I i / Versteende natuur strandophoging afgesneden van de zee en gingen dus verloren ais hard substraat voor PIEREN EN STRANDHOOFDEN Guido Rappé Pieren en strandhoofden (ook golfbrekers genoem d) hebben duidelijk het karakter van een klein landschapselement. Ze werden mariene organismen. Een opvallend kenm erk van rotskustgemeenschappen is hun sessiel karakter. Alle dom inante of aspectbepalende soorten leiden een vastzittend bestaan. Dat is voor landfauna eerder ongew oon. voornam elijk aangelegd ais zeewering en ter bescherming van havengeulen. Alleen de Pier In de getijdenzone en sublitoraal is d it voor de fauna van hard substraat eerder regel. Deels gaat het om diergroepen die op het van Blankenberge heeft een puur toeristische functie. M et deze kunstm atige constructies komen w ij in een andere wereld terecht, land geen vertegenwoordigers hebben, zoals hydroïdpoiiepen, zeeanemonen, mosdiertjes en rankpotigen. Door hun vastzittende die de onze niet is: het manene milieu. De kust van de Lage Landen is van nature een sedim entkust m et getijdenw erking, m et levenswijze en oppervlakkige gelijkenissen In vertakkingsw ijze hebben som m ige orga­ nismen een plantaardig uiterlijk (w at in het afzetting van zand op de meest geëxposeerde geval van zeecypres/Neptunusplantje ook plaatsen (het strand) en fijnere sedimenten in de beschutte zones, zoals de oevers van de commercieel w o rd t uitgebuit). Belangrijke ecologische factoren die het leven IJzermonding en de slikken en schorren van op hard substraat bepalen zijn de aard van het substraat, de m ate van expositie, de richting het Zwin. De fauna van deze sedimenten behoort to t het benthos, de levensgemeen­ schappen van de bodem. Bij laag tij valt nauwelijks iets van d it leven te bespeuren. Kleine en grotere putjes in het zand o f slik duiden er toch op dat de bodem bew oond is. Anders staat het m et pieren, staketsels en strandhoofden. Daar is duidelijk wel leven op en rond te vinden Al deze menselijke con­ structies hebben een nieuw elem ent aan de Vlaamse en Nederlandse kust ingevoerd: het harde substraat, naast het natuurlijke en de helling van de w and, de ligging in de getijdenzone, het lichtregim e, de strom ing en het omgevende losse substraat. Beton en zachte gesteenten w orden gem akkelijker gekoloniseerd dan het harde bazalt. De kant m et de sterkste branding is in de regel armer dan de beschutte zijde. De ligging in de getijdenzone bepaalt vooral de onderdom pelingstijd van de organismen op die plaats. Voor wieren, die net als landplanten zandsubstraat. De fauna en flora op deze harde ondergrond vo rm t een verarmde aan fotosynthese doen, zijn bovendien de hoeveelheid licht, de golflengte ervan en de diepte to t w aarop het doordringt, van belang. In troebel w a te r zoals langs onze kust, dat afspiegeling van de natuurlijke rotskust- veel gesuspendeerd materiaal meedraagt, biocoenosen die bijvoorbeeld aan de kusten van het Kanaal groeien. Men onderscheidt eigenlijk drie typen dring t het licht m oeilijker door en zijn de wiergemeenschappen slecht ontw ikkeld. Om de verschillende golflengten op harde constructies: a. Zeedijken m et een glooiing, gebouw d op verschillende diepten optim aal te benutten beschikken wieren over diverse fo to synthetische pigm enten. Dit geheel van variërende onderdom pelingstijden en in de de zeereepduinen en dus evenwijdig aan de kustlijn. De oudste is de zeedijk van Oostende (1602). Zeedijken strekken zich uit over 40 km w aterkoiom doordringende lichtfracties heeft van onze Vlaamse kust. b. Pieren, dijken en staketsels nabij haven­ geulen en haveninstallaties. voor gevolg dat organismen in de getijden­ zone van hard substraat in een typische Het om vangrijkste complex in Vlaanderen, grotendeels buiten de kustlijn gelegen, duidelijkst op een verticale w and, maar ook strandhoofden, die schuin aflopen naar zee, vertonen een zonatiepatroon. is dat van Zeebrugge. c. Strandhoofden op het strand, haaks op de kust. Ruim de helft van de Belgische kust (36 km ) is bezet m et stenen golfbrekers. W aar ze voorkom en varieert de onderlinge afstand tussen 200 en 500 m. Slechts die harde delen die rechtstreeks contact maken m et de zee zijn voor mariene biota interessant. Een aantal zeedijken raakten recent d oo r w erken in verband met zonatie voorkom en (1,2). Dat ziet men het Bij ons treft, men van bóven naar onder aan: korstmossen en blauw w ieren, klein darm w ier en purperwier, kleine zee-eik, blaaswier en eventueel het zeldzame knotsw ier in meer beschutte om standigheden, een zone van zeepokken (Balanus, Elminius) in meer geëxposeerde situaties, mosselen, roodwieren en slijkmatjes van Polydora. Polydora is een borstelw orm die leeft in kokers die m et slib Deel III: Natuurontwikkeling in het stedelijke en verstedelijkte gebied bekleed w orden. Deze kokertjes staan loodrecht in een grote dichtheid op het substaat, zodat een gesloten slijkm at ontstaat die het volledige oppervlak van de steen bezet, eventueel over andere vroeger geves­ tigde organismen heengroeiend. Dit verhindert tevens dat andere organismen er zich neerzetten. Ais het pakket te dik is geworden, slaat de branding o f de strom ing het af en kan de concurrentieslag voor ruim te opnieuw beginnen. Kale vlekken ontstaan ook op plaatsen m et overdreven betreding o f daar w aar het losse substraat door water- en w indw erkm g een zandstralend effect heeft op de steen. Deze basisbegroeiingen dienen dan w eer ais leefwereld van zeer uiteenlopende, voornam elijk dierlijke levensvormen (4): vlokreeften, slakken, borstelw orm en, mosdiertjes, krabben. Hierop foerageren het hele jaar door m eeuwen, in de herfst en w in te r aangevuld m et m igrerende en overwinterende steltlopers ais steenlopers, scholeksters en paarse strandlopers. Vooral voor de milieuspecialisten steenloper en paarse strandloper zijn rotskusten de essentiële w inte rb iotoo p. Onze strandhoofden vorm en voor hen een belangrijk overwinteringsgebied. Helemaal kunstm atig is de golfbreker; h ij vo rm t een apart lijnvorm ig landschapselement langs onze zandkusten. ■----------- 286 Hoewel de harde constructies bij ons eilanden zijn in een zee van zacht substraat, is de mate van isolatie toch geringer dan verwacht. De meeste soorten beschikken over pelagische larven. Deze verbreidingsweg langs de zee heeft ook nadelige gevolgen. Het zeewater brengt allerhande stoffen to t op pieren en strandhoofden. Zo is de purperslak bij ons bijvoorbeeld volledig verdwenen door de aanwezigheid van te hoge concentraties TBT ín het zeewater, een com ponent uit een speciale verf die de vorm ing van aangroeisel op boten tegengaat (3). Literatu u r 1 Daro M. 1969. Etude écologique d'un brise-lames de la côte belge. 1. Description et zonation des organismes. Annales Société Royale Zoologique de Belgique 99 111-152. 2 De Vos D. 1979. Zonatiestudie van de wiervegetatie van de pier van Zeebrugge. VOB 2 (1): 33-45. 3 Kerckhof, F. 1988. Over het verdwijnen van de Purperslak, Nucella lapillus, lans onze kust. De Strandvlo 8 (2): 82-85. 4 Warmoes ! , Backe’jau T. & De Bruyn L 1988. Thé littorinid fauna o f the Belgian côast (Mollusca, Gastropoda). Bull.Kon.Belg.InSt.Natuurw., Biologie 58: 51-70.