Regeling van de Staatssecretaris van Economische Zaken van ....... 2015, nr. WJZ/....., houdende wijziging van de Regeling houders van dieren ter invoering van regels met betrekking tot het houden van legkippen in testbedrijven De Staatssecretaris van Economische Zaken, Gelet op artikel 10.1 van de Wet dieren, Besluit Artikel I De Regeling houders van dieren wordt als volgt gewijzigd: Na artikel 9.2 wordt een artikel ingevoegd, luidende: Artikel 9.3 1. Indien een kooi als bedoeld in artikel 2.68, tweede lid, van het Besluit houders van dieren wordt gebruikt voor het houden en huisvesten van ten minste vijf en ten hoogste acht legkippen voor het testen van legkippen ten behoeve van een fokbedrijf voor legkippen is tot 1 juli 2027: a. het vereiste, bedoeld in artikel 2.71, eerste lid, onderdeel c, van dat besluit niet van toepassing; b. het vereiste inzake de oppervlakte van het nest, bedoeld in artikel 2.71, vierde lid, aanhef en onderdelen a en b, van dat besluit, niet van toepassing op deze kooi, met dien verstande dat het nest een oppervlakte heeft van ten minste 90 cm2 per legkip; c. het vereiste inzake de oppervlakte van de met strooisel bedekte ruimte van het nest, bedoeld in artikel 2.71, vijfde lid, aanhef en onderdelen a en b, van dat besluit, niet van toepassing op deze kooi, met dien verstande dat deze ruimte een oppervlakte heeft van ten minste 90 cm2 per legkip. 2. Er is sprake van het testen van legkippen ten behoeve van een fokbedrijf voor legkippen indien a. de legkippen nakomelingen zijn uit kruisingen van raszuivere dieren; b. het testen ten minste inhoudt dat frequent metingen en waarnemingen worden verricht ten aanzien van het aantal gelegde eieren, de sterfte en het gedrag; en c. de bij het testen verkregen gegevens aan het fokbedrijf ter beschikking worden gesteld. Artikel II Deze regeling treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst. De Staatssecretaris van Economische Zaken, 1 TOELICHTING I. ALGEMEEN 1. Aanleiding Het College van beroep voor het bedrijfsleven heeft in zijn uitspraak van 15 juli 2014 geoordeeld dat kippen die worden gehouden voor het testen ten behoeve van de fokkerij, dienen te worden aangemerkt als legkippen waarop de regels voor het houden van legkippen van toepassing zijn. Tot dan toe is verondersteld dat dit niet het geval was en dus werden de huisvestingsregels voor legkippen niet op stallen met deze kippen toegepast. De uitspraak van het College heeft gevolgen voor ca tien bedrijven waar kippen worden gehouden voor het testen ten behoeve van de fokkerij (verder: testbedrijven). Onverkorte toepassing van de bestaande huisvestingsregels voor legkippen op deze bedrijven zou er toe leiden dat het testen van de kippen niet langer kan gebeuren, althans niet op een effectieve wijze. Om voor deze specifieke categorie van bedrijven te komen tot een werkbare situatie, volstaat een beperkte aanpassing van de bestaande huisvestingsregels. Hiertoe dient deze regeling. 2. Testbedrijven Bij de fokkerij van legkippen worden door het fokbedrijf zuivere rassen gekruist. De vrouwelijke nakomelingen hiervan worden op testbedrijven getest met de recurrent testmethode, de standaard werkwijze bij selectie van nieuwe rassen legkippen. Het gaat bij het "herhaald" testen om het langdurig vastleggen van prestatie- en andere gegevens van legkippen die gehouden worden in praktijkomstandigheden. Op basis van deze praktijkgegevens selecteert het fokbedrijf de beste kruisingen voor de commerciële legpluimveehouderij. Het testen van legkippen gebeurt door een testbedrijf op basis van een overeenkomst met het fokbedrijf. De pluimveehouder van het testbedrijf telt iedere dag gedurende de hele productieperiode de geproduceerde eieren per groep kippen en de sterfgevallen. Periodiek worden deze gegevens aan het fokbedrijf verstrekt. Het testbedrijf krijgt hiervoor een vergoeding van het fokbedrijf. Het testbedrijf genereert hiernaast inkomsten door de verkoop van eieren. Daarnaast worden door het fokbedrijf waarnemingen in de teststallen gedaan betreffende de sociale interacties tussen de legkippen. Voor het testen worden de kippen in een kooi gehouden met een groepsgrootte van vijf tot acht dieren. De reden voor dit relatief kleine aantal is dat een “familie” van legkippen van eenzelfde leeftijd, voortkomend uit de kruising van één haan en hennen van zuivere rassen uit ten hoogste 50 tot 60 legkippen bestaat, dit om biologische redenen. Om betrouwbare testgegevens te krijgen zijn acht à twaalf "herhalingen" nodig, in die zin dat even zoveel groepen legkippen worden getest. Alleen dan is er een voldoende nauwkeurige schatting mogelijk van de fokwaarde van de kruising en van de zuivere rashanen. Daarom en gegeven de maximale omvang van de "familie" is het nodig dat de testkippen in groepen van vijf tot acht dieren worden gehouden. Een andere reden voor deze groepsgrootte is dat anders niet een goede waarneming van de interacties tussen kippen mogelijk is. Verder is van belang dat de legkippen worden getest onder praktijkomstandigheden. Anders hebben de testgegevens onvoldoende voorspellende waarde en zijn ze niet bruikbaar voor de fokwaardeschattingen. Als de groepen van vijf tot acht dieren worden gehouden in gewone koloniehuisvesting, is geen sprake van praktijkomstandigheden omdat dan de per kip beschikbare oppervlakte veel groter is dan normaal - koloniehuisvesting is qua oppervlakte namelijk afgestemd op een groepsgrootte van ten minste 30 dieren. Dan zouden de testgegevens niet relevant zijn voor de fokkerij, in het bijzonder omdat de legkippen dan niet de normale interacties hebben. Bij 2 scharrelsystemen, waarbij dieren in grote groepen worden gehouden, doet zich hetzelfde knelpunt voor. Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat, ook al zijn testbedrijven vergelijkbaar met reguliere legkippenbedrijven in de zin dat er legkippen worden gehouden en dat de geproduceerde eieren worden verkocht, een belangrijk verschil is dat testbedrijven legkippen primair houden ten behoeve van het testen van die kippen voor het fokkerijbedrijf waarbij het testen binnen bepaalde randvoorwaarden dient te gebeuren. Dat betekent dat de houder heel accuraat intensieve testwerkzaamheden verricht terwijl de dieren moeten worden gehuisvest in relatief kleine groepen, zoals hierboven is beschreven. 3. Huisvestingsnormen Op grond van de huisvestingsregels voor legkippen, opgenomen in artt. 2.66 e.v. van het Besluit houders van dieren, moeten legkippen in beginsel worden gehouden in koloniehuisvesting of in een scharrelsysteem. Het houden van legkippen in een verrijkte kooi wordt alleen toegestaan tot 1 januari 2021 voor bedrijven die deze kooien vóór 18 april 2008 hadden gebouwd (of vóór 18 april 2008 een vergunning hadden aangevraagd voor de realisatie van verrijkte kooien en deze kooien vóór 18 april 2010 hadden gebouwd). De regels over koloniehuisvesting (artikel 2.71 van voornoemd besluit) bevatten o.m. een vereiste van 25.000 cm2 oppervlakte per kooi en een vereiste van 800 of 900 cm2 bruikbare oppervlakte per kip (afhankelijk van hun gewicht). Dat betekent in de praktijk dat minimaal ca 30 kippen in een koloniekooi worden gehouden. Een scharrelsysteem is geënt op een nog veel grotere groepsgrootte. Toepassing van de reguliere huisvestingsnormen op testbedrijven betekent dat zij de legkippen ten minste in koloniehuisvesting moeten houden. Zoals hiervoor reeds aan de orde was, heeft het gebruik van een gewone koloniekooi voor een groep van vijf tot acht dieren het bezwaar dat dan de testgegevens niet langer relevant zijn voor de fokkerij. Het is van belang dat er (effectief) kan worden getest ten behoeve van de fokkerij van legkippen. Het is in het belang van de legkippensector dat er in Nederland een fokbedrijf blijft bestaan voor legkippen. Verder is het in het belang van het dierenwelzijn dat er nieuwe rassen worden gefokt en dat deze effectief kunnen worden getest. Er wordt bij de ontwikkeling van nieuwe rassen namelijk in het bijzonder ook gelet op het sociale gedrag omdat zich bij socialere rassen minder problemen voordoen vanwege pikgedrag. Dit is temeer van belang nu in beginsel al over enkele jaren, per 1 september 2018, een verbod op snavelbehandeling zal gaan gelden. Het voorgaande maakt duidelijk dat voor testbedrijven een maatwerkvoorziening nodig is voor de huisvestingsregels voor legkippen, in het bijzonder voor wat betreft de oppervlaktenormen voor koloniehuisvesting. 4. Maatwerk voor de testbedrijven Deze regeling voorziet in een tijdelijke vrijstelling van de oppervlaktenormen voor koloniehuisvesting opdat kleinere groepen in een praktijksituatie kunnen worden getest. Ten eerste betreft het de eerder vermelde normen voor de oppervlakte van de kooi (25.000 cm2). De oppervlaktenorm per legkip (800 of 900 cm2) blijft onverminderd gelden.. Ten tweede betreft het de normen voor de oppervlakte van het nest en van de scharrelvoorziening. De huisvestingsregels gaan ook hiervoor uit van een groep van ten minste 30 legkippen: artikel 2.71, vierde resp. vijfde lid, van het Besluit houders van dieren voorzien in een nestoppervlakte resp. met strooisel bedekte ruimte van ten minste 2.700 cm2 . Toepassing van deze normen op testbedrijven zou leiden tot een onnodig groot nest en scharrelvoorziening, wat binnen de beperkte oppervlakte van de kooi ook buiten proportie zou zijn. Voor de grootte van het nest en de scharrelvoorziening wordt 3 volstaan met een norm van 90 cm2 per legkip (dit in overeenstemming met het bestaande vereiste voor het geval meer dan 30 legkippen worden gehouden). Met deze vrijstelling wordt de aanpassing van de huisvestingsnormen ten behoeve van testbedrijven beperkt tot wat noodzakelijk is voor het effectief testen van legkippen. Voor het overige blijven de huisvestingsregels onverkort gelden voor testbedrijven, zoals de vereisten betreffende de oppervlakte per legkip, de hoogte van de kooi, de zitstokken, de voerbak en de drinkgoot. Gelet hierop is het welzijn van legkippen in testbedrijven onverminderd gewaarborgd. Voor de goede orde zij vermeld dat deze regeling geen gevolgen heeft voor de implementatie van de Legkippenrichtlijn (richtlijn 1999/74/EG van de Raad van 19 juli 1999 tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen (PbEG 1999, L 203)). Deze richtlijn verplicht om legkippen ten minste in een verrijkte kooi te huisvesten. Voor de verrijkte kooi is de minimale oppervlakte 2.000 cm2 en per legkip 750 cm2 (artikel 2.72, eerste lid, onderdeel a, Besluit houders van dieren). Dit staat niet in de weg aan de hiervoor vermelde oppervlaktenormen voor testbedrijven, die er onder meer toe leiden dat bij een minimale groep van 5 dieren de bruikbare oppervlakte van de kooi ten minste 4.000 cm2 moet zijn. Deze voorziening heeft een looptijd tot 2027. Er is gekozen voor een tijdelijke vrijstelling omdat het wenselijk is dat fokbedrijven alternatieve testmethoden ontwikkelen waarbij zich niet langer het knelpunt ten aanzien van de reguliere huisvestingsnormen voordoet. De termijn van 2027 is zo gekozen om fokbedrijven voldoende tijd te geven om die methoden te ontwikkelen. Deze regeling is gebaseerd op artikel 10.1 van de Wet dieren. Zoals hiervoor is aangeduid wordt voldaan aan de wettelijke voorwaarde dat (in het bijzonder) het belang van dierenwelzijn zich niet verzet tegen de vrijstelling. De in artikel 10.1 van de Wet dieren gegeven ontheffings- en vrijstellingsbevoegdheid is naar zijn aard bedoeld voor uitzonderlijke en onvoorziene gevallen. Het is daarom wenselijk een langdurige voorziening voor een algemene categorie van gevallen vast te leggen in de desbetreffende regeling. In verband hiermee is voorzien in een dienovereenkomstige aanpassing van het Besluit houders van dieren. Het ontwerp van deze regeling is op ... 2015 voorgelegd aan de Commissie ingevolge richtlijn 98/34/EG betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG 1998, L 204), zoals laatstelijk gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG (PbEG 1998, L 217). 5. Bedrijfseffecten In verband met de hiervoor bedoelde rechterlijke uitspraak dienen testbedrijven de reguliere huisvestingsnormen voor legkippen in acht te nemen en daartoe moeten zij de nodige wijzigingen in hun huisvestingssystemen doorvoeren. Legkippen worden getest bij een tiental bedrijven. Deze regeling voorziet in een zodanige aanpassing van de oppervlaktenormen voor koloniehuisvesting dat te testen legkippen in kleine groepen kunnen worden gehouden. Dit heeft geen wezenlijke gevolgen voor de hiervoor bedoelde wijzigingen die testbedrijven reeds dienen door te voeren. 6. Consultatie Een ontwerp van deze regeling is voorgelegd aan de meest betrokken partijen, te weten LTO, de Nederlandse Vakbond voor Pluimveehouders en fokbedrijf Hendrix Genetics/ISA. Hoofdlijn in de gegeven reacties is dat het een goede zaak is dat er voor de testbedrijven een aparte wettelijke voorziening komt, maar dat de voorgenomen regeling onvoldoende rekening houdt met de bestaande 4 situatie bij de testbedrijven. In het bijzonder wordt er op gewezen dat de bestaande kooien een lagere hoogte hebben dan voorgeschreven voor koloniekooien. De in de consultatie gegeven reacties zijn begrijpelijk vanuit het perspectief van de sector. Niettemin wordt vastgehouden aan het uitgangspunt dat ook testbedrijven moeten voldoen aan de gangbare huisvestingsnormen voor koloniehuisvesting. Alleen op het punt van de groepsgrootte zijn er redenen om daarvan af te wijken. Testbedrijven dienen dus voor het overige, ook ten aanzien van de kooihoogte, te voldoen aan de algemene huisvestingsnormen, gelet op het daarmee gemoeide belang van dierenwelzijn. II. ARTIKELEN Artikel I Met deze regeling wordt een nieuw artikel 9.3 toegevoegd aan de Regeling houders van dieren. De grondslag hiervoor is gelegen in artikel 10.1 van de Wet dieren, zoals reeds vermeld in het algemeen deel van de toelichting. In de aanhef van het eerste lid en in het tweede lid van artikel 9.3 wordt het bereik van de aangepaste huisvestingsnormen voor legkippen van testbedrijven bepaald, terwijl die aangepaste normen zelf in de onderdelen a, b en c van het eerste lid worden beschreven. De regeling heeft ingevolge de aanhef van het eerste lid alleen betrekking op testbedrijven, dat wil zeggen bedrijven die legkippen houden voor het testen ten behoeve van een fokbedrijf, voor zover hierbij gebruik wordt gemaakt van koloniehuisvesting en de groepsgrootte per kooi ten minste vijf en ten hoogste acht dieren is. Een fokbedrijf is een bedrijf dat broedeieren produceert die bestemd zijn voor de produktie van fokpluimvee. De eis inzake de groepsgrootte sluit aan bij de feitelijke situatie waarin testbedrijven een dergelijke groepsgroottte hanteren. Zoals toegelicht in het algemeen deel van de toelichting is dit noodzakelijk om zo voldoende testgevens te verkrijgen. Het voorgaande betekent dat testbedrijven die naast het houden van legkippen voor het testen ook legkippen (alleen) voor de eierproductie houden, alleen zijn vrijgesteld van de reguliere huisvestingsnormen voor zover het de te testen kippen betreft. In de praktijk is er dan sprake van verschillende stallen. In het tweede lid is nader omschreven wat het testen van legkippen inhoudt. Ten eerste moet het gaan om legkippen die deel uitmaken van een fokprogramma. Het gaat derhalve om nakomelingen van kruisingen van zuivere rassen. Bij een vermeerderingsbedrijf worden legkippen gehouden die nakomeling zijn van kruisingen van raszuivere dieren afkomstig van een fokbedrijf. Bij een regulier legkippenbedrijf waar legkippen (louter) voor de productie van eieren worden gehouden, zijn de legkippen nakomelingen van gekruiste rassen afkomstig van een vermeerderingsbedrijf. Ten tweede is het testen zelf omschreven. De metingen worden dagelijks per kooi gedaan door het testbedrijf zelf en betreffen het aantal gelegde eieren en het aantal sterfgevallen. Frekwent maar niet dagelijks doet het fokbedrijf waarnemingen om gegevens over het sociaal gedrag van de dieren in een kooi te verkrijgen. Ten derde is bepaald dat de testgegevens aan het fokbedrijf ter beschikking moeten worden gesteld.. Overigens geldt voor de waarnemingen dat het fokbedrijf deze zelf doet en dus terstond beschikt over de desbetreffende gegevens. In het eerste lid zijn in de onderdelen a, b en c de aangepaste oppervlaktenormen opgenomen voor resp. de bruikbare oppervlakte van de kooi per legkip, de oppervlakte van het nest per legkip en de oppervlakte van de met strooisel bedekte ruimte per legkip. De bruikbare oppervlakte van de kooi per legkip wordt berekend zoals aangegeven in het Besluit houders van dieren voor de koloniehuisvesting, dus met uitzondering van de nestoppervlakte. Zoals vermeld in het algemeen deel van de toelichting 5 gelden de andere huisvestingsnormen van artikel 2.71 en van paragraaf 6.2 van het Besluit houders van dieren onverkort. Artikel II Voor de inwerkingtreding van deze regeling wordt afgeweken van het beleid inzake vaste verandermomenten. Dit vloeit voort uit het feit dat testbedrijven in verband met de bedoelde rechterlijke uitspraak hun huisvestingssystemen zo spoedig mogelijk dienen aan te passen. Het is wenselijk dat deze testbedrijven duidelijkheid wordt geboden over de noodzakelijke aanpassingen. In verband hiermee is sprake van een groot privaat voordeel bij afwijking van zowel de inwerkingtredingsdata als van de vroegtijdige publicatie van de regeling. De Staatssecretaris van Economische Zaken, 6