Artikel: Godsoordeel en menselijke kennis. Over de sociale functie van een vroegmiddeleeuwse bewijsprocedure Auteur: Wietse Boer Verschenen in: Skript Historisch Tijdschrift, jaargang 8.4, 237-250. © 2014 Stichting Skript Historisch Tijdschrift, Amsterdam ISSN 0165-7518 Abstract: Not available. Niets uit deze uitgave mag worden gereproduceerd en/of vermenigvuldigd zonder schriftelijke toestemming van de uitgever. Skript Historisch Tijdschrift is een onafhankelijk wetenschappelijk blad dat vier maal per jaar verschijnt. De redactie, bestaande uit studenten en pas afgestudeerden, wil bijdragen aan actuele historische debatten, en biedt getalenteerde studenten de kans om hun werk aan een breder publiek te presenteren. Een abonnement op Skript kost 20 euro per jaar. U kunt lid worden door het machtigingsformulier in te vullen op www.skript-ht.nl. Ook kunt u een e-mail sturen naar de redactie, dan krijgt u het machtigingsformulier thuisgestuurd. Losse nummers zijn verkrijgbaar bij de redactie. Artikelen ouder dan een jaar zijn gratis te downloaden op www.skript-ht.nl/archief. Skript Historisch Tijdschrift • Spuistraat 134, kamer 558 • 1012 VB Amsterdam • www.skript-ht.nl • [email protected] Godsoordeel en menselijke kennis Over de sociale functie van een vroegmiddeleeuwse bewijsproce "Alors une idéé se faisait jour. Puisque la vérité ne se révélait pas, il fallait la forcer k se montrer, et comme Dieu seul possédait Ie secret, il fallait interroger Dieu..."[l] WIETSEDEBOER 1. H. Leciercq, 'Ordalie', Dictionnaire d'Archéologie Chrétienne et de Liturgie, dU2,2 (Parijs 1936) kol. 2380. 2. De term 'godsoordeel' kon allerlei meer of minder ruime betekenissen hebben: een gebeurtenis als een ziekte of een ongeval kon bijvoorbeeld als zodanig worden opgevat Ik gebruik de term hier als aanduiding voor de juridische bewijsprocedure. 3. Dit zijn maar voorbeelden. Als godsoordeel zijn ook de zuiveringseed, het duel, de kruisproel, proeven met psalteria, hostie, brood en kaas(!) te verstaan. Zie onder (veel) meer H. Brunner en C. von Schwerin, Deutsche Rechtsgeschichte, dl. II, 2e uitg. (München/Leipzig 1928) 545-560; H. Nottarp, Gottesurteilstudien (München 1956) 213-316. Het verkrijgen van kennis is behalve een academische pretentie een zaak van algemene en dagelijkse toepassing in iedere samenleving. Door dit praktisch belang en deze onmiddelijke aanwending kan het doorgaans uitstel noch afstel hebben. Anderzijds zal men aan deze kennis, juist omdat die allesbehalve vrijblijvend is, kwaliteitseisen stellen: betrouwbaarheid is in het geding. In dit licht bezien is de wijze van kennisverwerving van groot belang en veelzeggend voor de sociale en mentale inrichting van een samenleving. In de vroege middeleeuwen kon een godsoordeel een middel zijn om kennis te verkrijgen inzake een juridisch geschilpunt. [2] De schuld of onschuld van een verdacht gehouden persoon, zo luidde de gedachte, kon worden aangetoond door hem een proef te laten ondergaan die het inzicht van God aan het licht zou brengen. De zo verkregen kennis was bij uitstek praktisch: de uitslag van het godsoordeel was bepalend voor het gerechtelijk vonnis. Proeven die op deze manier als bewijsprocedure konden dienen waren er in allerlei varianten. De ketelproef bijvoorbeeld bestond hierin, dat de verdachte een ring of steen moest opdiepen uit een ketel met kokend water. Bleek zijn arm naderhand (meestal na een termijn van drie dagen) ongedeerd of genezen, dan was hij onschuldig; een etterende wond daarentegen duidde op schuld. Bij de ijzerproef moest de proe^rsoon een bepaalde afstand, vaak negen passen, afleggen met een gloeiend stuk ijzer in zijn handen; soms ook werd hij geacht blootsvoets over negen of twaalf verhitte ploegscharen te lopen. Weer werd na afloop de ontstane wond beoordeeld. De koudwaterproef bracht onmiddelijk uitsluitsel. De te onderzoeken persoon werd met een touw vastgebonden en te water gelaten. Bleef hij op de waterspiegel drijven, dan werd hieruit schuld afgeleid; werd hij door het water opgenomen, dan ging hij vrijuit.[3] Een godsoordeel berustte dus op de overtuiging dat men een uitspraak over een persoon en zijn daden middels een 237 4. Voor het beste, hoewel enigszins verouderde, overzichtswerk venvijs ik naarNottarp, Gottesuneilstudien; zie verder de bijdragen in: La Preuve, II, Moyen Age et Temps Modernes (Recueils de la Société Jean Bodin, dl.17), (Brussel 1965). experiment kon ontlokken aan een bovennatuurlijke macht. In moderne ogen mogen de uitwerking van water of vuur enerzijds en aansprakelijkheid voor een diefstal of moord anderzijds misschien losstaande, onafhankelijke fenomenen schijnen - om maar te zwijgen van het oordeel Gods. In de middeleeuwen werd het verband wel gelegd. Tastenderwijs zou men dit als volgt kunnen verklaren. Wie een wandaad had begaan tegen een van zijn medemensen, had daarmee een in laatste instantie alomvattende orde verstoord: die van de gemeenschap, van de natuur, van de kosmos, van God. Als deze schenner nu werd blootgesteld aan krachten die onderdeel waren van die orde, zoals de krachten der natuur, zouden deze zich tegen hem keren en ten overstaan van een ieder zijn ongelijk zichtbaar maken. 'Godsoordeel' was dan de uitspraak die men verkreeg door de hulp in te roepen van deze krachten, deel van de orde, en uiteindelijk berustend in de hand van God. Het is aannemelijk dat godsoordelen in Europa nog uit voorchristelijke tijden stammen; en in aanmerking nemend dat ze ook in andere culturen een belangrijke rol spelen kunnen we ze geen specifiek christelijk verschijnsel noemen. Niettemin moeten we voor de westerse wereld al onze kennis putten uit bronnen die uit de christelijke periode dateren en dan nog voor de eerste eeuwen zeer summier zijn. Aan de hand van de verschillende Germaanse gewoonterechten bijvoorbeeld, opgetekend vanaf de zesde eeuw van onze jaartelling, is het mogelijk iets te ontwaren van de juridische omstandigheden waarin de godsoordelen werden toegepast Maar over de religieuze voorstellingen die aan het gebruik ten grondslag lagen, en over de procedurele uitvoering, het ritueel dat aan de daadwerkelijke proef voorafging, valt pas vanaf de Karolingische periode meer te zeggen. Dit vooral doordat we dan beschikken over speciale liturgische teksten: voorschriften bestemd voor de ceremoniële voorbereiding van godsoordelen. Vorstelijke verordeningen, conciliebesluiten en een enkele verhalende tekst, verhandeling en oorkonde vullen het beeld verder aan. Opmerkend dat ook deze bronnen hun beperkingen hebben, wil ik het tijdvak van de Karolingen in dit artikel centraal stellen. Toen raakten de godsoordelen, voor zover wij weten, gevestigd als geregelde, christelijke instelling; om daarna, zeker tot in de dertiende eeuw, een frequente verschijning in het Europese rechtsleven te blijven.[4] De hang naar zekere kennis De vraag waarom, bij welke personen en onder welke omstandigheden men tot het houden van een godsoordeel overging, vereist een analyse die het bestek van dit artikel verre 238 5. Gregorius van Tours, Liber in gloria martyrum, c. 80, in: MGH Scriplores Rerum Merovingicanjm 1,2, ed. B. Krusch (Hannover 1885) 92-93. 6. MGH Diplomata Karolinorum I, ed. E. Mühibacher (Hannover 1906) nr 102, pp. 146-147. 7. MGH Capitularia regum Francorum I, ed. A. Boretius (Hannover 1883) nr 134, p. 268; vergelijk: ibidem, nr 139, p. 283 (datering respectievelijk 816 en 818819). te buiten gaat Eén factor lijkt echter steeds van doorslaggevende betekenis te zijn geweest: dat godsoordelen werden toegepast in gevallen waarin (wat gezien werd als) 'menselijke' middelen tekortschoten om de kennis te verkrijgen die men zocht. Al in een episode uit het werk van Gregorius van Tours (t 594) komt dit duidelijk naar voren. Overigens betreft het hier geen strikt-juridische kwestie maar een meningsverschil inzake de christelijke leer, namelijk tussen een ariaanse priester en een orthodoxe diaken. Na een langdurige woordenwisseling stelt de diaken op zeker moment voor het redetwisten te staken: "Wat matten wij ons af met lange, gespannen disputaties? Laat de waarheid over de zaak door gebeurtenissen aangetoond worden; laat een koperen ketel door vuur verhitten en de ring van iemand in het gloeiende water gooien. Wie deze uit het van hitte borrelende water oppakt, van hem is bewezen dat hij de rechte weg volgt; als dat gebeurd is, bekeert de andere partij zich tot de etkenning van die weg". Aangezien dus de betrokken partijen er niet in slagen elkaar van hun standpunt te overtuigen, nemen zij hun toevlucht tot een 'experimentele' procedure, waarvan de uitslag - zo is het uitgangspunt - zich aan beider invloed onttrekt. Dit neemt niet weg dat ze kennelijk alletwee pogingen ondernemen om het oordeel te sturen: en wel door hun arm met (gewijde?) olie in te smeren, de ariaan bovendien middels een omgang rond heilige plaatsen en gebed tot de Heer. Verdenking rijst en het vertrouwen in de proef is geschokt. Tenslotte kan deze slechts doorgang vinden door de tussenkomst van een onverdachte buitenstaander en krijgt de diaken, ware christen die hij is, het gelijk aan zijn zijde. [5] Reeds in dit verhaal ligt de spanning besloten die de verdere geschiedenis der godsoordelen zal beheersen. Men grijpt naar een godsoordeel op zoek naar een niet door mensen bepaald, betrouwbaar en waar oordeel, maar ondertussen laat men niet na zich met de totstandkoming ervan te bemoeien. Het eerste, de hang naar zekere kennis, blijkt ook bij het proces dat eeuwen later, in 775, werd gehouden onder leiding van Karel de Grote zelf. Aan de orde was een geschil tussen de bisschop van Parijs en de abt van Saint-Denis inzake de rechtsaanspraken op het klooster Plaisir. Beide partijen trachtten hun standpunt met een particuliere oorkonde te staven. Daarop stelde de koning vast "dat er onzekaiieid was omtrent deze zaak in het standpunt van beide partijen" en dat "de genade van Christus ons ingaf onze toevlucht te nemen tot de goddelijke mysteries". Hij gaf dan ook bevel tot het houden van een godsoordeel.[6] Een soortgelijke situatie bestond als de getuigen van beide partijen een strijdige opvatting toegedaan waren en bleven. Weer moest een godsoordeel de zaak tot een beslissing brengen, aldus een voorschrift van keizer Lodewijk de Vrome.[7] Ook het ontbreken van eedhelpers, personen die de zaak van de verdachte 239 Steunden door met een eed voor hem in te staan, kon aanleiding zijn om een beroep te doen op het oordeel Gods.[8] Tenslotte kon het godsoordeel ook dienstig zijn als de eed wel was gezworen maar niet werd vertrouwd. De proef moest dan uitkomst bieden over de vraag of er meineed was gepleegd of 9. MGH Capituiaria I, nr 20, p. 49 niet. [9] Zo kon de ene bewijsprocedure het tegen de andere (capitulare van Herstal, 779). afleggen. Alweer dit zijn maar voorbeelden. Maar het godsoordeel, toevlucht bij het falen van andere middelen, was ook in deze tijd 'fraudegevoelig' en kon zo zelf tot bron van onzekerheid worden. In verschillende karolingische verbodsbepalingen komt bijvoorbeeld tot uiting dat het heilig chrisma door onbevoegden werd gebruikt om een godsoordeel te beïnvloeden. Onbevoegd, dat was iedereen buiten de priesters, die zich ervan bedienden en die erover moesten waken. Karel de Grote beval in 809 "dat een priests die het heilig chrisma weggegeven heeft om een godsoordeel te ondermijnen zijn hand moet verliezen na eerst van zijn stand ontheven te zijn".[10] 10. MGH Capituiaria I, nr 62, p. 149 (eerste Akens capitulare). Hoe werd het chrisma hier geacht te weiken? Een soortgelijke bepaling van de synode van Tours (813) is veiiielderend: "Want velen denken dat misdadigers die door het chrisma gezalfd zijn of het hebben gedronken door geen enkel onderzoek kunnen worden gepakt".[11] Mensen konden dus, volgens "velen", een 11. MGH Concilia aevi karolini II, ed. godsoordeel met religieuze middelen in hun voordeel doen A. Werminghoff (Hannover/Leipzig uitvallen. 8. Bijvoorbeeld in het geval van Bisschop Peter van Verdun (794): MGH Capituiaria I, nr 28, pp. 73-76 (synode van Frankfort). 1908)289. Het gevecht der machten 12. De enige zelfstandige studie over deze liturgische teksten is die van C. von Schwerin, Rituale für Gottesurteiie (Heidelberg 1932). De beste uitgave is nog steeds die van K. Zeumerin: MGH Formulae merowingii et karolingii aevi (Hannover 1886) 599-722. Tja kon men een godsoordeel prefereren boven andere, 'menselijke' bewijsprocedures, in het streven naar een juist en rechtvaardig oordeel. Maar kennelijk werd het soms direct gefnuikt door de even menselijke behoefte om zijn gelijk zeker te stellen. Geen wonder voortdurend waren mensen met de proef in de weer, om haar voor te bereiden, te ensceneren en om de uitslag te beoordelen. Godsoordelen waren, als beroep op een bovenmenselijke instantie, een menselijke onderneming. Hier wordt het ritueel van belang. Want de menselijke bemoeienis was aan regels gebonden. Aan de hand daarvan moest men, zogezegd, de zuivere experimentele omstandighedoi scheppen waarin God en niemand anders van zich zou spreken. Het voert te ver het ritueel in al zijn aspecten en varianten op deze plaats te bespreken, maar van belang is toch het volgende. [12] Eerst eli vooral, het was een kerkelijke aangelegenheid. Het godsoordeel was onder de hoede gesteld van het instituut dat de betrekkingen tussen mens en God heette te beheren. Het werd voorbereid volgens kerkelijke, liturgische regels, waarvan de uitvoering in handen was van specialisten terzake, priesters, en plaatsvond op kerkelijk terrein: in en om 240 een kerk. De priester dan ontving de gemeente, waaronder de verdachte(n), droeg de mis op en sprak een aantal bezweringen uit. De proefpersoon bond hij op het hart om, als hij zich schuldig wist, op te biechten en het zo niet op een godsoordeel aan te laten komen. Eventuele medeplichtigen of mensen die anderszins op de hoogte waren van het gepasseerde werden insgelijks opgeroepen hun kennis publiek te maken. Kwam hierop geen reactie, dan werd het vuur of ijzer of water dat bij de proef gebruikt werd geëxcorciseer± dat het zich zou lenen als instrument van Gods hand, en zo uitsluitsel zou geven over de schuld dan wel onschuld van de onderzochte persoon. Deze werd - net als de plaats van de proef, andere betrokken personen en voorwerpen - met wijwater besprenkeld, en hij kreeg een evangelie en kruis te kussen. Dan kon, tenslotte, het experiment zelf doorgang vinden. Met deze liturgie werd de bewijsprocedure letterlijk in de nabijheid van het heilige gebracht. Maar centraal stond natuurlijk de bede aan God om zijn oordeel kenbaar te maken. Ik citeer de oudste (mij bekende) bezwering: "God, derechterdierechtvaardig,machtig en lankmoedig zijt, die de vrede bewaart en billijkheid beoordeelt: oordeel wat rechtvaardig is. Heer, het gerecht oordeel van U, die omziet over de aarde en haar doet beven... Gij, Heer die altijd overheerst, geef dat wie onschuldig is aan deze diefstal en zijn hand in het door vuur gloeiende water heeft gestoken... deze gezond en ongedeerd tevoorschijn haalL En, almachtige God, indien iemand die schuldig is en wiens hart door de duivel verstokt is, het heeft gewaagd zijn hand erin te steken, dan moge Uw hoogst gerechte waarheid dit aan het licht brengen en door Uw kracht manifest maken; en zijn ziel moge door boetedoening een koudwalerproel en een gered worden. En als iemand die schuldig is met enig vuurproef, codex Lambacensis, i2e tovermiddel of met duivelse kruiden zijn zonde heeft willen eeuw. 241 _ 13. Uber Sacramentorum Gellonensis, ed. A. Dumas (Corpus Christanorum Series Latina 159) (Turnhout 1981) nr 3024, pp. 484485. 14. MGH Formulae, p. 698. 15. MGH Formulae, onder meer pp. 605,644. 16. MGH Formulae, pp. 695-696. verhullen, dan moge Uw rechterhand dit ongedaan maken".[13] Deze bede, een uit vele, is exemplarisch als oproep om middels de alwetendheid Gods de waarheid te leren kennen. De waarheid die gerecht is; het iustuin en het veruin gaan hand in hand. Niet dat alle mensen hiermee onbekend zijn: althans de verdachte is op de hoogte (en wellicht, zoals we zagen, zijn er medeplichtigen of nog anderen). Maar hij kan zijn redenen hebben die kennis voor zich te houden. Het is er hier om te doen dat de waarheid publiek wordt; daarom wordt God, de alwetende, gesmeekt zijn inzichten bekend te maken. Maar dan nog kan het ware oordeel door tovermiddelen aan het zicht ontnomen worden; vandaar de bede dat God ook deze bedrieglijkheid teniet zal doen. De duivel, die is steeds de uiteindelijke aanstichter van het onheil. Deze "vader der leugen" (Joh. 8:44) beheerste ten eerste degene die zich, welbewust van zijn schuld, aan een godsoordeel onderwierp. Hem kon de vorst van het kwaad ook aanzetten tot fraude. Dat moest verhinderd worden: "De bezweer je, reusachtige draak, oude slang, door het woord der waarheid en het teken van onze Heer Jezus Christus ... dat onbelet door enige kunst van jou het gerechte oordeel Gods naar voren mag komen".[14] Want dit is tenslotte het doel, "dat de vijandschap niet de gerechtigheid overheerst, maar de valsheid aan de waarheid wordt onderworpen".[15] Hiertoe wordt alwie of alwat maar over heilige macht beschikt aangeroepen: "Ik smeek je bij de Vader en de Zoon en de Heilige Geest en de ondeelbare Drieëenheid, en onze Heer Jezus Christus en de engelen, de aartsengelen en alle heiligen van God, en de 24 oudsten, die dagelijks God prijzen, en de vier evangelisten, Mattheus, Marcus, Lucas en Johannes, en de twaalf apostelen en de twaalf profeten en alle heiligen Gods, martelaars, belijders en maagden, vorstendommen en machten, heerschappijen en krachten, de tronen van Cherubijnen en Serafijnen, en alle hemelse geheimenissen... [et cetera]".[16] Bij dit apocalyptisch perspectief speelt zich in en om de proefpersoon een groots gevecht af tussen ware legerscharen: de machten van goed en kwaad, van waarheid en leugen. De duivel in al zijn gedaanten wordt met exorcismen bestookt. God en de zijnen worden gesmeekt hun almacht over hun tegenvoeters te doen gelden. Al met al is het godsoordeel in de verste verte geen geruisloze proef, geen bedaard gewetensonderzoek. In de procedure zelf worden de spanningen en onzekerheden zichtbaar die juist tot het houden van de proef aanleiding gaven. De zuivere experimentele omstandigheden, benodigd voor het verkrijgen van een juist en rechtvaardig inzicht, zijn geen gegeven maar moeten ritueel tot stand worden gebracht. 242 Het oordeel Gods ^ Of, en zoja hoe en met welke uitwerking deze liturgie werd uitgevoerd is, althans voor de karolingische periode, onbekend. Het feit dat de teksten in ruime hoeveelheid en verscheidenheid zijn overgeleverd mag misschien een indicatie voor het gebruik zijn. Maar getuigenissen van een daadwerkelijke toepassing zijn er niet. Toch bestaan er twee verhalen die, zonder dat het daarin tot een godsoordeel in strikte zin komt, de sociale functie vaii een dergelijke procedure verhelderen. In het Leven van de heilige Lioba, abdis van Bischofsheim (t rond 780), geschreven door Rudolf van Fulda (1865), vindt het volgende voorval plaats. Wanneer dicht bij het klooster een kinderlijkje wordt aangetroffen, valt op een der kloosterzusters de verdenldng dat het kind van haar is geweest en ook door haar hand is omgebracht. Schandaal. De mensen uit de buurt "zien de gruweldaad, verafschuwen het vergrijp, verfoeien de heilige maagden". Let wel, niet alleen de beschuldigde non, maar de gehele kloostergemeenschap is in opspraak. Dat beseft ook de verdachte zelf, wanneer zij de handen ten hemel strekt en bidt: "Almachtige God, die alle dingen kent nog voor ze geschieden [Dan. 13:42] en voor wie geen enkel geheim verborgen blijft... toon uw barmhartigheid jegens deze gemeenschap - in uw naam verzameld - en duld niet dat deze door een afschuwelijk gerucht wegens mijn zonden wordt bezoedeld, maar wees zo goed diegene, wie ze ook is, die deze gruweldaad heeft gepleegd, te onthullen en publiek te maken". Bij het horen van deze bede is de abdis "van haar zuiverheid reeds zeker". Het is dan ook niet voor zichzelf maar voor anderen dat zij vervolgens deze plechtigheid laat uitvoeren: in de kapel nemen alle zusters de kruishouding aan en zingen het hele psalter; op gezette tijden trekken ze, biddend en het crucifix met zich meedragend, om het klooster heen. Inderdaad, het werkt: na een gebed van de abdis om bevrijding van de blaam bekent de schuldige, uitgerekend de vrouw die de valse aantijging had 17. MGHScriptoresXV.i, ed. G. gedaan, haar misdaad.[17] waitz, e.a. (Hannover 1887) 126- ^ hebben we hier niet te maken met een godsoordeel, de kwestie zelf en de pogingen om die tot een einde te brengen suggereren een sterke geUjkenis. Het verhaal illustreert hoe zwaar de last der verdenking weegt en hoe urgent de noodzaak is om de onschuld van de verdachte aan te tonen en "publiek te maken"; dit temeer omdat de gehele gemeenschap waarvan zij deel uitmaakt in discrediet is geraakt. De middelen waarnaar men grijpt zijn, net als bij een godsoordeel, religieus van aard: God wordt gesmeekt de schuldige aan de kaak te stellen. Dit gebeurt. Met de bekentenis staat de onschuld van de non buiten ; kijf: die wetenschap is nu publiek. In het tweede verhaal blijkt de verdachte wel schuldig. Het is --.. een geval van oplichting en meervoudige moord, vermoedelijk 243 spelend in 822. In opdracht van keizer Lodewijk de Vrome stelde de monnik Wala een onderzoek in, om echter spoedig daarin vast te lopen: de verdachte had de hele omgeving omgekocht. Wala van zijn kant liet zich allerminst overtuigen door pogingen van 's mans partij om zijn schuld weg te wissen met eden, getuigenissen en vele andere woorden. In het godsoordeel dat de verdachte partij tenslotte aanbood te ondergaan, had hij interessant genoeg evenmin vertrouwen Wala betoont zich hiermee als een van zeer weinigen (voor zover ons bekend) kritisch tegenover de procedure. Niettemin ziet hij zich gedwongen het voorstel aan te nemen. Daarop, aldus de verteller, een van zijn toenmalige gezeUen, "greep hij terug naar zijn gebruikelijke wapenen en legde zichzelf en ons die met hem waren een vasten op, om te voorkomen dat bij dit oordeel, zoals pleegt te gebeuren, enigerlei bedrog van de vijand de overhand zou hebben. De gehele nacht brachten we dus wakend en biddend door, opdat de barmhartige Heer de schuldige van zo'n groot misdrijf zou onthullen". De volgende dag trokken ze "naar het spektakel, waar het hele volk al was samengekomen". Terwijl nu de proef werd voorbereid bad de monnik met uitgestrekte armen en onder tranen "dat niet de grote dwaasheid van een godsoordeel ook de ' reinen besmet zou maken". Dit werd de boosdoener te machtig: zijn "innerlijke scheidsrechter" (intemus arbiter) zette hem ertoe aan om op te biechten en tegelijk, in diepe vrees, zijn medeplichtigen aan te geven, om vervolgens zelf "op clemente wijze" naar de boetedoening verwezen te worden. En de omstanders? Die waren om te begnnen kwaad dat Wala het godsoordeel verhinderd had, maar dropen vervolgens, "overtuigd iB. Paschasius Radbertus, l/Jrïa door het goddelijk oordccl", in verwarring af [ 18] Waiae, I, c. 26, in: MGH Scriptores II, '^'Vis hier voorgevallen? Een oordeel Gods, geen godsoordeel. ed G.H. Pertz (Hannover 1829) 543. ^^^ ^^^ „ ^^^„ ^^^^^^^^^y^ ggi, rgden tot Ontevredenheid, maar tenslotte toch overtuigend: de publieke biecht had, als in het vorige verhaal, zekerheid gevestigd. De verteller zag het gebeurde op zichzelf als een oordeel Gods. Zijn held had dit, bij al zijn scepsis ten aanzien van godsoordelen, zelf uitgelokt: met religieuze middelen, "zijn gebruikelijke wapenen", die een verbluffende gelijkenis vertonen met de liturgische vormen voor een godsoordeel. De criticus was mens van zijn tijd. Manieren van denken en van doen "Wie verzint zulke dingen als godsoordeelen?", zo vroeg in i5F. Pi/per Mi'dc/eieeuw'sc/i''1907 de Leidse hoogleraar Pijper zich af in een uitvoerige en christendom, II, De vereering der H. verdienstelijke, spoedig vergeten studie over het Hostie, degods-oordeelen, Cs- vpr<!rhiin«»l flQ! Gravenhage 1907) i i 7 (aMaar verscnijnsei.|.iyj eveneens het volgende citaat). De vraag verwoordt in al haar nuchterheid de bevreemding 244 20. Vergelijk onder meer La Preuve, II. 377,694-696 (R.C. van Caenegem), 277-278 (M. BouletSautel), 99-100 (J. Gaudemet); P. Fournier, 'Quelques observations sur fhistoire des ordaiies au Moyen Age', in: Mélanges Glotz, dl. I (Parijs 1932) 367-376. Ten onzent (het citaat): B.H.D. Hermesdorf, 'Ordalia en liturgie', Studia Catholica 5 (1929) 271-292. A. Murray, Reason and Sodety in the Middle Ages (Oxford 1978) 10. 21. R.B. Colman, 'Reason and unreason In early medieval lav/. Journal of Interdisciplinary History 4 (1974) 571-591. P. Brown, 'Society and the supernatural. A medieval change', Daedalus 104 (1975) 133151. CM. Radding, 'Superstition to science: Nature, fortune, and the passing of the medieval ordeal', American Historical Review 84 (1979) 945-969. waarmee vele historici godsoordelen hebben bezien. Pijper zelf ging er, ondanks de suggestie van zijn vraag, niet vanuit dat de instelling aan het brein vanreen enkeling was ontsproten; in zijn eigen, keurige formulering: "Gebruiken, die berusten op de intiemste overtuigingen, bij welker toepassing de hevigste gemoedsbewegingen worden opgewekt, waarbij het gaat om goed, eer of leven, worden niet willekeurig bedacht Wie zou het willekeurig bedachte aannemen? Wie er gezag aan toekennen? Wie er zich aan onderwerpen?". Ook door veel andere historici zijn godsoordelen beschouwd als typisch produkt van een 'mentaliteit' die van de onze sterk ^ i j k L "Irrationeel" of "subjectief van aard, zouden ze passen in de "primitieve" rechtspraktijk van een "archaïsch tijdvak", waaraan "faute de culture suffisante" niets anders overbleef dan een "renoncement intellectuel" leidend tot een "anarchie de l'esprit"; of positiever, ze zouden voortvloeien uit een vroomheid, die nog niet was "overschaduwd door de bCTedeneerdheid der modane verstandelijkheid" (sic). Aan het einde van de middeleeuwen zouden de godsoordelen onder invloed van praktische en principiële bezwaren, verder ook als uitvloeisel van de receptie van het Romeinse recht, zijn vervangen door 'modemer' of 'rationeler' procedures. [20] Bij dit alles blijft onduidelijk hoe de godsoordelen als praktisch middel tot kennisverwerving hebben kunnen dienen. Op dit probleem zijn nog vrij onlangs drie Amerikanen ingegaan: Rebecca Colman, Peter Brown en Charles Radding.[21] Ik bespreek enkele van hun denkbeelden aan de hand van wat ik in het voorafgaande naar voren bracht Godsoordelen, zoveel mag duidelijk zijn, konden bij een gerezen juridisch conflict voorzien in de dringende behoefte aan zekere, publieke kennis, die anderszins niet te verkrijgen was. Verondersteld werd dat bovennatuurlijke krachten zich zouden verzetten tegen een verstoring van de orde en dit via tekens kenbaar zouden maken. In christelijke termen: de alwetende en almachtige God was bereid en in staat zijn inzicht over een tussenmenselijk probleem te onthullen via natuurverschijnselen of andere gebeurtenissen. Deze visie op de betrekkingen tussen mensen, natuur en bovennatuur staat centraal in het artikel dat Radding aan de godsoordelen wijdde. In die conceptie bespeurt hij een wijze van zien en van denken die sterke gelijkenis vertoont met het beeld dat jonge kinderen (van nu) zich van de wereld vormen. Radding baseert zich hier, zoals reeds eerder, op de ontwikkelingspsychologie van Jean F^get Meer dan een zeer summiere aanduiding van die tot in alle bijzonderheden uitgewerkte theorie kan ik hier niet geven. In de ogen van het jonge kind is de wereld georganiseerd rond zijn eigen persoon. Gevangen in dit egocentrisme, geleid door de grillen van zijn willekeur, geeft het kind betekenis aan de gebeurtenissen die het meemaakt. Zo worden negatieve voorvallen vaak uitgelegd als 245 bestraffing van een eerdere overtreding. De appeldief die op een vermolmde ladder blijkt te staan; de leugenaar die post hoc èn propter hoc uitglijdt: dit zijn maar twee voorbeelden van dergelijke interpretaties. De wereld is bevolkt met mensen, dieren en dingen die in heel hun doen en laten als bezield tot het kind spreken: in zijn eigen taal. Volwassen mensen uit de vroege middeleeuwen, daar komt Raddings stelling nu op neer, bewoonden een soortgelijke betekenisvolle wereld. Hierin passen interpretaties van de werkelijkheid, zoals die van de uitkomst van proeven met vuur, water en zo voort, dus godsoordelen. Deze (veronderstelde) gelijkenis in denk- en redeneertrant maakt het volgens Radding mogelijk de godsoordelen (en dergelijke fenomenen) te zien en afdoende te verklaren als uitvloeisel van een psychische realiteit; de sociale omstandigheden waarin ze zich voordeden zijn secundair. Die kunnen immers niet beslissend zijn geweest voor opvattingen die eeuwen later, bij geheel andere verhoudingen, door kinderen aan de dag gelegd worden? Weliswaar hadden godsoordelen " a particular social context" en kon menselijke interactie bij de uitvoering een belangrijke rol spelen. Maar het was het wereldbeeld dat ze "op zichzelf rechtvaardigde". Of men door Radding overtuigd wordt, hangt er ten eerste van af hoe frappant men de gesignaleerde overeenkomsten kan achten 22. CMRadéng, 'Evolution of een kwestie die ik hier in het midden laat Maar aan de vraag medieval mentalities. A cognitive hoe die gelijkenissen verklaard moeten worden, gaat Raddi structura l ap proa ch .', Ame rican, , U - I J _t-i i* u** u- Historical Review 83 (19 78) 577- helaas voorbij. m ccn eerder artikel trachtte hij nog 597. Vergelijk mijn opmerkingen psychologische ontwikkelingen en sociale omstandighede hierover in: 'Deo owortels van het elkaar in verband te brengen; een poging die overigens nie aa ee kw d. O ver het morele rd l in , ,, • •. , . r-i-] TT^ .li" • i • ^ j ^ i de vroeg e middeleeuwen ' Skript 5 gelukkig uitpakte. [22J Hier waagt hij zich niet aan deze, to nr. 3(1983) 134, 141142. zeer wezenlijke, kwestie. De heilige Kunigunde, beschuldigd van overspel, ondergaat een vuurproef. Geleid door twee bisschoppen loopt zij over gloeiende ploegscharen. Haar echtgenoot, koning Hendrik II, kijkt links op de troon gezeten toe. Manuscript van de Vita Henrici van de diaken Adelbert (1146) Bamberg. III. uit Lexikon für Theologie und Kirche Bd.lV, 615 (Freiburg im Breisgau 1931). 246 Bovendien schiet zijn omschrijving van de opvattingen die aan de godsoordelen ten grondslag lagen tekort. Niet alleen legden ze een bepaald wereldbeeld bloot, waarin een gebeurtenis als 'oordeel' kon worden geïnterpreteerd, maar zoals we zagen veronderstelden ze ook dat dit oordeel kon worden uitgelokt middels een, in principe herhaalbaar, experiment Dit nu kan niet zonder dat er regels aan gesteld worden. Ten eerste regels die bepaalden of en wanneer men zijn toevlucht nam tot een godsoordeel. Vervolgens richtlijnen voor de voorbereiding van het experiment Tenslotte maatstaven voor de interpretatie van de uitslag. Zonder deze drie soorten regels kwam geen zekere kennis tot stand. Navolging ervan was noodzakelijk, wilde de uitslag aanvaard en vertrouwd worden als oordeel Gods. Alleen zo konden godsoordelen als bewijsprocedure bevredigen. Door de proefondervindelijke toepassing vormden ze onvermijdelijk een sociale instelling, niet los te zien van de omstandigheden waarin ze werden aangewend. Op deze sociale verhoudingen hebben Colman en Brown al hun aandacht gevestigd. In de vroege middeleeuwen, zo kan men hun beider uitgangspunt samenvatten, vormden kleine agrarische gemeenschappen de belangrijkste sociale verbanden. Onzeker wat economische basis betreft en onder voortdurende bedreiging van de macht der elementen, van dieren en van mensen, zijn deze gemeenschappen aangewezen op saamhorigheid. "L'impératif des dangers extérieurs" (een term van Balon) verbiedt interne conflicten of maakt, zo ze zich voordoen, een snelle oplossing gewenst Daarom in het vroegmiddeleeuwse rechtsleven geen slepende en gebureaucratiseade procedures, maar een vaardige afhandeling van zaken. Zo onder meer door godsoordelen, die vooral toepassing vonden wanneer de cohesie van de gemeenschap gevaar üep of, omgekeerd, wanneer een partij zich in haar recht tekortgedaan voelde. Bij het besluit om tot een godsoordeel over te gaan was het, om in de termen van mijn inleiding te spreken, te doen om praktische kennis. Die kennis heette van bovennatuurlijke oorsprong te zijn. Voor een sociaal probleem zocht men een religieuze uitweg. Onder priesterlijke leiding, op kerkelijk domein en met sacrale attributen en formules werd, zoals we zagen, Gods hulp afgesmeekt Hiermee komen we op het tweede punt, de ceremoniële voorbereiding. Volgens Brown diende dit ritueel ertoe om, traag en plechtig, het conflict uit zijn onmiddellijke context Ie lichten en te "verwijzen naar Gods oordeel". De sociale spanningen zouden zo worden afgeleid, de menselijke verantwoordelijkheden gereduceerd. Ik ben hier niet zo zeker van. Integendeel, het komt me voor dat die spanningen en verantwoordeUjkheden eerder wCTde n toegespitst en verhevigd. Het gepleegde vergrijp en de daaraan verbonden schuldvraag kwamen in een ander, feller licht te staan: dat van een gewetensonderzoek. Hierbij werden verdachten, medeplichtigen en getuigen - kortom allen die wisten - gezien als speelbal van 247 .. • - de machten van goed en kwaad. De psychische druk die zo werd opgebouwd kon deze lieden te machtig worden en tot bekentenis brengen - in de liturgie werd hierop aangedrongen en voorbeelden uit de praktijk tonen hoe dat in zijn werk ging. Brown suggereert bovendien dat het ritueel tijd en gelegenheid gaf aan de partijen om nog voor de uitvoering van de proef tot een schikking te komen. Ik ken geen aanwijzingen hiervoor, maar sluit niet uit dat het ritueel, met heel zijn sacrale atmosfeer, dergelijke oplossingen bevorderde en zo het eigenüjke godsoordeel op de valreep overbodig maakte. Dat naar dit zwaarste middel tot kennisverwerving niettemin werd gegrepen, mogen we toch wel aannemen, alleen al op grond van mededelingen in verhalende bronnen (hoe vaak dit voorkwam is natuurlijk een andere kwestie). Ook dan kan het ceremonieel zijn uitwerking niet hebben gemist en de aanvaarding van de uitslag hebben bespoedigd. Onder het oog van de christelijke gemeenschap en met een indrukwekkend spektakel was een beslissing geforceerd. Maar hoe werd die bereikt? Wat gebeurde er als mensen en ^ , • dingen met alle mogelijke middelen in gereedheid waren gebracht, als God in alle uitvoerigheid om zijn oordeel was gebeden? De derde kwestie. Het antwoord op deze meest intrigerende vraag moet de historicus (van de karolingische periode) schuldig blijven. Zijn bronnen zwijgen erover. Toch is over de vraag naar het feitelijk verloop van de proeven uitvoerig gespeculeerd. Dit is heel begrijpelijk: de betrouwbaarheid van de procedure hangt er in laatste instantie van af. Veertig jaar geleden verwoordde de grote kenner Hermann Nottarp op voorbeeldige wijze een - destijds wel vaker geuite opvatting, die een godsoordeel vooral beschouwt als een individuele 'psychosomatische' tesL Deze kon paradoxaal genoeg slechts werkzaam zijn doordat en zolang degene die hem onderging geloefde in de werkzaamheid ervan. Wie zich schuldig wist aan het vergrijp in kwestie zou tegelijk mentaal onzeker en fysiek kwetsbaar zijn. In deze toestand zou hij zijn hand of voet allicht verbranden, spartelend aan het wateroppervlak blijven, et cetera. Omgekeerd, de onschuldige zou zeker van zijn zaak zijn, 'zijn hand ervoor in het vuur durven steken', en vervolgens inderdaad de proef met glans doorstaan. Als bij een ware leugendetectie zou zijn fysieke 23. Vooral Nottaip, reactie een graadmeter zijn voor zijn geestelijke toestand.[23] Gottesurteiistudien, 26 e.v. Ortiartgs Bezwaren tegen deze theorie kan ik hier slechts aanduide nogA.BOrge, Reaiitstund eerste waren niet alle godsoordelen een fysieke test Het werp . RationalitSt der Feuerprobe, , • , , zeitschrift dersavigny-stiftung für van een lot, proeven met de rotatie van hangende voorwerp Rechtsgeschichte (GA)ioo(i983) konden ook als 'godsoordeel' worden gehanteerd. Vervolgen 257-259. kon men zich bi j de uitvoering van een proef vaak laten vervangen door een derde; dit zou in Nottarps gedachtengang betekenen dat niet de gemoedstoestand van de beklaagde persoon onder de loep werd genomen. Dit kan toch moeilijk bevredigend hebben gewerkt 248 De opvatting van Nottarp wordt door geen der drie moderne historici die ik hier bespreek nog gehuldigd (alleen Colman suggereert de mogelijkheid ervan). Een vrijwel tegengestelde oplossing is daarentegen door Brown voorgesteld (en Colman wil ook hieraan een kans geven). De uitslag van een proef berust op interpretatie; over dit uitgangspunt hoeft niet getwist te worden. Brown meent nu dat men hiermee vele kanten uitkon: de proef was "as open-ended as a Rorschach test". De waarden van de groep werden in de uitslag geprojecteerd. En hoe sterker de gevoelens van de groep, des te pertinenter de uitslag. De dubbelzinnigheid die de proef als zodanig aankleefde, kon zo tot haar kracht worden. In 'Gods oordeel' kon een groepsoordeel worden 'geobjectiveerd'. Een godsoordeel als projectie van een collectief oordeel: ook hier dienen zich tegenwerpingen aan. De stelling suggereert dat het bij de proeven aan een duidelijk beoordelingscriterium ontbrak. Dit is zeker onjuist. Sterker nog, duidelijker kon dat criterium niet zijn. Zinken was winnen, blijven drijven was verliezen en zo mutatis mutandis voor alle proeven. Steeds was het een keuze tussen twee: erop of eronder. Men kan echter betogen dat niet het criterium maar de feitelijke interpretatie alle armslag bood: dat de keuze tussen een genezen en een etterende wond, tussen zinken en drijven nooit een duidelijke was, dat er altijd sprake was van gradaties, die zich voor een uiteenlopende uitleg leenden. Dit zou betekenen dat de uitvoering van de proef voor het bepalen van de uitslag niet nodig was, dat deze dus al bij voorbaat vaststond en enkel onder de dekmantel van het goddelijk uitsluitsel ritueel moest worden bekrachtigd! Het lijkt me althans in deze vorm een onbewezen en moeilijk te bewijzen stelling. Me dunkt dat de kwestie (nog) niet te beslissen is. Hiervoor is van de fysieke en psychische mechanismen die zich bij de feitelijke uitvoering van deze proeven voordoen nog te weinig bekend. Wel wil ik erop wijzen dat als we,/or the sake of the argument, beide stellingen voor mogelijk zouden houden, het individueel-psychische proces van Nottarp en het collectieve van Brown elkaar niet hoeven uit te sluiten. De gemoedstoestand van degene die een proef onderging, kan mede bepaald zijn door de stemming van zijn omgeving; daardoor is dan ook de uitslag van de proef beïnvloed geweest. En wie zich, omgekeerd, zeer zelfverzekerd of juist angstig toonde, kan zo heel wel de collectieve beoordeling van de uitslag ten gunste of ongunste hebben gekeerd. Met deze hypothetische suggestie tegelijk een mogelijke weg van verder onderzoek - moet dit verhaal eindigen. Als uiterste middel ter verwerving van praktische kennis ontleenden godsoordelen hun kracht aan manieren van denken en van doen die onontwarbaar vervlochten waren. Het loutere geloof in de mogelijkheid van een oordeel Gods bood voor een sociale instelling als deze onvoldoende zekerheid. De 1 249 - • geloofwaardigheid, ook van het godsoordeel, liep voortdurend gevaar door menselijke bemoeienis. Dit is nauwelijks verbazingwekkend: het goddelijk inzicht was niet evident, maar moest worden vastgesteld en vervolgens als zodanig door alle partijen worden aanvaard. De beslissing er toe, de rituele voorbereiding en tot slot de interpretatie vormden de drie stappen van een procedure die, hoe het feitelijke verloop ook geweest moge zijn, moest voorzien in een behoeft aan zekere kennis. NEDERLANDERS EN DE SPAANSE BURGEROORLOG UITGEVERIJ SKRIPT „Wat dunkt u van Spanje?" Nederlanders en de Spaanse Burgeroorlog, 1936 • 1939 met bijdragen van Margreet Braams, Hans Dankaart, Frans Groot, Hendrik Henrichs en Rik Vuurmans. Verkrijgbaar bij de grotere academische en linkse boekhandels of door over making van ƒ 17,50 (inclusief ƒ 2,50 verzendkosten) op girorekening 2624481 t.n.v. Stichting Skript (uitgeverij). Spuistraat 134, 1012 VB Amsterdam, o.v.v. ,,Spanje S-2". ISBN 90 6698 002 8 ƒ15,00 I 250