich in dezelfde tijd
in Amerika ontwikkelde, is art-informel een zeer ruime begripsaanduiding
waaronder zowel figuratieve als non figuratieve schilders gevat kunnen
worden. Hoewel de stroming hoofdzakelijk in Parijs was gecentreerd, reikte
zijn invloed over heel Europa en met name in Spanje, Italië en Duitsland.
Vertegenwoordigers: Burri, Fautrier, Hartung, Riopelle, Tàpies, Wols.
Jugendstil of art nouveau
is een kunststroming die tussen 1880 en 1914 op verschillende plaatsen in
Europa opkwam, voornamelijk als reactie op het vormvervagende
impressionisme. De beweging staat ook onder verschillende andere namen
bekend: de Franse art nouveau van Alphonse Mucha, de Oostenrijkse Sezession
van Gustav Klimt, of de Engelse modern style van Aubrey Beardsley. Een
gemeenschappelijk kenmerk van deze jugendstil-stromingen is het gebruik van
golvende ornamentele lijnen, vaak in de gedaante van gestileerde planten.
In januari 1896 gaf Georg Hirth in München het satirische weekblad Die
Jugend uit. De randillustratie werd verzorgd door Otto Eckmann, Bernhard
Pankok en Bruno Paul. Al in het eerste hoofdartikel brak Hirth een lans
voor de kunstvernieuwing. De term Jugendstil verscheen in een tekst van de
revue Insel van Rudolf Schröder, in hetzelfde jaar. In de volksmond werd
jugendstil ook spaghettistijl of style nouille genoemd, vanwege de typische
golvende lijnen. De stroming kreeg ook de benamingen slaoliestijl (naar
aanleiding van reclame voor slaolie in Jugendstil), style Horta (naar de
Belgische architect) en style métro toegemeten. In 1894 al maakte de style
Mucha ophef, naar aanleiding van de expositie van zijn arabeske Sarah
Bernhardt-affiches, in Parijs.
In datzelfde 1896 opende Siegfried Bing zijn Parijse galerij L'Art Nouveau,
in de Rue de Provence. Hij werd de grote Franse stimulator van de
vernieuwende kunst. De stroming is naar zijn galerie genoemd.
In 1897 werd Gustav Klimt de eerste voorzitter van de pas te Wenen
gestichte Sezession.
Ondanks de opvallende regionale verschillen zijn er een aantal kenmerken
die deze stromingen verenigen: een optimistisch wereldbeeld en geloof in de
toekomst, een voorliefde voor het gebruik van nieuwe, moderne technieken
(in de architectuur bijvoorbeeld grote glasoppervlakken), een afkeer van
symmetrie en een voorkeur voor ornamentiek, waarbij bloem- en vogelmotieven
domineren.
De stroming kende een korte maar hevige bloeitijd. In West-Europa was de
stijl ruim voor 1910 al verleden tijd, in het oosten kon ze wat langer
overleven.
De jugendstil manifesteerde zich vooral in gebruiksvoorwerpen (glaskunst,
plateel, sieraden, meubels etc.), de architectuur en de schilderkunst.
Art Nouveau
Een Franse term die “nieuwe kunst” betekent. Art Nouveau was een
decoratieve stijl in de Bouwkunst en de binnenhuisarchitectuur die in de
jaren tachtig van de negentiende eeuw in Europa en de Verenigde Staten
ontstond en van ingrijpende invloed was op de beeldende kunst en
vormgeving. De stroming werd getypeerd door gestileerde, golvende lijnen en
krommingen en organische vormen zoals ranken en bladeren. De schilderkunst
van de Art Nouveau wordt gekenmerkt door de overdadige dessins en elegante
vrouwenfiguren met lang golvend haar (bijv. Klimt). Het verfijnde grafische
werk van Aubrey Beardsley vertegenwoordigt de neiging tot eroticisme en
decadentie terwijl de ontwerpen van Charles Rennie Mackintosh een meer
ingehouden, geometrische variant laten zien. De stijl werd naar nieuwe,
verbeeldingrijke hoogten gevoerd door de Spaanse architect Antonio Gaudi.
Vertegenwoordigers: Klimt, Munch, Schiele.
Art Deco (1915 - 1940) is een stijl in de architectuur, de
interieurinrichting en de toegepaste kunst die vooral populair was in de
jaren '20 en '30.
De stijl is genoemd naar de tentoonstelling van de toegepaste kunst
"Exposition Internationale des Arts Décoratifs et Industriels Modernes" in
Parijs in 1925. Het is een verzamelnaam die betrekking heeft op diverse
stromingen in verschillende landen, maar Art Deco is voornamelijk een
reactie op Art Nouveau en Jugendstil.
De vormgeving is strak en eenvoudig; lange, dunne vormen, gebogen
oppervlakten, geometrische vormen, rood, zwart en zilver, abstractie en
heldere kleuren.
Het futurisme is een Italiaanse beweging en kunststroming van 1909 tot
1914, ontstaan uit het kubisme.
De Italiaanse schrijver Filippo Tomasso Marinetti stak met een eerste
futuristisch Manifeste in de Figaro van Parijs op 20 februari 1909 de lont
aan van het futurisme. Het was het begin van het algemeen literaire vlak.
Het manifest beoogde een toekomst gedreven door strijd, aanval en beweging,
en richtte zich op de arbeidersbewegingen, op revolutie en op anarchie.
Tussen 1909 en 1920 verschenen meer van dergelijke manifesten. Op 11
februari 1910 ondertekenden Umberto Boccioni, Carlo Carrà, Gino Severini,
Luigi Russolo en Giacomo Balla het Manifeste des peintres futuristes. Op 2
april van datzelfde jaar volgde het Manifeste technique de la peinture
futuriste.
In 1911 presenteert Marcel Duchamp, te Puteaux, zijn ophefmakende Nu
descendant l'escalier, tussen zijn kubistische vrienden.
In 1912 schreef Boccioni een eigen Manifeste de la sculpture futuriste,
terwijl er in 1914 door de architect Antonio Sant'Elia zelfs een Manifeste
de l'architecture futuriste werd gepubliceerd.
De beide geschriften omtrent de schilderkunst drongen enerzijds aan op het
uitdrukken van de dynamische sensatie of de opeenvolgende fasen van een
beweging of van het gevoelsleven en anderzijds op het simultaneïsme of het
samenvatten in één moment van deze fasen.
In februari 1912 kregen de futuristen hun grote expositie te Parijs,
gevolgd door een tweede in 1913. Beide werden herhaald in meerdere
belangrijke centra van Europa.
Hoewel de futuristen het gelijktijdig lopende Kubisme afwezen, kan niet
worden ontkend dat een correlatie tussen beide bewegingen moeilijk te
negeren valt.
Het futurisme was echter een kort leven beschoren. Toen Italië in april
1915 bij de Eerste Wereldoorlog betrokken werd, viel de beweging uiteen.
Futurisme in België: Jules Schmalzigaug (1882-1917) was de enige Belg die
het futuristische experiment beleefd heeft
Vlaamse Primitieven
Vlaamse Primitieven zijn in de 15de en begin 16e eeuw in de Zuidelijke
Nederlanden werkzame kunstschilders. De term primitieven wordt vanaf het
begin van de 19e eeuw gebruikt.
Tot de Vlaamse Primitieven rekent men onder andere Jan van Eyck, Rogier van
der Weyden, Dirk Bouts, Hugo van der Goes, Petrus Christus, Hans Memling en
Gerard David.
De term "Vlaamse Primitieven" is oorspronkelijk een letterlijke vertaling
van de Franse benaming "Les Primitifs flamands", waarbij het Franse
'primitif' in de betekenis van 'vroeg, eerst' te begrijpen is. De
dubbelzinnigheid van de term primitief en het bewustzijn dat tot circa 1600
geen scherpe grenzen (wel regionale verschillen) tussen de schilderkunst
van Zuid- en Noord-Nederland kunnen worden getrokken, heeft er rond 1900
toe geleid dat men de benaming Vlaamse Primitieven trachtte te vervangen
door Vroege of Oud-Nederlandse schilderkunst (Duits: Altniederländische
Malerei; Engels: Early Netherlandish painting), waarmee dan doorgaans de
schilderkunst van Van Eyck af tot de laatste decennia van de 16e eeuw
(inclusief Pieter Brueghel) wordt aangeduid. De nog gebruikte benaming
Vlaamse Primitieven betreft thans in het bijzonder de schilderkunst van de
15e eeuw in de Zuidelijke Nederlanden (van Robert Campin tot Gerard David).
Schilderen op groot formaat was tot dan toe in Vlaanderen een weinig
voorkomend fenomeen. De grootste bijdrage die de Vlaamse schilders aan de
westerse kunst zouden leveren - de ontwikkeling van olieverf - is eerder te
danken aan de traditie van het verluchten van manuscripten. Om op een
paneel heldere en stralende effecten te bereiken, was er een ander soort
verf nodig dan de gebruikelijke tempera, hierdoor kwam de ontwikkeling van
olieverf op gang. Veelal wordt Jan van Eyck genoemd als de uitvinder van de
olieverf, dit kan echter niet hard gemaakt worden.
National Gallery, LondenEen uitgesproken kenmerk in het werk van de Vlaamse
Primitieven is het ongelooflijke detail dat in de werken naar voren komt.
In het werk van Jan van Eyck (1390-1444) is het oog voor detail zeer
uitgesproken. In het werk "Het huwelijk van de Arnolfini" is zelfs een
ronde spiegel in de achtergrond te zien, waar de scène van het schilderij
zich herhaalt.
De Vlaamse Primitieven hadden een grote invloed in de ontwikkeling van de
westerse schilderkunst. In het zuiden van Europa werd deze manier van
schilderen al gauw populair en beïnvloedde daardoor verschillende
kunstenaars, zoals Domenico Ghirlandaio.
Het Caravaggisme is een stroming in de 17de eeuwse schilderkunst, naar
aanleiding van de revolutionaire stijl van de Italiaanse meester
Caravaggio. De stroming is niet te beschrijven als een groep, noch als een
school, zeker niet als gestructureerde beweging, maar hoogstens als
Italiaanse navolging, als beïnvloeding. Deze mentale aanpassing situeert
zich tussen de oppositie tegen de classicistische retoriek van de academies
enerzijds en de schitterende illusionistische geestdrift van de Barok
anderzijds.
Een aparte groep in Utrecht zijn de Utrechtse caravaggisten, zie ook:
Schilderkunst in Utrecht.
Italianisanten
Onder de italianistanten worden Noord-Europese landschapsschilders uit de
zeventiende eeuw verstaan, die een reis naar Italië ondernomen en daar
onder de indruk kwamen van het Italiaanse landschap en de Italiaanse
lichtval. Ze kunnen dus tegenover de schilders van het noordelijke
landschap worden geplaatst. In Italië sloten zij zich aaneen in een soort
broederschap, de Bentvueghels. In de meeste gevallen keerden zij na enkele
jaren terug naar hun geboorteland, waar zij in dezelfde stijl bleven
doorwerken.
De schilderijen van de italianisanten bestaan uit gefantaseerde
heuvelachtige landschappen, waarop het heldere, vaak gouden zonlicht in
Italië een belangrijke rol speelt. De schilderijen zijn gestoffeerd met
figuren van klein formaat, die bij de eerste generatie schilders meestal
een bijbels, mythologisch of literair onderwerp uitbeelden. Bij sommige
latere schilders valt vaak het motief van de in het landschap tekenende
kunstenaar op. Sommige schilders waren vooral geïnteresseerd in de
natuurlijke elementen van het landschap, anderen voegden prominente
architectonische elementen toe, meestal in de vorm van antieke ruïnes.
In Nederland waren vooral in Utrecht, Haarlem en Amsterdam italianisanten
actief. Ze zijn in twee generaties onder te verdelen. Tot de eerste
generatie behoorde onder meer Cornelis van Poelenburgh te Utrecht en
Bartholomeus Breenbergh te Amsterdam. Tot de tweede generatie behoorden
onder meer Nicolaes Berchem en Adam Pynacker te Haarlem, Jan Both en Jan
Baptist Weenix te Utrecht en Jan Asselijn en Karel Dujardin te Amsterdam.
Rococo is een Europese stijlperiode uit ruwweg 1720-1775. De naam is een
samentrekking van het Franse woord rocaille, een asymmetrisch schelpmotief
dat men in de 18e eeuw aantreft in met name de interieurkunst, en het
Italiaanse barocco, dat barok betekent.
Constructivisme (kunst)
In de schilderkunst speelde, kort voor de Eerste Wereldoorlog, de Russische
avant-garde een opvallend belangrijke rol in de ontwikkeling van de
abstracte kunst. Uit het rayonisme van Mikhaïl Larionov en het suprematisme
van Kasimir Malewitsj puurde Vladimir Tatlin het bekende constructivisme.
Uitgaand van de collage-techniek van Pablo Picasso bracht hij het reliëf in
de onderwerploze kunst en exposeerde hij zelfs zwevende constructies.
Volgens quasi mathematisch-technische principes werden vooral geometrische
vormen in compositie gebracht en werd gewild afgezien van enige subjectieve
expressie. Manifesten en avant-gardistische programma's legden ingewikkelde
en uiteraard theoretisch filosofische discussies vast, tussen 1915 en 1920.
Langs het Bauhaus in Weimar met El Lissitzky en De Stijl van Theo van
Doesburg en Piet Mondriaan in Leiden drong het constructivisme in
West-Europa door, na de oorlog. Terwijl Mondriaan zijn
horizontaal-verticale composities creëerde, bracht Van Doesburg met
diagonalen een meer dynamisch constructivisme.
Naum Gabo en Antoine Pevsner waren toen al uitgegroeid tot de belangrijkste
Russische exponenten van de beweging.
Frantisek Kupka, Laszlo Moholy-Nagy en Victor Vasarely verdienden evenzeer
hun constructivistische sporen.
Classicisme noemt men, in de plastische kunsten, de beweging tussen 1770 en
1830, die de speelse gratie van de Rococo en de statische pathos van de
barok afwijst. De Duitse kunsttheoreticus J.J. Winckelmann wordt wel
beschouwd als de grondlegger van deze stroming.
In Frankrijk, Engeland en Italië heeft men het eerder over neoclassicisme,
terwijl men nuanceert naar Louis XVI- en empire-stijlen.
De romantiek was een stroming in het westerse denken die zich aan het einde
van de achttiende en het begin van de negentiende eeuw sterk deed gelden in
de kunst en het intellectuele leven van met name Duitsland, Frankrijk en
het Verenigd Koninkrijk.
In de romantiek werd, onder invloed van de Verlichting en de filosofie van
Immanuel Kant, de subjectieve ervaring als uitgangspunt genomen. Hierdoor
kwamen introspectie, intuïtie, emotie, spontaniteit en verbeelding centraal
te staan. De mentaliteit van de volbloed romanticus valt samen te vatten
met het nog steeds modieuze begrip jezelf ontdekken.
De naam romantiek is ontleend aan de middeleeuwse romances - verhalen
waarin feilbare mensen de droom van volmaaktheid najagen. Aanvankelijk had
het woord de misprijzende connotatie die tegenwoordig aan een woord als
sentimenteel kleeft.
Neoclassicisme is een stroming in de kunst waarbinnen opnieuw de vermeende
puurheid van de klassieken werd nagestreefd. Het gaat om kunst die tussen
het einde van de 18e eeuw en het begin van de 19e eeuw werd gemaakt.
Waar de grens tussen classicisme en neoclassicisme ligt, is niet altijd
even duidelijk. In verschillende landen bestaan er verschillende tradities
rondom deze naamgeving.
Het neoclassicisme omschrijft men de kunst van Jean Auguste Dominique
Ingres en van Jacques Louis David in Frankrijk.
Het classicisme wordt dan toegewezen aan Nicolas Poussin en Claude Lorrain
uit de eeuw ervoor.
In de betiteling neoclassicisme klinkt soms ook een waardeoordeel door:
kunststijlen die de traditie van de renaissance-kunstenaars en de klassieke
Griekse en Romeinse kunst op respectabele wijze voortzetten, worden vaak
classicistisch genoemd, terwijl hun eclectische navolgers neoclassicistisch
heten.
Impressionisme
Executie Keizer Maximiliaan van Mexico, Manet, 1868
De brug van Morot in de zomer, Sissley, 1888
Bal au moulin de la Galette, Renoir, 1876
San Marco Venetië, Boudin, 1895
Populieren in het Zonlicht, Monet, 1887
Dimanche d'été à la Grande Jatte, Seurat, 1886Het impressionisme is een
stroming en schilderstijl in de schilderkunst en beeldhouwkunst in de 19e
eeuw. Het behoort tot de Moderne kunst. Vooral in Frankrijk van 1860 tot
1880.
Het was een vernieuwingsbeweging, niet alleen als revolterende stroming
tegenover het toen algemeen aanvaarde en officieel erkende academisch
classicisme, maar ook als totaal nieuwe stijltechnische conceptie.
1
2
3
4
5
6
7
8
9
Geschiedenis
Kenmerken
Onderverdeling Impressionisme
Verwante stromingen
Impressionistische schilderijen
Impressionistische kunstschilders
Impressionistische beeldhouwers
Zie ook
Geschiedenis
De beweging kreeg haar naam in 1874 door een toevallig journalistenartikel.
De revolterende beweging was echter al een tiental jaren oud en Edouard
Manet had toen al een paar keer de herrie op gang gebracht, tegenover de
officiële salonjury's. Zijn Absintdrinker werd al in 1859 geweigerd,
terwijl zijn Olympia en zijn Déjeuner sur l'herbe zulkdanig schandaal
verwekten, dat ze aanleiding gaven tot de eerste Salon des Refusés in 1863.
Voordien, in 1855, werd de Begrafenis te Ornans van Gustave Courbet
geweigerd en had men, in 1850, de Barbizon-schilders al uitgescholden voor
"Onverschoonde democraten".
Eerst elf jaar na de eerste Salon des Refusés zou het impressionisme als
zodanig in beeld komen en dan nog uit onverwachte hoek. Geleid door Edgar
Degas en Pierre-Auguste Renoir hadden 31 jonge Franse schilders 165 werken
samengebracht in het atelier van de fotograaf Nadar, in de Boulevard des
Capucines 35, te Parijs. Ze hadden zich verenigd in een "Societé anonyme
coopérative d'artistes peintres, sculpteurs, graveurs, à capital et
personnel variables". Ze openden hun expositie op 15 april 1874, precies
een maand voor de opening van het officiële "Salon".
Naast de voornoemde initiatiefnemers, exposeerden ook Paul Cézanne, Claude
Monet, Berthe Morisot, Alfred Sisley, Camille Pissarro, Eugène Boudin,
Adolphe Félix Cals, Félix Bracquemond, Stanislas Lépine, Henri Rouart ea.
De expositie wekte schandaal, zowel omwille van de onverwacht banale
onderwerpkeuzes als omwille van de onaanvaardbare stijltechnieken. In het
Parijse blad "Charivari" van 25 april 1874, wilde de journalist-criticus
Louis Leroy het ophefmakende doek van Claude Monet "Impression du soleil
levant" belachelijk maken en noemde hij de exposanten "Les
impressionistes".
Toch was het de Franse essayist Jules Castagnary, die in 1863 al schreef,
naar aanleiding van het Salon des Refusés, bij zijn kennismaking met het
werk van de Hollandse Johan Barthold Jongkind: ... Moi, j'aime ce Jongkind
... Chez lui, tout gît dans l'impression ... L'esquisse terminée, le
tableau achevé, vous ne vous inquiétez pas de l'exécution: elle disparait
devant la puissance ou le charme de l'effet.
Het impressionisme had zijn naam eindelijk gekregen en het zou nu, tot
1886, in 10 exposities over 12 jaar, zijn geruchtmakende weg gaan over en
langs eindeloze discussies.
De impressionisten noemden zichzelf "Illuministen" en hebben de scheldnaam
ïmpressionisten later als geuzennaam aangenomen. Lang voor dit speelde
waren deze schilders al buiten bezig en probeerden het juiste licht van dat
juiste moment weer te geven (vanaf 1863).
Kenmerken
Qua inhoud en techniek was het impressionisme dus een reactiebeweging tegen
de heersende conservatief-classicistische opvattingen van de salonjury's.
De bedoeling bij de jongeren was het onmiddellijke beeld weer te geven van
het direct geziene en op dat moment precies. Er was dus geen sprake meer
van de fijn afgelijnde tekening van de voorwerpen. Zelfs bij de
onderwerpkeuze richtte men zich op het alledaagse leven, ver weg van elke
allegorie of enig nationalistisch triomfalisme.
Vooral de kleurenverdeling, of de menging ervan, werd totaal anders
aangepakt. De elementaire kleuren werden in los naast elkaar geplaatste
toetsen op doek gebracht, zodat ze op afstand de gewenste kleurvariaties
vormden en aldus subtielere nuancering toelieten.
Belangrijk was hierbij niet meer de stoffelijke preciesheid van de vormen
in de natuur, dan wel de kleurrijke oplossing die zon, licht en lucht als
indruk weergeven.
Hoe zijn zij ontstaan? Waarschijnlijk door de uitvinding van de tube (door
Geoffrey Rand in 1836). Al in 1838 waren er drie Engelse firma's die verf
in tuben op de markt brachten en daarmee de schilders de gelegenheid gaven
om buiten te werken. Vóór die tijd werd de verf in dierlijke blazen
meegenomen, maar die laten zuurstof door en de verf hardt uit. Door de tube
kregen ze de kans om direct buiten te werken en de toenmalige
belangstelling voor licht deed de rest (De kleurenleer van Chevreuil is dan
al bekend).
De term postimpressionisme is een benaming voor een schilderstijl in
Frankrijk. In andere landen, zoals België, Nederland, Duitsland en in
Scandinavië, noemt men dit neo-impressionisme. Beide zijn een vorm van het
impressionisme.
Postimpressionisme werd bedacht door de Franse criticus Roger Fry als titel
voor zijn expositie in Londen, in 1911, met werken van Paul Cézanne, Paul
Gauguin, Vincent van Gogh, Georges Seurat en Paul Signac. Vooral de periode
tussen 1880 en 1890.
Pointillisme
De haven van RotterdamHet pointillisme of divisionisme is een
schildertechniek die vooral aan het eind van de negentiende eeuw werd
beoefend.
Het pointillisme is als artistieke stroming in Frankrijk ontstaan, als
uitloper van het impressionisme en waarbij het de bedoeling was het licht
te accentueren door het analyseren van de kleuren.
Pointillisme heeft een wetenschappelijke achtergrond. In de traditionele
schilderkunst worden de verschillende kleuren gemaakt door verf te mengen
in de juiste kleur en die op het doek aan te brengen. In het pointillisme
worden verfstippen in primaire kleuren op het doek aangebracht. De werking
van de menselijke hersenen maakt dan dat er een secundaire kleur wordt
waargenomen. Door bijvoorbeeld kleine rode en gele stippen naast elkaar te
zetten ziet men oranje. De stippen worden meestal gezet op een witte
achtergrond. Pointillistische schilderijen blinken uit door de zeer
heldere, bijna lichtgevende, indruk die ze maken.
Bij de eerste pogingen van Georges Seurat, in 1882, had men het
oorspronkelijk over divisionisme. Het bleef inderdaad bij het naast elkaar
plaatsen van kleine zuivere, complementaire kleurvlekken, die de gewenste
kleurtint produceren in het oog van de kijker, onder invloed van simultane
contrasten. Verfijnd tot puntjeswerk had Seurat het, in 1884, over
"chromoluminarisme" in zijn werk "Een zwempartij te Asnières" (zie bij
Georges Seurat), op de expositie van de Indépendants.
Ook Paul Signac en Camille Pissarro waren enthousiaste beoefenaars van deze
uiteindelijk als te wetenschappelijk beschouwde techniek.
Toch werd het, na 1904, een der voornaamste bronnen tot het fauvisme en het
expressionisme. Ook het latere kubisme en het futurisme ontliepen de
invloed van het divisionisme niet.
Neo-impressionisme is een benaming voor een schilderstijl in België,
Nederland, Duitsland en Scandinavië, ook wel laat-impressionisme genoemd.
In Frankrijk noemt men deze schilderstijl in dezelfde periode
postimpressionisme. Beide zijn een onderdeel van het impressionisme.
Het impressionisme liep in 1885 in Parijs uit op zijn 8e en laatste
expositie. Camille Pissarro, Berthe Morisot en Edgar Degas namen er nog aan
deel, in totaal waren er 17 deelnemers met 249 gecatalogeerde nummers. De
expositie werd gehouden in de rue Lafitte, van 15 mei tot 15 juni. Het werd
toen al een contestatie-ontmoeting met Georges Seurat en Paul Signac.
De Parade van Seurat (1889)Hoewel bijvoorbeeld Claude Monet tot aan zijn
dood in 1926 de stijl nog beoefende en tot grote hoogte bracht met zijn
meesterlijke "Waterlelies" van Giverney, kreeg het neo-impressionistische
pointillisme van Seurat, Signac, Henri Edmond Cross en Camille Pissarro de
overhand.
In hetzelfde 1886 vormden Paul Gauguin, Claude Emile Schuffenecker en Emile
Bernard, in Bretagne, de School van Pont-Aven, met meer symbolistisch
gericht werk. In 1889 hielden ze hun eerste expositie, in het Parijse café
"Volpini", tijdens de "Exposition Universelle".
In 1888 ontstonden de Les Nabis, een groep postimpressionistische Franse
kunstschilders, met het representatieve "Talisman" van Paul Sérusier. Tot
1893 werd de groep uitgebreid met o.a. Pierre Bonnard, Edouard Vuillard,
Félix Vallotton, Maurice Denis en Aristide Maillol.
Haagse School
De Haagse school is ontstaan tussen 1860 en 1900 in de schilderkunst.
Een tiental jaren na het Franse Barbizon-gebeuren en ongeveer gelijklopend
met het al even Franse Impressionisme, kende men in het Hollandse Den Haag
een aantal schilders dat er naar streefde, zowel interieur als landschap op
een opvallend realistische manier weer te geven. Daarbij viel het op, dat
zowel het observeren van de dingen als het schilderend weergeven ervan aan
het impressionisme niet zo vreemd waren.
Pinken in de branding, Hendrik Willem Mesdag, c. 1880Deze typering merkt
men het vroegst in het werk van Jozef Israëls, Johannes Bosboom en Johan
Hendrik Weissenbruch. Trouwens, deze laatste lag, in 1847 al, aan de basis
van het ontstaan van het schilderkunstige genootschap Pulchri Studio, ten
huize van de Haagse schilder Lambertus Hardenberg. Uit deze Pulchri Studio
zou de Haagse School geboren worden en, in 1875, haar naam krijgen. Het was
de criticus Santen Kolff die, in het tijdschrift De Banier, voor het eerst
deze naam vermeldde in zijn artikel Een blik in de Hollandsche
schilderkunst onzer dagen.
Ook Hendrik Willem Mesdag, Anton Mauve en Jacob Maris werden tot de groep
aangetrokken. In het werk van Gerard Bilders, van Matthijs Maris en van de
derde broer Willem Maris zal men dezelfde stijlweergave terugvinden.
De meeste van deze schilders hadden vooraf met het Franse Barbizon-werk
kennis gemaakt, zodat de impressionistische stijlverwantschap niet eens
verwondering hoeft te wekken. Overwegend grijze tonaliteit en vaak nevelige
sluiertechniek laten het Haagse werk kennen.
Enkele van deze schilders, waarbij ook Albert Neuhuys, zullen zich later in
Laren vestigen, waar dan de even bekende en even verwante Larense School
zal ontstaan.
Durend tot het begin van de 20ste eeuw zal men ook Willem Tholen, Johan
Edward Karsen, Isaac Israëls, Jan Voerman, Jan Willem van Borselen,
Théophile de Bock en Bernard Blommers tot de Haagse schilderschool rekenen.
Zelfs de jonge George Breitner hoort erbij, voor hij met de Amsterdamse
Impressionisten het stadsleven intrekt.
De nieuwe Haagse school
Totaal vreemd aan de groep impressionistische kunstenaars van de
oorspronkelijke Haagse en/of Larense Scholen keren Haagse kunstenaars zich
af van de experimentele Cobra-beweging, direct na de Tweede Wereldoorlog.
In de vijftiger jaren legt de groep Verve zich toe op een
modern-figuratieve kunst en in de zestiger jaren gaat de groep Fugare zich
toespitsen op de abstractie.
Uit een combinatie van beide groepen ontstaat het werk van de
Posthoorngroep, die algauw doorgaat als de Nieuwe Haagse School met Co
Westerik, Toon Wegner, Jan van Heel, Herman Berserik, Willem Hussem en Jaap
Nanninga.
Later, in de jaren 70, ontstond de ABN-groep met Pat Andrea, Peter Blokhuis
en Walter Nobbe (allen leerlingen van Co Westerik).
Deze groep "Nieuwe Realisten", uitgebreid met Jurjen de Haan en Maarten van
Dreven, werd ook bekend als de Nieuwe Haagse School.
Larense School
(Doorverwezen vanaf Larense school)
Van zohaast de Hollandse schilder Jozef Israëls, in 1870, het maritieme
Scheveningen verlaat, om in Laren en het landelijke Gooi te gaan werken,
heeft men het over de Larense School. De concentratie van kunstenaars
aldaar zal stevig naam maken in de kunsthandel tot ca. 1914.
Zijn vrienden Albert Neuhuys en Anton Mauve volgden weldra. Hierop volgden
Jacob Kever, Hendrik Valkenburg, Wally Moes, Etha Fles, Arina Hugenholtz en
Tony Offermans.
Ook buitenlandse schilders kwamen in het lieflijke Gooi werken: Max
Liebermann in 1884 voor het eerst, terwijl de Amerikaan William Henry
Singer in Laren het landhuis "De Wilde Zwanen" liet optrekken, in 1911, dat
na 2de wereldoorlog het "Singer Museum" zou worden.
Werkten de Larense schilders, ofschoon stijltechnisch verwant, wel los
naast mekaar, toch ontstond, in 1903, onder impuls van Auguste Legras een
gestructureerde Gooise schildersvereniging "De Tien". Ze zouden
groepsexposities organiseren over het hele land, met het oog op het
bereiken van een groter afzetgebied voor het werk van de leden. Derk
Meeles, Toon De Jong, David Schulman en Emanuel Van Beever behoorden oa.
ook tot dat tiental.
Over de geestdrift omtrent Laren, schreef Anton Mauve, op 3 juni 1882, aan
zijn vrouw: "...'t Is aandoenlijk mooi hier, van een fijnheid van lijnen en
lieflijke poëzie straalt uit alles, binnenhuizen, wegen, akkers, prachtige
heide en boschjes en de menschen is van het liefste soort dat te bedenken
is. ..."
Na 1898 kwamen ook Otto Van Tussenbroek en Evert Pieters in het Gooi
werken, naast Bernard de Hoog, Hendrik Theo de Court Onderwater, Andre
Broederlet, Salomon Garf, Frans Deutmann, Lucas Van der Tonge, Johan Albert
Snoeck, Jacob Dooyewaard en Bernard Jean Corneille Pothast. Deze waren
overwegend genreschilders onder invloed van Neuhuys. Meer "landschappers"
waren dan weer Cornelis Vreedenburgh, Gerrit Willem van Blaaderen, Bernard
Polfliet, Frans Langeveld en Ed van de Ven.
In Laren werkten toch enkele schilders, die stilistisch wel afweken van de
voornoemden. Zo creëerden Co Breman en Ferdinand Hart Nibrig
pointillistische landschappen, terwijl Gijs Bosch Reitz het bij gestileerde
vormen hield. Johan Coenraad Heyenbrock leefde zich uit in
fabriekstaferelen, terwijl Auguste Legras zich verdienstelijk maakte als
schilder van dieren en Afrikaanse landschappen. Jan Pieter Veth was dan
weer portretschilder en Douwe Komter legde zich toe op stillevens.
De discussie, in hoever de Larense School een nieuwe autonome
schildersgroep was, dan wel een soort "nabloei" van de Haagse School, is
door heel wat kunstcritici, zelfs door direct betrokkenen, nooit maar
benaderend onder woorden gebracht.
De Haagse kwam wel 10 jaar vroeger aan bod en meerdere schilders (Jozef
Israëls, Neuhuys, Anton Mauve oa.) hadden al een stevige
Haagse-School-reputatie, toen ze in Laren terechtkwamen, na 1870. Het
predicaat "Barbizon" hadden ze aan zee al dik verdiend. Trouwens, de
Larense vestiging was bij de meesten voorafgegaan door een herhaald
tijdelijk zomerverblijf in het Gooi.
Buitenlandse bronnen maken gewoon geen onderscheid en hebben het bvb. over
het "Hollandse Barbizon" van Oosterbeek, als "thematische verlenging van de
Haagse versie". (Karin Sagner-Düchting / La Peinture Impressionniste / Ingo
F. Walther)
Ten opzichte van kunstvernieuwing, in navolging van het Franse Barbizon,
met het plein-air-schilderen, had de Haagse wel de toon gezet en gebeurde
te Laren aldus niks nieuws. De verf in tubes en lichtere opplooi-ezels
waren aangewezen op dit soort directe-natuur-realisme. Wel bracht Laren de
plattelandse onderwerpkeuze, tegenover het Haagse maritieme Impressionisme,
met daarbij een kleurenoplichting door het toevoegen van goudgelen, roden
en blauwen aan de grijze Haagse. Daarbij brachten de Larensen de opvallend
specifieke verzachting, om niet te zeggen verdoezeling, van de sociaal
harde levenssituaties in het landelijke Gooi van die tijd, bij het creëren
van hun interieurscènes.
Of er nu sprake was van "scholen" ? Neen, als we de pure vernieuwing als
norm aanvaarden en evenmin naar de structuren toe. De enige enigszins
gestructureerde groep was de Larense "Tien" van Auguste Legras. Het ging in
beide gevallen om een toevallige en vrijwillige concentratie van Haagse
en/of Larense schilders, met een aanverwante werk- en stijltechniek, die,
vooral te Laren, duchtig commercieel bespeeld werden door een
internationaal erg levendige kunsthandel.
Het Amsterdams Impressionisme is een kunststroming.
In het Haagse atelier van Willem Maris werkte, in 1880, de toen 20-jarige
George Breitner en het jaar daarop hielp hij Hendrik Willem Mesdag te
Scheveningen, bij het schilderen van het daar bekende Panorama. Na een
korte opleiding bij Cormon, in Parijs, werd hij leerling van docent August
Allebé, in Amsterdam. Het Franse en het Haagse Impressionisme waren dus
zijn basis geworden. Hij zal bekend blijven als de schilder van het
"Impressionisme noir" en, ingevolge zijn interesse voor de naturalistische
literatuur, als de "Zola d'Amsterdam".
Andere Amsterdamse Impressionisten waren Floris Hendrik Verster, Isaac
Israëls, Willem Bastiaan Tholen, Willem de Zwart, Willem Witsen en Jan
Toorop, die vriendschap maakte met de Belgische James Ensor en
mede-stichter werd van de Brusselse Les XX.
Deze Amsterdamse schilders onderscheidden zich van de Haagse of Larense
Scholen vooral door hun onderwerpkeuze, die uiteraard op het
grootstedelijke leven was gericht.
Symbolisme
Fernand Khnopff, Wie zal mij redden?, 1891
Gustav Klimt
De Kunst / De liefkozingen, 1896 van Fernand KhnopffIn de tachtiger jaren
van de 19e eeuw (rond 1880) kwam het symbolisme in Frankrijk op, zowel in
de schilderkunst als in de literatuur. Het was een reactie op het
impressionisme en ook op het sociaal-economisch realisme. Het was Jean
Moréas, die in 1886 zijn Symbolisch Manifest liet verschijnen in de Parijse
Figaro (waarin hij Charles Baudelaire claimt als grote voorvader van de
beweging) en aldus naam gaf aan de artistieke beweging die aan het
ontluiken was.
Het kwam erop aan het kunstwerk een subjectieve zeggingskracht te geven
rond de menselijke figuur, in een raadselachtig-magische samenhang van
erotiek en dood. Veelal werd de vrouw voorgesteld als de pure belichaming
van zinnelijkheid en seksualiteit. Mythologische en historische
voorstellingen lagen voor de hand bij een fantastische sfeerschepping.
Het expressionisme (van Latijn: expressio, uitdrukking) is een stroming in
de Europese kunst en de literatuur van de twintigste eeuw, die zich vooral
manifesterde in de jaren 1905 tot 1940. In het expressionisme tracht de
kunstenaar zijn gevoelens, zijn ervaringen, voor de waarnemer uit te
drukken door een zekere vervorming van de werkelijkheid.
Belangrijk is daarbij vooral de gevoelswaarde, het onderbewuste, dat de
kunstenaar ervaart naar aanleiding van het onderwerp, de boventoon voert.
Dit in tegenstelling tot het impressionisme waarbij vooral het uiten van de
werkelijkheid, zoals men die ervaart, voorop staat. In latere tijden is het
een verzamelnaam voor schilderijen die aan die criteria voldoen,
onafhankelijk van de stroming.
Expressionisme als stijl is vooral bekend in de schilderkunst, maar komt
ook in de muziek, architectuur, toneel en in de film als stijl voor.
Het abstract expressionisme behoort ook tot het expressionisme.
Net zoals het Impressionisme in 1874, dankt het fauvisme (Fauve betekent
wilde dieren) zijn naam ook aan het toeval. Het was de Franse
journalist-criticus Louis Vauxcelles die de kat de bel aanbond. Op het
"Salon d'automne" van 1905 exposeerde een zekere sculpteur Marque een
italieniserend Florentijnse torso, midden de brutaal opvallende werken van
voornoemde vrienden van Matisse. Verontwaardigd schreef de brave man: "La
candeur de ce buste surprend au milieu de l'orgie des tons purs: Donatello
parmi les fauves." De expositiezaal werd zelfs als de "Cage aux fauves"
omschreven. Meteen was de beweging als "fauvisme" geboren en waren de
adepten ervan "fauvisten".
Op het Salon van 1906 schreef dezelfde Vauxcelles nog over "een werkelijk
vuurwerk", maar na het Salon van 1907, waarop Paul Cézanne een
retrospectieve kreeg, keken de meesten de richting uit van de gedoofde
blauwen en grijzen in de geometrisch kubistische nieuwe kunstuiting.
In 1906 sloten zich ook Georges Braque, André Derain en Kees Van Dongen bij
de fauvistische beweging aan.
Het fauvisme was maar een kort leven beschoren. Alleen Matisse en Dufy
bleven de beweging het langst trouw.
De naoorlogse "Nieuwe Wilden", die vooral in Duitsland werkten, sinds de
zeventiger jaren, waren Georg Baselitz en Per Kirkeby.
De Franse fauvisten gingen, bij het gebruiken van hun onvermengde directe
kleuren, tot het uiterste. Zoals alle "vernieuwers" wilden ze hiermee hun
vrijheid manifesteren. Ontegensprekelijk waren ze beïnvloed door de felle
kleuren van Vincent Van Gogh.
Marquet en Matisse schilderden aldus al in 1898, in de Académie Carrière,
maar eerst op het "Salon d'automne" van 1905, te Parijs, toonden een aantal
geestesgenoten gelijkaardig werk, zoals Maurice de Vlaminck, André Derain,
Pierre Laprade, Raoul Dufy, Othon Frieszen Georges Rouault.
In 1948 verenigde een aantal fauvisten en expressionisten zich in de Cobra
groep, aangezien zij gelijkwaardige gedachten hadden. Deze op het
expressionisme voortbordurende stroming is verantwoordelijk voor het
opleven van de moderne kunst in vooral Nederland, maar ook België en
Denemarken.
Cobra-Kunstenaars zijn onder andere:Karel Appel, Corneille, Jan
Nieuwenhuys, Christaan Dotremont, Pierre Alechinski, Carl-Hennig Pedersen,
Asger Jorn, Constant Nieuwenhuys, Anton Rooskens, Henry Heerup.
Entartete Kunst
(Doorverwezen vanaf Ontaarde Kunst)
Werk van Franz MarcEntartete Kunst is een beruchte Duitse term die tijdens
het Derde Rijk (1933-1945) werd gebruikt om daarmee de vermeende ontsporing
van de moderne, vooral van de avant-garde kunst aan te geven. Het betekent
in het Nederlands "ontaarde kunst", daarbij refererend aan de door het
naziregime wel esthetisch en moreel juist geachte "Arische" kunst. Het
betrof een campagne van de nazi-partij om de Duitse kunstwereld onder haar
controle brengen, zodat deze voor propagandistische doeleinden van de staat
kon worden ingezet.
1 Achtergrond
2 'Entartete Kunst' tentoonstelling in 1937
2.1 'Entartet' kunstenaars
3 'Entartet' kunststromingen
Achtergrond
Het is ironisch dat het concept Entartete Kunst' aan het eind van de
negentiende eeuw voor het eerst werd voorgesteld door de zionistische
leider Max Nordau, aangezien de nazi's juist de Joden als de kwade genii
achter de moderne kunst zagen. In feite werden de Joden beschuldigd door
middel van de kunsten onder andere het raciale bewustzijn, de politieke
macht en de militaire weerbaarheid, maar bovenal de morele kracht van het
Duitse volk te ondermijnen, aangezien deze zaken volgens het nazisme niet
los van elkaar gezien konden worden. Aangezien de 'entartet'-verklaarde
kunstenaars het werken al vlak na de nazi-machtsovername in 1933 onmogelijk
was gemaakt door onder andere een Berufsverbot, emigreerden velen van hen.
Verschillende kunstenaars met een Joodse achtergrond overleden in de
concentratiekampen (Holocaust). Anderen, zoals Ernst Ludwig Kirchner,
pleegden zelfmoord als gevolg van de deze kunstpolitiek. Andere
controversiële kunstenaars, zoals Egon Schiele, werden doodgezwegen door de
nazi's.
'Entartete Kunst' tentoonstelling in 1937
Een van de stuwende kracht achter de bekende tentoonstelling met deze titel
in 1937 was Wolfgang Willrich. In 1937 was hij met instemming van de
nazi-autoriteiten hoofdverantwoordelijk voor de verwijdering van
kunstwerken uit de Duitse musea die als ontaard werden beschouwd. 650 van
deze werken werden op een tournee gestuurd, als speciale voorbeelden van
'Entartete Kunst'. De reizende expositie begon in München en bezocht daarna
elf andere steden in Duitsland en Oostenrijk. Het was de grootste en best
bezochte reizende tentoonstelling van die tijd.
Veel van deze 'enartete' kunstwerken werden in 1939 in Zwitserland geveild
en wat overbleef werd later dat jaar -net zoals dat eerder met verfoeide
boeken was gebeurd- op een brandstapel in de hoofdkazerne van de Berlijnse
brandweer vernietigd. De opbrengsten van de veiling werden gebruikt om de
collecties van verscheiende musea met 'echte' Duitse kunst op peil te
brengen.
'Entartet' kunstenaars
Werk door Joachim Ringelnatz
Composition VI door Wassily KandinskyDe volgende kunstenaars viel deze
veroordeling ten deel en hun werken werden op de genoemde tentoonstelling
getoond:
Animisme is een stroming in de kunst van de schilderkunst van de 20e eeuw
en de hedendaagse kunst.
De animisten vormden geen "school", in de Vlaamse schilderkunst. Het was
een eerder toevallige benaming van Paul Haesaerts, die de esthetiek van
enkele los van elkaar staande kunstenaars omschreef, die werkten tussen de
twee wereldoorlogen.
Het ging onder meer om Henri Victor Wolvens, Albert Van Dyck, Jozef Vinck.
Zij reageerden op wat zij als een buitensporige evolutie van het
expressionisme aanvoelden en waarbij zij in opvatting en vorm het
menselijk-gevoelige primair stelden. Ze richtten zich meer op het
introspectieve dan het expressionisme. Poëtische gevoeligheid komt hier aan
de orde.
Het was War Van Overstraeten, die zich al in 1933 aanmeldde, op het Salon
van de "Hedendaagse Kunst", als de voorloper van de "introverten". In het
spoor van voornoemden, worden door Haesaerts ook vermeld: Albert Dasnoy,
Jean Timmermans, Marcel Stobbaerts, Armand Vanderlick en de jongere
debutanten Anne Bonnet, Louis Van Lint, Gaston Bertrant, Gustave Camus, Jan
Cobbaert en Marc Mendelson. Hierbij kan men echter niet uit het oog
verliezen, dat deze laatsten, na 1945, opvallend de weg naar de abstracten
optrekken en er opmerkelijke figuren worden.
Nervia
In 1928 ontstond, tijdens een samenkomst bij de Waalse schilder-directeur
Louis Buisseret te Mons, de kunstenaarsgroep Nervia.
Die andere Waalse schilder Anto Carte en de niet-schilder Léon Eeckman
waren de initiatiefnemers. De naam Nervia slaat enerzijds op de
voor-Romeinse bewoners van de streek, de Nerviërs, en anderzijds is het de
titelpagina van het kunsttijdschrift, waarbij Anto Carte redactielid was.
De groep telde 9 leden: Louis Buisseret, Anto Carte, Frans Depooter, Léon
Devos, Léon Navez, Pierre Paulus, Rodolphe Strébelle, Taf Wallet en Jean
Winance.
Binnen een verloop van 10 jaar worden een 20-tal tentoonstellingen
georganiseerd. Onder de genodigde niet-leden vinden we: Andrée Bosquet,
Gustave Camus, Alphonse Darville, Elisabeth Ivanovsky, Geo Verbanck,
Fernand Wéry en Ernest Wynants.
Het werd niet een vernieuwersbeweging. Men keerde zich eerder af van de al
te excessieve avant-gardebewegingen en opteerde voor een herwaardering van
het classicisme, ten hoogste met licht kubistische trekken.
Sociaal realisme
(Doorverwezen vanaf Sociaal Realisme)
Onder het realisme, een cultuurstroming reagerend op de symboliserend
allegorische verstarring van het classicisme, sinds het midden van de 19e
eeuw, erkent men het sociaal realisme, zowel in de schilderkunst als in de
beeldhouwkunst.
Bij het realistisch uitbeelden van de natuur en het leven van mens, dier en
plant erin, creëert men het accentueren van een aanklacht tegen sociaal
schrijnende omstandigheden, waaraan het onderwerp het hoofd dient te
bieden. Deze emotionele geladenheid wordt de wegbereidster tot het latere
expressionisme, zowel het figuratieve als het lyrisch abstracte, uit de
20ste eeuw.
Sociaal realisme is niet hetzelfde als socialistisch realisme, de officiële
kunststijl van de Sovjet Unie. De twee stromingen delen dezelfde oorsprong
en themata, maar zijn niet hetzelfde. Socialistisch realisme kan omschreven
worden als een specifieke tak van het sociaal realisme.
Sociaal realisme per land
In België zijn het vooral meesters als Constantin Meunier (1831 - 1905),
Léon Frédéric (1858 - 1940), Eugeen Laermans (1864 - 1940), en Pierre
Paulus (1861 - 1959), die hierbij een opvallende rol speelden.
In Duitsland trad Käthe Kollwitz (1867 - 1945) met haar tekeningen op de
voorgrond.
In Frankrijk legden vooral Honoré Daumier (1808 - 1879) en Gustave Courbet
(1819 - 1877) sociaal-realistische accenten in hun werk.
In Nederland vallen de visserstypes van Jozef Israëls (1824 - 1911) en de
boerenfiguren van Vincent Van Gogh (1853 - 1890) onder deze noemer.
In de Verenigde Staten maakten onder andere Diego Rivera en Anton Refregier
sociaal realistische kunst.
In de literatuur gaven vooral de Fransen Pierre-Joseph Proudhon (1809 1865) en Emile Zola (1840 - 1902) vorm aan het sociaal realisme.
Avant-garde, ook wel gespeld als avantgarde, is een term die wordt gebruikt
om acties of bewegingen aan te duiden die nieuw of experimenteel van aard
zijn. Het woord wordt vooral gebruikt in relatie tot kunst en cultuur, in
de schilderkunst, muziek, literatuur, film en theater.
Het woord avant-garde is afkomstig uit het Frans. In het Engels komt een
overeenkomstig woord voor, namelijk vanguard. Beide woorden zijn afkomstig
uit de militaire praktijk om een "voorhoede", een kleine troep van hoog
gekwalificeerde soldaten, vooruit te sturen. Deze voorhoede verkent het
terrein voor het leger dat erachter komt, en bepaalt daarmee de toekomstige
koers. Het concept avant-garde werd een metafoor voor het werk dat kleine
groepen intellectuelen of kunstenaars deden, waarbij zij voor de grote
massa uitlopen.
De term werd voor het eerst gebruikt voor een groep kunstenaars van
links-pacifistische signatuur, die in 1916 bijeenkwamen in het Cabaret
Voltaire te Zürich. Avantgardisten experimenteren sindsdien met nieuwe
kunstvormen, door de artistieke procédés van hun voorgangers radicaal af te
wijzen.
De periode tot 1940 wordt ook wel "historische avant-garde" genoemd.
Het Avant-gardisme kan ook worden gezien als een reactie van wantrouwen
jegens de eigen, westerse cultuur, die in korte opeenvolging twee
Wereldoorlogen voortbracht. In de gehele avant-gardistische kunst werd na
de Tweede Wereldoorlog en sterke behoefte gevoeld om van voren af aan
opnieuw te beginnen, en letterlijk alle waarden te herzien en te
herdefiniëren.
Abstracte kunst is een kunstvorm van de Moderne kunst en hedendaagse kunst
waarin niet wordt geprobeerd om objecten uit de natuurlijke wereld weer te
geven. Er worden geen zaken uit de reële wereld uitgebeeld, maar slechts
vorm en kleuren die niets betekenen. Het behoort tot de schilderkunst van
de 20e eeuw omdat het een kunstvorm van de 20e eeuw is.
De gezaghebbende Vlaams-Franse essayist-kunstenaar Michel Seuphor
(pseudoniem voor Fernand Berckelaers) definieert abstracte kunst als volgt:
"Alle kunst die terecht slechts vanuit een gezichtspunt van de harmonie, de
compositie, de ordening - dan wel de disharmonie, de decompositie, de
willekeurige wanorde - moet worden beoordeeld, is abstract. Hierbij nemen
kleur, vormstructuren en lijnen de plaats in van het figuratieve object,
zowel in de Schilderkunst als in de Beeldhouwkunst."
"Absolute Kunst" en "Concrete Schildering" zijn eveneens omschrijvingen,
waarmee men het absolute karakter van de abstracte kunst wil benaderen.
Hans Arp en verwante kunstenaars betitelden hun abstracte kunst heel
paradoxaal als 'Concrete kunst' omdat ze hun abstracte kunstproducten heel
wat concreter vonden dan bijvoorbeeld een stoel, een wolk of een trein.
Kubisme is een avant-garde kunstrichting van de abstracte kunst, hoewel de
kubistische kunstenaar uitging van een onderwerp dat meestal ook herkenbaar
bleef. Cobra wordt gezien als een latere intuïtieve voortzetting van de
abstracte kunst.
Geometrische abstractie is abstracte kunst met geometrische vormen. Een
geometrische vorm is een meetkundige vorm, zoals een rechthoek, vierkant of
driehoek. Een gesloten vorm is een dichte vorm zonder gaten of openingen.
Het is het tegenovergestelde van een open vorm.
Half-abstract is abstract lijkend maar er is wel een voorstelling in te
herkennen.
Rayonisme
Op de expositie van het Salon de la libre Esthétique te Moskou, in 1909,
stelde Michail Larionov voor één dag zijn doek Verre voor, dat momenteel in
het bezit is van het Guggenheim-museum te New York. Het was dit werk, dat
aanleiding gaf tot het Rayonisme, een van de eerste avant-garde bewegingen
in de Abstracte Kunst.
Larionov had in 1906 al het werk van William Turner gezien, in Londen, en
hoe deze kleur en licht tot een aparte uitstraling bracht. Hijzelf
verdeelde de nog figuratieve voorstelling in stralendiagrammen en later
verdween elke associatie met de realiteit, tot een compleet rayonisme.
In 1910 vormde hij met zijn vrouw Natalja Gontsjarova, David Boerljoek en
met Vladimir Boerljoek de groep Ruitenboer. In 1913 publiceerde hij het
Rayonisme Manifest, ondertekend door 11 kunstenaars.
Inspiratie door het gelijktijdig lopende Italiaanse Futurisme van Filippo
Marinetti is door Larionov steeds ontkend geworden en trouwens ook meer in
twijfel getrokken dan wel bevestigd.
Orphisme (of : Orfisme), overgangsvorm tussen kubisme en abstracte kunst
binnen de westerse schilderkunst van de 20e eeuw.
Omschrijving & Evolutie
Het was de Franse schrijver-dichter-essayist Guillaume Apollinaire die het
Orphisme voor het eerst omschreef als abstracte stijl in de Schilderkunst,
in februari 1913 in het artikel Die moderne Malerei in het nr. 148-149 van
Der Sturm. Apollinaire noemt het ook wel peinture pure.
Met het werk van Robert Delaunay en Sonia Delaunay wordt de stap gezet van
het (figuratieve) kubisme naar een vorm van abstracte kunst, die de
zintuiglijke wereld als basis blijft behouden voor de kunst.
Robert Delaunay ziet de moderniteit in van de Eiffeltoren als structuur,
als katalysator. Hij interpreteert de IJzeren Dame op een kubistische wijze
maar blijft oog hebben voor de kleur van de dingen, verhevigd door de
fragmentering, die het geheel als in prisma's laat weerkaatsen. Zijn vrouw,
de Russische Sonia Terk, gaat eveneens met deze vormen aan de slag, en
voert ze heel vaak in textiel uit.
Geïnspireerd door het werk van het gezin Robert en Sonia Delaunay en
verwijzend naar de mythologische figuur Orpheus gaat het Apollinaire om een
artistiek literaire benadering van een lyrisch abstracte compositie met
uitsluitend contrasterende kleuren.
Op het Parijse Salon des Indépendants van maart 1913 werd deze term gewoon
geïnterpreteerd als een nieuwe Orphische School, door de aanwezige
kunstcritici. De meningen omtrent de al of niet beoefenaars ervan bleven
echter zo vaag en uiteenlopend, dat de groeperende omschrijving nauwelijks
de esthetische opposities dekt.
Naast de beide Delaunays worden zijn de voornaamste lyrisch abstracten:
Het is gegrondvest door de Oekraïense kunstschilder Kazimir Malevitsj, die
de beweging in 1913 oprichtte.
Het suprematisme kan worden gezien in tegenstelling tot het
constructivisme. Waar constructivisten zien dat het gehele leven door de
techniek beheerst wordt, geloven de suprematisten dat het gevoel de
techniek in het leven roept.
Het suprematisme werkt vooral met geometrische figuren zoals vierkant,
cirkel en rechthoek, waardoor het min of meer als onderdeel van de
abstracte kunst wordt gezien.
Binnen een volkomen abstracte kunst stond Malevitsj de suprematie van
geometrische vormen voor. De weergave van zowel voorwerpen als ideeën werd
volkomen afgewezen.
Malevitsj' opvattingen zijn het best samengevat in zijn schilderij Zwart
vierkant - een zwart vierkant op een witte achtergrond.
Het suprematisme van Malevitsj is voor een belangrijk deel gebaseerd op het
werk van de Russische wiskundige Lobatsjevski. Vanuit deze denkbeelden is
elk schilderij een bevroren beeld van een eeuwige beweging door een
ideaalruimte van n dimensies, geen omhoog, geen omlaag, geen rechts en geen
links.
Malevitsj schreef een kunsttheorie die de grondslag vormde van een deel van
zijn oeuvre en die hij het suprematisme noemde (van suprematie, oftewel
'oppermacht'). Zijn eerste suprematistische schilderij dateert uit 1913
(Zwart vierkant op witte ondergrond). Dit werk is het icoon voor het
suprematisme, werd op de eerste tentoonstelling ook in de gouden hoek
gehangen, de plek waar in Rusland de iconen in huis te vinden zijn.
Het betreft kunst waarin geen sprake is van figuratie. Het is gebaseerd op
geometrische vormen en zuivere kleuren, wit en zwart. Kunst was voor
Malevitsj verbonden met het spirituele. Volgens zijn opvatting diende de
kunst geen politieke, utilitaire of sociale doelstellingen of pretenties te
hebben. Kunst behoorde autonoom te zijn. Deze opvatting scheidde hem van de
constructivisten. Er waren vele volgelingen, waaronder Ljoebov Popova
(1889-1924). "Het vierkante vlak geeft het begin aan van het suprematisme,
van een nieuw kleurrijk realisme als een soort van abstract scheppen", zei
Malevitsj.
De Belgische architect-schilder Henry van de Velde heeft bij zijn afscheid
als directeur van de Großherzoglich-Sächsiche Hochschule für Bildende Kunst
te Weimar, in 1918, de Duitse architect Walter Gropius voorgedragen als
zijn opvolger.
In 1919 voegt Gropius zijn school samen met de Grossherzoglich-Sächsische
Kunstgewerbeschule tot het nieuwe Staatliches Bauhaus Weimar. Zijn zowel
theoretisch als praktisch in toepassing gebracht programma is een synthese
van plastische kunsten, ambachtelijke techniek en industrie.
Gropius' studenten ontwerpen er efficiënte, elegante meubelstukken en
gebruiksvoorwerpen. Strak van lijn, eenvoudig van vorm, zeer functioneel.
De opklapbare meubels, bedoeld voor de klein uitgevallen arbeiderswoning,
of de vrijgezellenkast op wieltjes die je aan twee kanten kan openen,
vallen op in het gamma. Multifunctionaliteit lijkt heruitgevonden door
Bauhaus. (PS. Multifunctioneel meubilair verschijnt voor het eerst in de
15de eeuw in Engeland in de kleine leefruimten voorzien voor het personeel
van de landhuizen.)
De Zwitserse schilder Johannes Itten gaf er een spraakmakende
Vorlehre-cursus, bedoeld tot het stimuleren van de zelfwerkzaamheid. Na
Itten, in 1923, kregen Paul Klee en László Moholy-Nagy die taak toegewezen.
Andere vooraanstaande Duitse kunstenaars als Wassily Kandinsky, Lyonel
Feininger, Georg Muche en Oskar Schlemmer maakten deel uit van het
lerarenkorps.
Bauhaus is zowel een kunstenaarsschool, een pedagogisch project als de wieg
voor het Bauhaus-ontwerp. De kunstenaarsschool evolueert van een academie
voor kunst & architectuur naar een fenomeen. De nieuwe gebouwen in Dessau,
zelf ontworpen door Gropius wanneer het Bauhaus Weimar in 1925 moet
verlaten, zijn even spectaculaire voorbeelden van moderne architectuur als
het project van de nieuwe arbeiderswijk in Dessau.
In de school zelf wordt les gegeven op een manier die nooit eerder is
vertoond. De studenten mogen, ja moeten hun eigen creativiteit exploreren
in het werken met de meest diverse materialen. Er wordt bewust en gedreven
gezocht naar een architectuur die maatschappelijke impact heeft.
Vele docenten en studenten geloven dat een betere architectuur en
woonomgeving mensen beter laat worden, en uiteindelijk mede leiden tot een
veranderde (en in de ogen van het Bauhaus dus verbeterde) wereld. Van zodra
mensen in luchtige, zonnige ruimtes kunnen wonen, in simpele woonblokken
zonder enige versiering, zouden ze als vanzelf anders gaan leven, meer
solidair en gelukkig.
Bauhaus DessauIn 1925 verhuisde het Bauhaus naar Dessau. Daar bouwden ze
een nieuw complex, in een soort van molenwiekpatroon van verschillende
gebouwen. Er was een gebouw voor lessen, een gebouw voor de studenten, een
gecombineerd gebouw voor auditorium en restaurant, een atelier, en een
bruggebouw waarin zich de administratie bevond, en de kantoren van Walter
Gropius en zijn architectenbureau. Bij de verhuizing naar Dessau, worden
nog nieuwe industriële vormgevingen aan het programma toegevoegd, als
reclametechnieken, fotografie, typografie, tentoonstellingenproblematiek.
De eigen uitgave van de Bauhausbücher met geschriften van oa. Piet
Mondriaan, Theo van Doesburg, Kandinsky, Klee, Kasimir Malevitch en Gropius
zelf draagt uiteraard bij tot de bekendheid van het Bauhaus.
In 1928 verlaat de stichter Gropius het Bauhaus en wordt hij opgevolgd door
Hannes Meyer, die in 1930 opgevolgd wordt door Ludwig Mies van der Rohe.
Het Duitse nationaal-socialisme wilde het Bauhaus niet verder en
verplichtte de uitwijking, in 1932, naar Berlijn. Nauwelijks een jaar later
werd het onderwijs verplicht opgedoekt.
Zowel leraren als leerlingen verspreidden zich na 1933 over de westerse
wereld en vooral in de Verenigde Staten propageerden onder anderen Gropius,
Mies van der Rohe, Joseph Albers, Moholy-Nagy en Marcel Breuer verder de
ideeën van het Bauhaus o.a. aan het Black Mountain College te North
Carolina. Na W.O. II werd weer in West-Duitsland in de geest van het
Bauhaus onderwezen in de Hochschule für Gestaltung te Ulm tot de school
gesloten werd in 1968.
In Berlijn bevindt zich sinds 1979 het Bauhaus-Archiv, een museum over het
Bauhaus.
Paul Cézannes uitspraak dat de dingen in de natuur volgens geometrische
vormen zijn opgebouwd, zijn ultieme Sainte Victoires op zijn
tentoonstelling in 1907 met zijn werken van de laatste tien jaar en Pablo
Picasso's spraakmakende Les Demoiselles d'Avignon waren zovele oorzaken,
uitgangspunten, aanleidingen en oorsprong tot en van het kubisme in de
schilderkunst.
Het kubisme zou volgens de dichter Max Jacob dan weer uitgevonden zijn op
een avondje bij Matisse, waar deze aan Picasso een negerbeeldje toonde dat
hij in zijn bezit had. Het moge juist zijn dat de invloed van Afrikaanse
sculpturen op het kubisme zeer groot was, het is eveneens zo dat het daar
uiteindelijk niet over gaat.
Het belangrijkste - en vernieuwendste - aspect van het kubisme is dat het
in eerste instantie om een nieuwe manier van kijken gaat. De oude vragen:
'Hoe leg ik mijn waarnemingen vast?' en 'Hoe geef ik een driedimensionale
ruimte weer op een tweedimensionaal vlak?' die ooit tot de ontdekking van
het meetkundig perspectief leidden, worden nu gevolgd door nieuwe, nog
prangender vragen: 'Kan ik volstaan met weer te geven wat ik door één oog
zie?' en 'Kan ik mijn waarneming vertrouwen?'
Het zou echter wel eerst op de expositie van Les Indépendants zijn, te
Parijs op 25 mei 1910, dat de Franse criticus L. Vauxelles, in het blad Gil
Blas, de werken van Georges Braque bestempelde als bizarreries cubiques.
Dada of het Dadaïsme was een culturele beweging die begon tijdens de Eerste
Wereldoorlog in Zürich in het neutrale Zwitserland.
De beweging bestond slechts kort en vertoonde een piek tussen 1916 en 1920.
De kunstenaars in Dada hielden zich vooral bezig met beeldende kunst,
poëzie, theater en grafisch ontwerp. De beweging is verwant aan het
nihilisme: het opzettelijk irrationeel zijn en afwijzen van de algemeen
geaccepteerde standaarden in de kunst.
Hoewel de beweging slechts kort heeft bestaan, is haar invloed zeer groot
geweest.
De kunstenaars waren ontgoocheld over het débacle van de oorlog, die al
gauw vastliep in een hopeloze loopgravenoorlog. Er ontstond een tendens
onder zowel literaire als plastische kunstenaars het artistieke gebeuren
brutaal en schokkend te bespotten. Dit was voor hen een middel om de
schijnheilige waarden van de toenmalige 'beschaafde' wereld aan te vallen.
Het dadaïsme zou uitgroeien tot een internationale beweging.
Assemblage-Kunst, kunstvorm binnen de Pop-Art, wordt beschouwd als een
latere uitloper van diverse kunststijlen van de jaren '50 . Zoals van het
vroegere Kubisme, de Abstracte Kunst, het Futurisme, het Dadaïsme en het
Surrealisme. Zowel in de Schilderkunst als in de Beeldhouwkunst.
De banaliteit van de consumptiemaatschappij wordt opgehoogd tot het nieuwe
en enige thema in de kunst. Alledaagse objecten worden, vaak
hyperrealistisch weergegeven, in de eigen specifieke context, of
samengevoegd tot een totaal nieuw realistisch beeld.
In 1961 maakte de belangrijke retrospectieven van het Museum of Modern Art
(MOMA) in New York City het bilan op van de diverse pop-tendenzen en de
menigvuldige mogelijkheden van de hybride technieken.
Kunstschilders Assemblage-kunst
De Amerikaan Robert Rauschenberg gaf de toon aan, naast de Knal-collage van
1956 door Richard Hamilton. James Rosenquist, Jasper Johns, Allen Jones,
Eduardo Paolozzi en Peter Blake en in Nederland Danny Drenth zijn andere
vooraanstaande schilders van de assemblage-kunst.
Beeldhouwers Assemblage-kunst
In de Beeldhouwkunst treden George Segal, Robert Watts, Red Grooms, Richard
Artschwager en weer Jasper Johns op de voorgrond.
Pittura metafisica is een kunstrichting in de moderne Italiaanse kunst,
waaraan vanaf 1917 vooral G. de Chirico en Carlo Carra ten grondslag liggen
en die ook door hen werd ontwikkeld.
Zonder een school of enige groepering te vormen, was het de Italiaanse
schilder Giorgio De Chirico die vanaf 1910 inhoud gaf aan de Pittura
Metafisica met zijn bekende reeks Places d'Italie tijdens zijn verblijf in
Parijs.
In de metafisica-stijlbeweging werd het reële beeld verdrongen in een
poëtische droomwereld van leegte en stilte, ver af van het kubisme en
tegengesteld aan het futurisme. Benauwende schaduwen buiten proporties,
vreemde instrumenten buiten maat, scherpe kleuren die een tijdloze sfeer
suggereren en waar het doodgewone verrassend vreemd wordt, binnen het niet
meer afgewezen traditionele perspectief, creëren een indruk van vreemde
bewegingloosheid en leiden tot de symbolische uitdrukking van een nieuwe en
mysterieuze binding met de alledaagse wereld.
De ontmoeting, in 1916, in een militair hospitaal te Ferrara, tussen De
Chirico, zijn broer Alberto Savinio en Carlo Carrà betekende de culminante
fase. Vooral voor Carrà was de terugkeer uit het rumoerige futurisme, met
het plastische dynamisme, naar de vreemde stilte van de metafisica een
ommekeer. Vanaf 1918 ging ook Giorgio Morandi de weg op van de soberheid en
de zuiverheid. Na 1920 hield de beweging op.
Metafysische werken worden bewaard in de musea van Milaan (Coll. Jucker,
Jesi, Toninelli, Mattioli), Londen (Coll. Penrose), New York (M.O.M.A),
Chicago (Art Inst.), Stockholm (Nm.) en Venetië (Sticht. Guggenheim).
Categorie: Schilderstijl
Magisch realisme
(Doorverwezen vanaf Magisch Realisme)
De term magisch realisme wordt zowel in de schilderkunst als de literatuur
gebruikt. Het is een richting in de kunst waarin een poging wordt gedaan de
werkelijkheid te verbinden met een andere of hogere werkelijkheid, waardoor
hallucinerende beelden of droomeffecten ontstaan.
Schilderkunst
Een aantal Nederlandse schilders die vanaf de jaren '20 en '30 actief
waren, grepen - temidden van een kunstwereld waarin steeds abstracter en
expressiever geschilderd werd (zie ook expressionisme) - terug op het
realisme. In 1925 gaf de Duitse criticus Franz Roh voor het eerst een naam
aan deze stroming in de schilderkunst. Aldus gezien viel deze benaming
algauw samen met de Neue Sachlichkeit, waarmee Gustav Hartlaub, in 1924,
het beklemmende werk van George Grosz en van Otto Dix had benoemd
Het magisch realisme zoekt zijn inspiratie buiten de al te dagelijkse
realiteit en binnen droom- en waanbeelden, vandaar ook de evenwaardige
benaming Fantastisch Realisme. Engelsen hebben het hierbij vaak over
Precise Realism en Sharp-Focus Realism. Dergelijke werken laten zich kennen
door een nauwgezette, bijna fotografische weergave van realistisch lijkende
taferelen, die een geheimzinnige en magisch aandoende sfeer uitstralen.
Dubbelzinnige perspectieven en een ongebruikelijke manier om de dingen
naast elkaar weer te geven versterken nog die magische suggestie.
Technische en louter ambachtelijke vaardigheden zijn aan deze stijl
inherent. De combinatie van wel en niet bestaande elementen, het spel van
licht en kleur en de technisch perfecte afwerking maken geheimzinnige, soms
dreigende schilderijen die hun weergave van de werkelijkheid een
vervreemdend karakter meegeven. Dit maakt de stroming ook verwant met het
surrealisme.
De magisch realistische voorstellingen zijn dikwijls wel mogelijk, maar
niet waarschijnlijk. Vaak verwijzen hun onderwerpen naar dood, dreiging en
verval.
Vanaf 1915 ontpopte de Italiaanse schilder Giorgio Da Chirico met zijn
Pittura Metafisica zich als de wegbereider tot het magisch realisme.
In 1920 keerde de Duitse kunstenaar Max Ernst de rug naar het Dadaïsme van
Keulen en ging hij zich in Parijs vestigen, op uitnodiging van André
Breton. In 1921 creëerde hij er l'Elephant Célébes en werd hij meteen de
internationale promotor van het surrealisme.
In Nederland treden vooral Maurits Cornelius Escher, Carel Willink,
Corstiaan de Vries, Bas Kloens en Anneke Kuyper op de voorgrond. Daarnaast
kennen we ook andere namen, als Pyke Koch, Wim Schuhmacher, Raoul Hynckes
en Dick Ket.
In België zijn dat Octave Landuyt, Jef Van Tuerenhout en Aubin Pasque,
naast de grootmeesters Paul Delvaux en René Magritte.
Felix Labisse, Robert Tatin, Alain Giron, Max Bucaille, André Béguin en
Gérard Eppelé zijn Franse naamdragers.
De Oostenrijkse Ernst Fuchs, de Italiaanse Leonor Fini en de Spaanse
Salvador Dali genieten internationale bekendheid.
Literatuur
In de literatuur is de term Magisch Realisme afkomstig van de Italiaan M.
Bontempelli (Gente nel tempo, 1937) en wordt toegepast op het werk van
uiteenlopende auteurs als E.T.A. Hoffmann (Der goldene Topf, 1816), Edgar
Allen Poe (Tales, 1840, 1845), Gustav Meyrink (Der Golem), Alain Fournier
(Le grand Meaulnes, 1913), en H. Rider Haggard. Ook hier gaat het vaak om
geheimzinnige verhalen die een vervreemdend karakter hebben.
Bij veel Spaanse, maar ook Zuid-Amerikaanse kunstenaars is van oudsher een
zekere hang te bespeuren naar het magisch realisme, bijvoorbeeld Gabriel
Garcia Marquez en Mario Vargas Llosa. Bij hen is het magisch realisme een
stijl waarin gewone voorvallen in een overdreven taal worden verteld,
terwijl de uitzonderlijkste voorvallen op een nuchtere manier worden
verteld. In het magisch realisme wordt een wezenlijke rol gespeeld door
natuur, geschiedenis, politiek, maatschappelijke thema´s en alle menselijke
hartstochten.
Nederlandstalige auteurs:
Hubert Lampo (voor een uitgebreide bloemlezing over magisch realisme lees
De zwanen van Stonehenge) Ook 'De Komst van Joachim Stiller' is een goed
voorbeeld.
Johan Daisne vooral in 'De trein der traagheid'
Simon Vestdijk met 'De kelner en de levenden'
Ferdinand Bordewijk
Het surrealisme is een schilderstijl van de Europese kunststromingen in de
Moderne kunst in de twintigste eeuw. Het hoogtepunt van het surrealisme is
tussen 1925 en 1940. Zowel in de schilderkunst als in de beeldhouwkunst.
Het is de Franse schrijver en essayist André Breton, die in 1924 zijn
opvattingen omtrent het surrealisme in de kunst, vooral de schilderkunst en
de literatuur, te boek stelt in "Le surréalisme et la peinture", beter
bekend als Het Surrealistisch Manifest.
Teleurgesteld in het, door de gruwelen van de Eerste Wereldoorlog al te
optimistisch gebleken, rationalisme en geïnspireerd door de ideeën van
Sigmund Freud, stellen surrealisten de door vrije associaties gekenmerkte
bewustzijnstoestand van de droom centraal.
Uit de romantische volkskunst in Frankrijk, midden de XIXde eeuw, groeide
de Naïeve Kunst. Meestal bleven de autodidactische amateurs anoniem, al
haalden oa. de Prenten van Epinal wel bekendheid. Het waren essayïsten als
Alfred Jary, Guillaume Apollinaire, Paul Guillaume of Abroise Vollard die
de aandacht wekten voor het werk van enkele opvallende kunstschilders.
Toch moest men wachten op de stichting van het Salon des peintres
indépendants, in 1885, om le Douanier Henri Rousseau met glans uit het
anonymaat te zien treden.
De grote revelatie kwam er te Parijs, in 1937, op de eerste grote expositie
van Les maîtres populaires de la réalité. Naast Rousseau viel werk op van
Louis Vivin, Camille Bombois, André Bauchant, Maurice Utrillo,
Dominique-Paul Peyronnet, Séraphine de Senlis, Jean Eve, René Rimbert en
Adolf Dietrich.
Niet te ontwarren discussies ontstonden na de tentoonstelling. Men noemde
ze Les maîtres omwille van de hoge technische kwaliteit van de werken,
populaires om hun bescheiden oorsprong, hun simpele ideeën en hun weinig
gecompliceerde gevoelens, de la réalité om de verwarring aan te tonen
tussen het reële en het bevattelijke. Termen als zondagschilders, moderne
primitieven, naïeve schilders, instinctieve schilders of autididactische
schilders waren aan de orde.
Natuurlijk wordt naïef geschilderd over de hele wereld.
De oorspronkelijke Cobra-leden waren:
uit Denemarken:
Asger Jorn
uit België:
Cobbaert
Dotremont
Noiret
uit Nederland:
Karel Appel
Eugene Brands
Corneille
Constant
Jan Nieuwenhuys (de broer van Constant)
Theo Wolvecamp
De Belg Pierre Alechinsky kwam erbij in maart 1949.
Korte bloei
Ingevolge de zware ziektes van zowel Jorn als Dotremont kwam er reeds in
1951 een eind aan deze kunstzinnige vereniging.
Toch had in Kopenhagen Asger Jorn al Else Alfelt, Ejler Bille, Egill
Jacobsen, Henry Heerup, Carl Henning Pedersen en de schrijver Jørgen Nash
onder Cobra samengebracht.
De revue "Hellgesten" had die kunstenaars reeds gegroepeerd tijdens de
oorlogsjaren. Ook de schilders Erik Ortvad en Mogens Balle met de schrijver
Uffe Harder kwamen zich bij Cobra aansluiten.
Te Brussel deden Dotremont en Noiret een beroep op hun
realistisch-revolutionaire vrienden: de schrijvers Marcel Havrenne en Hugo
Claus en de schilders Pol Bury, Pierre Alechinsky, Louis Van Lint, de
etnoloog Luc de Heusch en de musicus Jacques Calonne.
Te Amsterdam vonden Anton Rooskens en Theo Wolvecamp de weg naar Cobra.
De beweging werd nog aangevuld met de Duitse kunstschilder Karl Otto Götz
en zijn "Meta"-vrienden, de Japans-Amerikaanse sculpteur Shinkichi Tajiri,
de Engelse schilder Stephen Gilbert, de Franse schilders Jean Michel Atlan
en Jacques Doucet en de schrijvers Edouard Jaguer en Michel Ragon.
De mensen van Cobra keerden zich vooral tegen elk esthetiserend academisme
dat te erg het intellectualisme benadrukte. Vandaar het voor de hand
liggende tegengestelde: vorm, lijn en kleur zijn de weergave van een puur
spontane actie waarbij ze niet aarzelden terug te grijpen naar het
kindertekenen. De nauwelijks voorbije oorlog had daarbij bij de meesten een
marxistisch bewustzijn teweeggebracht.
Invloed van Cobra
De cobra beweging heeft, ondanks het korte bestaan, een grote invloed gehad
op de moderne kunst.
In Amstelveen is, nabij het winkelcentrum Amstelveen, het Cobra Museum voor
Moderne Kunst gevestigd. In de binnentuin van het museum is een Japanse
kiezeltuin van Tajiri ingericht.
Kunstenaars die later werkten in de traditie van Cobra zijn:
Jan-Hein Arens
Herman Brood
Wout Wilgenburg
Rudi Pillen
Het was de Pools-Franse schilder Henryk Berlewi, deel uitmakend van de
Proun-groep met El Lissitzky en Kasimir Malewitsj, die tussen 1922 en 1924,
in Berlijn, de leerstellingen uitwerke omtrent zijn Mechano-Faktura.
Daarmee wees hij de weg naar een aantal Franse abstracte kunstenaars, die
kort voor de Tweede Wereldoorlog experimenteerden met optische fenomenen,
die ze gebruikten om niet-narratieve of niet-suggestieve composities samen
te stellen. Met geometrische combinaties, transparanties en overlappingen
werden optische, zoniet kinetische, indrukken en reacties gecreëerd.
Na de bevrijding, in 1944, groepeerden zich in de pas opgerichte galerij
van Denise René te Parijs een aantal kunstenaars om de van oorsprong
Hongaarse schilder Victor Vasarely.
De term op-art werd echter pas voor het eerst in druk genoemd in Time
Magazine, in oktober 1964, en compleet gedefinieerd door R.H. Carraher en
J. Thurston in hun studie Optical Illusions and the Visual Arts, in 1966.
Men kan daarbij niet om het werk van de Yale-professor Josef Albers
Interaction of colors, uit 1963, heen.
Vanaf ongeveer 1963 nam de op-art een grote vlucht en werd deze zelfs in de
mode toegepast, waar vooral zwart-witte stoffen met geometrische figuren
bijvoorbeeld in japonnen werden toegepast.
Op-art mondde uiteindelijk uit in de kinetische kunst, in de hard-edge en
in de minimal art.
Colorfield Painting is een variant binnen de lyrisch abstracte
schilderkunst in de Verenigde Staten. Er wordt gewerkt met kleurvlakken of
kleurvelden om een meditatieve stemming te wekken bij de kijker. De nadruk
wordt gelegd op grote eenkleurige vlakken, om op die wijze aan het fenomeen
kleur een zo groot mogelijke uitdrukkingskracht te geven.
Vierkante of rechthoekige vlakken, in egale kleuren en onderling
verschillend in hoogte of breedte, worden zodanig op doek gebracht, dat ze
in eindeloosheid lijken te zweven en de indruk wekken niet te worden
beperkt door de begrenzing van het doek.
Mark Rothko ontwikkelt al in 1947 deze formule, waarbij hij verklaart "Ik
streef ernaar ingewikkelde gedachten eenvoudig weer te geven."
Josef Albers, die uit het Bauhaus kwam, creëert een reeks Hommage aan het
vierkant, vanaf 1950. Andere colorfield-meesters zijn Ad Reinhardt, Jasper
Johns, Elsworth Kelly, Al Held, Frank Stella en Barnett Newman. konkrete
Kunst/ konkrete Malerei
"Pop-art" is een kunstenstroming die tegelijkertijd, maar los van elkaar,
is ontstaan in het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten van Amerika
in het midden van de jaren '50. Het is een typische kunststroming die
groeit uit een bepaalde Zeitgeist, namelijk die van de vrijheid, seksuele
revolutie en vrouwenemancipatie. Het kunstwerk van de Engelsman Richard
Hamilton "Just What Is It That Makes Today's Homes So Different, So
Appealing?" uit 1956 wordt algemeen beschouwd als het begin van de pop-art.
Op die collage zijn alle elementen aanwezig waarvan de pop-art gebruik zal
maken.
De pop-art zette zich gedeeltelijk af tegen het Amerikaanse Abstract
expressionisme dat vertegenwoordigd werd door kunstenaars als Ad Reinhardt.
Het hyperserieuze en -conceptuele karakter van deze kunststroming was de
ideale voedingsbodem voor een reactionaire beweging als de pop-art. Omdat
kunstenaars als Reinhardt het museum zagen als de ideale elitaire plek voor
hun kunstwerken was de logische reactie dat de pop-art de kunst naar de
mensen wilde brengen (tot op straat - zie verder over happenings). Daardoor
zijn veel pop-art-werken vooral decoratief en hebben ze geen boodschap: dit
zou te moeilijk zijn voor het toeschouwer. Consumptiemaatschappij,
alledaagse gebruiksvoorwerpen, individueel vervaardigde serieproducten,
alle reproduceerbare objecten worden voortaan als motieven aanvaard in de
kunst. Toch stond de pop-art beweging dichter bij het leven en was het veel
gewaagder dan wat tot dan toe werd geschapen door de kunstenaar. Van groot
belang is de ironie in het kunstwerk. Geheel in de trant van de jaren '60
was de kunst doordrongen met politieke boodschappen. Een van de
belangrijkste wapenfeiten die verband houden met deze kunststroming zijn de
"Happenings". Aan de hand van performances op straat drukten kunstenaars op
expressieve wijze hun vrijheid uit.
De thema's van de pop-art zijn ontleend aan reclame, televisie, kranten en
tijdschriften. Het is als het ware het in beeld brengen en de
verheerlijking van de consumptiemaatschappij en van de alledaagse
banaliteit, soep in blik, Elvis Presley, Mao, spaghetti, Coca Cola en
andere supermarktproducten.
Ondanks de bovenstaande vermeldingen is het echter heel moeilijk om één
algemene stroming te duiden.
De naam is afgeleid van 'popular art' en kwam in de jaren zestig aanwaaien
uit Amerika en in mindere mate uit Engeland. Het is wel oorspronkelijk
begonnen in Engeland. Het merendeel van de schilderijen heeft grote tot
zeer grote afmetingen maar pop art bestaat ook uit sculpturen, collages en
assemblages.
Verschillende materialen werden samen verwerkt: foto's, afval, objecten en
verf.
Nieuwe figuratie
Na de Tweede Wereldoorlog voelden heel wat kunstenaars zich geroepen
afstand te doen van de tot dan gevestigde opvattingen omtrent figuratie en
Expressionisme. Vanuit het abstraheren creëerden enkele schilders een
nieuwe visie en ontstond de Nieuwe figuratie.
Het werd een conglomeraat van verscheidene elementen, waarbij het inbrengen
van witte vlakken in het schilderij, om aanwezigheid te manifesteren door
afwezigheid, opviel als creatief element. Het integreren van voorwerpen,
zelfs levende wezens, betekende het picturaal tegenn elkaar uitspelen van
natuur en cultuur. Het aanbrengen van spiegels in het schilderij bracht
niet alleen de reliëfwerking teweeg, maar evengoed een assimilatie van de
toeschouwer met het artistieke werk. Men aarzelde niet met de inbreng van
banaal triviale niet gepoëtiseerde elementen en uitbeeldingen.
Existentiële kunst
De Italiaanse schilder-beeldhouwer Alberto Giacometti en de Engelse
kunstschilder Françis Bacon gaven, na de wereldoorlog en reagerend op het
toen nog heersende Expressionisme, een artistieke inhoud aan de
existentialistische gedachtegang van de Franse filosoof Jean-Paul Sartre,
in hun Existentiële kunst-stijl.
De Dripping-stijl uit de Action Painting van de Amerikaan Jackson Pollock
tot zijn uiterste consequentie drijvend, vonden ze uitkomst, langs het
Existentialisme, tot de puurste uitdrukking van het Humanisme. Het
ontluisterde mensbeeld werd prangend brutaal geuit in een geheel eigen
figuratie, door deze existentialisten.
In België zijn de schilder Jan Burssens en de beeldhouwer Paul Van
Gijseghem adepten van deze kunstrichting.
De Duitser Lucian Freud, die sedert 1933 in Engeland woont, wordt L'Ingres
de l'existentialisme genoemd.
In de Verenigde Staten ontstaat in de zestiger jaren, vooral in Californië
en in New York, een picturale tendens die zich keert tegen de opeenvolgende
avant-gardistische stromingen, als Body art, Arte Povera, Conceptual Art of
Land Art. Het hyperrealisme, ook wel superrealisme of fotorealisme genoemd,
duurt van 1965 tot 1975.
Als virtuoos fotografische weergave van het object, zonder enige
subjectieve emotie, met een klinische precisie tot in het minste detail op
doek gebracht, aldus de koelste objectiviteit etalerend, ontstaat het
hyperrealisme. Kenmerken van het hyperrealisme zijn: - het isoleren van een
stukje werkelijkheid - meer dan levensecht weergeven van de werkelijkheid,
omdat alles even scherp in beeld is gebracht
In 1967 ontstaat in Italië de Arte Povera (arme kunst), een
schilderkunstige en beeldhouwkundige beweging gelijkaardig aan het meer
internationale fenomeen van de Land Art of de Conceptual Art. Zowel Turijn
als Rome zijn de centra voor dit verschijnsel.
Mario Merz, Giovanni Anselmo, Gilberto Zorio, Alighiero Boetti, Pino
Pascali,G. Penone en Gianni Kounellis zijn er de kunstenaars van.
De essayist Germano Celant legt de principes van de beweging vast en is er
uiteraard de grote promotor van. Arte Povera wil een verdere evolutie van
Op-art en Pop-Art en wijst zowel het tableau-object van de eerste af als de
publicitaire procédés van de laatste. Het wil aansluiting zoeken evengoed
bij het Amerikaanse Neo-dadaïsme als bij het Franse Nouveau Réalisme. Door
het kunstwerk als product te miskennen, ontstaan kortstondige creaties in
erg vergankelijke materialen en op even tijdelijke plaatsen.
Minimal Art bediende zich van simpele, eventueel gevonden materialen.
Belangrijk was om met zo eenvoudig mogelijke middelen een relatie aan te
gaan met de omgeving. De spanning die zou ontstaan, door het creëren van
een tegenstelling met de omgeving, was daarbij van belang.
Zo componeerde Carl André in 1968 een kunstwerk door naar een bouwterrein
te wandelen en daar een aantal oude elektriciteitssnoeren mee te nemen om
die vervolgens in de expositiezaal van het Gemeentemuseum van Den Haag neer
te leggen op de vloer.
De stroming werd wereldwijd nagevolgd.
In Italië ontstond snel daarna een stroming die men de Arte Povera noemde.
Outsider Art
Outsider Art is een schilderstijl in de schilderkunst van de 20e eeuw en
hedendaagse kunst.
De Franse wijnhandelaar-kunstschilder Jean Dubuffet stichtte te Parijs, in
juni 1948, de Compagnie de l'Art Brut. Daarbij had hij het over "
...allerlei producties (tekeningen, schilderijen, haakwerken, gemodelleerde
of gesculpteerde figuren, enz.) met een spontaan en inventief karakter, die
zo weinig mogelijk afhankelijk waren van de gewone kunst of van culturele
voorschriften en die voortkwamen van duistere personen, die vreemd waren
aan de professionele artistieke milieus...". De gevestigde kunst noemde hij
Art Culturel, die echter nooit puur kon zijn.
Roger Cardinal had het, in 1972, over Outsider Art en stelde zich daarmee
achter de visie van Dubuffet, omtrent een pure kunst die ontstaat uit
cultureel isolement.
Daar waar de term Art Brut meestal gebruikt werd om het werk van
psychiatrische patiënten en mensen met een mentale handicap aan te duiden,
moest Cardinal, in 1994, toch dergelijke omschrijving nuanceren en
vaststellen, dat outsiderkunstenaars wel openstaan voor culturele invloeden
en aldus het accent naar het kunstwerk diende verlegd.
De Nederlander Willem van Genk gaat door voor een der voornaamste
outsiders. Hij concentreert zich overwegend op de buitenwereld, vooral dan
de transportmiddelen.
Pascal Tassini hanteert een opeenhoping van knopen om uiting te geven aan
de zonderlinge denkbeelden van het Ik en de Binnenwereld.
Heide De Bruyne symboliseert in cocons het gevangen zitten in zichzelf.
Sylvain Cosijns tekent op kinderlijk eenvoudige wijze mysterieuze gedaanten
zonder gezicht, die aldus als geesten ronddwalen.
Met zicht op ziel is een tweejaarlijkse Belgische tentoonstelling die het
werk van Outsider kunstenaars in het licht plaatst.
Op 14 april 1960 schreef de Franse criticus Pierre Restany in zijn eerste
Manifeste du Nouveau Réalisme, te Milaan: ...De traditionele middelen zijn
uitgeput; er is geen andere reactie mogelijk dan de afschaffing van het
schilderij... In het tweede manifest, dat het jaar daarop verschijnt,
verklaart hij: ...De nieuw realisten zien de wereld als een schilderij, een
groot fundamenteel waarvan zij zich wezenlijke fragmenten eigen willen
maken ...
De groep is officieel samengesteld op 27 oktober 1960 en omvat Arman
(Armand Fernandez), François Dufrêne, Raymond Hains, Jacques Mahé de la
Villeglé, Wolf Vostell, Yves Klein, Martial Raysse, Daniel Spoerri, Jean
Tinguely, Mimmo Rotella, en César (Baldaccini). Nadien voegden Niki de
Saint Phalle, Deschamps en tenslotte Christo (Javacheff) zich bij de groep.
Een eerste collectieve manifestatie vond plaats op het Festival
d'avant-garde, te Parijs in november-december van 1960. Daarop volgde al in
mei 1961 een tweede expositie, in de Galerie J., met het thema Quarante
Degrés au-dessus de Dada.
De nieuwe realisten bleven actief, vervolgens in juni te Stockholm en in
juli te Nice. Nog in 1961 en 1962 werd voor hen een speciale zaal
gereserveerd in de Parijse Salon Comparaisons. In juli 1961 waren ze ook te
zien op de expositie Paris-New York van de Galerie Rive droite en in juni
1962 op de expo Donner à voir I van de Galerie Creuze.
Telkens werd de kijker geconfronteerd met de banaal alledaagse dingen uit
de straat van het onopvallende stedelijke milieu. Restany filosofeerde over
la poësie d'une civilisation urbaine.
De beweging werd opgeheven te Milaan, in 1970.
Nederland
Alhoewel, binnen de Haagse kunst van de zeventiger jaren groepeerden een
aantal Nederlandse kunstenaars zich als De Nieuwe Realisten. Het waren Pat
Andrea, Peter Blokhuis, Walter Nobbe, Jurjen de Haan, en Maarten van
Dreven. Ze hadden hun artistieke opleiding meegemaakt aan de Koninklijke
Academie voor Beeldende Kunsten in Den Haag. Het was vooral docent Co
Westerik die ze stevig beïnvloedde. Vaak verdrongen ze het individuele
kunstenaarsschap door gezamenlijke artistieke activiteiten, waarbij
omvangrijke werken ontstaan, waaraan elk een eigen bijdrage leverde.
Op dit moment zijn er veel kunstenaars die zich bezig houden met de
Realistische schilderkunst, aangevuld met een stukje surrealisme of
sprookjesrealisme. De benaming Nieuwrealisme kan ook in een wat breder
perspectief gezien worden. De hierboven genoemde benaming surrealisme komt
uit het Frans en betekent vrij vertaald: "Boven de werkelijkheid staande
kunst". Eigenlijk wil surrealisme niets anders zeggen als: Het weergeven
van beelden, van vervormde- afwijkende voorstellingen, het zijn meestal
herkenbare dagelijkse vormen welke met elkaar geen enkele, weinig of juist
veel verband met elkaar houden en afstammen uit de wereld van onze dromen,
illusies en fantasieën. De wetten van perspectief en zwaartekracht gelden
geheel niet of nauwelijks meer, of worden daarentegen juist versterkt.
Realistisme en surrealisme, stimuleert de fantasie van de kijker zo dat
deze een deel eigen interpretatie van het kunstwerk opbouwt en het andere
deel gelijk ziet zoals iedereen dit ziet.
Oude graffiti
Graffiti is eigenlijk van alle tijden. Er is ook een spreekwoord over:
gekken en dwazen schrijven hun naam op muren en glazen. Het volk van de
Vandalen was al bekend om zijn graffiti. De Romeinen uit de klassieke
oudheid schreven ook in hun eigen muren en op monumenten. In Rome is er
graffiti gevonden die de Vikingen daar hebben aangebracht.
Eind van de jaren zestig nemen New Yorkse jongeren de gewoonte over van de
straatjeugd uit Philadelphia om met een viltstift hun schuilnamen
vliegensvlug op treinstellen te plaatsen. Die handtekening wordt de Tag
genoemd. Een Throw-up is een grote uitgewerkte Tag. In New York werd de
viltstift al snel vervangen door de spuitbus en het metrostel werd de
ideale drager om een miljoenenpubliek te bereiken. Naar gelang de grootte
der schildering op de treinen onderscheidt men; All-overs, Top-to-bottom,
Window-down of End-to-end. Een volledig beschilderde wagon, ramen inclusief
noemt men een Whole car piece. Maar er zijn ook Double whole car (ook wel
married couple genoemd) pieces gemaakt die bestaan uit twee Whole train
pieces.
Moderne graffiti
Graffiti op straat wordt meestal gemaakt met behulp van spuitbussen met
verschillende kleuren verf. Het zijn vaak korte teksten en afbeeldingen,
variërend van tags (korte parafen waaraan de maker door zijn collega's
wordt herkend) tot pieces (grotere, met kunstzin uitgevoerde afbeeldingen).
Vaak ziet men tientallen tags die dicht bij elkaar neergezet zijn. Er zijn
duidelijke stijlen te herkennen. Er is zeker sprake van een ondergrondse
graffiti-subcultuur, maar een groot aantal mensen ergert zich ook aan de in
hun ogen verminkingen van de openbare ruimte. Graffiti wordt meestal
aangebracht op bouwwerken die niet van privépersonen zijn, maar van de
overheid of van grote organisaties. Vaak zijn ook verrijdbare zaken het
doelwit, zoals treinen en portacabins. Soms wordt er ook gespoten op kleine
kastjes, zoals verdeelkastjes van de telefoon. Tegenwoordig is in Nederland
vrijwel overal graffiti aan te treffen.
In de loop der jaren is graffiti deels vanuit het illegale circuit als
geaccepteerd verschijnsel in de maatschappij terechtgekomen. Zo bevinden
zich graffiti-uitingen bij wijze van kunstuiting in meerdere scholen en
clubhuizen. Op meerdere plaatsen zijn graffitiworkshops te volgen,
waaronder in buurthuizen en tijdens festivals. Toen er in 2002 in Delft een
nieuw stuk aan het stadscentrum werd bijgebouwd werd de houten bouwmuur die
rondom de bouwput stond met graffiti beschilderd door 50 Delftse jongeren
in samenwerking met kunstenaar Hugo Kaagman. Voorwaarde is dat er alleen
van de kleur (Delfts) blauw gebruikgemaakt mag worden. Als voortzetting
hiervan initieerde de stad Delft in mei 2003 enkele legale graffitiplaatsen
verspreid over de stad.
Graffiti als kunstvorm
Ook in de meer maatschappelijk geaccepteerde kunstvormen is de
graffiti-kunst doorgedrongen. De consumenten-objecten uit de Amerikaanse
Pop-Art, de allergie voor de galerie-kunst en de
happening-en-performance-drang van de conceptualisten zijn zovele
elementen, die de spuitbus-schilders tot de Graffiti-kunst brachten, in de
zeventiger jaren.
Zonder zijn leraren Joseph Kossuth en Keith Sonnier aan de New Yorkse
School for Visual Arts te willen negeren, riep Keith Haring toch uit:"The
metro-stations are my galeries and there is my public". Een andere bekende
graffiti kunstenaar is Jean-Michel Basquiat.
Graffiti-schilders produceren evengoed figuratieve als non-figuratieve
creaties, op om het even welke drager. Zonder enige voorbedachtheid laat de
kunstenaar zich alleen leiden door zijn spontaniteit en een opvallend
snelle uitvoering. (Noodgedwongen omdat de techniek dit enigszins vereist
en hij anders risico loopt te worden gearresteerd.)
Land Art is een stroming in de beeldende kunst in de jaren '60 van de 20e
eeuw, waarbij kunstenaars artistieke ingrepen aanbrengen in een landschap.
Een minder gebruikelijke benaming voor deze kunstrichting is Earth Art.
Samen met de individualisering van de kunst na 1900, vond ook een sterke
commercialisering plaats. De kunst situeerde zich in de eerste helft van de
20ste eeuw praktisch uitsluitend in galerieën en musea in grote, drukke
steden. Midden jaren ’60 wilde een groep kunstenaars zich bevrijden van de
banden van de traditionele beeldhouwkunst. Zij vluchtten figuurlijk uit de
steden en gingen de dialoog aan met de natuur. Zo ontstond de Land art, een
stroming waarbij wijzigingen (klein of groot) worden aangebracht op een
landschap door artistieke ingrepen. De term Land art is ontleend aan een
Duitse televisiefilm uit 1969.
Land art betekende geen totale breuk met voorgaande stijlen, zo zijn er
verschillende verbanden met eerdere stromingen. Veel kunstenaars van de
Land art hadden reeds ervaring opgedaan in de Minimal art, een stroming
waarin de omgeving al een belangrijk element was voor de juiste ervaring
van het kunstwerk. Het werken met materialen rechtstreeks uit de natuur was
eveneens niet nieuw. In de Arte Povera werd zand, aarde, hout en steen
gebruikt om een direct verband te zoeken tussen natuur en cultuur. De
kunstenaars van de Land art stelden zich ook vragen omtrent de begrippen
‘kunst’ en creativiteit’, zij vroegen zich af of een kunstenaar wel talent
moest hebben om kunst te scheppen. Daarom is de link met de conceptuele
kunst zo groot, vooral bij de kunstenaars die hun landschapsveranderingen
kwamen voorstellen in de galerieën.
Sommige kunstenaars bleven dus toch vasthouden aan de galerie en brachten
de natuur maar naar binnen. Zo legde Walter De Maria een vloer van aarde
aan in een appartement in een grootstad. Andere artiesten eigenden zich de
grootst mogelijke ruimte toe en trokken naar verlaten sites om in complete
eenzaamheid kunst in de vrije natuur te scheppen. Er is dus duidelijk een
mystiek en romantisch aspect aan deze kunstbeweging.
Binnen die beweging kunnen we een onderscheid maken tussen drie types:
ingrepen op het landschap, toevoegingen aan het landschap en acties in het
landschap. Hoewel het echter niet vreemd was dat deze drie vaak door elkaar
liepen.
In het eerste geval maakte men als het ware een negatieve afdruk in het
landschap. Dit kon bestaan uit enorme kuilen, grachten of wallen die met
behulp van bulldozers en graafmachines in abstracte formaties geplaatst
werden. De patronen hoefden niet noodzakelijk geometrische te zijn.
Voorbeelden van zulke artiesten zijn Morris, Heizer & Robert Smithson.
De toevoegingen bestonden uit onnatuurlijke elementen, geplaatst in het
landschap. Hier vormde de interactie tussen de natuur en het geplaatste
object de essentie van het kunstwerk. Een zeer sprekend voorbeeld is de
spiegeltoren in de Sahara van Mack.
Bij het derde type is de interactie tussen de kunstenaar en de natuur het
sterkst voelbaar. Het landschap vormde immers een noodzakelijk decor voor
een door de kunstenaar zelf (!) uit te voeren actie. Buiten de ruimte, is
hier het element tijd van groot belang. Ook met natuurlijke, tijdsgebonden
processen zoals eb en vloed moest rekening gehouden worden. Ter
illustratie: een wandeling tussen twee krijtlijnen door artiest Walter De
Maria.
Zonet werd al vermeld dat men natuurlijke processen in beschouwing diende
te houden. Deze processen hadden vaak een nefaste invloed op het kunstwerk,
denk maar aan de getijden en erosie. De natuur vernietigde haar ‘eigen’
kunst. De vergankelijkheid van de kunst was hier dus een letterlijk
gegeven.
Deze vergankelijkheid had, samen met de vaak afgelegen locatie van het
werk, een belangrijke invloed op de beleving van de Land art. De kijker
kreeg het ‘echte’ werk niet te zien, tenzij hij de moeite deed voor een
grote verplaatsing. Om het grote publiek toch kennis te laten maken met het
werk, exposeerde de artiest foto’s en videomateriaal. Veel kunstenaars van
de Land Art waren bijgevolg ook bezig met cinematografie. De
tentoonstelling van dit soort beeldmateriaal doet natuurlijk denken aan de
conceptuele kunst. Ergens spreken de artiesten het beginsel van de Land art
hier tegen. Daar het oorspronkelijk de bedoeling was zich af te zetten
tegen de commercialisering van de kunst, probeerde de artiesten op deze
manier hun werken toch te verkopen.
We kunnen dus besluiten dat Land art een poging was om te ontsnappen aan de
gecommercialiseerde kunstwereld. Via interactie en toevoegingen ging met de
confrontatie met de natuur aan. Tijd en ruimte zorgde dat het publiek
onmogelijk rechtstreeks van de werken kon genieten. Daarom waren de
artiesten genoodzaakt terug te keren naar hun wortels binnen de conceptuele
kunst en exposities te organiseren om aan de nodige fondsen te geraken.
Het onafhankelijk realisme is een kunststroming van de hedendaagse kunst en
de moderne kunst met kunst uit de 20 en 21e eeuw.
Deze realistische kunstvorm en is afkomstig van een groep hedendaagse
Nederlandse realisten. Het is geen georganiseerde groep of overeenkomstige
stijl maar een stroming met daarbinnen vele stijlen die variëren van zeer
gedetailleerd en fijn tot grof en pasteus. De afbeeldingen zijn echter
altijd herkenbare voorstellingen.
1
2
3
4
Recente geschiedenis
1998: De eerste Onafhankelijke realisten tentoonstelling
Belangrijke Musea en Galeries
Zie ook
Recente geschiedenis
Ondanks dat het realisme als kunstrichting gedurende de avant-gardistische
20e eeuw slechts weinig gewaardeerd werd door de gevestigde kunstwereld, is
deze richting nooit helemaal weg geweest. Gedurende deze periode bleven
enkele kunstenaars trouw aan deze vorm van kunstuiting. Voorbeelden hiervan
in Nederland zijn het magisch realisme van onder andere Carel Willink, Dick
Ket en Pyke Koch.
Oorspronkelijk in gang gezet door de Groep van de figuratieve abstractie,
ook wel De Groep, aan de Rijksacademie te Amsterdam, wendden zich tegen het
einde van de 20e eeuw en het begin van de 21e eeuw meer kunstenaars tot het
realisme. Deze stijlstroming verplaatste zich na 1980 naar het Noorden van
Nederland, doordat veel (na de 'machtsovername' door 'de abstracten' op de
Rijksacademie teleurgestelde) figuratieve kunstenaars de 'ruimte' zochten
in het Oosten van het land. Vooral onder de invloed van Kunstacademie
Minerva in Groningen ontstond aldaar, mede dankzij Wout Muller, Henk
Helmantel en Matthijs Röling onder de naam 'Fuji Art Association' aan het
einde van de 20e eeuw het zogenaamde Noordelijk realisme. Maar ook
verspreid over de rest van Nederland en België wendden steeds meer
kunstenaars zich tot het realisme. In 2006 zijn er een paar honderd
kunstenaars actief binnen deze richting.
1998: De eerste Onafhankelijke realisten tentoonstelling
De gevestigde kunstwereld reageerde lauw op deze stroming. Toch proberen
deze realisten (en met hen een handjevol galeries) een weg buiten het
reguliere en gevestigde kunstcircuit te belopen. Zij proberen hun werken
onder de aandacht te brengen van een groot publiek. Museum Møhlmann heeft
hierbij een rol gespeeld door realisten een platform te bieden om hun werk
in een museale ruimte te tonen.
Kunstschilder Rob Møhlmann en zijn vrouw Laura riepen in 1998 de ‘Eerste
Onafhankelijke Realisten Tentoonstelling’ in het leven. Vanaf dat moment
vindt er jaarlijks een onafhankelijke realisten tentoonstelling plaats in
Museum Møhlmann.
Deelnemende kunstenaars aan deze onafhankelijke realisten tentoonstellingen
sinds 1998:
Aad Hofman - Ad Haring - Adolfo Ramón - Anita Franken - Ari Stolk - Ben
Rikken - Ben Snijders - Bernadien Sternheim - Berry Kuiper - Bert
Kinderdijk - Carel Huls - Carel Willink - Carla Roodenberg - Cas Waterman Charles Henri - Chris Herenius - Christa Hoek - Cis Koetse - Clary
Mastenbroek - Con van Velsen - Dick Oostra - Diederik Kraaijpoel - Dina
Belga - Dinie Boogaart - Don Clarke - Douwe Elias - Drago Pecenica - Ed
Schouten - Ed Ubels - Eliot Allsop - Ellis Tertoolen - Epco Cordèl - Erik
de Jong - Evert Thielen - Flip Gaasendam - Frances Wohl - Frans Klerkx Ger Eikendal - Ger Stallenberg - Gerard van de Weerd - Gerrit de Vries Gerry Dobbelaer - Gert Kemper - Gezien van de Riet - Han van Hagen - Hans
Bayens - Hans Deuss - Hans Feyerabend - Hans Parlevliet - Harry Meerveld Hendrik Elings - Henk Helmantel - Hennie van der Vegt - Herman Tulp Herman van Hoogdalem - Hilda Snoeijer - Hiske Wiersma - Jan Jaap Stigter Jan van der Kooi - Jan van der Scheer - Janhendrik Dolsma - Janine Starke Jannes Kleiker - Jasper van Putten - Joggem de Graaf - Johfra - Joke Frima
- Joost Doornik - Joost van Kempen - Kenne Grégoire - Kik Zeiler - Lammert
Joustra - Maarten Welbergen - Magda Francot - Margreet Bech - Margreet
Bosker - Maria de Ruiter de Witt - Melle - Michael Hiep - Michiel
Kranendonk - Michiel Schrijver - Monica Jonkergauw - Onno Boerwinkel - Paul
Boswijk - Paul Wieggers - Petar Meseldzija - Peter Boekholt - Peter Durieux
- Pierre Roger - Piet Deunhouwer - Piet Sebens - Pieter Knorr - Pieter
Pander - Piets Althuis - Quirhijn - Ralph Douglas - Rein Pol - Reinder
Homan - René Jansen - Rien van Uitert - Rob Houdijk - Rob Møhlmann - Robert
Daalmeijer - Robin d'Arcy Shillcock - Roelof de Roo - Roger Braun - Romee
Kanis - Rosalie Hammink - Ruth van Royen - Ruud Spil - Ruud Verkerk - Sam
Drukker - Sofie Hupkens - Tamara Muller - Tobias Baanders - Walter Elst Wilfried van den Boorn - Wim van der Kant - Wout Muller - Jef Diels Akinori Miura - Renaat Veris - Charles Donker - Eric De Vree Belangrijke Musea en Galeries
Initiatieven bij het ontstaan van dit nieuwe realisme zijn:
kunstacademie Minerva in Groningen (met name aan het einde van de 20e eeuw)
Museum Møhlmann in Venhuizen
Planetarisme
De Macedonische kunstschilder-filmregisseur Kiro Urdin wil kunstenaars uit
verschillende landen verenigen in een hedendaagse kunstbeweging, die hij
Planetarisme noemt.
Een werk van hem Planetarium genoemd, toont de verschillende culturen en
streken die op aarde bestaan.
De nieuwe kunststroming moet daarbij een multimediaal project worden en het
is de bedoeling dat het een bijdrage levert tot de integratie en de
synthese van diverse kunstuitingen: schilderkunst, grafiek, film,
fotografie, muziek, dans en video.
Trivia
Het constructivisme was van 1917 tot 1921 de officiële kunst van de
Russische revolutie. Tal van moderne kunstenaars, ook Kandinski en Tatlin,
bezetten belangrijke officiële posten, zoals leraar aan de kunstacademie
van Moskou. Maar na 1920 werden de moderne kunstuitingen door de regering
veroordeeld als onbegrijpelijk voor het gewone volk en in strijd met het
algemeen belang. Omstreeks 1922 waren de constructivistische activiteiten
in de Sovjet-Unie teruggebracht tot de toegepaste kunst.
Arte Povera
Het begrip Arte-povera [arme kunst] werd in 1967 door de Italiaanse
kunstcriticus Germano Celant geïntroduceerd en is een richting van de
moderne kunst die teruggaat naar eenvoudige en minimale grondvormen en die
voor een deel overgangen vertonen naar de concept art of land art.
Arte-povera is een beeldende kunstvorm met waardeloze goedkope materialen
die nieuwe identiteit krijgen door de eigen bewerking van de kunstenaar. De
term arte povera verwijst naar de materialen die kunstenaars in hun
installaties, assemblages en performances gebruikten. Bijvoorbeeld verguld
brons, koper, graniet, lood, terracotta, neon, staal. Maar ook takken,
boomschors, wol, vodden en zelfs plastic, groenten en levende dieren.
Veelal voor kunst ongebruikelijke materialen.
De term Arte Povera doet vermoeden dat het om ‘arme’ ofwel goedkope
materialen gaat. Maar dat is niet waar. Ook gaat het niet om kunstenaars
uit arme gebieden van Italië. De meeste van hen komen zelfs uit het in
industrieel opzicht welvarende Noord-Italie. Met hun werk stellen zij niet
de situatie van de armen aan de orde, maar benadrukken zij abstracte
begrippen, zoals morele verloedering van een maatschappij die wordt
gedreven door de vergaring van materiele rijkdom. Hoewel Arte Povera
kenmerkend voor Italië is, zijn er qua onderwerpen en interessen ook andere
kunstenaars in dit verband te noemen: Joseph Beuys , Anish Kapoor en Tony
Gragg.
Ondanks de enorme verschillen tussen de kunstenaars en materialen zijn er
een aantal gemeenschappelijk uitgangspunten te ontdekken:
- de nadruk ligt op het proces (dat aan het werk voorafgaat of op het werk
volgt). De persoon van de kunstenaar kan geïntegreerd in het werk worden
opgenomen. - Het gebruik van ongewone materialen, arme materialen, die
voortkomen uit de natuur; bladeren, boomstammen, water uit een beek, de
eigen huid.
- Het gebruik van eenvoudige vormentaal.
- Het oplossen van onderscheid tussen de verschillende genres in de kunst.
- De informele en levendig uitziende kunstwerken werden wel gezien als een
reactie op de toenemende abstrahering en verontmenselijking van met name de
Amerikaanse kunst van die periode.
Arte Povera een niet-verhalende kunst. Het gaat de kunstenaars er niet om
nieuwe ideeën, verhalen of dingen toe te voegen aan de wereld, maar om
verandering of herkenning van (vooral natuurlijke) dingen die er al zijn.
Arte Povera is zo een kunststroming die werkelijkheid reduceert en
begrijpelijker probeert te maken. Vertegenwoordigers zijn: o.a. Mario Merz,
Kounellis, Pistoletto, Luciano Fabro, Gilberto Zorio, Penone, Paolini,
Giovanni Anselmo, Cucchi en Chia.
Colour-field Painting
Een vorm van abstract expressionistische schilderkunst waarbij de nadruk
meer lag op het gebruik van kleur dan op het krachtige gebaar als
belangrijkste uitdrukkingsmiddel. Colour-field schilderijen worden
gekenmerkt door grote vlakken met intense, volle kleuren. Het zijn enorme
doeken die vaak monochroom zijn, slechts doorbroken door een of meerdere
verticale lijnen. De kleuren zijn met toetsen van het penseel opgebracht en
geven dus levendigheid aan de grote vlakken. Een toeschouwer die voor het
doek staat voelt zich omsloten door de kleur: de zogenaamde field-ervaring.
In tegenstelling tot het abstract expressionisme waar beweging zo
belangrijk is gaat het bij deze schilders om bezinning en meditatie. Het
feit dat deze schilders de expressieve penseelvoering verwierpen bereidde
mede de weg voor de post-painterly abstraction en het minimalisme.
Vertegenwoordigers: Rothko, Newman, Still
Conceptuele kunst
Bij deze stroming staat het idee centraal dat het ‘concept’achter het werk
van groter belang is dan de technische vaardigheid van de kunstenaar die
het werk maakt. Conceptuele kunst werd een belangrijk internationaal
fenomeen in de jaren zestig in zeer uiteenlopende verschijningsvormen. De
ideeën of concepten kunnen op tal van manieren worden doorgegeven met
behulp van bijvoorbeeld tekstmateriaal, plattegronden, diagrammen, film,
video’s, foto’s en performances. Het uiteindelijke werk kan zowel in een
galerie worden tentoongesteld, als ook voor een speciale locatie worden
ontworpen. In sommige gevallen wordt het landschap zelf een geïntegreerd
onderdeel van het werk van de kunstenaar; bijvoorbeeld bij de Land-art van
Long of de environment-sculpturen van Christo. De ideeën zoals die door de
conceptuele werken worden uitgedragen zijn ontleend aan de filosofie, het
feminisme, de psychoanalyse, filmindustries en het politiek activisme. Het
idee van de conceptuele kunstenaar als maker van ideeën en niet zozeer van
objecten ondermijnt de traditionele opvattingen omtrent de status van
kunstenaar en het kunstobject. Vertegenwoordigers: Art & Language, Burgin,
Christo, Kabakov, Kawara, Long, Merz, Weiner.
Construtivisme
Een abstracte stroming, in het leven geroepen in 1913 in Rusland. Het
constructivisme rekende af met alle traditionele ideeën omtrent kunst door
daar de opvatting tegenover te stellen dat kunst de vormen en processen van
de moderne technologie zou moeten nabootsen. Een sculptuur werd
“geconstrueerd”met behulp van moderne industriële materialen en technieken,
terwijl in de schilderkunst abstracte vormen werden aangewend om structuren
te creëren die deden denken aan machinetechnologie. Hoewel het zuivere
constructivisme slechts gedurende de eerste jaren van de revolutie in
Rusland en vogue was, zijn de doelstellingen en idealen in de hele
twintigste eeuw door allerlei kunstenaars nagestreefd. Vertegenwoordigers:
Gabo, Lissitzky, Moholy-Nagy, Rodchenko, Tatlin.
Impressionnisme
Een beweging in de schilderkunst, ontstaan in Frankrijk in de jaren zestig
van de 19de eeuw. Impressionistische schilders werden gefascineerd door de
relatie tussen licht en kleur. Ze schilderden met onvermengde verf en in
een vrije penseelvoering. Ook in de stofkeuze toonden ze zich radicaal: ze
gingen de vertrouwde historische, religieuze of romantische thema’s uit de
weg en concentreerden zich op landschappen en taferelen uit het dagelijks
leven. De aandacht voor de kleur ging omwille van de kleur zelf voorop
staan en dat effende de weg voor abstractie. Vertegenwoordigers: Bonnard,
Corinth, Liebermann, Monet, Utrillo
Lyrisch abstract
Een stijlbegrip voor een stroming in de abstracte schilderkunst waarbij de
individuele uitdrukkingsvormen in penseelhandschrift en expressieve
kleurgeving domineren. De in Frankrijk ontstane Lyrisch abstractisme vond
vlak na de oorlog met het oprichten van Salon des Réalités Nouvelles en
speciaal met de tentoonstelling L’Imagninaire in de Parijse Galerie du
Luxembourg zijn oorsprong. Ter illustratie voor deze grote tentoonstelling,
waaraan o.a. Mathieu, Wols, Hartung, Bryen, Riopelle en Atlan deelnamen,
werd het begrip “abstraction lyrique” vermoedelijk voor het eerst door
Mathieu gebruikt. Hoe we tegenwoordig ook over lyrisch abstractie mogen
denken, gedurende het eind van de jaren veertig en in de jaren vijftig
beheerste deze stijl beslist de Europese schilderkunst en iedere kunstenaar
had zijn eigen versie van de oorspronkelijke stijl ontwikkeld. Bazaine
bijvoorbeeld hield vast aan elementen die uit het kubisme waren afgeleid
teneinde de band met de traditie in stand te houden. Opmerkelijk is ook het
verborgen spel van natuurlijke vormen die , enigszins vermomd, op
vergelijkbare wijze haar rol speelt in de composities van Manessier. Bijna
naamgenoot Messagier daarentegen maakte soms schilderijen die leken op
minder geslaagde versies van bepaalde landschappen van De Kooning.
Capogrossi’s werk was onpersoonlijk en familie van een stuk nuttig
pakpapier dat in elke stad te vinden is (Roland Penrose) terwijl dat
onpersoonlijke nou niet direct het streven was van de Spaanse Kunstenaars.
Het werk van de Spanjaarden toonden echter dezelfde zwakke plekken als dat
van hun Parijse collega’s; de opgeblazen vormeloosheid, waarin de lyrische
abstractie gemakkelijk verviel. Eén kunstenaar steekt met kop en schouders
boven de rest uit: Antonio Tàpies. Wat ons tegenwoordig wantrouwig maakt
ten opzichte van kunstenaars als Riopelle, Mathieu en Hartung, is de
eentonigheid. Er lijkt geen enkele reden het ene werk boven het andere te
verkiezen omdat ze eigenlijk allemaal hetzelfde zijn. Toch heeft deze
‘standaardisering’ van het product zeker bijgedragen tot het succes van de
lyrische abstractie bij verzamelaars. Een van de oorzaken daarvan was dat
veel kunstenaars een wijze van schilderen hadden ontwikkeld die zo direct
herkenbaar was, dat de kunstenaar zelf tot thema van zijn schilderijen
werd. Waren in de strekking kunstenaars te onderscheiden; er is een
gemeenschappelijke lijn te herkennen, namelijk een die tussen het
geometrische abstract van het minimalisme en het informele ligt.
Vertegenwoordigers: Bazaine, Bissiere, Hartung,Manessier, Mathieu,
Riopelle, Tàpies
Minimalisme
Een trend in de schilderkunst en de plastische kunst die zich gedurende de
jaren zestig en zeventig vooral in Amerika heeft ontwikkeld. Zoals de naam
al aangeeft is minimalistische kunst een tot zijn essentie teruggebrachte
kunst. Zij is zuiver abstract, objectief en anoniem, ontdaan van iedere
opsmuk of expressie. Minimalistische schilderijen en tekeningen zijn
monochromatisch en dikwijls gebaseerd op mathematische rasterpatronen en
lineaire matrixen. Dat neemt niet weg dat ze wel degelijk een gevoel van
verhevenheid kunnen oproepen. Plastische kunstenaars bedienden zich van
industriële processen en materialen zoals staal, perspex en zelfs tl-buizen
om geometrische vormen te maken, vaak in serieproductie. Deze sculpturen
hebben niets illusionistisch en moeten het enkel hebben van de directe
ervaring die de kijker bij het zien van het werk ondergaat. Het minimalisme
kan worden beschouwd als een reactie op de emotionaliteit van het abstract
expressionisme, dat gedurende de jaren vijftig in de kunst de boventoon had
gevoerd. Vertegenwoordigers: Andre, Flavin, Judd, LeWitt, Mangoid, Morris,
Ryman, Serra.
Neo (-dada,-expressionisme)
Het voorvoegsel ‘neo’ (nieuw) wijst op de wederopbloei van een eerdere
trend of opvatting. Zo werd aan het eind van de jaren vijftig de term
neoclassicisme gebruikt ter typering van het werk van kunstenaars die
teruggrepen op de oorspronkelijke dada-beweging en object trouvés in hun
schilderijen incorporeerden. De term neo-expressionistisch wijst op het
weer opduiken van expressionistische kenmerken uit het werk van schilders
uit de Verenigde Staten en Europa (met name Duitsland) in het begin van de
jaren tachtig. Neo-expressionistische werken vertonen vaak een hoogst
individuele signatuur en zijn over het algemeen met veel verve gemaakt.
Vertegenwoordigers: (neo-dada) Rauschenberg. (neo-expressionistisch)
Baselitz, Immendorf, Kiefer.
Nouveau Réalisme
Een Europese stroming die opkwam aan het eind van de jaren vijftig en zich
toelegde op het gebruik van alledaagse voorwerpen en objects trouvés voor
esthetische doelen. De term ‘nieuw realisme’werd in 1960 in het leven
geroepen door de Franse kunstcriticus Pierre restany. De hoofdzakelijk in
Frankrijk gevestigde nouveaux réalistes ageerden tegen de schilderkunst van
het grote gebaar zoals de abstract expressionisten die voorstonden en
produceerden werk dat was geworteld in de gewaarwordingen van de eigen
tijd. Oppervlakkig bezien heeft het werk van de nouveaux réalistes veel weg
van pop-art, maar het staat in feite dichter bij de assemblages van
Rauschenberg en Dine, waarbij ook de nadruk ligt op het gebruik van
wegwerpmateriaal voor poëtische doeleinden. Vertegenwoordigers: Arman,
César, Klein, Spoerri.
Post-Painterly Abstraction
Een term, in 1964 in het leven geroepen door de Amerikaanse criticus
Clement Greenburg. Hij gebruikte die ter typering van het werk van
schilders die de lijfelijke, emotionele stijl van het abstract
expressionisme vaarwel hadden gezegd. Deze schilders verwierpen de
vloeiende en spontane stijl van hun voorgangers; ze smeerden het pigment op
het doek om elk spoor van penseel of kwast te vermijden.
Vertegenwoordigers: Frankenthaler, Louis, K. Noland, Olitski.
Situationisme
Een radicale beweging, ontstaan in 1957 in Europa, die zich de omverwerping
van het establishment te doel stelde. De Situationisten hadden niet één
uniforme stijl, maar deelden wel bepaalde opvattingen, zoals de overtuiging
dat het kapitalisme kijkers had veranderd in passieve consumenten van
mediabeelden. Om deze tendens tegen te gaan namen ze hun toevlucht tot
drastische methoden om de mensen te dwingen op een nieuwe manier naar kunst
te kijken. Ze streefden naar een kunst die de oude ideeën omtrent
auteursschap omver zou werpen en de gevestigde kunstinstellingen ter
discussie zou stellen. Hun ideeën werden voornamelijk verspreid middels de
geschriften van Guy Debord. De Situationisten, die zich vooral tijdens de
algehele revolte van 1968 in Frankrijk roerden, wisten veel kunstenaars
ertoe te brengen zich in hun werk te richten op de relatie tussen politiek,
ideologie, kunst en maatschappelijke verandering. Vertegenwoordigers:
Burgin, Jorn,Kruger
Spazialismo
Een avant-garde beweging, in het leven geroepen in 1946 door de Italiaanse
kunstenaar Fontana. Hij probeerde zich te bevrijden van het
tweedimensionale vlak van een schilderij e maakte, in zijn pogingen
werkelijke ruimte in zijn werk aan te brengen, gaten of kerven in het doek.
Vandaar de naam ‘spazialismo’ wat zoveel als ‘ruimte-isme’betekent. In 1947
maakte hij een zwarte, ruimtelijke environment; een geheel zwart
geschilderd vertrek; een vorm van installatiekunst avant-la lettre. Zijn
cerebrale benadering van het schilderen maakte mede de weg vrij voor de
conceptuele kunst. Vertegenwoordigers: Fontana.
De Stijl
De naam van zowel een beweging als een tijdschrift, opgericht in 1917 door
de Nederlanders Van Doesburg en Mondriaan. Zij vonden dat de kunst diende
te streven naar volledige harmonie, orde en helderheid, in een doorlopend
proces van verfijning. Het werk van de Stijl was derhalve streng en
geometrisch van opzet, met veel rechthoekige vormen. het was opgebouwd uit
de meest eenvoudige elementen; rechte lijnen en zuivere, primaire kleuren.
De doelstellingen van de beweging waren filosofisch van aard en geworteld
in het idee dat kunst op de een of andere manier het mysterie en de
ordening van het universum diende te weerspiegelen. Na de dood van Van
Doesburg in 1931 kwam er een einde aan de beweging, die van diepgaande
invloed is geweest op de architectuur en de kunst in Europa.
Vertegenwoordigers: Van Doesburg, Mondriaan.
Suprematisme
Een beweging, opgericht in 1915 door de Russische schilder Malevich. Binnen
een volkomen abstracte kunst stond hij de suprematie van geometrische
vormen voor. De weergave van zowel voorwerpen als ideeën werd volkomen
afgewezen. Malevich’ opvattingen werden het best samengevat in zijn
beroemde schilderij: Wit Vierkant. Een wit vierkant op een witte
achtergrond, dat het embleem van de beweging zou worden. Hoewel de beweging
in Rusland weinig weerklank vond en slechts een beperkt aantal navolgers
kende, had zij wel veel invloed op Kandinsky en de schilders van de Stijl.
Wat betreft het streven de kunst terug te brengen tot zijn essentie loopt
de beweging vooruit op het minimalisme. Vertegenwoordigers:Kandinsky,
Lissitzky, Malevich.
Tachisme
Een stroming in de Europese schilderkunst in de jaren vijftig en zestig,
die een onderdeel vormde van de Art-Informel beweging. De naam is afgeleid
van het Franse woord ‘tache’ dat vlek betekent, en werd voor het eerst
gebruikt in het begin van de jaren vijftig door de Franse kunstcriticus
Charles Estienne. Het Tachisme staat dicht bij het abstract expressionisme
en wordt gekenmerkt door de abstracte kleurvlekken die op het doek zijn
aangebracht en die domineren. In Vlaanderen noemen ze Tachisten ook wel
“vlekkeniers”. Vertegenwoordigers: Michaux, Pollock, Riopelle, Soulages,
Wols.
Verleden
De Etruriërs bevolkten het Italiaanse Toscane en de kusten van de Thyreense
Zee en lieten opmerkelijke kunstvondsten na uit 800 tot 100 jaar Oudheid
voor Christus. Het zijn vooral de wandschilderingen in de Etruskische
tomba's die voor de schilderkunst van betekenis zijn.
Het Etruskische schilderwerk is echter wel grover, minder fijn in
penseelbewerking, maar wel realistischer in figuratie dan de werken uit de
Attische stijl, uit de gelijktijdige periodes. Voor de schilderkunst is
Tarquinia wel de voornaamste vindplaats.
Tot de oudste vondsten behoort het graf met de Bocchoris-vaas met de
opmerkelijke gouden sieraden. Ook de Tomba Regolini-Galassi te Caere, de
Tomba Bernardini en de Tomba Barberini te Praeneste, de graven te
Marsigliana d'Albegna, Vitulonia en Populonia behoren tot de oudere
vondsten en zijn uniek, ook omwille van hun betekenis voor de
goudsmeedkunst.
In een 2de periode, tussen 500 en 400 v. chr., vertonen de
wandschilderingen erg realistische voorstellingen, zoals de jachttaferelen
in de Tomba della Caccia e della Pesca, de palaestra-scènes in de Tomba
della Biche, de feestmaaltijden in de Tomba delle Leonese, deTomba dei
Leopardi, de Tomba de Triclinio en de figuratie in de Tomba degli Auguri.
Uit de jongste periode, in de 3de en de 2de eeuw v. Chr., vinden we de
grote beschilderingen van de Tomba François en de Tomba dell'Orco. Uit
dezelfde periode kennen we de opmerkelijke Tomba dei rilievi van Caere, een
graf dat reliëf-elementen in stucco vertoont.
In de meeste van deze tomba's vinden we ook beeldhouwwerk in albast,
terracotta of brons, zowel op sarcofagen in reliëf of losse portretbeelden.
De aanduiding, hoewel zelf niet uit deze tijd, vindt zijn oorsprong in het
begrip 'maniera' uit de 16e-eeuwse literatuur. De schilder en biograaf
Vasari gebruikt 'maniera' in zijn 'De Levens' als 'stijl'; Iemands
'maniera' is zijn persoonlijke artistieke stijl, zijn kenmerk, maar
tegelijkertijd betekent het ook stijl in de zin van gratie en elegantie. In
die laatste betekenis komt 'maniera' enigszins in de buurt van
'sprezzatura' van Castiglione, zoals geïntroduceerd in zijn bekende
handleiding voor het hofleven 'De Hoveling.'
In de 17e eeuw kreeg de 'maniera' een uitermate negatieve betekenis. De
nieuwe barokke kunst, geïnspireerd door de contrareformatie en het
opkomende absolutisme, verdoemde de haar voorgaande stijl als 'gekunsteld'
en 'vervreemd van de natuur en eerlijke emoties' Deze negatieve connotatie
wordt overgenomen op het moment dat in de 19e eeuw de term maniërisme
standaard wordt. Vanaf het begin van de 20e eeuw komt er voor veel van de
als maniëristisch aangeduide kunst echter enige rehabilitatie door
eigentijdse ontwikkelingen.
Beeldende kunsten en architectuur
Kunstenaars die traditioneel onder het maniërisme worden gerangschikt zijn
onder meer de late Michelangelo, El Greco, Parmigianino, Giulio Romano, de
Florentijnen Jacopo Pontormo, Agnolo Bronzino en Rosso en de Venetianen
Tintoretto en Veronese. Van de kunstenaars die vooral als beeldhouwer
bekend zijn, zijn Benvenuto Cellini, Giovanni da Bologna en Baccio
Bandinelli. de belangrijksten.
Gemeenschappelijke factoren in hun werk zijn het lenen van bepaalde poses
en technieken van de grote voorbeelden Michelangelo en Rafael, alsook een
neiging tot een irrealistische weergave van lichamen, ruimten en
perspectief. De zogenaamde 'figura serpentinata' is een goed voorbeeld van
beide aspecten, gebaseerd op een beeld van Michelangelo (de steenwerpende
David in het Palazzo Vecchio in Florence), maakten kunstenaars veelvuldig
gebruik van lichamen in een zeer onnatuurlijk aandoende, gedraaide pose.
In de architectuur is het zeer moeilijk een maniërisme aan te wijzen, omdat
hier eigenlijk tot diep in de 17e eeuw de navolging van klassieke
voorbeelden overheersend is geweest. Vanwege gelijktijdigheid worden de
gebouwen van architect Andrea Palladio vaak in dit verband genoemd. Een
echt 'maniëristisch' te noemen ontwikkeling binnen de architectuur zou het
ontstaan van de 'grotto' zijn. Deze nep-grotten, vaak om beelden in tentoon
te stellen, werden in tuinen gebouwd.
De ontwikkeling van het maniërisme buiten Italië
Het maniërisme heeft ook een aanzienlijke rol gespeeld in, vooral de
beeldende, kunst buiten Italië, sommige onderzoekers gaan zelfs zo ver te
beweren dat het de eerste grote internationale stijl is geworden na de
gothiek. Vast staat in ieder geval dat bepaalde tendenzen in de schilder-
en beeldhouwkunst vrij snel in andere landen van Europa werden overgenomen.
Belangrijke centra van maniëristische kunst buiten Italië zijn Praag, het
hof van Rudolf II, waar onder andere de schilder Arcimboldo werkzaam is en
Fontainebleau bij Parijs waar koning Frans I een aantal Italiaanse
kunstenaars aan het werk zet die later een 'School van Fontainebleau' zijn
gaan vormen. Behalve Italianen die werkzaam werden in het buitenland kwamen
nu ook steeds grotere aantallen Noordelijke kunstenaars ('oltramontagnesi')
naar Italië om daar de laatste kneepjes te leren. Een goed voorbeeld is
Albrecht Dürer, die uiteindelijk zelfs van invloed werd op het werk van
Italiaanse schilders. Een fascinerende eenling blijft El Greco, de
Krentenzer Domenikos Theokopolis, waarschijnlijk grotendeels gevormd in
Venetië, die het grootste gedeelte van zijn oeuvre in Spanje schiep. In
Nederland en Vlaanderen kunnen de maniëristen Lucas van Leyden Abraham
Bloemaert, Cornelis van Dalem, Jan Sanders van Hemessen, Lambert Sustris en
Carel van Mander genoemd worden.
De gotiek
is de naam voor de laatmiddeleeuwse stijlvorm in de beeldende kunsten en de
architectuur. Het wordt gezien als de eerste echt vernieuwende stijl sinds
de val van het Romeinse Rijk. De term gotiek is geenszins eenduidig; er
waren grote regionale verschillen en er is vanaf het ontstaan ook een
duidelijke chronologische ontwikkeling te zien. Ondanks deze verschillen
zijn er ook wel een aantal gemeenschappelijke kenmerken te benoemen. De
belangrijkste eigenschap van de gotiek is de drang naar verticaliteit.
Gebouwen worden steeds hoger en daardoor schijnbaar smaller, in de
beeldhouwkunst en schilderkunst zien we langgerekte figuren en
omhoogrankende plantenfiguren. Het veelvuldig gebruik van spitsbogen, lange
gewaden, spitse schoenen, puntige hoeden, baldakijnen en dergelijke
versterkten deze verticaliteit. Andere kenmerken zijn een hoge mate van
transparantie en realisme. In de 14e, 15e en 16e eeuw ging de gotiek over
in de Renaissance, het eerst en min of meer abrupt in Italië, waar de
gotiek nooit echt populair werd. In Noord-Europa was de overgang veel
geleidelijker en zien we veel overgangsvormen. In Nederland werd de
gotische vormentaal nog tot in de 17e eeuw gebruikt, met name voor kerken.
Vroege renaissance
Onder Vroege renaissance is een kunstperiode van de Renaissance
schilderkunst. Hiermee wordt verstaan de periode van schilderkunst in de
renaissance vooral in Italië in de 15e eeuw van circa 1420 - 1485.
Bekende kunstschilders van de vroege renaissance waren onder andere:
Sandro Botticelli
Domenico Ghirlandaio
Paolo Uccello
Piero della Francesca
Giotto di Bondone
Beeldhouwen algemeen
Karel Appel Corneille Marlene Dumas Pablo Picasso Erwin Olaf Klaas Gubbels
Jan Fabre Inez van Lamsweerde Armando Rineke Dijkstra Roger Raveel Andy
Warhol Lucebert Eugène Brands Pierre Alechinsky Panamarenko Salvador Dali
Paul Huf Vincent van Gogh Jeroen (Jheronimus) Bosch Anton Corbijn Herman
Brood Gerdine Duijsens René Magritte Co Westerik James Ensor Piet Mondriaan
Kees van Dongen Jan Dibbets Constant Constant Permeke Keith Haring Anton
Heyboer Jan Sluijters Carel Visser Marc Chagall Hans Aarsman Ger Lataster
Peter Paul Rubens Jan Schoonhoven Arno Kramer Luc Tuymans Carel Willink
Erik van Lieshout Jan Toorop Robert Sandvliet Bram Bogart Kiki Lamers
Atelier Van Lieshout (AVL) Gijs Assmann Wil Willemsen Henk Visch Jan Cremer
Roy Lichtenstein Carla van de Puttelaar Rachid Ben Ali Niki de Saint Phalle
Nobuyoshi Araki Rob Scholte Marijke van Warmerdam Gerti Bierenbroodspot
Sjer Jacobs Marina Abramovic Ad Arma Jan Montyn Marc Mulders Rembrandt van
Rijn (Rembrandt) Cornelie Tollens Teun Hocks Reinier Lucassen Nico Vrielink
Jeroen Henneman Alberto Giacometti Charlotte Molenkamp Jef Diederen Pyke
Koch Bart van der Leck Benno Tutein Nolthenius Philip Akkerman M.C. Escher
Gerrit Benner Jan De Cock Isaac Israëls Andries Dirk Copier Jan Mankes
Shinkichi Tajiri Ans Markus harley Toorop Leo Gestel Hans Op De Beeck Erik
Andriesse Henri Matisse Anselm Kiefer Clemens Briels Harrie Gerritz Cole
Morgan JCJ Vanderheyden Claude Monet Joost Conijn Pat Andrea Jan Sierhuis
Rob Birza George Hendrik Breitner Joan Miró Jean Bilquin Wim Delvoye Kees
Verkade Job Koelewijn Henk Helmantel Paul Beckers Ger van Elk Nan Goldin
Willem de Kooning Piet Hein Eek Berlinde De Bruyckere Sjoerd Buisman
Jurriaan van Hall Paul Delvaux Kees Verwey René Daniëls Marnix Goossens
oseph Beuys Berend StrikWouter van Riessen
Jeff Koons
Beeldhouwers
Margreet Bosker Michael Braecke
Mette Bus Jef De Cock
Lebuin D'Haese
Patrick van Craenenbroeck
Mark Dedrie
Carl Geurts
Jos Haeken
Ad Haring
Wilma Hoebee
Martin Hogeweg
Rietje Hunnekens
Guy Janssen
Michel Janssens
Marcel Joosen
Romee Kanis
Loni Kreuder
Marie José v/d Meer-Spreksel
Peter Minov
Greta Van Puyenbroeck
San Sia
Ed Schouten
Marian van Steenoven
Ada Stel
Rieke van der Stoep
Truus Stoop
Frans van Straaten
Rino
Patrick Vermeiren
Karel van Wijngaarden
Schilders
Heidi Adcock
Rob Bouwman
Guy van den Bulcke
Eugene Demane
Janhendrik Dolsma
Epco Cordel
Marc de Corte
Lieve Dejonghe
Albert Groenheyde
Maartje Heymans
Carl Huls
Guy de Jaegher
Michel Janssens
Francisca Kalmijn
Syl Koekman
Nelly Madoulet
Corry Olthof
Drago Pacinica
Jos van Riswick
Tobias Spierenburg
Ina van Toor
Gisela Vacca
Karin Verhelst
Hans Versfelt
Toegepaste kunst
Jos Hollenberg
Monique Peters
Cor de Ree
Glas kunst
Frank Biemans
Hans Jassen
Fotografie
Dos Winkel
Bertie Winkel
Margriet Smulders
Theo Kuijpers
Jan te Wierik
Aat Veldhoen
Piet Warffemius
Herman Bartelds
Manu Baeyens
Ada Breedveld
Miriam Slaats
Bram van Velde
Rudy Lanjouw
Cornelis (Cees) Le Mair
Gerhard Richter
Tom Claassen
Bas Meerman
Marcel Broodthaers
Fernando Botero
Jan Wolkers
Sol LeWitt
Paul Blanca
Theo Wolvecamp
Evert Thielen
Piet Stockmans
Henk Schiffmacher
Rik van Iersel
Borek Sipek
Roy Villevoye
Désirée Dolron
Eduardo Chillida
Vanessa Beecroft
Reinoud van Vught
Gerrit Thomas Rietveld
Koos Breukel
Pieter Pander
Emo Verkerk
Alicia Framis
Peter Struycken
Rinke Nijburg
Anton Rooskens
Jeroen Allart
Bernard Heesen
Jan van der Ploeg
Francis Bacon
Elspeth Diederix
Hans Bayens
Jan Cobbaert
Ad Gerritsen
Ossip Zadkine
Michel van Overbeeke
Maria Roosen
Toon Teeken
Iris van Dongen
Joris Geurts
Dadara
David Bade
Peter Vos I
Ellen von Unwerth
Mynke Buskens
Rosemin Hendriks
Daan van Golden
Ton Schulten
Wassily Kandinsky
Georg Baselitz
Daniëlle Kwaaitaal
Victor Vasarely
Jeroen Hermkens
Arjan van Arendonk
Albert van Westing
Bas Jan Ader
Arman
</P>
<p>de Beeldenstorm galerie beeldentuin op landgoed Maple Farm te
Bosschenhoofd bij Roosendaal is gespecialiseerd in het presenteren van
hedendaagse figuratieve kunst.
Test is nog niet kompleet vanuit dbase aanpassen…
Download