Relatie tussen BVDV-infectie en mastitis

advertisement
UNIVERSITEIT GENT
FACULTEITDIERGENEESKUNDE
Academiejaar 2009-2010
Relatie tussen BVDV-infectie en mastitis
Door
Annelies Coomans
Promotor: Jozef Laureyns
Literatuurstudie in het kader van de
masterproef
VOORWOORD
Het was een zeer interessant werk om te maken, waar ik veel uit geleerd heb. Dat heb ik ook te
danken aan mijn promotor Jozef Laureyns, die mij altijd veel uitleg gegeven heeft en me altijd goed
geholpen heeft. Ook mijn vader wil ik bedanken, die af en toe een handje toegestoken heeft. Zonder
deze twee mensen was het veel moeilijker geweest om dit werk te schrijven.
INHOUDSOPGAVE
Samenvatting ........................................................................................................................ p.1
1.
Inleiding ................................................................................................................................. p.2
1.1
Acute BVDV infectie .............................................................................................................. p.3
1.2
Immunosuppressie bij acute of transiënte BVDV infectie .................................................... p.3
1.3
Transplacentaire/intrauteriene infecties .............................................................................. p.4
1.4
Klinische verschijnselen ........................................................................................................ p.4
2.
Factoren die verantwoordelijk zijn voor de immunosuppressie bij een transiënte infectie p.5
3.
Relatie tussen BVDV en mastitis ........................................................................................... p.7
3.1
Besluit.................................................................................................................................... p.9
4.
Literatuurlijst ......................................................................................................................... p.9
SAMENVATTING
Het Bovine virale diarree virus (BVDV) is een virus dat wereldwijd verantwoordelijk is voor grote
economische verliezen. Een BVDV-infectie kan zich onder verschillende vormen voordoen: acute
infectie, transplacentaire/intrauterine infectie, een persistente infectie en mucosal disease.
Het
belangrijkste economische effect van een BVDV-infectie wordt veroorzaakt door de intrauterine
infectie omdat die verantwoordelijk is voor het ontsaan van persisterend geïnfecteerde (PI) dieren. PI
dieren zijn namelijk de belangrijkste virusbron voor de virusverspreiding. Infectie van runderen met
BVDV kan resulteren in veel verschillende klinische verschijnselen, gaande van subklinische infecties
tot erge fatale klinische tekens. Een zeer belangrijk verschijnsel dat door BVDV veroorzaakt wordt is
immunosuppressie bij transiënte infectie. Hierdoor wordt het dier gevoelig voor secundaire infecties.
Verschillende studies hebben aangetoond dat bedrijven die geïnfecteerd zijn met BVDV een groter
risico hebben op klinische mastitis. Over de rol van BVDV in het onstaan van subklinische mastitis is
er nog onenigheid in de literatuur.
1
Relatie tussen BVDV-infectie en mastitis
1. INLEIDING
Bovine virale diarree is wereldwijd een van de meest belangrijke ziektes bij runderen (Gunn et al.,
2005). Het BVD-virus (BVDV) behoort tot de familie Flaviviridae, genus Pestivirus (Heinz et al., 2000).
Pestivirussen waartoe het BVD-virus, het klassieke varkenspestvirus en het Border disease virus
(schaap) behoren, zijn kleine RNA-virussen met envelop.
Gebaseerd op sequentievergelijkingen werden BVDV isolaten onderverdeeld in twee groepen van
genotypes, BVDV type 1 en 2 (Pellerin et al., 1994; Ridpath et al., 1994a; Ridpath and Bolin., 1998).
Over het algemeen is het type 2 meer pathogeen, maar het komt weinig voor in Europa. In de USA
daarentegen loopt de prevalentie tegen de 50% (Ritpath et al., 1994b). Verder zijn er zeer veel
subgenotypes van zowel BVDV 1 als BVDV 2 beschreven. De Europese BVDV 1 stammen worden
onderverdeeld in 11 subgroepen (Vilcek et al., 2001). Gelijkaardig worden BVDV2 stammen in Noorden Zuid-Amerika onderverdeeld in 2 subgroepen, BVDV 2a en BVDV 2b (Flores et al., 2002). Al deze
subgroepen omvatten meerdere stammen van het BVDV.
Van alle stammen uit zowel de BVDV 1 als de BVDV 2 groep bestaan 2 biotypes: cytopathogene (cp)
en niet-cytopathogene (ncp) stammen. De onderverdeling in biotypes is gebaseerd op de uitwerking
van de stammen op celculturen van epitheliale cellen (Gillespie et al., 1960). Alleen de ncp stammen
kunnen een persistente infectie (dieren die levenslang viremisch zijn) veroorzaken. Superinfectie van
een rund dat persistent geïnfecteerd is met een ncp BVDV met een cp BVDV kan tot een fatale vorm
van BVD leiden, die mucosal disease (MD) genoemd wordt (Brownlie et al., 1984; Bolin et al., 1985a).
Mucosal disease is gekenmerkt door erosies en ulcers op de mucosae, onbehandelbare diarree,
destructie van het lymfoïd weefsel in het gastro-intestinaal stelsel en sterfte (Liebler et al., 1995;
Peterhans et al., 2010). Maar MD is een eerder zeldzame vorm van BVD en zorgt dus niet voor grote
economische verliezen (Houe., 1999). De belangrijkste verliezen worden veroorzaakt door acute
infecties met ncp stammen (Houe, 1999; Fulton et al., 2002). Cytopathologie in gecultiveerde
epitheliale cellen correleert niet met de virulentie bij acute infecties in vivo. Alle hoog virulente virussen
waren tot nu toe niet-cytopathogeen (Liebler-Tenorio et al., 2002). Er is wel een groot verschil in
virulentie tussen de verschillende virusstammen (Pellerin et al., 1994).
Epidemiologische studies tonen aan dat naargelang het gebied, de prevalentie van persistent
geïnfecteerde (PI) dieren varieert tussen 0,75% en 2%. De prevalentie van seropositieve runderen op
bedrijfsniveau reikt van 65 tot 85% wereldwijd (Houe., 1999) en van 80 to 90% in Nederland (Franken
et al., 1986).
De verspreiding kan verticaal gebeuren, door congenitale infectie van de foetus, of horizontaal na de
geboorte. Horizontale transmissie resulteert in acute of transiënte infectie. Acute infecties kunnen
veroorzaakt worden door verschillende wegen van transmissie, maar vooral door direct contact met
PI runderen (Radostits et al., 1999; Lindberg., 2003).
2
Na een infectie met BVDV, zijn de klinische tekens zeer variabel (Baker., 1995; Nettleton en Entrican.,
1995). Dit komt door de complexe interactie tussen het etiologisch agens en de geïnfecteerde
gastheer. Genotype (BVDV 1 of 2), biotype (cp of ncp), en de virulentie van individuele BVDV
stammen zijn determinerend voor de uitkomst van de infectie. Ook de kenmerken van de gastheer zijn
van belang zoals: immuunstatus, drachtstadium, en de aanwezigheid van omgevingsstress (Baker.,
1995).
In de pathogenese van een BVDV infectie worden de volgende syndromen onderscheiden: acute
BVDV-infectie, transplacentaire/intrauterine infectie, persistente infectie, en mucosal disease (MD).
Gevoelige dieren (seronegatief) van elke leeftijd kunnen een primaire voorbijgaande BVDV-infectie
doormaken wat dan een acute of transiënte BVDV infectie genoemd word, ongeacht de klinische
uitkomst (subklinisch, acuut of zeer acuut). De voorbijgaande acute infectie veroorzaakt erge
complicaties als het geïnfecteerde dier drachtig is. BVDV zal de placenta doorkruisen en de foetus
infecteren. Er zijn verschillende klinische symptomen bij een foetale infectie: het belangrijkste is het
ontstaan van PI kalveren. Dit laatste gebeurt bij infectie van de vrucht met ncp BVDV vóór 125 dagen
dracht. PI kalveren zijn de belangrijkste bron van infectie van het BVDV en dus ook hoofdoorzaak van
acute uitbraken van BVDV infecties (Lindberg., 2003) en van het ontstaan van nieuwe PI kalveren.
Deze PI runderen sterven altijd aan mucosal disease (MD), meestal vóór ze 2 jaar oud zijn.
1.1 Acute BVDV infectie
De virusverspreiding gebeurt hier meestal door PI runderen, terwijl een horizontale overdracht van
recent geïnfecteerde runderen minder voorkomt (Traven et al., 1991; Niskanen et al., 2000). De meest
determinerende factor voor de uitkomst van een acute BVDV infectie bij gevoelige dieren is de
virulentie van de individuele BVDV stam. Vroeger kregen de acute BVDV infecties weinig aandacht
omdat ze dikwijls subklinisch zijn (Moennig en Plagemann., 1992; Hamers et al., 2001). De laatste 15
jaren is er meer interesse gekomen voor de acute BVDV infecties door een gestegen incidentie van
ziektegevallen met erge klinische tekens en sterfte (Pritchard et al., 1989; Hibberd et al., 1993; David
et al., 1994; Carman et al., 1998). Dit kan omdat RNA-virussen zoals BVDV veel puntmutaties
ondergaan en daardoor hebben ze een groot potentieel om nieuwe virussen te vormen. Sommige van
deze mutanten die sneller repliceren kunnen gaan domineren in de groep van de gevormde mutanten.
Dit levert soms een virulent virus op met een verhoogde virale replicatie wat een competitief voordeel
is tegenover de minder virulente virussen.
1.2 Immunosuppressie bij acute of transiënte BVDV infectie
Bij een acute BVDV infectie is er steeds een daling van het aantal B- en T-lymfocyten in het perifere
bloed (Bolin et al., 1985b). De ergheid van de lymfopenie helpt om laag of hoog virulente BVDV
stammen te onderscheiden (Ridpath et al., 2000; Liebler-Tenorio et al., 2003b). Experimentele
infecties met een laag virulent virus tonen aan dat zelfs een infectie die subklinisch verloopt, alhoewel
voorbijgaand, toch een immunosuppressie veroorzaakt (Liebler-Tenorio et al., 2003a). Dit verklaart de
vaststelling dat BVDV infecties het effect van andere pathogenen kunnen verergeren. Het BVDV
beinvloed de functies van de specifieke en niet-specifieke immuunrespons (Peterhans et al., 2003).
3
1.3 Transplacentaire/intrauteriene infecties
Een belangrijk economisch effect van BVDV-infecties word veroorzaakt door de intrauteriene infecties,
wat resulteert in reproductieve stoornissen (Rufenacht et al., 2001). Een transplacentaire infectie kan
plaatsvinden tijdens de acute infectie kort voor of tijdens de dracht, bij een infectie via het sperma, en
bij een dier dat persistent geïnfecteerd is.
De uitkomst van een transplacentaire infectie hangt eerst en vooral af van het tijdstip van de infectie
tijdens de dracht en dus van de ouderdom van de vrucht of foetus. Abortus komt het meest voor
wanneer de infectie in de vroege stadia van de dracht gebeurt (minder dan 125 dagen dracht), maar
abortus werd ook in de late fase van de dracht beschreven (Duffel et al., 1984; Roeder et al., 1986).
Infectie van de foetus met een ncp BVDV (van 30 tot 125 dagen van de zwangerschap) kan resulteren
in de geboorte van een PI dier (Roeder et al., 1986; Radostits en Littlejohns., 1988; Moennig en
Liess., 1995). Congenitale defecten werden beschreven als de infectie plaatsvond tussen 80 en 150
dagen van de dracht. Er kunnen ook normale kalveren geboren worden met antistoffen tegen BVDV
als de infectie op het einde van de dracht gebeurd is.
De verticale overdracht is dus zeer belangrijk omdat ze PI dieren kan voortbrengen. Deze PI dieren
spelen de hoofdrol in de pathogenese en epidemiologie omdat PI dieren de belangrijkste virusbron
zijn bij het ontstaan van acute infecties (Lindberg., 2003), PI moeders belangrijk zijn in het ontwikkelen
van PI families door verticale overdracht en een persistente infectie altijd aanleiding geeft tot mucosal
disease. PI dieren hebben geen virus-geassocieerde morfologische letsels, en geen immuunrespons
tegen de BVDV-stam waarmee ze geïnfecteerd zijn. Infecties met andere stammen gaan wel een
immuunrespons induceren (Fulton et al., 2003). PI koeien kunnen levende, gezond lijkende kalveren
baren, maar kalveren geboren uit een PI moeder zijn steeds persistent viremisch en kunnen dus PI
families vormen (Straver et al.,1983). Terwijl het dier dikwijls klinisch normaal lijkt, is het levenslang
viremisch en scheidt grote hoeveelheden virus uit (Bolin., 1995).
1.4 Klinische verschijnselen
Infectie van runderen met BVDV kan dus resulteren in veel verschillende klinische verschijnselen,
gaande van subklinische infecties tot erge klinische tekens die eindigen in de dood (Baker., 1995).
Zoals al eerder gezegd hangt het resultaat van de infectie af van virusfactoren en gastheerfactoren.
Grooms et al. (2002) beschreven 5 vormen van klinische BVDV: acute BVDV-infecties, erge acute
BVDV- infecties, haemorrhagische BVDV-infecties, acute BVDV-infectie-bovine respiratory disease
(BRD), en acute BVDV-infectie-immunosuppressie. Een groot percentage (70-90%) van alle BVDVinfecties resulteert in subklinische infecties.
Tabel 1 geeft een overzicht van de klinische symptomen van de verschillende vormen.
Tabel 1. Subklinische en klinische symptomen van BVDV (naar Evermann en Barrington (uit boek
BVDV: Diagnosis, Management, and Control); auteur Grooms et al., 2005)
4
Acute/asymptomatische
Milde koorts, leukopenie, seroconversie tegen BVDV, kortdurende
infectie
viremie, kortdurende uitscheiding.
Acute/symptomatische
Koorts, leukopenie, depressie, anorexie, orale letsels, diarree, gedaalde
infectie
melkproductie bij
melkkoeien,
kortdurende
viremie, kortdurende
uitscheiding.
Erge acute infectie
Peracuut verloop, koorts, pneumonie, plotse sterfte meestal geassocieerd
met BVDV type 2.
Haemorrhagisch
Thrombocytopenie, bloederige diarree, epistaxis, pyrexia, leukopenie, en
syndroom
sterfte. Geassocieerd met BVDV type 2.
Acuut/bovien respiratoire
Koorts, pneumonie, anorexie, langdurige behandeling, resulterend in
ziekte
sterfte bij mestkalveren. Secundaire infecties met Pasteurella multocida,
Mannheimia
hemolytica
en
Mycoplasma
bovis
compliceren
de
pathogenese.
Acuut /immunosupressief
De functie van de leukocyten is gedaald, leukopenie, gedaald aantal
CD4+ en CD8+ lymfocyten, en gedaalde functie van macrofagen en
neutrofielen.
Zoals al eerder vermeld heeft het BVDV ook effecten op de voortplanting en kan het vroege
embryonale sterfte, abortus en congenitale defecten veroorzaken zoals: defecten aan het centraal
zenuwstelsel, oogdefecten, thymushypoplasie en groeiachterstand (Baker., 1995).
2. FACTOREN DIE VERANTWOORDELIJK ZIJN VOOR DE IMMUNOSUPPRESSIE BIJ EEN
TRANSIËNTE INFECTIE
BVDV infecteert cellen van het aangeboren immuunsysteem en tast dus de functie aan van
neutrofielen, monocyten, macrofagen, en dentritische cellen (Potgieter., 1995). Tabel 1 geeft een
overzicht van de verschillende effecten van het BVDV op het aangeboren immuunsysteem.
Tabel 1: Effecten van BVDV op het aangeboren immuunsysteem (naar Chase et al., 2004)
Cellulaire en/of cytokine
Veranderingen
↓ Chemotaxis
↓Fc, CD14 en complement
receptor expressie
↓ Fagocytose
↓ TNF-α
Effect op het immuunsysteem
↓ IL-1 inhibitoren
↓Ontsteking
en
productie door T cellen
↓Microbiële groei
↓ Superoxide productie
↓ Microbiciede activiteit
↓IFN productie-NCP BVDV
↑ IFN productie-CP BVDV
↓ Migratie van neutrofielen
↓fagocytose
↓Vertering van microorganismen
↓ Cytokine productie
↓Antivirale respons
↑Antivirale respons
cytokine
Effect op het dier
ziekterespons
↑2° microbiële infectie
↑2° microbiële infectie
zijn
↑2° microbiële infectie
↓Aangeboren en adaptieve
immuunrespons
↓ Aangeboren en adaptieve
immuunrespons
↑2° microbiële infectie
Immuun-evasie
en
virale
infectie
Apoptose en sterfte van
geïnfecteerde cellen
5
Ook het adaptieve immuunsysteem wordt door het BVDV aangetast. BVDV veroorzaakt een depletie
van CD4+ T-lymfocyten en CD8+ T-lymfocyten en zorgt dus voor een milde tot een erge lymfopenie
afhankelijk van de virulentie van de stam. Het effect op het aantal circulerende B-lympfocyten varieert
van een daling (Ellis et al., 1988) tot geen effect (Archambault et al., 2000), tot een acute stijging
(Brodersen en Kelling., 1999). De mogelijkheid van zowel het cp en ncp BVDV om in vivo apoptose
van T- en B-lymfocyten te veroorzaken is een kritisch immunosuppressief mechanisme. Tabel 2 geeft
een overzicht van de effecten van BVDV op het adaptieve immuunsysteem.
Tabel2: Effecten van BVDV op het adaptieve immuunsysteem (naar Chase et al., 2004)
Cellulaire
en/of
cytokine
Veranderingen
Br↓MHC II expressie
↓MHC I expressie
↑T-helper 1 activatie-CP
↑T-helper
NCP
2
activatie-
Effect op het immuunsysteem
Effect op het dier zijn ziekterespons
↓ Antigeenpresentatie
↓ Doden door cytotoxische T
cellen
↑ Cytotoxische T cel respons
↑ T cel memory
↑ B cel activatie
↓ Adaptieve immuunrespons
↑ Immuun evasie en virale infectie
↑ Protectieve respons voor een lange
tijd
↑ Antistof productie
↓ Cel gemedieerde respons
Geen enkel genotype (type 1 versus type 2) of biotype (NCP versus CP) heeft dezelfde effecten op
het immuunsysteem. Deze interacties met het immuunsysteem zijn subgenotype (stam) specifiek.
Samenvattend gaan dus de beschadiging van lymfocyten- en neutrofielenfuncties, daling van het
aantal circulerende en weefsel immuuncellen, en omgevings en/of management stressoren bijdragen
tot immunosuppressie (Potgieter., 1995).
Door de immunosuppressie ontstaat er een verhoogde gevoeligheid voor secundaire infecties.
Recente data tonen aan dat een BVDV infectie belangrijk is in ziektes met een multipele etiologie. Het
bovine respiratory disease complex, bij mestrunderen en bij kalveren die intensief gehuisvest zijn, is
daar een voorbeeld van. Het is discussieerbaar of het de BVDV-geïnduceerde immunosupressie is of
de primaire infectie van de ademhalingswegen door het BVDV die de hoofdrol speelt in het bovine
respiratory disease complex. Experimenteel onderzoek toonde aan dat BVDV ook een primaire rol
speelt in het bovine respiratoir complex (Potgieter., 1997). Hoewel het BVDV frequent geïsoleerd word
uit runderen met pneumonie (Richer et al., 1988), is het dikwijls aanwezig met andere infectieuze
agentia zoals bovine herpes virus-1 (BHV-1) (Biuk-Rudan et al., 1999), parainfluenza-3 virus (PI-3)
(Fulton et al., 2002), bovine respiratory coronavirus (BCV), bovine respiratory syncytieel virus (BRSV)
(Brodersen en Kelling.,1998;1999), Mannheimia haemolytica (Fulton et al., 2002), Pasteurella
multocida (Fulton et al., 2002), Mycoplasma bovis (Shahriar et al., 2002), en Hemophilus somnus.
Naast het feit dat BVDV een immunosuppressie veroorzaakt, kan het virus direct inwerken op
pathogenen om hen meer virulent te maken. Een gecombineerde infectie van bovine alveolaire
macrofagen met BRSV en BVDV geeft een synergistische depressie van de functie van alveolaire
macrofagen (Liu et al., 1999). Een gecombineerde infectie van BVDV en BRSV bij runderen
veroorzaakt ergere enterische en respiratoire ziektes (Brodersen en Kelling., 1998).
6
Er werd ook synergisme aangetoond van BVDV met enterische pathogenen (Kelling et al., 2002). Daly
en Neiger (2008) toonden een effect aan van BVDV op Salmonella-infectie. Op dit bedrijf waren er 3
gescheiden groepen van runderen. Bij één groep was er een erge Salmonella uitbraak met erge
klinische symtomen en sterfte bij zowel de koeien als de kalveren. Bij de andere groepen stierf er
geen enkele koe, en de mortaliteit bij de kalveren was laag. Nochtans werden de 3 groepen onder
dezelfde omstandigheden gehuisvest en kregen ze hetzelfde voeder. Salmonella enterica serotype
Newport werd geïsoleerd uit meststalen bij de 3 groepen. Het enige verschil was dat er bij de groep
met de erge ziekteuitbraak BVDV antigenen geïsoleerd werden uit een genecrotiseerd kalf. Men vond
een hogere proportie PI kalveren (2,7%) bij de aangetaste groep dan bij de andere groepen (0,3%).
De immunosuppressie veroorzaakt door BVDV, zou de verklaring zijn voor de erge Salmonellose die
bij één groep ontstond.
3. RELATIE TUSSEN BVDV EN MASTITIS
De prevalentie van mastitis bij melkkoeien wordt zowel beïnvloed door de infectiedruk als door de
weerstand (Kremer et al., 1990). Van een aantal factoren is uitgebreid onderzocht welke invloed ze
uitoefenen op de weerstand tegen mastitis. Bekende voorbeelden zijn erfelijkheid (Jong en
Lansbergen., 1996), negatieve energiebalans (Heuer et al., 1999) en de melkmachine (Neijenhuis et
al., 2006). Van een aantal andere factoren wordt de indirecte invloed op de uiergezondheid via de
weerstand vaak besproken in het veld, maar is deze slechts zelden goed onderzocht. Voorbeelden
daarvan zijn onder andere klauwgezondheid en virusinfecties.
a. effect op immuun-respons tegen intramammaire infecties
Zoals hoger gezegd kan een infectie van runderen met BVDV gepaard gaan met een daling van
het aantal circulerende leukocyten waardoor er een verhoogde gevoeligheid bestaat voor
intramammaire infecties (Potgieter., 1988). Daarom en omdat experimenteel onderzoek heeft
aangetoond dat bij een vermindering van het aantal circulerende leukocyten subklinische mastitis
kan leiden tot een klinisch ziek dier (Schalm et al., 1976), is het aannemelijk dat BVD een effect
heeft op de uiergezondheid. Maar deze relatie is in het veld nog niet vaak bestudeerd.
b. Effect op klinische mastitis
Niskanen et al. (1995) vonden dat er in BVDV-geïnfecteerde bedrijven een hoger risico was op
klinische mastitis. Een vergelijkbaar resultaat werd vastgesteld in een onderzoek van Waage
(2000), waarin hij concludeerde dat koeien een 7 procent groter risico op mastitis hadden in het
jaar dat ze blootgesteld waren aan BVD. In deze studie was er geen verschil in sterfte die door
mastitis veroorzaakt werd tussen de blootgestelde en niet-blootgestelde bedrijven. Dit
overéénkomstig met Tiwari et al. (2005) die in hun onderzoek de sterfte van koeien vanwege
mastitis beoordeelden, en daarbij geen associatie vonden met de BVD-status. Er dient wel
opgemerkt te worden dat de seropositieve koeien in deze studie niet met zekerheid representatief
waren.
7
c.
Effect op subklinische mastitis
Wanneer men bij melkkoeien een verhoogd celgetal in de melk detecteert spreekt men van
subklinische
mastitis
(Piccinini
et
al.,
2006).
Maandelijkse
tankmelkcelgetallen
van
melkveebedrijven worden dus dikwijls gebruikt om subklinische mastitis op een bedrijf te
controleren (Laevens et al., 1997). Waage (2000) vond geen verschil in het tankmelkcelgetal
tussen BVDV-blootgestelde en niet-blootgestelde bedrijven. Dit in tegenstelling tot Lindberg en
Emanuelson (1997) die een stijging van het tankmelkcelgetal vonden bij bedrijven die blootgesteld
waren aan BVDV in vergelijking met niet-blootgestelde bedrijven. Beaudeau et al. (2005) vonden
dat in vergelijking met niet-recent geïnfecteerde bedrijven het tankmelkcelgetal:
 met 12 000 cellen/ml gestegen was bij bedrijven die in het verleden geïnfecteerd en recent
hersteld waren.
 met 27 000 cellen/ml gestegen was bij bedrijven die in het verleden geïnfecteerd en nog altijd
geïnfecteerd waren.
 met 6000 cellen/ml gestegen was bij recent geïnfecteerde bedrijven (deze stijging was niet
significant wegens een laag betrouwbaarheidsinterval door een te kleine groep die gebruikt
werd). Dit laatste is in overeenstemming met de bevindingen van Lindberg en Emaunuelson.
De stijging in het celgetal bij geïnfecteerde bedrijven werd nog lange tijd na de BVDV
circulatie teruggevonden ten gevolge van een hogere prevalentie van intrammaire infecties
(Niskanen et al., 1995; Lindberg en Emanuelson., 1997; Waage., 2000)
Berends et al. (2008) deden een onderzoek naar het effect van BVDV op de uiergezondheid. De
‘case’-bedrijven werden gedefinieerd als melkveebedrijven die tenminste één BVD-viruspositief rund
hadden, vervolgens de BVD-vrije status hadden behaald en deze tenminste twee jaar hadden
behouden. De controle-bedrijven hadden een onbekende BVDV-status. Er was geen duidelijk effect
op de prevalentie van mastitis en op het celgetal in vergelijking met de controles maar er was een
duidelijk lagere klinische mastitis incidentie bij de gevallen in de BVDV-vrije periode. Deze resultaten
zijn in overéénstemming met Niskanen et al. (1995). Er moet nog opgemerkt worden dat in deze
studie het BVDV-effect onderschat kon geweest zijn omdat de controlebedrijven een niet gekende
BVDV-status hadden.
Voges et al. (2008) onderzochten het tankmelkcelgetal van verschillende bedrijven die opgedeeld
werden in 5 klassen: i) volledig naïeve bedrijven, bedrijven met een ii) laag, iii) gemiddeld, iv) hoog
antistof gehalte in de tankmelk en v) recent geïnfecteerde bedrijven. Voor elk bedrijf werd het celgetal
bepaald in de volgende periodes: tijdens i) de periode 2 tot 6 weken na de kalving, ii) de periode 6 tot
10 weken na de kalving, iii) de midden-lactatie en iv) de late lactatie. Deze actuele studie toont aan
dat een BVDV infectie een sterke invloed heeft op het bedrijfscelgetal. De recent geïnfecteerde
bedrijven en bedrijven met een gemiddeld en hoog antistofgehalte in de melk hadden gemiddeld een
hoger tankmelkcelgetal dan de 2 andere bedrijven in al de 4 periodes. BVD had ook nog lang invloed
op het celgetal nadat de bedrijven BVD-vrij geworden waren.
8
3.1 Besluit
Deze studies tonen aan dat bedrijven die geïnfecteerd zijn met BVDV een groter risico hebben op
klinische mastitis. Dit is alleen maar geldig op bedrijfsniveau, en in het verder onderzoek zal men zich
moeten richten op de effecten van BVDV op het dierniveau. Er is geen groter risico voor sterfte door
mastitis bij BVDV-geïnfecteerde bedrijven aangetoond. Het effect van BVDV op het celgetal is nog
onvoldoende onderzocht geweest, en er zullen dus nog verdere onderzoeken moeten gebeuren om
hier een definitieve uitspraak over te doen.
4. LITERATUURLIJST
1. Archambault D., Beliveau C., Couture Y., Carman S., 2000. Clinical response and
immunomodulation following experimental challenge of calves with type 2 noncytopathogenic
bovine viral diarrhea virus. Vet Res. 31, 215-227.
2. Baker J.C., 1995. The clinical manifestations of bovine viral diarrhea virus infection. Vet Clin North
Am Food Anim Pract. 11, 425-445.
3. Beaudeau F., Fourichon C., Robert A., Joly A., Seegers H., 2005. Bulk milk somatic cell counts
and bovine viral diarrhea virus (BVDV) infection in 7252 dairy herds in Brittany (western France).
Preventive Veterinary Medicine. 72, 163-167.
4. Berends I.M.G.A., Swart W.A.J.M., Frankena K., Muskens J., Lam T.J.G.M., van Schaik G., 2008.
The effect of becoming BVDV-free on fertility and udder healt in Dutch dairy herds. Preventive
Veterinary Medicine. 84, 48-60.
5. Biuk-Rudan N., Cvetnic S., Madic J., Rudan D., 1999. Prevalence of antibodies to IBR and BVD
viruses in dairy cows with reproductive disorders. Theriogenology. 51, 875-881.
6. Bolin S.R., McClurkin A.W., Cutlip R.C., Coria M.F., 1985a. Severe clinical disease induced in
cattle persistently infected with noncytopathic bovine viral diarrhea virus by superinfection with
cytopatic bovine viral diarrhea virus. Am J Vet Res. 46, 573-576.
7. Bolin S.R., McClurkin A.W., Coria M.F., 1985b. Effects of bovine viral diarrhea virus on the
percentages and absolute numbers of circulating B and T lymphocytes in cattle. Am J Vet Res. 46,
884-886.
8. Bolin S.R., 1995. The pathogenesis of mucosal disease. Vet Clin North Am Food Anim Pract. 11,
489-500.
9. Brodersen B.W., Kelling C.L., 1998. Effect of concurrent experimentally induced bovine respiratory
syncytial virus and bovine viral diarrhea virus infection on respiratory tract and enteric diseases in
calves. Am J Vet Res. 59, 1423-1430.
10. Brodersen B.W., Kelling C.L., 1999. Alteration of leukocyte populations in calves concurrently
infected with bovine respiratory syncytial virus and bovine viral diarrhea virus. Viral Immunol. 12,
323-334.
9
11. Brownlie J., Clarke M.C., Howard C.J., 1984. Experimental production of fatal mucosal disease in
cattle. Vet Rec. 114, 535-536.
12. Carman S., Van Dreumel T., Ridpath J., et al., 1998. Severe acute bovine viral diarrhea in Ontario,
1993-1995. J Vet Diagn Invest. 10, 27-35.
13. Chase C.C.L., Elmowalid G., Yousif A.A.A., 2004. The immune response to bovine viral diarrhea
virus: a constantly changing picture. Vet Clin Food Anim Pract. 20, 95-114.
14. Daly R.F., Neiger R.D., 2008. Outbreak of Salmonella enteric serotype Newport in a beef cow-calf
herd associated with exposure to bovine viral diarrhea virus. JAVMA. Vol 223. No. 4, pp.618-623.
15. David G.P., Crawshaw T.R., Gunning R.F., et al., 1994. Severe disease in adult dairy cattle in
three UK dairy herds associated with BVD virus infection. Vet Rec. 134, 468-472.
16. Duffel S.J., Sharp M.W., Winkler C.E., et al., 1984. Bovine virus diarrhea-mucosal disease virusinduced fetopathy in cattle: Efficacy of prophylactic maternal pre-exposure. Vet Rec.114, 558-561.
17. Ellis J.A., Davis W.C., Belden E.L., Pratt D.L., 1988. Flow cytofluorimetric analysis of lymphocyte
subset alterations in cattle infected with bovine viral diarrhea virus. Vet Pathol. 25, 231-236.
18. Evermann en Barrington. Clinical Feature. In: BVDV Diagnosis, Management and Control. In:
st
Goyal S.M., Ridpath J.F., eds. 1 ed. Oxford, UK: Blackwell Publishing, pp.108-109.
19. Flores E.F., Ridpath J.F., Weiblen R., et al., 2002. Phylogenetic analysis of Brazilian bovine viral
diarrhea virus type 2 (BVDV-2) isolaten: Evidence for a subgenotype within BVDV-2. Virus Res.
87, 51-60.
20. Franken P., Sol J., Wentink G.H., 1986. BVD (bovine virus diarrhea) and IBR (infectious bovine
rhinotracheitis): serologic studies on 35 farms. Tijdschrift Diergeneeskunde. 111, 1205-1207.
21. Fulton R.W., Ridpath J.F., Saliki J.T., et al., 2002. Bovine viral diarrhea virus (BVDV). 1b:
Predominant BVDV subtype in calves with respiratory disease. Can J Vet Res. 66,181-190.
22. Fulton R.W., Step D.L., Ridpath J.F., et al., 2003. Response of calves persistently infected with
noncytopathogenic bovine viral diarrhea virus (BVDV) subtype 1b after vaccination with
heterologous BVDV strains in modified live virus vaccines and Mannheimia haemolytica bacterintoxoid. Vaccine. 21, 2980-2985.
23. Gillespie J., Baker J., McEntee K., 1960. A cytopathogenic strain of virus diarrhea virus. Cornell
Vet. 50, 73-79.
24. Grooms D.L., Baker J.C., Ames T.R., 2002. Diseases caused by bovine virus diarrhea virus. In:
rd
Large Animal Internal Medicine, 3 Ed. Smith B.P., pp.707-714.
25. Gunn G.J., Saatkamp H.W., Humphry R.W., Stott A.W., 2005. Assessing economic and social
pressure for the control of bovine viral diarrhea virus. Preventive Veterinary medicine. 72, 149192.
26. Hamers C., Dehan P., Couvreur B., et al., 2001. Diversity among bovine pestiviruses. Vet J. 161,
112-122.
27. Heinz F.X., Collett M.S., Purcell R.H., et al., 2000. Genus Pestivirus. In: Virus Taxonomy. Eds.
Van Regenmortel M.H.V., Fauquet C.M., Bishop D.H.L., et al., pp. 867-872. Academic Press, New
York.
10
28. Heuer C., Schukken Y.H., and Dobbelaar P., 1999. Postpartum body condition score and results
from the First test day milk as predictors of disease, fertility, yield and culling in commercial dairy
herds. J Dairy Sci. 82, 295-304.
29. Hibberd R.C., Turkington A., Brownlie J., 1993. Fatal bovine virus diarrhea infection of adult cattle.
Vet Rec. 132, 227-228.
30. Houe H., 1999. Epidemiological features and economical importance of bovine virus diarrhea virus
(BVDV) infections. Vet Microbiol. 64, 89-107.
31. Jong G. and Lansbergen L., 1996. Udder health index: selection for mastitis resistance. Interbullbulletin. 12, 42-47.
32. Kelling C.L., Steffen D.J., Cooper V.L., et al., 2002. Effect of infection with bovine viral diarrhea
virus alone, bovine rotavirus alone, or concurrent infection with both on enteric disease in
gnotobiotic neonatal calves. Am J Vet Res. 63, 1179-1186.
33. Kremer W.D.J., Noordhuizen-Stassen and Lohuis J.A.C.M., 1990. Host defencemechanisms and
bovine coliform mastitis – a revies. Vet Quart. 12, 103-113.
34. Laevens H., Deluyker H., Schukken Y.H., De Meulemeester L., Vandermeersch R., De
Muêlenaere E., De Kruif A., 1997. Influence of parity and stage of lactation on the somatic cell
count in bacteriologically negative dairy cows. J Dairy Sci. 80(12), 3219-3226.
35. Liebler E.M., Küsters C. and Pohlenz J.F., 1995. Experimental mucosal disease in cattle: changes
of lymphocyte subpopulations in Peyer’s patches and in lymphoid nodules of large intestine. Vet
Immunol Immunophathol. 48, 233-248.
36. Liebler-Tenorio E.M., Ridpath J.F., Neill J.D., 2002. Distribution of viral antigen and development
of lesions after experimental infection with highly virulent bovine viral diarrhea virus type 2 in
calves. Am J Vet Res. 63, 1575-1584.
37. Liebler-Tenorio E.M., Ridpath J.F., Neill J.D., 2003a. Distribution of viral antigen and development
of lesions after experimental infection of calves with a BVDV 2 strain of low virulence. J Vet Diagn
Invest. 15, 221-232.
38. Liebler-Tenorio E.M., Ridpath J.F., Neill J.D., 2003b. Lesions and tissue distribution of viral
antigen in severe acute versus subclinical acute infection with BVDV2. Biologicals. 31, 119-122.
39. Lindberg A., 2003. Bovine viral diarrhea virus infections and its control. A review. The Veterinary
Quorterly. 25(1), 1-16.
40. Lindberg A., Emanuelson U., 1997. Effect of bovine viral diarrhea virus infection on average
annual milk yield and average bulk milk somatic counts in Swedisch dairy herds. Epidémiol Santé
Anim. 10.11.1-10.11.3.
41. Liu L., Lehmkuhl H.D., Kaeberle M.L., 1999. Synergistic effects of bovine respiratory syncytial
virus and noncytopathogenic bovine viral diarrhea virus infection on selected bovine alveolar
macrophage functions. Can J Vet Res. 63, 41-48.
42. Moening V., Liess B., 1995. Pathogenesis of intra-uterine infections with bovine viral diarrhea
virus. Vet Clin North Am Food Anim Pract. 11, 477-487.
43. Moennig V., Plagemann P.G., 1992. The pestiviruses. Adv Virus Res. 41, 53-98.
11
44. Neijenhuis F., Wemmenhove H., en Lam T.J.G.M., 2006. Uiergezondheid: melken en
speenconditie. Tijdschr Diergeneeskd. 131, 486-488.
45. Nettleton P.F., Entrican G., 1995. Ruminant pestiviruses. Br Vet J. 151, 615-642.
46. Niskanen R., Emanuelson U., Sundberg J., Larsson B., Alenius S., 1995. Effects of infection with
bovine virus diarrhea virus on health and reproductive performance in 213 dairy herds in one
county in Sweden. Preventive Veterinary Medicine. 23, 229-237.
47. Niskanen R., Lindberg A., Larsson B., Alenius S., 2000. Lack of virus transmission from bovine
viral diarrhea virus infected calves to susceptible peers. Acta Vet Scand. 41, 93-99.
48. Pellerin C., van den Hurk J., Lecomte J., Tussen P., 1994. Identification of a new Group of bovine
viral diarrhea virus strains associated with severe outbreaks and high mortalities. Virology. 203,
260-268.
49. Peterhans E., Jungi T.W., Schweizer M., 2003. BVDV and innate immunity. Biologicals. 31, 107112.
50. Peterhans E., Bachofen C., Stalder H., Schweizer M., 2010. Cytopathic bovine Viral diarrhea
viruses (BVDV): emerging pestiviruses doomed to extinction. Vet Res. 6, 41-44.
51. Piccinini R., Miarelli M., Ferri B., Tripaldi C., Belotti M., Daprà V., Orlandini S., Zecconi A., 2006.
Relationship between cellular and whey components in buffalo milk. J Dairy Res. 73(2), 129-133.
52. Potgieter L.N., 1988. Immunosuppression in cattle as a result of bovine viral diarrhea virus
infection. Agric. Pract. 9, 7-19.
53. Potgieter L.N.D., 1995. Immunology of Bovine Viral Diarrhea Virus. Vet Clin North Am Food Anim
Pract. 11, 501-520.
54. Potgieter L.N.D., 1997. Bovine respiratory tract disease caused by bovine viral diarrhea virus. Vet
Clin North Am Food Anim Pract. 13, 471-481.
55. Pritchard G.C., Borland E.D., Wood L., Pritchard D.G., 1989. Severe acute disease in a dairy herd
associated with acute infection with bovine virus diarrhea virus, Leptospira hardjo and Coxiella
burnetti. Vet Rec. 124, 625-629.
56. Radostits O.M., Littlejohns I.R., 1988. New concepts in the pathogenesis, diagnosis and control of
diseases caused by the bovine viral diarrhea virus. Can Vet J. 29, 513-528.
57. Radostits O.M., Gay C.C., Blood D.C., et al., 1999. Veterinary medicine. Pp. 1085-1105. W.B.
Saunders, San Francisco, C.A.
58. Richer L., Marois P., et al., 1988. Association of bovine viral diarrhea virus with multiple viral
infections in bovine respiratory disease outbreaks. Can Vet J. 29, 713-717.
59. Ridpath J.F., Bolin S.R., Dubovi E.J., 1994a. Segregation of bovine viral diarrhea virus into
genotypes. Virology. 205, 66-74.
60. Ridpath J.F., Qi.F., Bolin S.R., Berry E.S., 1994b. Natural recombination in bovine viral diarrhea
viruses. Arch Virol Suppl. 9, 239-244.
61. Ridpath J.F., Bolin S.R., 1998. Differentiation of types 1a, 1b and 2 bovine viral diarrhea virus
(BVDV) by PCR. Mol Cell Probes. 12, 101-106.
62. Ridpath J.F., Neill J.D., Frey M., Landgraf J.G., 2000. Phylogenetic, antigenic and clinical
characterization of type 2 BVDV from North America. Vet Microbiol. 77, 145-155.
12
63. Roeder P.L., Jeffrey M., Cranwell M.P., 1986. Pestivirus fetopathogenicity in cattle: Changing
sequelae with fetal maturation. Vet Rec. 118, 44-48.
64. Rufenacht J., Schaller P., Audige L., et al., 2001. The effect of infection with bovine viral diarrhea
virus on the fertility of Swiss dairy cattle. Theriogenology. 56, 199-210.
65. Schalm O.W., Lasmanis J., Jain N.C., 1976. Conversion of chronic staphylococcal mastitis to
acute gangrenousmastitis after neutropenia in blood and bone marrow produced by an equinebovine leukocyte serum. Am J Vet Res. 37, 885-890.
66. Shahriar F.M., Clark E.G., Janzen E., et al., 2002. Co-infection with bovine viral diarrhea virus and
Mycoplasma bovis in feedlot cattle with chronic pneumonia. Can Vet J. 43, 863-868.
67. Straver P.J., Journee D.L., Binkhorst G.J., 1983. Neurological disorders, virus persistence and
hypomyelination in calves due to intra-uterine infections with bovine virus diarrhea virus. II.
Virology and epizootiology. Vet Q.5, 156-164.
68. Tiwari A., Van Leeuwen J.A., Dohoo I.R., Stryhn H., Keefe G.P., Haddad J.P., 2005. Effects of
seropositivity for bovine leukemia virus, bovine viral diarrhea virus, Mycobacterium avium
subspecies paratuberculosis, and Neospora caninum on culling in dairy cattle in four Canadian
provinces. Vet Microbiology. 109, 147-158.
69. Traven M., Alenius S., Fossum C., Larsson B.,1991. Primary bovine viral diarrhea virus infection in
calves following direct contact with a persistently viremic calf. J Vet Med B. 38, 453-462.
70. Vilcek S., Paton D.J., Durkovic B., et al., 2001. Bovine viral diarrhea virus genotype 1 can be
separated into at least eleven genetic groups. Arch Virol. 146, 99-115.
71. Voges H., Nash M., Trotter T., 2008. The impact of herd exposure to BVD on SSC levels and
regional variation of BVD exposure amongst dairy herds in New Zealand. Proceedings of the 7
th
ESVV Pestivirus Sym. P.100
72. Waage S., 2000. Influence of new infection with bovine virus diarrhea virus on udder health in
Norwegian dairy cows. Preventive Veterinary Medicine. 43, 123-135.
13
Download