Afkoelen van stearinezuur Toelichting SCHEIKUNDE Faseovergangen Introductie De meeste stoffen kunnen bestaan in drie verschillende toestanden, elk met hun specifieke eigenschappen: – Gas: De stof in deze toestand vult de gehele beschikbare ruimte via diffusie. Gassen hebben een lage dichtheid, zijn samen te drukken, kunnen een gelijkmatige druk uitoefenen op oppervlakken in alle richtingen, en zijn vaak onzichtbaar. – Vloeistof: De stof in deze toestand kan direct van vorm veranderen en vereist normaal gesproken een houder om te voorkomen dat het horizontaal wegstroomt. Vloeistoffen vormen gewoonlijk door de zwaartekracht een horizontaal oppervlak en hebben typisch een duizend keer grotere dichtheid dan gassen. – Vaste stof: De stof in deze toestand behoudt zijn vaste vorm, tenzij ze wordt samengeperst of uitgerekt door externe krachten. Veel (maar niet alle) vaste stoffen hebben een grotere dichtheid dan vloeistoffen. Temperatuur en smeltpunt De fase van een gegeven stof hangt af van de temperatuur. De overgangstemperatuur tussen vloeistof en vaste stof wordt het smeltpunt genoemd. D.w.z. dat stof een met een temperatuur boven het smeltpunt in de vloeibare fase is. Is de temperatuur onder het smeltpunt dan is de stof in de vaste fase. Bij kamertemperatuur hebben alle vloeistoffen een smeltpunt dat onder kamertemperatuur ligt en alle vaste stoffen een smeltpunt dat erboven ligt. Een lijst van stoffen en hun smeltpunten maakt het mogelijk om bij een gekozen temperatuur te bepalen wat de toestand van die stoffen is. Water is vloeibaar in het temperatuurgebied van 0 tot 100 °C. In het laboratorium kan de overgang van de vloeibare naar de vaste fase het best worden waargenomen bij stoffen waarin het smeltpunt binnen dit bereik ligt. Kinetische theorie; bindingen, latente warmte, energie Alle deeltjes in materie zijn continu in beweging. De moleculen of atomen bewegen langs elkaar en/of ze vibreren. Dit is de kinetische theorie. In vloeistoffen en vaste stoffen bevinden de deeltjes zich op zodanig kleine afstand van elkaar dat de aantrekkende krachten de overhand hebben en de stof bijeenhouden. In de vaste fase, zijn de deeltjes zo dicht opeengepakt, dat zij zich in een vast patroon voegen waarin de individuele deeltjes kunnen vibreren, maar niet van plaats wisselen. In de vloeibare fase zijn de deeltjes verder uit elkaar in een losser verband, is hun beweging meer willekeurig dan in een vaste stof en kunnen ze gemakkelijk van plaats wisselen. [In de gasvormige fase bewegen de deeltjes willekeurig en met veel grotere snelheden, waarbij ze gemiddeld veel verder van elkaar af zijn dan in de vloeibare fase. Afkoelen van stearinezuur – Toelichting 1 De natuurlijke beweging van deeltjes wordt geassocieerd met de temperatuur van de stof; in gassen en vloeistoffen worden hogere temperaturen geassocieerd met hogere gemiddelde deeltjessnelheden; in vaste stoffen, worden hogere temperaturen geassocieerd met hogere vibratiefrequenties van de deeltjes en grotere amplitudes. De temperatuur van een stof kan worden gerelateerd aan de kinetische energie van de deeltjes. Dus het verwarmen van een vaste stof betekent een toename van de gemiddelde kinetische energie van de vibraties van de deeltjes. Als een object warmte verliest of verkrijgt uit de omgeving hangt de snelheid van warmteoverdracht (∆Q/∆t) af van het verschil in temperatuur tussen het object en de omgeving: Waarin T en To resp. de temperatuur van het object en van de omgeving zijn, en K een evenredigheidsconstante is. In macroscopische termen wordt de warmte (∆Q) die vereist temperatuursverandering (∆T) van een massa (m) beschreven door: is voor een Waarin ‘c’ de soortelijke warmte is van de stof. Als een stof verwarmd wordt gebeurt er bij een kritische temperatuur, het smeltpunt, iets speciaals. De toegevoerde energie wordt gebruikt om de aantrekkende verbindingen tussen de deeltjes te verbreken, hetgeen resulteert in verlies van de stijve vorm: de stof wordt vloeibaar . De extra energie die de bindingen tussen de deeltjes verbreekt wordt de latente smeltwarmte genoemd. Omdat de toegevoerde energie op deze wijze wordt gebruikt, blijft de gemiddelde temperatuur constant op het smeltpunt, totdat alle stof vloeibaar is geworden. Daarna begint de temperatuur weer te stijgen. Als een vloeistof wordt afgekoeld vindt het omgekeerde proces plaats, d.w.z. dat het stollen van de stof latente warmte vrijmaakt die verloren gaat naar de omgeving. De hoeveelheid vrijgekomen warmte is gerelateerd aan de massa (∆m) van de stof die gestold is, volgens: Waarin L de hoeveelheid warmte is die vrijkomt bij de stolling van 1 kg stof. Tijdens de overgang van vloeistof naar vaste stof, blijft de temperatuur constant op het smeltpunt (stollingspunt). 2 CMA Lesmateriaal