LANDBOUW VAN DE PREHISTORISCHE TIJD TOT 1600 P.B . Kooi - I I .-1 I ,I Oe oorsprong van akkerbouw en veeteelt moeten we in het Nabije Oosten zoeken . Daar, in het vroege Mesopotamië, Turkije en Syrië groeien van nature planten die als voedsel konden dienen voor de mens en die in de loop der tijden ook in Drenthe als voedse lgewassen werden verbouwd. De overgang van jacht, visvangst en voedselverzamelen naar landbouw voltrok zich in midden Europa omstreeks 5400 v. Chr. in vrij korte tijd. Dit kan er op wijzen dat één en ander gepaard ging met migraties van bevolkingsgroepen van oost naar west die behoorden tot de zogenaamde Bandceramische cultuur (zo genoemd naar het gebruikte aardewerk), die zich omstreeks 5300 v. Chr. ook tot Zuid-Limburg uitstrekte. De introduktie van de nieuwe levenswijze in het zu iden werd niet onmiddellijk in volle omvang in de aangrenzende gebieden geaccepteerd . Landbouw werd verder noordwaarts als basis voor de economie stapsgewijs en aarzelend overgenomen. Onderzoek van het voormalige deltagebied bij Swifterbant (Flevoland) heeft aangetoond dat daar omstreeks 4300 v. Chr. naast exploitatie van de natuurlijke bronnen ook graan werd verbouwd op de hogere plekken langs de waterlopen en dat er huisdieren werden gehouden . De eerste boeren in Drenthe waren omstreeks 3500 v. Chr. de hunebedbouwers, beter gezegd de mensen van de Trechtbekercultuur. Het verspreidingspatroon van de nederzettingen onderging mede door de veranderende economie ook een grondige wijziging. De oorspronkelijke bewoners, jagers-vissers-verzamelaars, vestigden zich bij voorkeur in de omgeving van open water. Bij meertjes, beken en rivieren was vis en wild; voor de akkerbouw was de keuze van de bodemgesteldheid van belang. De nederzettingen verhuisden dan naar de hogere gronden. In de aanwezige bosvegetatie moesten open plekken worden gemaakt voor de aanleg van akkers. Het belangrijkste werktuig was de vuurstenen bijl, die juist in die tijd ook wordt geperfectioneerd qua vorm en afwerking (polijsten). De eerste akkerbouw was ook roofbouw; als de grond uitgeput raakte werden nieuwe akkers ontgonnen. Het verlaten terrein werd gebruikt om het vee te weiden . Van 700 v. Chr. tot in de Romeinse tijd werden akkercomplexen aangelegd waarvan we diverse sporen terugvinden , de zogenaamde Celtic Fieldsof raatakkers (vroeger ook wel voor heidense, of Romeinse legerplaatsen aangezien) . Deze bestaan uit aaneensluitende akkertjes van ongeveer 12 tot 25 are, gescheiden door heiningen of wallen. Gegevens over cultuurgewassen zijn op' verschillende manieren verzameld. Resten van planten zijn in goed doorluchte zandgrond niet bewaard, tenzij het om verkoolde resten gaat. Door brand, of een ongelukje bij het roosteren van graan zijn redelijk veel cu ltuurgewassen bekend geworden. Een afvalkuil op het Eeserveld (gem. Odoorn) uit ca. 2000 v. Chr. bevatte voornamelijk de graansoorten emmer en meerrijige naakte gerst. Emmer werd tot in de Romeinse tijd verbouwd 6 Ju~ ,1989 162 ' ( en komt na 400 niet meer voor; naakte meerrijige gerst verdwijnt reeds omstreeks 600 v. Chr. Meerrijige bedekte gerst en pluimgierst worden vanaf ca. 1200 v. Chr. verbouwd, rogge vanaf het begin van de jaartelling en haver vanaf de Romeinse 1 tijd. Voor zover bekend werd de oogst opgeslagen in aparte schuurtjes op palen , ook wel spiekers genoemd. Deze opslag werd soms direct bij de akkers gebouwd en zeker ook bij de boerderij en had een aantal voordelen . Door de verhoogde vloer bleef de inhoud droog, goed doorlucht en veiliger voor ongedierte. Bovendien werd het risico van verlies beperkt door meerdere verspreid staande spiekers te bouwen. Voor Drenthe is de ontwikkeling van het houden van vee en hui~dieren zeer moeilijk in détail vast te stellen . Botmateriaal is zelden bewaard gebleven en dus kunnen we alleen globale ontwikkelingen aangeven, zoals die zich in NoordwestEuropa hebben voltrokken . Tussen 4400 en 1700 v. Chr. werden rund, geit , varken en hond gedomesticeerd. De eerste aanwijzingen voor het houden van paarden in Drenthe zijn de resten van paardetrenzen uit Havelte, daterend uit ca. 600 v. Chr. Ook de kip doet omstreeks die tijd haar intrede. In de Romeinse tijd completeren kat, eend, gans en duif het bestand. Hoewel voor het schaap algemeen werd verondersteld dat deze in de Middeleeuwen voor het eerst werd gehouden, is uit gegevens uit opgravingen in Wijster en Peelo af te leiden dat de schapenhouderij al in de tweede-derde eeuw begint. De ontwikkeling van de rundveehouderij is deels af te lezen uit de indeling der bedrijfsgebouwen. Vanaf de midden Bronstijd zijn mens en dier onder één dak ondergebracht. Merkwaardig is de plattegrond van Angelslo uit die tijd, waarin het middengedeelte als stal is gebruikt, terwijl de beide uiteinden met haardplekken woongedeelte zijn. Deze indeling maakte al spoedig daarna plaats voor de reeds eeuwen gebruikelijke tweedeling. Uit de grootte der stallen zijn veranderingen in de maten van het rundvee af te leiden. Gedurende de IJzertijd zijn de runderen aanzienlijk kleiner geworden dan hun wilde voorouder, de oeros. In de Romeinse tijd neemt het rund door gericht fokken weer in grootte toe en dat blijft zo. Ook wat betreft het aantal runderen is de Romeinse tijd blijkbaar een bloeitijd. Van stallingen voor 16-20 beesten in de IJzertijd neemt het aantal stallen in de derde-vierde eeuw toe tot 30-36 stuks . Uit bovenstaande blijkt dat er reeds in het begin van de landbouw sprake was van gemengde bedrijven . De balans tussen akkerbouw en veeteelt was in de prehistorie voortdurend aan schommelingen onderhevig en afhankelijk van de bodemgesteldheid en bevolkingsdichtheid. Hoe dan ook, deze exploitatie van het landschap heeft onomkeerbare gevolgen gehad. De verschuivende akkerarealen leidden tot ontbossing en herstel van de bossen werd belemmerd door begrazing en het verplaatsen van de nederzetting. Er is wel gedacht dat dit in de IJzertijd tot een milieuramp heeft geleid, maar berekeningen over de bevolkingsdichtheid spreken dit tegen. Daarbij is als uitgangspunt gebruik gemaakt van de urnenvelden als "bevolkingsarchief" en vaste punten voor de grondverdeling. De conclusie is dat er nederzettingsgebieden hebben bestaan waarvan de oppervlakte varieerde tussen de 300 en 650 ha. Oe bevolking per nederzetting lag •• 0hJ 1i 111111 ~mr~1îf1~ ~îlïlrm~ ~îl lîflïlflïlil l l l 1 0000 0334 2991 163 tussen de 4 en 23 personen, ofwel 3-4 per km 2. Zelfs bij een extensieve exploitatie zou dan ongeveer 20% van de beschikbare (hogere) gronden in gebruik zijn als akkerland. In de Romeinse tijd kan de bevolkingsdruk wat zijn toegenomen en juist dan ligt het accent meer op de veehouderij. De vroege Middeleeuwen laten in alle opzichten een terugval zien in het boerenbedrijf. De bedrijfsgebouwen werden kleiner van afmetingen; de bruikbare oppervlakte werd in die periode minimaal doordat de veengroei een behoorlijke omvang had bereikt. In de loop van de Middeleeuwen voltrekken zich allerlei ontwikkelingen die in elkaar grijpen en grondige veranderingen in het boerenbedrijf teweeg brengen. Mogelijk hangt dit samen met een meer centraal uitgeoefend gezag in samenhang met de uitbreiding van het kerkelijk bezit en de sturende invloed die daarvan uitging . Om te beginnen werden er op vele plaatsen (her)ontginningen uitgevoerd, aantoonbaar in de vorm van trogvormig gegraven greppels . In deze met de schep gegraven greppels werden zoden en ander onbruikbare vegetatie weggewerkt en het dieper gelegen gele zand aan de oppervlakte verspreid . Op deze wijze zijn zowel bestaande akkers verbeterd als wel nieuwe gronden ontgonnen . Van grote invloed is in deze periode ook de introductie van de keerploeg . Voordien werd de bodem slechts opengeritst door middel van een eergetouw met pijlvormige schaar. Bovendien kwam de toepassing van bemesting in zwang. De eerste potstallen zijn in de late Middeleeuwen ontstaan, waardoor het akkerland werd bemest (en verhoogd) met een mengsel van zoden, strooisel en koemest. Op deze wijze werd de basis gelegd voor de aanleg van permanente akkercomplexen in de vorm van essen. Deze ontwikkeling maakte het verplaatsen van de nederzettingen (naar nieuw akkerland) overbodig, zodat een permanent systeem van akkers, erven en wegen ontstond. De opkomst van waterstaatkundige werken, zoals bijvoorbeeld stuwen , duikers en waterlossingen leidde tot een betere waterbeheersing c.q. onrwatering met name van de beekdalen, waardoor deze konden worden geëxploiteerd als hooiof weideland. De resten van een watermolen in het Vóórste Diep bij Bronneger tonen aan dat deze ontwikkeling in de elfde eeuw reeds op gang was . In Drenthe zijn 4 nederzettingen uit de Middeleeuwen (deels) opgegraven, namelijk Odoorn, Gasselte, Pesse en Peelo. De dateringen van de opgegraven delen variëren enigszins: Odoorn zesde-achtste eeuw, Gasselte negende-twaalfde eeuw, Pesse zevende-dertiende eeuw en Peelo achtste-vijftiende eeuw. In de nederzettingsvormen zijn onderling duidelijke verschillen te constateren: Odoorn bestond minimaal uit 6 omheinde erven, gescheiden door wegen , in één fase gerangschikt rond een centrale open plek. Gasselte was een nederzetting van minstens 11 erven, als een soort lintbewoning liggend langs een weg. Peelo bestond in de achtste-tiende eeuw uit minstens 3 zeer verspreid liggende erven en vormt pas in de late Middeleeuwen een aaneengesloten gehucht bij een brink. Van Pesse is te weinig opgegraven om een duidelijk beeld te verkrijgen . 164 Ook de bedrijfsgebouwen op het erf laten opmerkelijke verschillen zien : In Odoorn zijn geen duidelijke opslagplaatsen voor het graan (spiekers) aan te wijzen . De boerderijen hebben vaak duidelijke stalboxen en daarnaast aparte stallen, schuren en komhutten (half ingegraven hutten, vaak als weefhutten gebruikt). De totale bebouwde oppervlakte is per erf ongeveer 100 m2. Op de erven van Gasselte zijn naast de boerderijen hele rijen opslagplaatsen voor hooi en/of graan aanwezig geweest. Voorts zijn er schuren en komhutten aangetroffen. Plaatsen voor veestalling zijn hier niet duidelijk aan te geven. De totale oppervlakte van de gebouwen is per erf 300-500 m2. In de nederzetting Peelo zijn in de achtste eeuw al geen komhutten meer te vinden. Schuren en opslag van hooien/of graan zijn evenals in Gasselte aan/ wezig geweest. Bijzonder van Peelo is dat daar volgens de archieven in de dertiende eeuw sprake is van een curtis (Hof) van het kapittel van Sint Pieter in Utrecht . Eén van de erven, later Hovinge genoemd, had volgens de opgegraven sporen in de late Middeleeuwen daarom een bijzondere structuur. Het erf was omgeven door een meermalen hergraven sloot, die het erf van ca. 120 x 90 m omsloot. Midden op het erf lag een grote boerderij van 32 m lang en aan de rand van het erf lag eerst een serie kleine opslagplaatsen voor graan en/of hooi, later vervangen door een, voor die tijd , gigantische schuur van 37 m lang. In deze schuur zal niet alleen de oogst voor het eigen bedrijf (de Hof) zijn opgeslagen, maar ook de pacht in natura van naburige bezittingen van het kapittel. Volgens de gegevens uit Odoorn , Gasselte en Pesse werd er door de boeren in de Middeleeuwen voornamelijk rogge, gerst en haver verbouwd . Daarnaast kwamen geringe hoeveelheden gierst, erwt en duiveboon voor. Ook werd er vlas verbouwd. Opvallend is dat in het zesde-achtste eeuwse Odoorn rogge procentueel meer voorkwam dan haver en gerst, terwijl in Gasselte en Pesse de onderlinge verhoudingen ongeveer gelijk zijn. Dit zou erop kunnen wijzen dat men in Gasselte en Pesse deze granen in wisselbouw verbouwde. Tot slot moet worden opgemerkt dat het aantal opgegraven nederzettingen statistisch gezien zeer gering is en dat algemene conclusies over de landbouw in Drenthe in het verre verleden slechts met grote voorzichtigheid kunnen worden getrokken . 165 Afbeeldingen .... • •• • • • • • • ••• I ••• I • • •• I I I • • •• • • • I • -- .. I I - • I Opgravingsplattegrond van een boerderij uit de IJzertijd te Peelo. Het woongedeelte (rechts) en het stalgedeelte (links) zijn even lang en worden gescheiden door een vak met ingangen. Lengte: 18 m. • • • •D• • • • • • • .. .. 0 • - • . • , ••• ~. •• • • • • • • • •• • Opgravingsplattegrond van een boerderij uit de midden Bronstijd te Angelslo, bestaande uit (paal-)kuilen. In het middengedeelte zijn de stallen te zien. De dragende constructie heeft bestaan uit staanders en noksteunen. De drie ingangen (zie pijlen) zijn in twee gevallen voorzien van een drempel. Lengte: 25 m . 1.· • ...... • ' •• • • ••••••.. ·.;,•.. • • • • •• • •• • •"• I I • I • I • I'.:'". ,. • • ~-;".,I I • • ••• ••.....••• • I I • • •• .• •••••••• ..... I I • I • • • •• • •• • Opgravingsplattegrond van een boerderij uit de late Middeleeuwen te Peelo. Het stalgedeelte (links) is herkenbaar als een verdiepte potstal tussen de staanders en de wand (greppel). Lengte: 31 m. 166 ·········· . . .·············· : Opgravingsplattegrond van een boerderij uit de Romeinse tijd te Peelo. De boederij is in drie delen te scheiden: links het stalgedeelte met een eigen ingang in de korte wand; rechts het woongedeelte; de zes zware staanders van het middengedeelte staan tussen twee paar ingangen in de lange wanden. Lengte: 37 m . • •••• ' ••• •• :-,~--~-~· : ··: :: . -~· I •• • .:. ·· · · ·:· · ··~ · : • • ' • • ·' • • • • ........ • I .... .. ·1· -,.·-····r ·•·· . ...·. ·. ·. .. . • ~?:,. • • • • ~ •0 • •··... •• • •• . ................ L t r • J.: . ... .•..•,. ~--· -···········::.=····· · · ·~······g·1···1·· Vergelijking tussen de oeros (links), het rund uit de IJzertijd (midden). en het huidige stamboekvee (rechts). 167 230 231 232 566 566 -,-' '--\. 565 ' ' .,- ,'~ Koppel maalstenen van graniet. Het graan op de grote ligger werd gemalen door de loper heen en weer te bewegen. Dit type was in gebruik in de Bronstijd-IJzertijd. 564 564 230 231 1232 Akkersysteem van het Celtic Field op het Noordse Veld. N [:><:] ----- 0 Loper van een handmolen gemaakt van basaltlava en geïmporteerd uit de Eifel en daterend uit de late IJzertijd. Urn uit de late Bronstijd te Havelte. Graven en grafvelden zijn de bevolkingsregisters van het verleden. 168 169 Opgravingsvlak te Peelo (gem. Assen), 1978. In de IJzertijd was hier akkerland; de sporen van een primitieve ploeg (eergetouw) zijn rechts (midden) te zien. In de Romeinse tijd werd er een boerderij gebouwd (links van boven naar onder) en later werd dit terrein weer ontgonnen voor akkerland (es): de schopsteken zijn op de voorgrond in (horizontale) rijen te zien . [:'7:7S:l ~1 Opgraving biJ de Hoge Loo te Noord-Barge. De ontginningsgreppels van de es zijn als lichte banen in de ondergrond te zien . Veel ouder zijn de ronde donkere sporen van een urnenveld. 170 ~-71 L____"_j 2 Reconstructie van Peelo in de late Middeleeuwen . 1 - het erf Huisinge (vermoedelijk eigendom van het Maria-convent te Assen); 2- het erf Hovinge (de 'curtis ' van het kapittel van Sint Pieter te Utrecht); 3- het erf Derkinge (van het kapittel van Sint Pieter, genoemd 'alea domus'). (Omstreeks 1600 werd aan de zuidzijde van het gehucht een burcht met dubbele grachten gebouwd.) 171 ,. ' ,. "'~ -·,.. Lileraluur Bardct, A.C., P.B. Kooi, H.T. Waterbolk en J. Wieringa, Pee/o, historisch-geografisch en archeologisch onderzoek naar de ouderdom van een Drents dorp, Mededelingen der K.N .A . W ., afd. Letterkunde N.R. 46, I, Amsterdam, 1983. Harsema, O.H., 1979. "Maalstenen en handmolens in Drenthe van hetneolithicumtot ca . 1300 A.D.", Muscumfonds Publicatienr. 5, in: Molens in Drenthe (Zwolle 1979) p . 1-35 . Harsema, O.H., 1980. Drents boerenleven van de bronstijd tot de middeleeuwen, Museumfonds Publicatienr. 6, Assen, 1980. Waterbo lk, H .T., 1973. "Odoorn im frühen Mittelalter. Bericht der Grabung 1966", Neue Ausgrabungen und Forsehungen in Niedersachsen 8 (1973) p. 25-89. Waterbolk, H.T. en 0. H. Harsema, "Medieval farmsteacts in Gasselte (province of Drenthe)", in: PalaeoMçcoria 21 (1979) p. 227 -265. Watcrbolk, H.T., "Hoc oud zijn de Drentse dorpen? Problemen van nederzettingscontinuïteit in Drenthe van de bronstijd tot de middeleeuwen" in: Westerheem 29 (1980) p . 190-212. Zeist, W. van, "De eerste landbouw. Archeologisch onderzoek in het Nabije Oosten", in: Natuur en techniek 45 ( 1977) p. 668-683 . Zeist, W . van en R.M. Palfenier-Vegter, "Agriculture in medieval Gasselte", in: Palaeohistoria 21 (1979) p. 267-299. Zeist, W. van, G.J. de Roller, R.M. Palfenier-Vegter, O.H. Harsema en H. During, "Plant remains from medieval sites in Drenthe, the Netherlands", in: He/enium 26 (1986) p . 226-274 .