Arts en samenleving Overeenkomsten en verschillen tussen de euthanasiewetten van België en Nederland l.deliens en g.van der wal Euthanasie is in België, net als in Nederland, een reeds lang bediscussieerd maatschappelijk onderwerp (F.Fazal; schriftelijke mededeling; 2002). In beide landen werden reeds in de jaren zeventig van de vorige eeuw nu en dan wetsvoorstellen inzake euthanasie ingediend. De wettelijke regeling van het euthanasievraagstuk kwam in beide landen in een stroomversnelling met de komst van een ‘paarse’ of ‘paars-groene’ regering. Het Nederlandse parlement keurde op 10 april 2001 de Wet Toetsing Levensbeëindiging op Verzoek en Hulp bij Zelfdoding goed en deze trad op 1 april 2002 in werking.1 Kort erna keurde op 16 mei 2002 ook het Belgische parlement de Wet betreffende de Euthanasie goed.2 Dit laatste nieuws ging in Nederland door de verwikkelingen rond de verkiezingen wat verloren, maar in België werd deze wet gevolgd door vele reacties in de media. België, zo luidde het in vele Belgische krantencommentaren, had nu de liberaalste euthanasiewet ter wereld. Meermalen werd door dezelfde commentatoren verwezen naar de gelijkenis met de Nederlandse wet. Interessant is dat beide wetten eenzelfde definitie van het begrip ‘euthanasie’ hanteren. Euthanasie wordt in navolging van het advies van de Nederlandse Staatscommissie voor Euthanasie – tevens overgenomen door het Belgische Raadgevend Comité voor Bio-ethiek – in beide wetten omschreven als ‘het opzettelijk levensbeëindigend handelen door een ander dan de betrokkene, op diens verzoek’ (Belgische wet: art. 2).3 4 Hieraan kan direct worden toegevoegd dat met de ‘andere’ in beide wetten steeds een arts wordt bedoeld (Belgische wet: art. 3). In dit artikel zullen wij de euthanasiewetten nader vergelijken en nagaan of en welke overeenkomsten en verschillen erin zijn terug te vinden. Wij beperken ons hier tot de relevantste verschillen die van betekenis zijn voor de respectievelijke medische praktijken. Voor een omvattende juridische studie van beide wetgevingen verwijzen wij de geïnteresseerde lezer naar elders.5 Wij onderzoeken beide wetten op de volgende punten: de overwegingen van de wetgever en de opzet van de wet, de materiële en de procedurele (zorgvuldigheids)eisen en de meldingsprocedure. VU Medisch Centrum, afd. Sociale Geneeskunde, Instituut voor Extramuraal Geneeskundig Onderzoek, Van der Boechorststraat 7, 1081 BT Amsterdam. Prof.dr.L.Deliens, medisch socioloog (tevens: Vrije Universiteit, vakgroep Medische Sociologie, onderzoeksgroep Zorg rond het Levenseinde, Brussel); prof.dr.G.van der Wal, sociaal-geneeskundige. Correspondentieadres: prof.dr.L.Deliens ([email protected]). samenvatting In zowel Nederland als België werd recentelijk een euthanasiewet aangenomen. Beide wetten legaliseren euthanasie onder strikte voorwaarden én na naleving van een meldingsprocedure. Hoewel beide wetten in grote mate overeenstemmen, worden in de Belgische wet de materiële en de procedurele (zorgvuldigheids)eisen uitgebreider geformuleerd. Daar staat tegenover dat zich in Nederland via jurisprudentie al een gedetailleerdere normstelling heeft ontwikkeld. Niettemin kan men verwachten dat toetsing in de medische praktijk in België zwaarder wordt en dat bij melding omstandiger zal moeten worden gerapporteerd. In Nederland biedt de huidige meldingsprocedure de mogelijkheid aan de Toetsingscommissies om haar oordeel terug te koppelen naar de behandelend arts. In België is dit door de anonieme beoordelingsprocedure uitgesloten. Hierdoor krijgen rapporterende artsen via de toetsingsprocedure geen kans op casusbespreking en deskundigheidsbevordering. Voor Belgische artsen is het overigens nog de vraag of en hoe de uitvoering van de wet zal worden ondersteund vanuit de beroepsgroep en vanuit de medische opleidingen. overwegingen van de wetgever en opzet van de wet De belangrijkste overwegingen om euthanasie wettelijk te regelen lopen parallel. In beide landen ging de wetgever uit van twee realiteiten, ten eerste dat legalisering van euthanasie gedragen wordt door een grote meerderheid van de bevolking, ten tweede dat euthanasie een bestaande medische praktijk is en dat deze praktijk kwantitatief niet verwaarloosbaar is. Dit laatste werd zowel in Nederland als in België aangetoond door grootschalige epidemiologische studies, waaruit bleek dat euthanasie en hulp bij zelfdoding vóórkomen bij respectievelijk 2,7 en 1,2% van alle sterfgevallen.6 7 In beide landen wilde de wetgever vooral wettelijke helderheid en bescherming bieden aan artsen en patiënten die deze handelingen verkiezen als ultieme remedie voor die gevallen waarin arts en patiënt machteloos staan tegenover lijden dat op geen andere wijze kan worden opgeheven. In beide landen heeft de wetgever het besluitvormingsproces inzake euthanasie gesitueerd binnen de artspatiëntrelatie. Euthanasie wordt op die wijze dan ook nooit een verplichting voor de arts en nooit een absoluut recht van de patiënt. Euthanasie is dus het eindpunt van een langdurend zorgproces met een gezamenlijk besluitvormingsproces. In beide wetten wordt euthanaserend handelen van de arts ook ‘gelegaliseerd’, althans op voorwaarde dat de Ned Tijdschr Geneeskd 2003 25 januari;147(4) 169 arts zich bij het uitvoeren van euthanasie heeft gehouden aan een aantal materiële en formele (zorgvuldigheids)eisen én de uitvoerend arts aan de meldingsplicht voldoet. Alle overige vormen van levensbeëindiging op verzoek – bijvoorbeeld niet door een arts of niet volgens de vastgestelde eisen – blijven in beide landen strafbaar als voorheen. De ‘legalisering’ gebeurde in beide landen evenwel op een andere wijze. In de Belgische wetgeving wordt het Strafwetboek zelf niet gewijzigd, noch verwijst deze naar de relevante bepalingen. De facto zal door de euthanasiewet euthanaserend handelen in de strafrechtspraak niet langer als moord of doodslag (conform artikelen 393 en 394 van de Belgische Strafwet) kunnen worden gekwalificeerd. Het niet wijzigen van het Strafwetboek heeft wellicht vooral een symbolische waarde. De tegenstanders van legalisering van euthanasie vinden immers dat de strafwet juist moet aangeven welke rechtsgoederen (bijvoorbeeld recht op leven) in een maatschappij het meest beschermingswaardig zijn; voor de aanhangers van deze opvatting zou een uitzondering op het fundamentele verbod te doden in de strafwet zelf dan ook te ver gaan.5 De legalisering gebeurde in Nederland door de wijziging van de artikelen 293 (over levensbeëindiging op uitdrukkelijk en ernstig verlangen) en 294 (over aanzetten tot zelfdoding) van het Wetboek van Strafrecht. Artsen die euthanaserend handelen of hulp bij zelfdoding verlenen en zich daarbij houden aan de zorgvuldigheidseisen zoals die in de wet zijn geformuleerd, kunnen zich daarbij beroepen op een strafuitsluitingsgrond. Een ander, wezenlijker, verschil tussen de Belgische en de Nederlandse euthanasieregeling ligt in de titels van de wetten besloten. De Belgische wet betreft enkel een rechtsregeling voor euthanasie. In het Nederlandse debat en in de Nederlandse rechtsontwikkeling wordt tussen euthanasie en hulp bij zelfdoding principieel geen onderscheid gemaakt. De Nederlandse euthanasiewet heeft bijgevolg ook betrekking op hulp bij zelfdoding en Nederlandse artsen moeten dezelfde zorgvuldigheidseisen in acht nemen voor beide levensbeëindigende handelingen. Hulp bij zelfdoding wordt in de Nederlandse wet gedefinieerd als ‘het opzettelijk een ander bij zelfdoding behulpzaam zijn of hem de middelen daartoe verschaffen’ (art. 1). Wanneer hulp bij zelfdoding juridisch-technisch als dusdanig omschreven wordt, is het bevreemdend dat de Belgische wetgever hulp bij zelfdoding niet tezamen met euthanasie heeft geregeld.5 Hulp bij zelfdoding is dan immers een minder vergaande handeling dan euthanaserend handelen. Omdat zelfdoding volgens de Belgische Strafwet niet strafbaar is, kan volgens sommigen ook deelneming aan of hulp bij dergelijke handelingen niet worden bestraft. Anderen kwalificeren hulp bij zelfdoding als ‘niet verlenen van hulp aan een persoon in nood’ (art. 422bis in de Belgische Strafwet). Het gevolg is rechtsonzekerheid voor de Belgische arts bij hulp bij zelfdoding. Omdat hulp bij zelfdoding geen deel uitmaakt van de Belgische regeling, hebben artsen en patiënten in België – als zij tenminste wettelijk beschermd wensen te blij170 Ned Tijdschr Geneeskd 2003 25 januari;147(4) ven – noodgedwongen minder keuzemogelijkheid bij levensbeëindiging en komt de volle verantwoordelijkheid voor de uitvoering bij de arts te liggen. In Nederland heeft de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (KNMG) in beginsel een voorkeur uitgesproken voor het verlenen van hulp bij zelfdoding in plaats van het verrichten van euthanasie, tenminste als dat gegeven de situatie van de patiënt een reële mogelijkheid is.8 Daarmee wordt de eigen verantwoordelijkheid van de patiënt beter tot uitdrukking gebracht. de materiële (zorgvuldigheids)eisen In de wetgevingen van beide landen zijn een aantal (zorgvuldigheids)eisen vermeld, deels van materiële en deels van procedurele aard (tabel 1). Indicaties. De materiële eisen, die vermeld staan in artikel 3 en 4 in de Belgische wet en in artikel 2 in de Nederlandse wet, hebben betrekking op leeftijd, wilsbekwaamheid en klinische kenmerken van de patiënt, het overleg tussen arts en patiënt en de kwalificatie van het euthanasieverzoek. In beide landen kan een verzoek om euthanasie enkel worden gehonoreerd bij een wilsbekwame meerderjarige patiënt. De Nederlandse wetgever creëerde evenwel ook een mogelijkheid voor minderjarige patiënten vanaf de leeftijd van 12 jaar na instemming van de ouders en vanaf 16 jaar na overleg met de ouders. In deze mogelijkheid werd in de Belgische wet niet voorzien. De Nederlandse arts moet van de wetgever verder tot de overtuiging zijn gekomen dat er een ‘uitzichtloos en ondraaglijk lijden van de patiënt’ was en de arts moet samen met de patiënt tot de overtuiging zijn gekomen dat er voor de situatie waarin de patiënt zich bevond ‘geen redelijke andere oplossing was’. De Belgische wetgever stelt met andere bewoordingen ongeveer hetzelfde, maar is nog explicieter in het omschrijven van de klinische situatie van de patiënt. Het lijden moet ‘aanhoudend’ zijn en tevens het gevolg zijn van een ‘ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening’. De oorzaak van het lijden is in de Nederlandse wet niet bepaald. Voor de medische praktijk zal deze toevoeging evenwel geen wezenlijk verschil uitmaken. In beide landen moeten artsen op basis van de diagnose en de prognose zich een oordeel vormen over de aard en de intensiteit van het lijden. Overleg met de patiënt. De Belgische wetgever is explicieter in de kwalificatie van het overleg met de patiënt. De Belgische arts moet met de patiënt overleggen over: ‘zijn gezondheidstoestand en zijn levensverwachting, [. . .] zijn verzoek tot euthanasie en [. . .] de eventueel nog resterende therapeutische mogelijkheden, evenals die van de palliatieve zorg, en hun gevolgen [. . .]’. Ook in de kwalificatie van het verzoek is de Belgische wet explicieter dan de Nederlandse. In Nederland komt de arts tot de overtuiging dat er een ‘vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt’ is. In België is het verzoek ‘vrijwillig, overwogen en herhaald, en niet tot stand gekomen als gevolg van enige externe druk’ (art. 3, § 1) en moet het, anders dan in Nederland, op schrift worden gesteld: ‘Het document wordt opgesteld, gedateerd en getekend door de patiënt zelf.’ Indien de patiënt niet in staat is om het verzoek schriftelijk op te stellen, gebeurt dit door ‘een meerderjarige persoon die gekozen is door de patiënt en geen materieel belang mag hebben bij de dood van de patiënt [. . .]’. In ieder geval gebeurt het op schrift stellen in bijzijn van de arts en wordt de naam van die arts op het document genoteerd. Dit document dient bij het medisch dossier te worden gevoegd (art. 3, § 4). Wilsonbekwamen. Voor wilsonbekwame patiënten werd zowel in België (art. 4) als Nederland (art. 2) de mogelijkheid gecreëerd om via een eerder opgestelde schriftelijke wilsverklaring een euthanasieverzoek te doen. Deze mogelijkheid geldt niet voor personen die op grond van hun (levenslange) verstandelijke onvermoTABEL gens ‘wilsonbekwaam’ zijn verklaard. In België wordt deze schriftelijke wilsverklaring uitvoeriger omschreven dan in Nederland. In België mag de patiënt niet meer ‘bij bewustzijn zijn’ en deze toestand moet volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar zijn. In de wilsverklaring kunnen één of meer meerderjarige vertrouwenspersonen in volgorde van voorkeur aangewezen worden, die de behandelend arts op de hoogte brengen van de wil van de patiënt. De behandelend arts van de patiënt, de geconsulteerde arts en de leden van het verplegend team kunnen niet als vertrouwenspersoon optreden. De wilsverklaring moet volgens de Belgische wet schriftelijk worden opgemaakt ten overstaan van twee meerderjarige getuigen, van wie er minstens één geen materieel belang heeft bij het overlijden van de patiënt en moet gedateerd en ondertekend worden door degene die de ver- 1. De materiële eisen in de euthanasiewet in België en Nederland: de patiënt, de klinische situatie, het arts-patiëntoverleg en het verzoek België patiënt klinische situatie arts-patiëntoverleg over verzoek geldigheid van de wilsverklaring Nederland – meerderjarig ( 18 jaar) – meerderjarig ( 18 jaar) – handelingsbekwaam en bewust op ogenblik van het verzoek – 16-17 jaar, ná overleg met ouders – 12-15 jaar, ná ‘instemming’ van de ouders – indien handelingsonbekwaam, enkel met wilsverklaring – indien wilsonbekwaam, enkel met wilsverklaring ( 16 jaar) (zie hieronder) (zie hieronder) – medisch uitzichtloze toestand – geen redelijke andere oplossing voor de situatie – aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat – uitzichtloos en ondraaglijk lijden niet gelenigd kan worden – lijden als gevolg van een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening – patiënts gezondheidstoestand en levensverwachting – de situatie waarin patiënt zich bevindt en diens vooruitzichten – patiënts verzoek om euthanasie – de eventueel nog resterende therapeutische mogelijkheden, evenals die van palliatieve zorg, en hun gevolgen – met de patiënt tot de overtuiging komen dat er geen – met de patiënt tot de overtuiging komen dat er voor de redelijke andere oplossing is situatie waarin deze zich bevindt geen redelijke andere oplossing is – vrijwillig, overwogen en herhaald, en niet totstandgekomen – vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt als gevolg van enige externe druk – schriftelijk opgesteld, gedateerd en getekend door de patiënt – indien patiënt hiertoe niet in staat is, gebeurt het op schrift stellen door een meerderjarige persoon die gekozen is door de patiënt en die geen materieel belang mag hebben bij de dood, en in aanwezigheid van de arts – alle verzoeken, de handelingen van de arts en de verslagen van de geraadpleegde artsen worden regelmatig opgetekend in het medisch dossier – euthanasiewens in een schriftelijke wilsverklaring – euthanasiewens in een schriftelijke wilsverklaring – deze mogelijkheid is niet geldig voor personen die op grond – idem van hun (levenslange) verstandelijke onvermogens ‘wilsonbekwaam’ zijn verklaard – de behandelend arts heeft zich ervan verzekerd: – bij wilsonbekwaamheid – zorgvuldigheidseisen zijn van toepassing – dat de patiënt lijdt aan een ernstige en ongeneeslijke, door ongeval of ziekte veroorzaakte aandoening; – de patiënt niet meer bij bewustzijn is; – en deze toestand volgens de stand van de wetenschap onomkeerbaar is – één of meer meerderjarige vertrouwenspersonen (exclusief behandelend arts, geraadpleegde arts) kunnen aangewezen worden, die de arts op de hoogte brengen – schriftelijk opgesteld ten overstaan van 2 meerderjarige getuigen, van wie er minstens één geen materieel belang heeft bij het overlijden – gedateerd en ondertekend door de betrokkene, de getuigen en, in voorkomend geval, door de vertrouwensperso(o)n(en) – opgesteld 5 jaar voor de toestand van wilsonbe– opgesteld op een ogenblik dat de patiënt tot een redelijke kwaamheid waardering van de eigen belangen terzake in staat werd geacht Ned Tijdschr Geneeskd 2003 25 januari;147(4) 171 TABEL 2. De formele eisen in de euthanasiewet in België en Nederland: consultatie en uitvoering van euthanasie België Nederland behandelend arts – een andere arts raadplegen over de ernstige en ongeneeslijke aard van de aandoening – onafhankelijk zijn ten opzichte van zowel de patiënt als de behandelend arts – bevoegd zijn om over de aandoening in kwestie te oordelen taken 1e – ziet het medisch dossier in en onderzoekt de patiënt consulent – toetst aanhoudend en ondraaglijk fysiek of psychisch lijden dat niet gelenigd kan worden – stelt verslag op van bevindingen – de behandelend arts brengt de patiënt op de hoogte van de resultaten van deze raadpleging 2e consult – indien de behandelend arts van oordeel is dat de patiënt ‘kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden’ – de 2e consulent is een psychiater of specialist in de aandoening in kwestie – dezelfde taken als de 1e consulent (zie hoger) overige overleg- – indien er een verplegend team is dat in regelmatig eisen contact staat met de patiënt, moet de arts verzoek van de patiënt bespreken met (leden van) dat team; – indien de patiënt dat wenst, moet de arts het verzoek van de patiënt bespreken met naasten die patiënt aanwijst; – arts moet zich ervan verzekeren dat de patiënt de gelegenheid heeft gehad om over het verzoek te spreken met de personen die hij of zij wenste te ontmoeten uitvoering – bij ‘niet-terminaliteit’, minstens één maand laten verlopen tussen het schriftelijke verzoek van de patiënt en het toepassen van de euthanasie klaring aflegt, door de getuigen en, in voorkomend geval, door de vertrouwenspersoon of -personen. De wilsverklaring moet gedateerd en ondertekend worden door degene die het verzoek schriftelijk opstelt, door de getuigen en, in voorkomend geval, door de vertrouwenspersoon of -personen. Met de wilsverklaring kan alleen rekening gehouden worden indien deze minder dan 5 jaar vóór het moment waarop betrokkene zijn wil niet meer kan uiten, is opgesteld of bevestigd. de procedurele eisen en de meldingsprocedure Consultatie. De procedurele (zorgvuldigheids)eisen gaan over de consultatie van een andere arts, consultatie van het verpleegkundig team, consultatie van een tweede arts en de uitvoering van euthanasie (tabel 2). In de Nederlandse wet wordt consultatie vereist van slechts één andere arts; in de Belgische wet is een tweede consultatie vereist in een situatie waarbij de patiënt ‘kennelijk niet binnen afzienbare tijd zal overlijden’. De bedoeling van de Belgische wetgever was om hiermee een procedureel onderscheid te introduceren tussen terminale en niet-terminale patiënten, een onderscheid dat in de Nederlandse wet niet wordt gemaakt. Bij niet-terminale patiënten moet de Belgische arts ook minstens één maand laten verlopen tussen het verzoek en de uitvoering. De Belgische wetgever schrijft – in tegenstelling tot de Nederlandse – in voorkomend geval ook een consultatie voor van het verpleegkundig team en indien de patiënt dit wenst, moet de arts het verzoek bespreken met de naasten van de patiënt. Er ligt ook een wezenlijk onderscheid besloten in de opdracht van de consulent. In Nederland moet deze de patiënt zien en schriftelijk 172 Ned Tijdschr Geneeskd 2003 25 januari;147(4) – tenminste één andere onafhankelijke arts raadplegen die de patiënt heeft gezien – onafhankelijk zijn – ziet de patiënt – geeft schriftelijk oordeel over de zorgvuldigheidseisen – stelt schriftelijk verslag op – ‘jurisprudentie’ – de levensbeëindiging of hulp bij zelfdoding wordt medisch zorgvuldig uitgevoerd oordelen over de naleving van de zorgvuldigheidseisen. In België moet de consulent het medisch dossier inzien, de patiënt onderzoeken en een verslag over zijn of haar bevindingen opstellen. De betrokken consulent moet ook ‘bevoegd zijn’ om over de ‘aandoening’ te oordelen. Melding. Het door de behandelende arts melden van euthanasie is zowel in Nederland als in België een cruciaal onderdeel van de wet (tabel 3). Melding is formeel noodzakelijk om volledige vrijstelling te kunnen krijgen van rechtsvervolging. Deze vrijstelling wordt in beide landen geboden door een commissie. In België gaat het om één federale controle- en evaluatiecommissie, in Nederland betreft het 5 regionale toetsingscommissies. De melding wordt in beide landen verder ook gebruikt om via rapportering aan het parlement een mogelijkheid te creëren voor maatschappelijke controle op de euthanasiepraktijk. In Nederland is de meldingsprocedure vastgelegd in de Wet op de Lijkbezorging. Door de betrokkenheid van een lijkschouwer, die ook een verslag moet opstellen, is de procedure complexer dan in België. In België rapporteert de arts rechtstreeks aan de controle- en evaluatiecommissie, die bestaat uit 16 leden, en er zal geen gerechtelijk geneesheer worden betrokken bij het melden van de euthanasiegevallen. De wetgever in België heeft, behalve artsen en juristen, geen ethici voorzien in de controle- en evaluatiecommissie, maar wel personen uit het werkveld van de zorg voor terminale patiënten, ‘praktijkdeskundigen’. De commissies. De bevoegdheden van de commissies zijn overeenkomstig: ze toetsen de naleving van de (zorgvuldigheids)eisen en creëren de mogelijkheid van maatschappelijke controle via rapportering. Dit laatste gebeurt in België tweejaarlijks aan het parlement, en in Nederland jaarlijks aan de ministers van Volksgezondheid en Justitie. In België wordt een dossier alleen overgedragen aan een gerechtelijke instantie bij tweederde meerderheid van stemmen; in Nederland is dit bij gewone meerderheid. Dit komt in de praktijk op hetzelfde neer, want door de beperkte omvang van de toetsingscommissies in Nederland, namelijk drie personen, TABEL impliceert een gewone meerderheid in Nederland ook een tweederde meerderheid. Terugkoppeling naar uitvoerende artsen. Een wezenlijker onderscheid betreft de terugkoppeling van de evaluatie van de commissie naar de uitvoerende artsen. In Nederland gebeurt dit altijd en kan dit gebeuren omdat de procedure vertrouwelijk, maar niet geanonimiseerd verloopt. In België zal volgens de wil van de wetgever slechts bij uitzondering de anonimiteit van het dossier 3. De meldingsprocedure in de euthanasiewet in België en Nederland: aangifte en maatschappelijke toetsing België Nederland aangifte – volledig ingevuld registratiedocument (zie hieronder) – binnen 4 werkdagen bezorgen bij de federale controle- en evaluatiecommissie (zie hieronder) registratie- of meldingsformulier – eerste deel moet door de behandelend arts worden verzegeld en bevat alle persoonlijke gegevens van de patiënt, behandelend arts, geraadpleegde arts(en) en in voorkomend geval de vertrouwenspersonen genoemd in de wilsverklaring – tweede deel is geheel anoniem en bevat het verslag en de toetsing van de procedure en de materiële en formele eisen – opmaak wordt bepaald door de commissie (zie hierna) – 1 federale controle- en evaluatiecommissie – 16 leden, aangewezen op basis van hun kennis en ervaring inzake ‘de bevoegde materies’ – 8 artsen (minstens 4 hoogleraren) – 4 hoogleraren in de rechten of advocaten – 4 personen uit het werkveld van zorg voor terminale patiënten – evenwichtscriteria: – taalpariteit – minstens 3 kandidaten van elk geslacht – pluralistische vertegenwoordiging – plaatsvervangers voorzien – de commissie wordt voorgezeten door een Nederlands- en een Franstalige voorzitter; beiden worden gekozen door de commissieleden van de desbetreffende taalgroep – benoemd voor 4 jaar, verlengbaar – de commissie onderzoekt het volledig ingevulde registratieformulier (zie hierboven) dat door de behandelend arts is verzonden. – ze gaat op basis van het tweede deel van het registratieformulier na of de euthanasie is uitgevoerd onder voorwaarden en volgens de procedure bepaald in de wet – in geval van twijfel kan bij gewone meerderheid de anonimiteit worden opgeheven en kan ze bij de behandelend arts elk element uit het medisch dossier opvragen – de commissie bepaalt de opmaak van het registratiedocument – vastgelegd in de Wet op de Lijkbezorging – onverwijld mededeling aan de gemeentelijke lijkschouwer, door invullen van een formulier met een beredeneerd verslag inzake de inachtneming van de zorgvuldigheidseisen – vastgelegd in de Wet op de Lijkbezorging – het formulier is niet-anoniem (nominatief) commissie samenstelling bevoegdheden – 5 regionale toetsingscommissies – oneven aantal leden (in feite 3) – één rechtsgeleerd lid, tevens voorzitter – één arts – één deskundige inzake ethische of zingevingsvraagstukken – plaatsvervangers voorzien – de commissie wordt voorgezeten door de rechtsgeleerde – benoemd voor 6 jaar, éénmalig verlengbaar – de commissie beoordeelt op basis van het verslag bedoeld in artikel 7, 2e lid, van de Wet op de Lijkbezorging, of de arts die levensbeëindiging op verzoek heeft toegepast of hulp bij zelfdoding heeft verleend, heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvuldigheidseisen, bedoeld in artikel 2 – de commissie kan de arts verzoeken zijn verslag schriftelijk of mondeling aan te vullen, indien dit voor een goede beoordeling van het handelen van de arts noodzakelijk is – de commissie kan bij de gemeentelijke lijkschouwer, de consulent of de betrokken hulpverleners inlichtingen inwinnen, indien dit voor een goede beoordeling van het handelen van de arts noodzakelijk is oordeel en – de commissie spreekt zich binnen 2 maanden uit – de commissie brengt haar gemotiveerde oordeel binnen 6 verslag weken na ontvangst van het verslag – schriftelijke kennisgeving aan de arts – is de commissie van oordeel bij beslissing genomen door een – de commissie brengt haar oordeel ter kennis van het tweederde meerderheid dat de in deze wet bepaalde voorCollege van procureurs-generaal en de regionaal inspecteur waarden niet zijn nageleefd, dan zendt ze het dossier aan de voor de gezondheidszorg: indien de arts naar het oordeel van procureur des Konings van de plaats van overlijden van de de commissie niet heeft gehandeld overeenkomstig de zorgvulpatiënt digheidseisen – het oordeel wordt vastgesteld bij gewone meerderheid van stemmen én indien alle leden van de commissie aan de stemming hebben deelgenomen maatschappelijke – de commissie adviseert met een statistisch verslag en – de commissies brengen jaarlijks vóór 1 april aan de controle aanbevelingen de wetgevende kamers, de eerste keer binnen ministers een gezamenlijk verslag van werkzaamheden uit 2 jaar na inwerkingtreden van de wet; nadien 2-jaarlijks het afgelopen kalenderjaar – telkens gevolgd door een parlementair debat erover – de ministers brengen jaarlijks ten gevolge van het indienen van de begroting aan de Staten-Generaal verslag uit over het functioneren van de commissies Ned Tijdschr Geneeskd 2003 25 januari;147(4) 173 worden opgeheven en slechts bij problemen met ontoereikendheid van de gerapporteerde informatie krijgt de arts feedback van de commissie. Hoewel de meldingsprocedure in België grote rechtsbescherming voor de artsen biedt, is er momenteel nog een inconsistentie met de bestaande praktijk van overlijdensverklaringen. Bij een ‘niet natuurlijk overlijden’, gerapporteerd door de arts die de overlijdensverklaring heeft afgegeven, moet de bevoegde gemeentelijke ambtenaar onmiddellijk het parket (procureur des Konings, de tegenhanger van het openbaar ministerie in Nederland) inschakelen. Correct gerapporteerde euthanasie heeft dus onmiddellijk een gerechtelijk onderzoek tot gevolg. Voor deze inconsistentie moet de bevoegde minister nog een oplossing bedenken. effecten in de praktijk In hoofdlijnen zijn de euthanasiewetten in België en Nederland overeenkomstig. Euthanasie wordt gelegaliseerd onder strikte voorwaarden die in de wet zijn bepaald. De Belgische wet is wel uitgebreider in de kwalificatie van een aantal materiële en procedurele (zorgvuldigheids)eisen dan de Nederlandse. Daar staat tegenover dat zich in Nederland via straf- en tuchtrechtelijke jurisprudentie al een gedetailleerdere normstelling heeft ontwikkeld dan in de wet is vastgelegd. Niettemin verwachten wij dat toetsing in de medische praktijk in België zwaarder wordt dan in Nederland en dat bij melding omstandiger zal moeten worden gerapporteerd dan in Nederland. Een geringe meldingsbereidheid van de Belgische artsen is dan ook niet denkbeeldig. In België moet ook nog worden afgewacht hoe in de uitvoering van de euthanasiewet een onderscheid zal (kunnen) worden gemaakt tussen patiënten die ‘kennelijk wel en kennelijk niet binnen afzienbare tijd zullen overlijden’. Het onvermogen om in de medische praktijk dit onderscheid te kunnen maken, was voor de Nederlandse wetgever reden om dit niet op te nemen in de wet. Het is dus de vraag of deze operationalisering van het wel of niet terminaal zijn in België wel zal kunnen worden uitgevoerd. De effectiviteit van beide wetten moet in de toekomst nog blijken. Wel staat vast dat deze niet uitsluitend aan de wetgeving kan worden afgelezen. Veel hangt af van de verschillen in de medische beroepsuitoefening aan het levenseinde van patiënten,7 en van opvattingen van artsen en patiënten. Voor de Belgische artsen is het overigens nog de vraag of en hoe de uitvoering van de wet zal worden ondersteund vanuit de beroepsgroep. Het (voorlopig) ontbreken van een ondersteunende infrastructuur voor consultatie bij euthanasie, zoals de SCEN-artsen (SCEN staat voor ‘steun en consultatie bij euthanasie in Nederland’), maakt daarbij een wezenlijk verschil uit. blijvend geëvalueerd worden. Dit zal op zich steeds aanleiding geven tot een nieuw parlementair debat, waardoor nieuwe aanpassingen mogelijk blijven. Tevens is met deze wetgeving niet al het problematisch medisch handelen aan het levenseinde gereguleerd. Veel vragen blijven liggen, onder meer over levensbeëindiging zonder verzoek van de patiënt en levensbeëindiging op een verzoek dat voortkomt uit een psychiatrische ziekte.9 Prof.dr.J.Bernheim, oncoloog en hoogleraar medische ethiek, leverde commentaar bij een eerdere versie van het artikel. Belangenconflict: geen gemeld. Financiële ondersteuning: geen gemeld. abstract Similarities and differences between the euthanasia laws in Belgium and the Netherlands. – Recently, a law on euthanasia has been adopted in both the Netherlands and Belgium. In both countries euthanasia has been legalised under strict conditions and after confirmation with a notification procedure. Although both laws are similar, the Belgian law is more extensive on the requirements of prudent practice. On the other hand, in Dutch society the norm-setting on euthanasia has been more widely developed through jurisprudence. Nevertheless, we expect that the implementation of the new law and the notification procedure in Belgium will be more difficult than in the Netherlands. In order to promote, safeguard and guarantee the quality of the euthanasia practice, the present euthanasia notification procedure in the Netherlands is supplemented with feedback to the physicians. The strict anonymous procedure in the Belgian notification procedure prevents this possibility. Therefore, Belgian physicians will not be supported by the notification procedure to improve their knowledge and skills in euthanasia. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 Dat in beide landen nu een wet in werking is getreden, betekent niet dat de discussie over levensbeëindigend handelen daarmee voltooid zou zijn. Beide wetten, alsook de melding van de gevallen, zullen in de toekomst 174 Ned Tijdschr Geneeskd 2003 25 januari;147(4) literatuur Tekst Wet ‘Toetsing van levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding’. Staatsblad nr 194 2001. Wetsvoorstel betreffende euthanasie. Parl. St. Senaat 2001-2002, Brussel: Belgische Senaat; 2002; nr 2-244/126. Staatscommissie Euthanasie. Rapport inzake euthanasie. Den Haag: Staatsuitgeverij; 1985. Advies nr 1 van het Raadgevend Comité voor Bioethiek. Bioethica Belgica 1998;1:2-6. Geudens G. Het euthanasiedebat ruim bekeken. Juridische en politieke beschouwingen bij de discussie in België en Nederland. In: Neste F van, Taels J, Cools A, redacteuren. Van klinische ethiek tot biorecht. Leuven: Peeters; 2002. p. 427-77. Maas PJ van der, Wal G van der, Haverkate I, Graaff CL de, Kester JG, Onwuteaka-Philipsen BD, et al. Euthanasia, physician-assisted suicide, and other medical practices involving the end of life in the Netherlands. N Engl J Med 1996;335:1699-705. Deliens L, Mortier F, Bilsen J, Cosyns M, Stichele R van der, Vanoverloop J, et al. End-of-life decisions in medical practice in Flanders, Belgium: a nationwide survey. Lancet 2000;356:1806-11. Euthanasie. Zorgvuldig van begin tot einde (Voorlichtingsbrochure VWS). Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; 2002. Hartogh GA den. Regulering van euthanasie en hulp bij suïcide: hoe succesvol is het Nederlandse model? Tijdschrift voor Gezondheidsrecht 2002;26:232-50. Aanvaard op 19 december 2002