Smaakmakers in lessen wiskunde Gilberte Verbeeck Kortrijk, 22 november 2014 INHOUD Inleiding............................................................................................................................... 3 1 Goochelen en wiskunde ................................................................................................... 4 1.1 Goochelen met kaarten .............................................................................................. 4 1.1.1 Kaarten verplaatsen ............................................................................................ 4 1.1.2 Tweemaal kleuren breken .................................................................................... 5 1.1.3 Volgorde voorspellen - Kaarten verwisselen ............................................................ 6 1.1.4 Kaarten vinden zelf de kaart ................................................................................. 7 1.1.5 Aantal kaarten voorspellen ................................................................................... 8 1.2 De Einstein truc ........................................................................................................ 9 1.3 Rekentrucjes .......................................................................................................... 10 1.3.1 Bliksemsnel vermenigvuldigen. ........................................................................... 10 1.3.2 De erfenis ........................................................................................................ 11 1.3.3 Snel rekenen met de rij van Fibonnaci ................................................................. 11 1.4 Goochelen en meetkunde: Fibonacci en verdwijnen ..................................................... 13 2 Wiskunde in de keuken: experimenteel werken ................................................................ 16 2.1 Koffie en exponentiele functies.................................................................................. 16 2.2 Koekjes en herhalingscombinaties ............................................................................. 18 2.3 Een exponentiele radioactieve les. ............................................................................. 19 2.4 Cake en inhouden ................................................................................................... 20 3 Wiskunde en spelen ...................................................................................................... 20 3.1 De torens van Hanoi ................................................................................................ 20 3.2 Formules inoefenen met een dominospel .................................................................... 23 3.3 Verbanden leggen met een kwartetspel ...................................................................... 24 4 Werken met film en (online) kranten of magazines. .......................................................... 26 4.1 Het drie deuren probleem......................................................................................... 26 4.2 Aardbevingen en de schaal van Richter ...................................................................... 29 4.3 (Politieke) peilingen in de media. .............................................................................. 29 4.4 YouTube filmpjes..................................................................................................... 31 4.5 Film in de handel en clips op het net. ......................................................................... 32 5 Werken met regelmatige veelhoeken en wiskunst ............................................................. 33 2 Inleiding Je lessen met smaak brengen, is dat niet wat elke leerkracht wenst? Bij het voorbereiden van deze nascholing zijn we gaan grasduinen in boeken, tijdschriften, artikelen en het onuitputbare internet. Vooral dit laatste brengt een gigantisch aantal mogelijkheden binnen ons bereik. Maar wat is bruikbaar? En wanneer? En hoe? Een oefening voor elke individuele leerkracht… Des te meer ervaring je hebt als leerkracht, des te meer je beseft hoe moeilijk onze opdracht is. Er bestaan geen kant en klare oplossingen voor dé smaakmaker van de wiskundeles. Wat in de ene situatie prachtig is, werkt in een andere situatie helemaal niet. Deze cursus geeft een aantal ideeën. We hopen hiermee wat prikkels te geven. Het zal vooral de houding zijn van de leerkracht, misschien zelfs het charisma, het acteertalent, het bespeeltalent om net dat ietsje extra in de les te leggen zodat leerlingen zeggen: ‘He, dit was boeiend’ of ‘Hoe kan dat?’. Soms gaat het enkel over de juiste insteek… een voorbeeldje: Een leerkracht wiskunde heeft net het getal e ingevoerd. Hij bouwt een heel verhaal rond speciale irrationale getallen in de wiskunde. In essentie geeft hij de volgende opdracht aan zijn leerlingen; ‘e, i en zijn enkele speciale getallen in de wiskunde. Bereken e i ’. Geef toe … een verrassende uitkomst die je klas in verwondering kan brengen… als je het maar goed speelt. Het is geen verplichte leerstof om de formule van Euler te onderwijzen. Het is echter een kleine smaakmaker vanuit de exacte hoek die heel anders overkomt dan wanneer je doceert: ‘De formule van Euler is e i 1 0 .’ Je kunt deze ‘mooiste formule ooit’ met wat moeite ook met secundaire school wiskunde bewijzen zoals je kan lezen op http://www2.cs.kuleuven.be/~paul/PYTHAGORAS_JG50_No5_p23-25.pdf. Een uitdaging dus… hoe scheppen we een sfeer waarbij de leerlingen genieten van de schoonheid van ons vak? En… heb jij nog leuke smaakmakers? Stuur ze naar [email protected] en vermeld hierbij of jouw idee mag opgenomen worden in een artikel van Uitwiskeling. Op deze manier kan je je idee delen met heel wat andere leerkrachten. 3 1 Goochelen en wiskunde Heel wat goocheltrucs zijn gebaseerd op wiskundige principes of wetenswaardigheden. Eens we deze principes kennen en ons geheugen trainen, kunnen we behoorlijk verrassend uit de hoek komen. De goochelaar zegt hierover echter: ‘Dit zijn slechts puzzels. Je bent hiermee nog niet aan het goochelen. Het publiek zou de puzzel kunnen oplossen of kent het principe.’ De goochelaar brengt magie, doet zijn publiek verstomd staan… is de beste wiskundige te snel af. We bekijken een voorbeeld waarbij een wiskundig principe aan de basis ligt. Principe: Als je de elementen van een rij met hun volgorde kent en je verandert de volgorde niet, dan moet je maar een element kennen om elk ander element terug te kunnen vinden. Op een kaartspel toegepast: Als je een kaartspel niet echt schudt, blijven de kaarten in dezelfde volgorde zitten. Met niet echt schudden bedoelen we o.a. ‘couperen’: een hoopje afnemen van de stok en het andere hoopje er terug opleggen of schudden op een welbepaalde manier. Simpele goocheltruc: Vraag iemand uit het publiek een kaart te kiezen en deze bovenop de stapel te leggen. Je moet enkel de onderste kaart kennen om de kaart van het publiek terug te vinden. Goocheltruc: Denk aan een kaart. Tel op welke plaats ze ligt in de stapel. Zeg dat getal niet. Coupeer de kaarten zo veel als je wil. De goochelaar vindt ze toch terug. Hoe kan dat? Hier komt de handigheid en de timing van de goochelaar aan te pas. In 2012 gaven Michel en ik in Kortrijk een volledige workshop op de dag van de wiskunde over ‘Goochelen en wiskunde’. In wat volgt lees je een aantal andere trucs. Het goochelen is een leuke smaakmaker om leerlingen te prikkelen. Het kan gewoon een tussendoortje zijn waarbij je enkel je leerlingen even wil verrassen of animeren. Heel wat trucs zetten echter aan om met leerlingen te werken rond probleemoplossend denken: hoe zit de truc in elkaar? Hoe werkt hij? Is er onderliggend een wiskundig model op te stellen dat de truc verklaart?. Een aantal trucs sluiten rechtstreeks aan bij onderwerpen van de leerplannen. Een dergelijke truc kan je bij de aanbreng of het behandelen van een bepaald wiskundig begrip gebruiken. Goocheltrucjes kunnen leuk zijn, als afwisseling in de les, maar het is niet meer dan een hulpmiddel, en dus op zichzelf even onbelangrijk als andere hulpmiddelen (bijvoorbeeld computers). De wiskundige inhoud van de les en de keuze van de opgaven vinden we belangrijker dan de gebruikte media. Afwisseling is de beste saus om leerlingen gemotiveerd en aandachtig te houden: denk dus niet dat we ervoor pleiten om dagelijks of wekelijks te gaan goochelen. Het doel blijft om via de juiste insteek leerlingen te prikkelen of te motiveren voor de boeiende wereld van de wiskunde. 1.1 Goochelen met kaarten 1.1.1 Kaarten verplaatsen Voorbereiding Je hebt de kaarten van 1 tot 9 nodig uit een stok kaarten. De kleuren maken niet uit. Ideaal is om over grote kaarten te beschikken. Uitleg Je legt 9 kaarten in een rij in volgorde omgedraaid op tafel. Het publiek mag een aantal kaarten verplaatsen in volgorde van de linkerkant van de rij naar de rechterkant. De goochelaar doet dit één keer voor. Hij verplaatst een aantal kaarten. Hij laat het publiek bepalen hoeveel kaarten hij moet verplaatsten, bv 3. Hij draait dan één kaart om en dat is een 3, precies de kaart die aangeeft hoeveel kaarten hij verplaatste. Elke keer na een verplaatsing draait hij de kaart om waar precies het aantal verplaatste kaarten op staat. Een 9 komt overeen met 0 of 9 verplaatste kaarten. Wiskunde achter die uitleg 4 De eerste stap is belangrijk. De kaarten liggen op volgorde van 1 tot 9 van links naar rechts. Als het publiek wil dat de goochelaar 3 kaarten verplaatst, zal bij de eerste stap de kaart met een 3 op de laatste plaats in de rij liggen, waar voordien 9 lag. 9 zelf ligt op plaats 3+1 als we van rechts beginnen tellen. 1 2 3 4 5 6 7 8 9 wordt 4 5 6 7 8 9 1 2 3 Het aantal kaarten dat men bij een volgende stap verplaatst zal dan liggen op plaats 4 als we van rechts beginnen tellen (de plaats waar nu de 9 ligt). Stel dat men geen kaarten verplaatst, dan draait de goochelaar 9 om en dat staat voor 0. Stel dat men 5 kaarten verplaatst dan zal de 5 de plaats van de 9 ingenomen hebben. 4 5 6 7 8 9 1 2 3 wordt 9 1 2 3 4 5 6 7 8 Bij de volgende stap zal het aantal kaarten op plaats 4+5 liggen van rechts te tellen, nl. op de 9 de plaats van rechts. We volgen dus waar 9 ligt. De goochelaar moet telkens de 2 vorige posities onthouden en optellen. Stel dat we 4 kaarten verplaatsen dan ligt 4 op de 9 de positie van rechts te tellen. 9 1 2 3 4 5 6 7 8 wordt 4 5 6 7 8 9 1 2 3 Bruikbaarheid in wiskundelessen Animatie of probleem oplossend denken. 1.1.2 Tweemaal kleuren breken Voor de volgende twee trucs maak je vooraf een spel kaarten klaar. Voorbereiding 1 Neem een kaartspel. Steek een aantal kaarten klaar volgens afwisselend rode en zwarte kaarten. Uitleg Laat één persoon de kaarten een aantal keer couperen. Hij laat 2 andere personen elk een kaart kiezen van bovenop de stapel en geeft de stok terug aan de goochelaar. De 2 personen moeten hun kaarten goed onthouden. Persoon 1 legt de kaart eerst terug op de stapel en vervolgens persoon 2. De goochelaar laat een vierde persoon de kaarten couperen en haal vervolgens vlotjes de juiste kaarten uit de stapels zonder deze aan het publiek te laten zien. Wiskunde achter de uitleg Door kaarten te couperen verandert de volgorde waarin de kaarten steken niet. De 2 personen leggen echter kun kaarten in omgekeerde volgorde op de stapel dan dat ze deze namen. Hierdoor is de schakel rood-zwart doorbroken. Je haalt uit het kaartspel die twee kaarten die deze schakel niet meer volgen. Voorbereiding 2 Steek je stok klaar met rode en zwarte kaarten samen. Uitleg Leg één rode en één zwarte kaart op tafel. Laat je publiek de kleur voorspellen van de volgende kaarten die je in je handen hebt. Leg elke kaart met de rug bij de kleur die het publiek aangeeft. Als het publiek rood zegt, leg je de kaart met de rug naar boven onder de rode kaart. Halverwege wissel 5 je. Als het publiek rood zegt, zeg je dat ze een foutje maken en laat je de kaart zien. Je legt de kaart bij de zwarte kaart. Op het einde liggen er 4 stapels telkens bij de zwarte of de rode kaart. Als de goochelaar de stapels laat omdraaien of zelf omdraait blijk de kleuren juist te liggen: rode kaarten bij de rode kaart en zwarte bij de zwarte kaart. Wiskunde achter de uitleg Er komt niet veel wiskunde bij deze truc kijken. Nadat de twee kaarten bloot op tafel gelegd zijn, heeft de goochelaar nog 50 kaarten in de hand. 25 rode en 25 zwarte. Wat het publiek ook zegt, de eerste kaarten zijn allemaal rode. Dus onder de rode kaart liggen allemaal rode kaarten en onder de zwarte ook. Halverwege, dus bij de 26 ste kaart, maakt het publiek zogezegd een fout. De goochelaar draait de eerste zwarte kaart om en maakt zo de aanzet voor twee nieuwe stapeltjes deze keer met allemaal zwarte kaarten. Eens alle stapeltjes liggen, doet de goochelaar aan misleiding bij het omdraaien. Twee stapeltjes met rode en respectievelijk zwarte kaarten moeten verwisseld worden om netjes allemaal rode en zwarte kaarten onder de oorspronkelijke blote rode en zwarte kaart te krijgen. Bruikbaarheid in wiskundelessen Animatie of probleem oplossend denken. 1.1.3 Volgorde voorspellen - Kaarten verwisselen Voorbereiding Neem de kaarten van 1 tot en met 9 in de juiste volgorde 1,2,3….9. Neem ze bedekt in uw hand, dus de 1 van boven, 2 eronder enz. Uitleg Het publiek mag kiezen uit twee mogelijkheden: ofwel de kaart bloot op de tafel leggen ofwel twee kaarten verwisselen. Doe dit voor. Draai de 1 om en leg de kaart 1 bloot op tafel. Verwissel de bedekte kaart 2 en bedekte kaart 3, draai ze samen om en leg ze bloot op tafel. Kaart 3 leg je dus bovenop kaart 1 en daarboven komt kaart 2. Herhaal dit, dus “ofwel een kaart op tafel” en leg 4 bloot, “ofwel 2 kaarten verwisselen van positie “ en leg 6 en 5 bloot boven op 4. Je laat zo zien dat de volgorde voortdurend wijzigt. Als er op het einde één kaart over is, leggen we die kaart gewoon boven op de stapel. Verwissel is dan niet meer aan de orde omdat we maar één kaart mee hebben. Het publiek mag beslissen of de kaarten verwisseld moeten worden of niet. De goochelaar zal daarna de kaarten toch terug goochelen op de goede volgorde. Dit doen we natuurlijk door de kaarten BEDEKT op tafel te leggen want anders zouden we kunnen zien in welke volgorde de kaarten liggen. Vraag aan een persoon in het publiek om willekeurig “wisselen” of “niet” te zeggen. Niemand mag de volgorde van de kaarten zien!!! Dus de kaarten steeds goed bedekt houden. Vraag nu aan enkele andere personen om hetzelfde te doen zodat de kaarten goed door elkaar zitten. Als het publiek overtuigd is dat de kaarten erg door elkaar zitten dan gaat de goochelaar ze met enkele verwisselingen toch terug op de goede plaats steken want hij heeft zogezegd alle verwisselingen onthouden. De goochelaar verwisselt nu enkele paren van kaarten volgens hetzelfde systeem als hierboven, draait de kaarten om en ze zitten allemaal in de goede volgorde. Het kan zijn dat ze nu in omgekeerde volgorde zitten namelijk 9,8,7... maar door de kaarten toch van 1 naar 9 op tafel te leggen valt dit niet zo op. Wiskunde achter de uitleg Doordat de kaarten bedekt op tafel worden gelegd blijft hun positie onveranderd. Stel we wisselen kaarten 2 en 3: kaart 2 lag boven kaart 3, we steken nu kaart 2 onder kaart 3 en leggen dit kleine stapeltje bedekt op kaart 1. Dus wordt de volgorde op tafel onderaan 1, dan 2 dan 3. Dus geen wijziging van volgorde. Het enige wat gebeurt, is dat de totale volgorde wordt omgedraaid. We zijn gestart met een stapeltje in ons hand met 1 bovenaan. Als we de negen kaarten op tafel hebben 6 gelegd nemen we het stapeltje bedekt in ons hand en nu ligt kaart 9 boven aan. Maar de globale volgorde is niet gewijzigd. Bruikbaarheid in de wiskundeles We kunnen aan de uit te voeren bewerking functies koppelen. De eerste twee functies zorgen al dan niet dat de volgorde van de kaarten verandert 𝑓1 : leg de kaart bedekt op tafel geen verandering van volgorde 𝑓2 : eg de kaart bloot op tafel volgorde verandert 𝑓3 : verwissel de kaart met de volgende op de stapel Stellen we twee functies samen dan krijg je het volgende op tafel 𝑓1 (𝑓3 ): stapel is van in de hand 1 van boven naar op tafel 9 van boven - bedekt 𝑓2 (𝑓3 ): 2,1,4,3,6,5,8,7,9 - bloot We laten eerst 𝑓2 (𝑓3 ) zien aan publiek als misleiding om vervolgens 𝑓1 (𝑓3 ) uit te voeren. 1.1.4 Kaarten vinden zelf de kaart Voorbereiding Neem een normaal kaartspel met 52 kaarten. Uitleg Laat het publiek negen willekeurige kaarten kiezen en ze bloot op tafel leggen zodat het publiek de kaarten kan zien maar jij niet. Vraag om een willekeurig kaart te kiezen. Het publiek ziet welke kaart dit is en houdt ze even bij. Laat hen de 8 overblijvende kaarten bedekt op tafel leggen. Nu mag jij de situatie bekijken. Maak een stapeltje van de bedekte kaarten. Laat hierop de gekozen kaart met de rug naar boven leggen. De rest van het kaartspel leg je bovenop dit stapeltje met de rug naar boven. De kaarten zullen beslissen waar de gekozen kaart zich bevindt! Je draait een voor een de kaarten om en telt hierbij af van 10 naar 1. Als een kaart de waarde heeft die je juist noemde stop je en start je een nieuw stapeltje. Dus je neemt de stapel kaarten en legt de bovenste kaart bloot op tafel en zegt 10. Als deze kaart een 10 is stop je, anders tel je verder. Je legt de volgende kaart er boven op en telt 9. Als deze kaart een 9 is, stop je, anders tel je verder. Zo doe je verder totdat je aan één komt. Stel dat je bij één geen overeenkomst hebt, dan leg je bovenop de laatste blote kaart nog een kaart met de rug naar boven. Je herhaalt dit totdat je vier stapeltjes hebt. Stel dat je nu een stapeltje met een zeven als bovenste kaart, een tweede stapeltje met zes, een afgedekt stapeltje en een vierde stapeltje met één als bovenste kaart. Je hebt ook nog een hoopje kaarten in uw hand. Je begint uit uw hoopje kaarten, kaarten bloot te leggen en stopt bij de kaart die door het publiek gekozen werd. Hiervoor tel je het aantal kaarten dat zichtbaar ligt van het hoopje kaarten in hun hand. In dit geval is dat 7+6+0+1 = 14. De veertiende kaart van uw hoopje is de gezochte kaart. Het minst leuke is als je nooit overeenkomst hebt, dan heb je vier afgedekte stapeltjes, de gezochte kaart is dan de kaart die het vierde stapeltje afdekt, maar de kans dat dit zich voordoet is erg klein. Wiskunde achter de uitleg De gezochte kaart zit op de 44ste positie namelijk 43 kaarten, de gekozen kaart en daaronder de acht niet gekozen kaarten. We maken vier stapeltjes en die zijn steeds ‘elf waard’. Namelijk 10 + 1 afgedekte kaart als er geen overeenkomst is. Of bij overeenkomst bv. bij het getal zeven, telden we 10-9-8-7 dus er liggen al vier kaarten en nadien nemen we voor deze stapel nog eens zeven kaarten van het laatste hoopje, dus 4+7 is ook 11. De vier stapeltjes verplichten ons steeds om de 44ste kaart om te draaien Bruikbaarheid in de wiskundeles Rekenen en problem solving 7 1.1.5 Aantal kaarten voorspellen Voorbereiding Je neemt een gewoon spel kaarten. Uitleg We schudden een pak van 52 kaarten. Dan maken we vier stapeltjes: we nemen de bovenste kaart en kijken welke kleur dat is. Een zwarte kaart leggen we bloot op stapeltje Z0, een rode kaart leggen we op stapeltje R0. Voor elke kaart die we op deze stapeltjes leggen, leggen we ook een bedekte kaart op het stapeltje eronder. Z0 Z Z1+R1 R0 R Z2+R2 Dus stel dat we een zwarte kaart leggen op Z0, dan leggen we een bedekte kaart op Z, daarna trekken we bijvoorbeeld een rode kaart die leggen we op R0 en we leggen een bedekte kaart op stapeltje R. In de stapeltjes Z en R zit dus een ongekende mengeling van zwarte en rode kaarten. De goochelaar voorspelt dat er evenveel zwarte kaarten in Z zitten als rode kaarten in R. Het publiek controleert. De goochelaar neemt nu stapeltje Z, het publiek krijgt het stapeltje R. De goochelaar bekijkt zijn kaarten eens goed en kan dan zeggen hoeveel zwarte en rode kaarten er in stapeltje R zitten. We kunnen het nog iets ingewikkelder doen lijken door aan het publiek te vragen of ze kaarten uit stapeltjes Z willen verwisselen met kaarten uit stapeltje R. Het geruilde aantal kaarten moet hetzelfde zijn: dus als men 3 kaarten uit stapel Z neemt, moet men ook 3 kaarten uit stapel R teruggeven aan stapel Z. Wiskunde achter de uitleg We kunnen de gegevens omzetten in vergelijkingen. Het aantal zwarte in Z noemen we Z1, het aantal rode in Z noemen we R1. Analoog voor stapeltje R met Z2 en R2 kaarten. We hebben bij het neerleggen de kaarten niet geteld dus Z0, Z1, Z2, R0, R1 en R2 zijn onbekenden. We verdelen 52 kaarten in twee, nl. de bovenste stapels en de onderste: (1) Z0+R0 =26 en (2) Z1+R1+Z2+R2 = 26 Voor elke kaart die we in Z0/R0 leggen, leggen we een kaart in Z/R: (3) Z0=Z1+R1 en (4) R0= Z2+R2 Totaal aantal zwarte kaarten in kaartspel = 26 = totaal aantal rode kaarten in kaartspel: (5) Z0+Z1+Z2 = 26 en (6) R0+R1+R2 =26 We maakten een stelsel met 6 vergelijkingen. Als we (3) en (5) combineren en (4) en (6) krijgen we achtereenvolgens Z1+R1+Z1+Z2=26 en Z2+R2+R1+R2=26 2Z1+R1+Z2=2R2+R1+Z2 2Z1=2R2 R2=Z1 (7) De bewering dat het aantal rode kaarten in R gelijk is aan het aantal zwarte kaarten in Z geldt altijd. Als de goochelaar stapeltje Z neemt, zijn Z1 en R1 geen onbekende. Het aantal rode kaarten R2 kent hij nu exact door te kijken naar het aantal zwarte kaarten die hijzelf vastheeft. We moeten enkel nog Z2 oplossen in functie van Z1 en R1 om het aantal zwarte kaarten in R te bepalen. 8 Combineer (7) en (4): R0=Z2+Z1. Uit (1) vinden we dat R0=26-Z0 en dus is 26-Z0=Z2+Z1. Combineer dit met (3) en je vindt 26-Z1-R1 = Z2 +Z1 en dus is Z2=26-2xZ1-R1 (8) Dus om het aantal zwarte kaarten te bepalen in stapel, trekken we twee keer het aantal zwarte kaarten dat we vast hebben en een keer het aantal rode kaarten dat we vast hebben af van 26 en we kennen de oplossing. Het versteken van kaarten door het publiek heeft geen invloed op onze vergelijkingen. Stel we versteken m zwarte en n rode kaarten van Z naar R, en p zwarte en q rode kaarten van R naar Z waarbij het aantal kaarten in de stapel niet verandert. Dus m+n=p+q. Dan wordt het aantal kaarten in Z: Z= Z1+R1, geeft Z= (Z1-m+p)+(R1-n+q) = Z’1 +R’1 na het versteken van kaarten. Analoog voor R: R= Z2+R2, geeft R= (Z2-p+m)+(R2-q+n) = Z’2+R’2. Analoog als bij de vorige bewering kunnen we nu aantonen dat R’2=Z’1 en Z’2=26-2xZ’1-R’1. Bruikbaarheid in de wiskundeles Deze truc is gebaseerd op algebra. Hij kan gebruikt worden in lessen over vergelijkingen en stelsels van vergelijkingen. 1.2 De Einstein truc Voorbereiding Een doos of schaal met een 100-tal koperen muntjes, bv allemaal 5 eurocent. De precieze hoeveelheid maakt niet uit. Uitleg Je nodigt iemand van het publiek uit en voert het volgende gesprek: Neem wat muntjes, niet te veel. Ik neem er ook een deel (zorg er voor dat je er meer neemt). We tellen allebei onze muntjes. Ik heb evenveel muntjes als jij. Ik heb er een aantal (bv2) meer. Nu heb ik er nog zoveel meer om jouw totaal op een bepaald aantal cent (bv 50) te brengen. Leg nu jouw muntjes op tafel en bepaal hoeveel geld je hebt. De goochelaar legt evenveel muntjes neer, het aantal meer en vult met de rest van zijn muntjes het bedrag aan tot het aantal dat hij vermeldde. Wiskunde achter de uitleg De goochelaar telt zijn eigen munten en bepaalt hoeveel geld hij in zijn handen heeft. Dat is het bedrag dat hij vermeldt. Hij zal het bedrag van de vrijwilliger aanvullen tot dit bedrag. Een voorbeeld: De vrijwilliger uit het publiek heeft 11 munten. De goochelaar heeft 20 munten. Hij zegt: ‘Ik heb er 3 meer en dan nog genoeg om jouw bedrag aan te vullen tot €1’. Hij telt 11 munten af en legt er dan nog 3 bij. Hij vraagt hoeveel geld dat al is. Men rekent en vindt 70 cent. De goochelaar telt verder met het bedrag en vult aan tot 75, 80, 85… en uiteindelijk 100 cent of €1. Hij had immers nog 6 muntstukken. Bruikbaarheid in de wiskundeles Rekenen en problem solving. 9 1.3 Rekentrucjes Voor de rekentrucjes heb je geen voorbereiding nodig. Vaak heb je aan bord, krijt, papier en pen genoeg. 1.3.1 Bliksemsnel vermenigvuldigen. Uitleg Je schrijft het volgende getal op een bord of flap: 5 882 352 941 176 470. Je vraagt het publiek een getal te geven tussen 1 en 16 of 17. Jij vermenigvuldigt deze twee getallen supersnel. Wiskunde achter de uitleg Je vermenigvuldigt het getal van het publiek enkel met 5. Als je vermenigvuldigt met een getal: van 1 tot en met 7, ga je op zoek naar het getal in de rij dat net groter is. Je schrijft vanaf dit getal alle cijfers in dezelfde volgorde op en voegt één 0 toe, dit is het gevraagde product; Van 8 tot en met 14, ga je op zoek naar het getal dat niet net groter is maar het daarop volgende, je vult weer alle cijfers in volgorde aan met nog een 0; Van 15 tot en met 16, ga je op zoek naar het 3de volgende getal; 17. De uitkomst is dan 100 000 000 000 000 000 Kijk eens naar het omgekeerde van 17: 0,05882352941176470. Vind eenzelfde truc voor 19. Bruikbaarheid in de wiskundeles Problem solving, onderzoekscompetenties. Ik heb de precieze verklaring of het bewijs voor de methode nog niet gevonden. Zoek mee en breng me op de hoogte. Bij mijn zoektocht naar de verklaring voor bovenstaande vond ik allerlei rond het getal 17 op http://weetlogs.scilogs.be/index.php?op=ViewArticle&articleId=580&blogId=11 Een voorbeeldje: Wisten jullie dat je op de volgende manier kan nagaan of een getal deelbaar is door 17: neem het laatste cijfer 5 maal, en trek het resultaat af van je oorspronkelijke getal waar je het laatste cijfer van weggelaten hebt. Dus bijvoorbeeld: 90 826 302 424 wordt 9 082 630 222 want je trekt van 9 082 630 242 het getal 20 (=4 x 5) af. Herhaal de procedure: 9 082 630 222 wordt 908 263 012 908 263 012 wordt 90 826 291 90 826 291 wordt 9 082 624 9 082 624 wordt 908 242 908 242 wordt 90 814 90 814 wordt 9 061 9 061 wordt 901 901 wordt 85 Dan stopt het. Indien het getal dat overblijft deelbaar is door 17, dan is het startgetal dat ook. Wiskunde achter dit algoritme Als x het gegeven getal is, met a als laatste cijfer, dan kunnen we schrijven: 𝑥 = 10. 𝑏 + 𝑎. En dus is het volgende getal in het algoritme:𝑦 = 𝑏 − 5𝑎. En dus: 𝑥 = 10𝑦 + 51𝑎. Omdat 51 een veelvoud van 17 is (en omdat 10 geen gemene delers heeft met 17) zien we dat x deelbaar is door 17 enkel als y dit is. 10 1.3.2 De erfenis Voorbereiding Niets of maak (een tekening van) 11 kamelen en een magiër om je verhaal visueel te maken. Uitleg Vertel het volgende verhaal. Een vader verdeelt zijn erfenis van 11 kamelen als volgt: zoon 1 krijgt de helft, zoon 2 krijgt ¼ en zoon 3 krijgt 1/6. Het lukt niet om dit te verdelen tot er een magiër langskomt. Hij stelt zijn kameel ter beschikking. Zoon 1 krijgt nu 6 kamelen, zoon 2 krijgt er 3 en de laatste zoon 2. De magiër vertrekt met zijn kameel en iedereen is tevreden. Wiskunde achter de uitleg Reken de verdeling na: 11 2 + 11 4 + 11 6 = 11(6+3+2) 12 = 121 12 < 11 en 11 − 121 12 = 132 12 − 121 12 11 = 12 Als de vader zijn 11 kamelen op deze manier verdeelt, heeft hij nog een restant van kamelen. De magiër voegt 1 kameel bij om er 12 te hebben. Hij voegt dus 1 12 11 12 van zijn 11 aan de erfenis bij en krijgt zijn deel nadien gewoon zelf terug. We kunnen het ook anders bekijken als we vertrekken van 12 kamelen, blijft er ook 1 kameel over om weg te schenken. 12 12 12 + + = 6 + 3 + 2 = 11 2 4 6 Een variante las ik op de site vermeld onder 2.3.1: 17 is ook het aantal, dat een sjeik met 3 zonen in zijn testament had staan. Die moesten zo verdeeld worden: de oudste krijgt de helft van de kamelen, de middelste zoon krijgt een derde, en de jongste moet het stellen met het negende deel. Hoe gaan ze dat regelen? 17 17 17 17(9 + 6 + 2) 17 ∙ 17 + + = = < 17 2 3 9 18 18 Bruikbaarheid in de wiskundeles De leerlingen kunnen nadenken over de werking van de truc in een les rond problem solving. De tips passen verder in het thema ‘rekenen met breuken’. 1.3.3 Snel rekenen met de rij van Fibonnaci Uitleg Vraag een leerling om op het bord onder elkaar twee willekeurige getallen kleiner dan 10 te schrijven. Ga met je rug naar het bord staan zodat je niet kunt zien wat je leerling noteert. Geef de volgende rekenopdrachten: “Tel de twee getallen op en schrijf deze som onder de twee getallen. Tel nu het tweede en het derde getal op en schrijf dit onder de drie vorige. Blijf dit doen tot je dertien getallen onder elkaar hebt staan in een verticale kolom.” Als je leerling klaar is draai je je om, trek een lijn onder de tien eerste getallen en vraag de leerling de som te maken van deze tien getallen. Ondertussen schrijf jij op een andere plek van het bord of op een papiertje een getal. Wat blijkt… het door jou genoteerde getal is de gevraagde som. Wiskunde achter de uitleg De leerling creëert een rij van getallen die doet denken aan de rij van Fibonacci: 1, 1, 2, 3, 5, 8, 13… waarbij telkens de som gemaakt wordt van de twee voorgaande getallen in de rij. We kunnen deze rij voorstellen als de rij { ti } met als recursief voorschrift: tn 2 tn tn1 waarbij t1 t2 1 . Bij een ‘willekeurige rij van Fibonacci’ zijn de eerste twee termen niet noodzakelijk één of gelijk. De rij die de leerling hierboven vormt is dus een willekeurige rij van Fibonacci { f i } met als recursief 11 voorschrift: f n 2 f n f n1 . Eén van de identiteiten voor getallen uit elke rij van Fibonacci is de volgende: f1 f 2 f n f n2 f 2 (1) De som van de eerste tien getallen is het twaalfde getal min het tweede. Het dertiende getal dat je liet opschrijven diende enkel als misleiding. Bruikbaarheid in wiskundelessen Deze truc is geschikt als inleiding voor een les over rijen. Zo vindt hij een plaats in de tweede graad of als warmmaker bij een herhalingsles in de derde graad. Afhankelijk van de keuze die je maakt moeten leerlingen al dan niet de volgende begrippen in de vorige lessen geleerd hebben: recursief voorschrift van een rij en de som van een eindig aantal termen van een meetkundige rij. De rij van Fibonacci komt in heel wat toepassingen voor en vormt een geschikte context om leerlingen te leren bewijzen. De getallen uit de rij voldoen aan identiteiten zoals (1) waarvan de bewijzen toegankelijk zijn voor de leerlingen uit gemiddeld tot sterk wiskundige richtingen. Andere identiteiten leveren mogelijks input voor varianten van de truc. Wat denk je van t1 t3 t5 t2n1 t2n of t1 t2 t2 t3 t3 t4 t2 n1 t2 n t2 n als goochel inspiratie? 2 Een vraag die je aan leerlingen kunt stellen is precies om varianten te bedenken. De identiteit (1) levert er alvast een aantal. Je kunt immers eender welke eindige som laten maken en snel het resultaat vinden. Zo is de som van een rij van vijftien getallen, het zeventiende getal min het tweede. Een variant op bovenstaande truc is toegankelijk voor leerlingen van de eerste graad. Hierbij laat je de leerling stoppen na het tiende getal en de som maken van deze getallen. Om snel de som te vinden, onthoud je enkel het vierde getal geteld vanaf het onderste en vermenigvuldig je dat met elf. In een les ‘rekenen met letters’ kun je de leerlingen de rij getallen laten veralgemenen als volgt: a en b zijn de willekeurige getallen van de leerling. De tien getallen die gevormd worden, zijn de volgende: a, b, a b, a 2b, 2a 3b, 3a 5b, 5a 8b, 8a 13b,13a 21b, 21a 34b . Nemen we de som van deze tien getallen dan vinden we inderdaad 11 maal het vierde laatste getal: a b a b a 2b 2a 3b 3a 5b 5a 8b 8a 13b 13a 21b 21a 34b a 1 1 1 2 3 5 8 13 21 b 1 1 2 3 5 8 13 21 34 55a 88b 11 5a 8b Laten we de lesmogelijkheden van de goocheltruc voor de tweede graad verder bestuderen. We kunnen de identiteit f1 f 2 f n f n2 f 2 op verschillende manieren bewijzen. Een eerste mogelijk bewijs steunt op een bewijstechniek waarbij identiteiten lid aan lid opgeteld worden om zo een nieuwe identiteit te creëren. In sterke groepen is de bewijsvorm voor n=10 ook toegankelijk voor de eerste graad, mits niet te werken met indices maar met a, b,…,l. f1 f3 f 2 f 2 f 4 f3 f3 f5 f 4 f n f n 2 f n 1 f1 f n f n 2 f n 1 f n 1 f n f1 f n f n2 f 2 f 4 f3 f3 f 2 12 Een tweede mogelijk bewijs steunt op het expliciete voorschrift van de rij van Fibonacci en de formule voor de som van de eerste n termen van een meetkundige rij. Het expliciete voorschrift is heel wat moelijker dan het recursieve en komt in de handboeken vaak niet aan bod. tn 5 1 n 1 n met hierin 1 2 5 , de gulden snede. Dit tweede bewijs is enkel bedoeld voor leerlingen die deze expliciete formules al eens zijn tegengekomen. Voor de rij van Fibonacci wordt de identiteit (1): t1 t2 t1 t2 n n tn ti i 1 i 1 tn tn 2 1 . 1 5 1 i i n 1 1 n i n 1 n 1 1 1 1 i 1 1 1 5 i 1 5 1 i 1 n 1 n2 n2 1 n 1 1 1 1 1 1 1 1 5 1 5 n 2 1 5 n2 1 2 5 tn 2 1 In de getallenrij f i komt de rij van Fibonacci als volgt bovendrijven: a , t1b , t1a t2b , t2 a t3b , , t8a t9b, fi ti 2 a ti 1b voor i 3 met f1 a en f 2 b of In de truc moet de leerling de getallen optellen. Laat nu sn de som van de eerste n ‘Fibonaccitermen’ zijn. Dan vinden we voor de som die de leerling maakte de volgende veralgemening: f1 f 2 f n a 1 t1 t2 tn 2 b t1 t2 tn 2 tn 1 a 1 sn 2 b sn 1 a 1 tn 1 b tn 1 1 a tn b tn 1 b f n 2 f 2 Hiermee hebben we opnieuw de identiteit (1) aangetoond. De voorlaatste stap van het bewijs hierboven levert aan Fibonacci-specialisten een variant. Als je de termen van de rij van Fibonacci goed van buiten kent, dan kun je elke willekeurige som van een willekeurige Fibonacci-rij snel berekenen van zodra je leerling zijn eerste getallen gekozen heeft: f1 f 2 f n a tn b tn1 1 . 1.4 Goochelen en meetkunde: Fibonacci en verdwijnen Benodigdheden Ruitjespapier, een liniaal, een pen en een schaar. Voorbereiding Geen, tenzij je niet te veel tekentijd wil verliezen in je les. Dan kan je het volgende werk al thuis doen. Knip voor elke leerling uit ruitjespapier een vierkantje van 13 op 13 met de lijnen zoals op de figuur hiernaast. Het vierkant is eerst verdeeld in 2 rechthoeken met beiden lengte 13 en breedte respectievelijk 5 en 8. Vervolgens is de kleinste rechthoek in twee even grote driehoeken verdeeld en de grootste in twee even grote trapezia met kleinste breedte 5. 13 Uitleg Geef je leerlingen de volgende instructie. Knip de driehoeken en trapezia uit en herschik ze tot een rechthoek van 8 op 21. Vergelijk nu oppervlakte van vierkant en rechthoek. Op mysterieuze wijze is er één vierkantje, een eenheid verdwenen. Hoe kan dat? Wiskunde achter de uitleg Het is inderdaad zo dat de oppervlakte van het vierkant 169 eenheden is en die van de rechthoek 168. Voor de verklaring verwijzen we naar de truc ‘meetkundig verdwijnen’. De diagonaal in de rechthoek is geen echte diagonaal. In die zin kan je eenzelfde verklaring opbouwen. Martin Gardner besteedt in zijn boek twee hoofdstukken aan ditzelfde onderwerp. Wij hebben hier enkel het thema Square variation aangeraakt waarbij we bovendien vertrekken van… de rij van Fibonacci. 8, 13 en 21 zijn immers opeenvolgende getallen uit deze rij. Bruikbaarheid in de wiskundelessen De truc kan gebruikt worden in een les over rijen of vierkantsvergelijkingen in de tweede graad. Het is bovendien bruikbaar in een les analytische meetkunde over punten, vergelijkingen en/of oppervlakten. Dit is n.a.v. een andere goocheltruc uitgewerkt in de syllabus ‘Goochelen en wiskunde’ die we tijdens de ‘Dag van de wiskunde’ in 2012 gaven of in Uitwiskeling jaargang 28 nummer 2. Het is in ieder geval interessant om leerlingen deze rechthoek in een assenstelsel te plaatsen: waar leg je x- en y-as? Bepaal de coördinaten van de punten… Daarnaast kan hij als onderzoeksopdracht gepresenteerd worden in tweede of derde graad. Je kunt de leerlingen zelf analoge puzzels laten ontwerpen en zo hun eigen ‘goocheltruc’ laten uitvinden. De volgende onderzoeksopdracht sluit aan bij het bovenstaande: Ontwerp vierkanten en rechthoeken zoals de figuren hierboven voor een aantal andere getallen van de rij van Fibonacci en tracht een verband, een wetmatigheid, een eigenschap te ontdekken. Controleer je eigenschap voor voldoende voorbeelden, zonder speciale gevallen uit het oog te verliezen. Formuleer je bevindingen met juiste wiskundige symbolen. Zoek tenslotte naar een bewijs. De onderzoeksopdracht onder de loep Mogelijks gaan je leerlingen als volgt te werk. In ons geval is 13 het 7 de getal van de rij en we merken dat 132 8 21 1 . Het volgende getal voldoet aan 212 13 34 1 . Door voldoende vierkanten te onderzoeken kan men een eerste versie van de eigenschap formuleren: als je het kwadraat neemt van een willekeurig getal van de rij van Fibonacci, dan is dat gelijk aan het product van de voorganger en de opvolger van dit getal plus of min één. De vraag is nu of er een regelmaat inzit? Het volgende rekenblad toont deze regelmaat tn 2 tn 1 tn 1 1 1 2 1 3 2 4 3 -1 4 3 9 10 1 5 5 25 24 -1 6 8 64 65 1 7 13 169 168 -1 8 21 441 442 1 9 34 1156 1155 -1 10 55 3025 3026 1 N tn 1 1 2 14 Nemen we een getal uit de rij van Fibonacci dat op een even plaats staat (dus 2 de, 4de, 6de … in de rij) als zijde van het ‘vertrekvierkant’, dan heeft de (omgevormde) rechthoek één vierkantje minder. Getallen op een oneven plaats, leveren een vierkantje winst. Op deze manier ontdekken we een eigenschap van de getallen uit de rij van Fibonacci: tn 2 tn1 tn1 1 . n Een bewijs – zij het uitbreiding - kan gegeven worden door volledige inductie. We bewijzen dat de eigenschap geldt voor de eerste getallen uit de rij: t22 t1 t3 1 1 1 3 1 2 2 Stel dat de eigenschap geldt voor tn : tn tn 1 tn 1 1 , toon aan dat ze ook geldt voor tn 1 n ? tn21 tn tn 2 1 n 1 RL tn tn 2 1 n 1 tn tn tn 1 1 tn2 tn tn 1 1 n n tn 1 tn 1 1 tn tn 1 1 n n tn 1 tn 1 tn tn21 LL Vierkantsvergelijkingen Als we nog verder gaan variëren stuiten we op stelsels en vierkantsvergelijkingen. We vertrekken dan van een willekeurige rij van Fibonacci. Nemen we bijvoorbeeld uit de rij 2, 4, 6, 10, 16, 26… drie opeenvolgende getallen waarmee we een analoog patroon opstellen als hierboven, dan zullen er meer vierkantjes verloren gaan of gewonnen worden. Neem een vierkant met zijde 10 en deel dit op in 2 rechthoeken met beiden lengte 10 en breedte respectievelijk 4 en 6. Deel vervolgens de kleinste rechthoek in twee even grote driehoeken en de grootste in twee even grote trapezia met kleinste breedte 4. Herschik het vervolgens in een rechthoek van 6 op 16, dan heeft deze 4 vierkantjes minder dan het vierkant: 102 6 16 4 . De getallen 10, 16 en 26 voldoen aan de identiteit 162 10 26 4 . Een vierkant met zijde 16 herschikken in een rechthoek van 10 op 26, zorgt voor 4 vierkantjes meer. Als goocheltruc is dit niet subtiel genoeg. 4 vierkantjes meer of minder kunnen we immers niet zomaar verdoezelen. We zijn aan ons wiskundig zijsprongetje begonnen. Om een model op te stellen voor het bovenstaande, vertrekken we van drie opeenvolgende getallen A, B en C uit een willekeurige rij van Fibonacci. We stellen ons het volgende probleem: Gegeven B en X, ontwerp een rechthoek met breedte A en lengte C waarbij we X vierkantjes verliezen of winnen tegenover het vierkant met zijde B. Dit vertaalt zich in het volgende stelsel: A B C 2 B AC X Door voor B en X willekeurige getallen te kiezen kunnen we eender welk verschil of winst in vierkantjes, koppelen aan eender welke zijde van het grote vierkant en zo de bijhorende rechthoek opstellen. Dit leidt tot een vierkantsvergelijking die de zijden A en C van de rechthoek geeft, horende bij het gekozen vierkant met zijde B. Het vierkant heeft X vierkantjes ‘verloren’ als B2 AC X en X vierkantjes ‘gewonnen’ als B2 AC X . Enkele voorbeelden van opgaven: Opgave 1 Hoe kan je een vierkant van 7 op 7 opsplitsen zo dat er 5 vierkantjes verdwijnen? Welke Fibonaccirij zit hier achter? 15 Oplossing A 7 C A 7 C A 7 C C 11 C 4 2 2 of 2 7 AC 5 7 A A 7 5 A 7 A 44 0 A 4 A 11 Antwoord: Alleen de opsplitsing van 7 als 4+3 is correct, met een herschikking naar een rechthoek van 4 op 11. De Fibonacci rij is dan 1, 3, 4, 7, 11, 18, 29, 47… Opgave 2 Hoe kan je een vierkant van 12 op 12 opsplitsen zo dat er 5 vierkantjes verdwijnen? Oplossing A 12 C A 12 C A 12 C 2 2 2 12 AC 5 12 A A 12 5 A 12 A 139 0 C 6 5 7 19, 23 C 65 7 of A 6 5 7 7, 23 A 6 5 7 Antwoord: De diophantische vergelijking1 heeft geen oplossingen. Het getal 12 kan niet opgesplitst worden in gehele delen zodat er 5 vierkantjes verdwijnen. Het kan wel opgesplitst worden in irrationale delen, van Fibonacci 6 5 7 en 18 5 7 . De rechthoek heeft dan breedte 6 5 7 en 6+5 7 . De rij als we vertrekken van twee positieve getallen, is dan: 108 40 7, 66 25 7, 42 15 7, 24 10 7,18 5 7, 6 5 7, 12, 6 5 7, 18 5 7 ... Opgave 3 Neem de 4de, 5de en 6de term uit de volgende Fibonacci rij: 2,2 2,3 2,5 2... Hoeveel vierkantjes winst of verlies zijn er als we van een vierkant met zijde 8 2 een rechthoek met zijden 5 2 en 13 2 maken? 5 2 8 2 13 2 128 65 2 X 128 130 2 dus X 2 'verloren' 64 2 5 2 13 2 X Antwoord: Er zijn dan 2 vierkantjes verloren gegaan. Merk op dat de vierkanten en rechthoeken die we op deze manier opbouwen gelijkvormig zijn met deze uit de onderzoeksopdracht. Vermits de oppervlakte door de gelijkvormigheidsfactor 2 zal 2 verdubbelen volgt bovenstaande ook uit de eigenschap tn tn 1 tn 1 1 . De 5de term staat n immers op een oneven plaats. 2 Wiskunde in de keuken: experimenteel werken 2.1 Koffie en exponentiele functies Opdracht: Breng een tas hete koffie mee naar het klaslokaal. Stel een leerling aan om gedurende het volgende lesuur (of de volgende twee lesuren) om de 5’ de temperatuur van de koffie te meten en dit in een tabel op te tekenen. 1 Een Diophantische vergelijking is een onbepaalde polynomiale vergelijking, waarvan de variabelen alleen gehele getallen mogen zijn. 16 De onderstaande werktekst vind je in Uitwiskeling jaargang 19 nummer 2, waar de leerlingen in de tabel onder vraag 1 de gemeten waarden moeten optekenen. De warmtewet van Newton Als we een kop koffie inschenken, zal die na verloop van tijd ‘koud’ geworden zijn. Een experiment bij kamertemperatuur van 22°C waarin een badthermometer in een kop koffie werd gestopt, leverde de onderstaande temperatuurmetingen op. Hierin is T(t) de temperatuur van de koffie in graden Celsius en t de tijd in minuten. t 0 5 10 15 20 25 30 60 T(t) 50 46 43 41 39 37 35 28 T(t) – 22 1. Herhaal het experiment terwijl je de vragen oplost. Je krijgt een kop koffie en een thermometer. Meet eerst de omgevingstemperatuur en dan elke 5 minuten de temperatuur van de koffie. Omgevingstemperatuur T0 = t 0 5 10 15 20 25 30 35 T(t) 2. Voer de gegevens in als lijsten in je GRM. Zet de t-waarden in L1 en de T-waarden in L2. Zet de temperatuurwaarden T(t) in functie van de tijd t uit in een spreidingsdiagram. Welk verband bestaat er tussen de gegevens? Naar welke waarde zal de temperatuur naderen na lange tijd? Maak een nieuw spreidingsdiagram waarbij je de rol van de omgevingstemperatuur uitschakelt. Stel L3 gelijk aan L2 22 en vul ook de waarden aan in de gegeven tabel met als label T(t) 22. 3. Bepaal de groeifactor per tijdsinterval van vijf minuten en per minuut (op 0,0001 nauwkeurig) van de waarden van T(t) 22. Bereken ook het gemiddelde van de groeifactoren per minuut. tijdsinterval groeifactor per 5 minuten groeifactor per minuut 0–5 5–10 10–15 15–20 20–25 25–30 30–35 4. Bepaal aan de hand van de gemiddelde groeifactor per minuut een functievoorschrift voor T(t) 22 en daaruit voor T(t). Plot beide grafieken met je GRM, voer ze in als Y1 en Y2. 5. Het best passende verband tussen L3 en L1 bepaal je met de opdracht ExpReg L1, L3, Y3. Je vindt deze opdracht in STAT CALC optie 0. Het resultaat komt in Y3. Stel Y4 = Y3 + 22. Vergelijk deze twee voorschriften met de voorschriften uit 4. 6. In dit model betekent het gedrag op oneindig van de functie dat de grafiek voor grote waarden van t zal aansluiten bij de horizontale rechte op omgevingstemperatuur (22°C). Deze rechte is 17 een horizontale asymptoot van de functie. De omgevingstemperatuur zelf wordt in het model nooit bereikt. Na hoeveel tijd is de temperatuur van de koffie 1°C boven de omgevingstemperatuur? Los grafisch op met je GRM. Als we een fles melk uit de koelkast halen, zal de temperatuur van de melk langzaam oplopen van de temperatuur in de koelkast tot de temperatuur van de omgeving. Bij een zekere instelling van de koelkasttemperatuur en een bepaalde omgevingstemperatuur geldt het volgende verband: 3 T (t ) 19 13 4 t Hierin is T(t) de temperatuur van de melk in graden Celsius en t de tijd in minuten die verstreken is nadat de melk uit de koelkast is gehaald. 7. Bereken de temperatuur van de melkfles op 1°C nauwkeurig na één minuut, na vijf minuten, na een kwartier en na een uur. 8. Bepaal de koelkasttemperatuur. Hoe groot is de omgevingstemperatuur? 9. Plot de grafiek van T(t) voor positieve t-waarden met je grafische zakrekenmachine. Voeg ook de horizontale asymptoot toe aan de grafiek. Besluit: beide warmteproblemen zijn illustraties van de wet van Newton. Die zegt dat de opwarmings- of afkoelingssnelheid van een voorwerp recht evenredig is met het temperatuurverschil tussen de omgeving en het voorwerp. Hieruit kan men aantonen dat het verband tussen het temperatuurverschil met de omgeving en de tijd exponentieel is. Dit levert functies van de vorm T (t ) b at c op. 2.2 Koekjes en herhalingscombinaties Voorbereiding Laat je kooktalent de vrije loop en bak koekjes om je leerlingen te verwennen. Breng de koekjes mee naar de les. Ben je geen Jeroen, dan kan je ook een zak identieke koekjes kopen. Je hebt minstens 10 koekjes nodig, 13 identieke papiertjes en 3 balpennen. Opdracht Ga na op hoeveel manieren je 10 identieke koekjes kan verdelen over 4 leerlingen. Wiskunde achter de opdracht Uit het spinnenweb van Uitwiskeling jaargang 27 nummer 4. Het verhaal van een leerkracht: Ik vertel mijn leerlingen dat ik 10 identieke koekjes heb en deze wil verdelen over 4 leerlingen. Hoeveel mogelijke verdelingen zijn er zo mogelijk? Het gaat hier om een telprobleem waarbij de volgorde van het verdelen over de leerlingen niet belangrijk is (omdat de koekjes identiek zijn) en herhaling toegelaten is (in dit geval zelfs nodig: er zijn meer koekjes dan leerlingen, dus zal je bij de verdeling in herhaling moeten vallen). Dergelijk telprobleem noemen we een herhalingscombinatie 10 en het aantal mogelijkheden noteren we als C 4 . Ik laat hen dan allen naar mijn bureau komen en haal effectief 10 identieke koekjes uit mijn boekentas. Omdat mijn bureau een beetje stoffig is, heb ik ook enkele (identieke) papiertjes meegebracht om de koekjes op te leggen (één papiertje per koekje); achteraf zal blijken dat deze papiertjes nog een andere functie hebben. Nu moet ik deze 10 koekjes, die mooi op één rij liggen, nog verdelen over 4 leerlingen. Een eerlijke verdeling kan niet (ik wil geen koekjes breken), maar dat hoeft voor mij ook niet. Ik vraag aan een leerling om mij drie balpennen te geven, die ik als ʽtussenschot’ zal gebruiken. Alle koekjes die links van de eerste balpen liggen zijn voor de eerste leerling, de koekjes tussen balpen één en twee zijn voor de tweede leerling, de koekjes tussen balpen twee en drie zijn voor de derde leerling en alle koekjes rechts van de derde balpen zijn voor de vierde leerling. Dan laat ik een aantal mogelijke verdelingen zien: 3-33-1, 2-3-2-3, 1-0-5-4, 0-0-6-4... Blijft de vraag: hoeveel dergelijke verdelingen zijn er mogelijk? Tussendoor vraag ik wat er verandert als ik mijn 10 koekjes wil verdelen over 5 leerlingen, of over 3? De leerlingen begrijpen dadelijk dat het aantal balpennen dan wijzigt. Op dat moment geef ik de 18 balpennen terug aan de rechtmatige eigenaar en stel voor om de balpennen te vervangen door extra papiertjes (identiek aan de papiertjes waarop de koekjes liggen): tussen de koekjes komen nu lege papiertjes die de scheiding aangeven. En hiermee is mijn telprobleem opgelost! Ik heb het oorspronkelijk probleem namelijk herleid tot een nieuw probleem waarbij 10 identieke koekjes moeten verdeeld worden over 13 (10 + 3) papiertjes, waarbij de volgorde niet belangrijk is (koekjes leggen op 1-2-4-6-7-8-10-11-12-13 = koekjes leggen op 2-4-6-8-10-12-1-7-11-13 = ... want de koekjes zijn identiek) en herhaling niet toegelaten is (op elk papiertje ligt hoogstens één koekje). 10 Het oorspronkelijk probleem is dus herleid tot een gewone combinatie van 10 uit 13, zodat C4 C13 10 Mijn leerlingen kunnen nadien zonder problemen de formule veralgemenen: als je p identieke koekjes moet verdelen over n leerlingen, heb je n – 1 ʽtussenschotten’ nodig en moet je dus p koekjes verdelen over p + n – 1 papiertjes, zodat p Cn C pp n1 . Wanneer mijn leerlingen terug op hun plaats gaan zitten, krijgen ze elk een koekje mee (ik heb er dus meer dan 10 bij!). Hoewel mijn leerlingen 17-jarigen zijn, is deze les elk jaar opnieuw een succes en krijg ik nog vaak de vraag of er nog andere lekkere problemen volgen ... En dat leerlingen niet enkel het koekje maar ook de redenering onthouden, bewees een oud-leerling mij toen hij jaren later nog exact kon navertellen wat het ʽkoekjesprobleem’ inhield. 2.3 Een exponentiele radioactieve les. Voorbereiding Breng voldoende zakjes M&M’s mee en een bekertje voor elke leerling. Elke leerling heeft een blad nodig om de eigen data te noteren. Opdracht De M&M’s symboliseren radioactieve deeltjes. Als een M&M met de ‘m’ naar boven ligt, is het deeltje radioactief. Als de ‘m’ naar onder ligt is de radioactiviteit uitgewerkt. Geef de leerlingen de volgende opdracht. Bepaal de (begin)massa door het aantal snoepjes te tellen dat in je zakje zet. Maak een tabel waarbij je in kolom één het nummer van de worp zet en in kolom twee het aantal radioactieve deeltje. De beginsituatie levert dus bijvoorbeeld de volgende tabel: worp 0 1 Aantal 53 … Doe alle snoepjes in een beker, schud goed en gooi de deeltjes uit. De snoepjes die met hun ‘m’ naar boven liggen, stralen nog steeds en zijn gevaarlijk. Tel ze, noteer hun aantal en doe ze terug in de beker. De snoepjes die niet meer radioactief zijn mag je vernietigen (lees: opeten) Herhaal het proces tot alle snoepjes op zijn. Voor de gegevens in de GRM en bepaal via exponentiële regressie de best passende exponentiële functie bij dit proces. Wiskunde achter de opdracht Via een experiment met M&M’s simuleer je het radioactief verval. Een uitgebreide beschrijving van deze les vind je in Uitwiskeling jaargang 26 nummer 2. In dit nummer zit bovendien een cd met filmpjes. Eén van de filmpjes toont een leerkracht die de les in de klas doet. 19 2.4 Cake en inhouden Voorbereiding Bak een cake in de vorm van een omwentelingslichaam. Opdracht Welke figuur laat je wentelen om de gebruikte cake vorm te bekomen? Rond welke as? Kies oordeelkundig een assenstelsel en schets het ruimtelichaam in het assenstelsel. Benader de rand van de cake d.m.v. een formule Bereken het volume van de cake. Dit idee vind je terug in ‘Afgeleiden en integralen’, Uitgeverij Acco, 1994, Dirk De Bock, Dirk Janssens, Michel Roelens en Jan Roels, p142 3 Wiskunde en spelen Spelen in de handel kunnen gebruikt worden als intro voor een les of als basis om lesmateriaal te maken. 3.1 De torens van Hanoi In Uitwiskeling jaargang 20 nummer 3 vind je de onderstaande werktekst. Afhankelijk van de leeftijd en het niveau van je leerlingen kan je een stukje of de hele werktekst aanbieden. Uiteindelijk wordt er een recursief voorschrift opgesteld, een voorschrift waarbij we uit een term de volgende term kunnen vinden. Werktekst Het volgende spel ken je misschien wel. Het bestaat uit drie pennen. Op één van de pennen staat een toren van schijven, onderaan de grootste en daarop steeds kleiner wordende schijven. De bedoeling van het spel is nu alle schijven op een andere pen te plaatsen maar wel volgens de volgende regel: je mag per zet maar één schijf verplaatsen en je mag geen grotere schijf op een kleinere leggen. We willen onderzoeken hoeveel zetten minstens nodig zijn. Uiteraard hangt dit af van het aantal schijven. 1. Speel het spel met een toren van twee schijven. Hoeveel zetten heb je minstens nodig? Teken de situatie hieronder 3 zetten 2. En bij drie schijven? En bij vier schijven? Bij drie schijven: 7 zetten 20 Bij vier schijven: 15 zetten Door te redeneren over het verplaatsen van de schijven willen we nu proberen ook voor meer schijven het minimaal aantal zetten te bepalen. 3. Probeer op basis van het verplaatsen van de schijven een verband te zoeken tussen het aantal zetten bij vier schijven en bij drie schijven. A3 zetten 1 zet A3 zetten 2 A3 1 Bijgevolg is A4 Tip: 4. Verklaar dat hetzelfde verband geldt voor het aantal zetten bij vijf en bij vier schijven. A4 zetten Bijgevolg is A5 1 zet A4 zetten 2 A4 1 5. Met dezelfde redenering moet je nu de recurrente betrekking voor het aantal zetten (stel dit voor met een symbool) bij n schijven kunnen opstellen. Doe dit. A1 1 An 2 An 1 1 21 6. Maak met je rekentoestel een tabel en een grafiek van het aantal zetten tot 10 schijven. N An 1 1 2 3 3 7 4 15 5 31 6 63 7 127 8 255 9 511 10 1023 Volgens een legende bevindt zich in een tempel van Hanoi een toren met 64 schijven. Dag en nacht zijn monniken bezig met het verplaatsen van de schijven. Volgens de legende zal de wereld vergaan zodra alle schijven verplaatst zijn. 7. Bepaal met je rekentoestel het aantal zetten voor deze toren. 1,844674 1019 (exact 18446744073709551615) 8. Wat denk je dan over het vergaan van de wereld? Tip: Maak eerst in je groep een veronderstelling: hoeveel schijven verplaatsen de monniken in een minuut? Als de monniken bv. gemiddeld een minuut nodig hebben om een schijf te verplaatsen, duurt het verplaatsen van de hele toren ongeveer 3,5·10 13 jaren. De Franse wiskundige Edouard Lucas heeft deze legende in 1883 als spel verzonnen en gepubliceerd. (Je hoeft dus niet naar Hanoi te gaan om deze toren en de monniken te gaan bezichtigen.) Er bestaan ook veel varianten op het probleem van ‘de torens van Hanoi’. Op het internet vind je ook veel verwijzingen naar dit probleem en varianten erop. 9. Bepaal het expliciet voorschrift van deze rij. Werk aan deze vraag niet langer dan 10’! A2 2 A1 1 2 1 A3 2 A2 1 2 2 1 1 4 2 1 2 2 2 1 A4 2 A3 1 2 4 2 1 1 8 4 2 1 23 2 2 2 1 An 2n 1 2n 2 2 1 An is dus gelijk aan de som van de eerste n termen van een MR met reden 2 en eerste term 1 en dus gelijk aan 1 1 2n 2n 1 , 1 2 dus An 2 1 n 10. Zoek op het internet naar één of meer varianten van dit spel. Bepaal en verklaar daarbij een recurrente betrekking voor het aantal zetten. Beschrijf in een kort verslag het spel en het aantal zetten dat nodig is. 22 3.2 Formules inoefenen met een dominospel Je kunt een dominospel maken om formules in te oefenen. De bouwstenen van de domino zijn zodanig dat telkens op de rechterkant het linkerlid van de formule staat en op de linkerkant van een andere ‘steen’ het rechterlid. Maak best een twaalftal setjes, geplastificeerd en in verschillende kleuren. Op deze manier kunnen leerlingen snel per 2 oefenen, gaan de setjes langer mee en kan je ze snel terug op orde brengen. Bij wijze van voorbeeld vind je hieronder een domino voor de formules van de onbepaalde integralen. Het uiteindelijke effect is mooier/beter als je dit vanuit liggende afdrukstand maakt. Je kunt zo’n spel ook als ‘slang’ gebruiken. Elke leerling krijgt dan een kaartje. Hij leest voor welke integraal op de rechterkant staat. De andere leerlingen in de klas kijken na of zij het juiste vervolgkaartje in handen hebben. Bij deze werkvorm wordt wel geleidelijk iedereen minder actief… eens je kaartje weg is, heb je niets meer om te zoeken. Fundamentele onbepaalde integralen x dx r tan x c ∫ Bgtan x + c e 𝑑𝑥 𝑥 x dx 𝑥 𝑟+1 +𝑐 𝑟+1 dx cos 2 x ln x c dx 1 x2 ex c sin xdx cos x c dx 1 x2 Bgsin x + c ax c ln a cos xdx sin x c cot x c En nu… splitsen, substitutie, partiële integratie a x dx dx sin 2 x 23 3.3 Verbanden leggen met een kwartetspel Leerlingen leggen zelf vaak geen verbanden tussen verschillende concepten die in een wiskunde les aan bod komen. Een kwartetspel is een handige manier om hierop te werken. Je kunt over uiteenlopende onderwerpen een kwartetspel maken. Hieronder vind je enkele voorbeelden. Belangrijk is dat je regels ontwerp waarbij leerlingen niet te lang enkel spelen zonder na te denken. Wiskunde kwartet Wiskunde kwartet 4cm 5cm 3cm 3cm 4cm Wiskunde kwartet De basis is 3cm, 4cm of 5 cm. De oppervlakte is … Wiskunde kwartet 5cm 5cm 3cm 4cm Wiskunde kwartet Wiskunde kwartet Wiskunde kwartet Wiskunde kwartet y 2 x 2 12 x 10 geeft direct het snijpunt met de y-as 0,10 en een dalparabool. y 2 xx 6 10 geeft direct de punten 0,10 en 6,10 met de as x 3 en top 3,8 . y 2x 5x 1 geeft direct de nulpunten 1,0 en 5,0 met de symmetrieas x 3 en top 3,8 . y 2x 3 8 geeft direct de top 3,8 . Wiskunde kwartet Wiskunde kwartet Wiskunde kwartet Wiskunde kwartet De functie stijgt steeds minder over het interval ]−∞; −0,4] In de top van de parabool die de grafiek is van de ene functie, heeft de grafiek van de andere functie een buigpunt. 2 24 Wiskunde kwartet Context: ‘als x 3 keer zo groot wordt, dan wordt y 27 keer zo groot’. Wiskunde kwartet x y 1 4 Wiskunde kwartet Context: ‘als x met eenzelfde getal vermenigvuldigd wordt, neemt y met een vast getal toe’ 2 32 3 108 8 2048 Wiskunde kwartet x y 1 0 2 1 3 1,58 4 2 𝑦 = 4𝑥 3 9 2916 Wiskunde kwartet Wiskunde kwartet 8 3 Wiskunde kwartet Wiskunde kwartet 𝑦 = log 2 𝑥 De twee bovenstaande voorbeelden gaan over functies. In Noorwegen is een spel ontwikkeld ‘Functions’ dat erg lijkt op het kwartetspel. Kijk op http://simplicatus.com. 25 4 Werken met film en (online) kranten of magazines. De actualiteit kan soms bruikbaar zijn om in de les te brengen. Het gebeurt wel eens dat een wiskundig onderwerp het nieuws haalt. Het kan ook zijn dat journalisten of ‘experten’ die men in de media haalt fouten maken tegen de wiskunde. Als je hier alert op bent en dit snel ter sprake kan brengen, geeft dit een meerwaarde en biedt het kansen om je leerlingen extra te boeien. Veel artikels en nieuwsuitzendingen zijn online te vinden. Als je een interessant nieuwsitem ziet bij de VRT, ga je best onmiddellijk naar de videozone op zoek naar het fragment. Je vindt onderaan ‘permalink’. Als je hierop klikt krijg je een link die je kunt blijven gebruiken om het fragment terug op te roepen. 4.1 Het drie deuren probleem Opdracht: Je brengt 3 doosjes mee naar de klas. In één van de doosjes ligt een snoepje. Een leerling kiest een doos. Jij opent één van de twee overige dozen (uiteraard de doos zonder snoepje). Je vertelt hieromheen dat de leerling het snoepje krijgt als het toevallig in de doos zit die jij opent. Je opent de doos maar spijtig genoeg zit het snoepje hier niet in. Er zijn nu nog twee gesloten dozen. De leerling mag van doosje veranderen. Je waarschuwt wat veranderen of blijven kan betekenen m.b.t. het snoepje. Zal de leerling veranderen? Laat de leerlingen zoeken op de beste strategie. Ben Campbell legt in de film ‘21’ het ‘Monty Hall problem’ uit. Je vindt dit fragment op http://www.youtube.com/watch?v=cXqDIFUB7YU&feature=related. Een andere animatie werkt met geiten en een auto en vind je op https://www.youtube.com/watch?v=mhlc7peGlGg. In Uitwiskeling jaargang 19 nummer 3 vind je de onderstaande werktekst waar de leerlingen vertrekken van een krantenartikel om te leren over kansen in de genetica en het driedeurenprobleem. De onderstaande versie is deze voor de leerkracht. De antwoorden geven we er schuingedrukt bij in de tekst. Lees het onderstaande krantenartikel eerst helemaal door. Kans op Huntington verandert voor ouder na test van foetus. De Standaard 14/10/2002 Wim Köhler ROTTERDAM -- De leerboeken genetica moeten worden herschreven, want een klassiek geval van kansberekening blijkt onjuist. Het gaat om de ziekte van Huntington, en een aantal erfelijke borst- en darmtumoren: dominant overervende ziekten die vaak pas rond het veertigste of vijftigste levensjaar uitbreken. geaborteerd. Bij een aangedane foetus is het zeker dat een van de ouders dat ziekmakende gen ook heeft en ziek zal worden. Als de foetus het ‘gezonde’ gen heeft, werd altijd gezegd dat de ouder nog steeds 50% kans heeft om zelf nog ziek te worden. Maar in werkelijkheid is de ziektekans op dat moment verlaagd. Kinderen van een patiënt hebben bij zo’n dominant overervende ziekte 50% kans om zelf ziek te worden, maar zijn vaak al volwassen als de ziekte zich bij de ouder openbaart. De kinderen kunnen zich laten testen, maar willen dat vaak niet als er - zoals bij de ziekte van Huntington - helemaal geen therapie is. Zodra het eerste kind gezond is, heeft de ouder een kans van 66% om ook gezond te blijven. Als de ouders ook hun tweede kind laten testen en dat blijkt gezond, dan heeft de ouder al 80% kans dat hij of zij de ziekte ook nooit krijgt. Na de derde test is de kans 90%, meldt het vakblad Human Genetics. De niet-testers willen vaak wel kinderen die de ziekte niet krijgen. Als ze zwanger zijn laten ze daarom via een vlokkentest of vruchtwaterpunctie onderzoeken of de foetus drager is van het ziekteveroorzakende gen. Als de foetus is ‘aangedaan’ kan hij worden De statistische dwaling in de leerboeken en bij de voorlichting aan patiënten is ontdekt door medisch psycholoog Benno Bonke van het Erasmus Medisch Centrum in Rotterdam. Hij liet zich inspireren door het zogeheten driedeurenprobleem. Het probleem is het volgende: stel u wint een tv-quiz en mag als 26 apotheose kiezen uit drie deuren. Achter een van die deuren staat een extra grote hoofdprijs. U kiest een deur, maar vooraleer de deur te openen vraagt de quizmaster: ‘weet u het zeker?’. Zij opent, omdat ze weet waar de prijs is, vervolgens één van beide andere deuren waarachter de prijs níet staat. ‘Wilt u uw keus veranderen?’, vraagt ze dan. U moet dan onverwijld van deur veranderen. De kans dat de prijs aanwezig is achter de deur die u oorspronkelijk koos is 33%. Maar de kans dat de prijs staat achter de andere nog ongeopende deur is nu - hoe vreemd het ook mag lijken - gestegen tot 67%. (Als u het niet gelooft, moet u het maar eens uitproberen: laat een van uw huisgenoten voor quizmaster spelen, speel het spelletje een keer of honderd en hou bij hoe vaak u succes hebt door bij uw oorspronkelijke deur te blijven en hoe vaak door van deur te wisselen.) Terug naar het voorbeeld over Huntington. De onwetende ouder heeft van de vier betrokken genen die zijn ouders (waarvan er één ziek was) hadden ofwel twee gezonde genen (H/H) ofwel een ziekmakend en een gezond gen (H/h) geërfd. Maar er zijn vier genen in het geding: H1 en H2 van de ene grootouder, H3 en h (ziekmakend) van de zieke grootouder. Het nog ongeboren kind erft zeker één gen (H) van de ouder die gezond is en een onbekend gen van de onwetende ouder. Als de foetus onaangedaan is, beschikt die over H1, H2 of H3 van de onwetende ouder. Wie de combinaties natelt die de onwetende ouder nu nog kan hebben (H1H3, H1h, H2H3, H2h, H3H1, H3H2) ziet dat tweederde daarvan een gezonde ouder oplevert. Wordt het volgende kind ook getest dan is de redenering ingewikkelder, maar volgens de Bayesiaanse statistiek is de formule voor de kans om niet ziek te zijn 2n/(2n+1), waarin n het aantal geteste foetussen is. Deze wetenschap kan de keus om ook het derde of vierde kind nog te laten testen beïnvloeden. De kans om niet ziek te zijn stijgt, waardoor de kans dat een volgend kind ook gezond is eveneens stijgt. Maar de kans om de foetus tijdens de test te verliezen ligt ergens tussen de 1 en 2%. We bekijken dit artikel nu wat van dichterbij. We maken eerst een kansboom bij het probleem van de erfelijke ziekte. In de kansboom hieronder bedoelen we met ‘ouder’ de onwetende ouder van de foetus. Voor de andere notaties verwijzen we naar het krantenartikel. 1. Noteer de kansen bij de verschillende takken van de kansboom. ouder = HH foetus = HH foetus = HH ouder = Hh foetus = Hh 2. Bereken de kans dat de ouder gezond (HH) is indien je weet dat de foetus gezond (HH) is. Klopt dit met het cijfer uit het artikel? 1 𝑃(𝑂𝐻𝐻 𝑒𝑛 𝐹𝐻𝐻) 2 2∙1 | 𝑃(𝑂𝐻𝐻 𝐹𝐻𝐻) = = = 𝑃(𝑂𝐻𝐻 𝑒𝑛 𝐹𝐻𝐻) + 𝑃(𝑂𝐻ℎ 𝑒𝑛 𝐹𝐻𝐻) 1 ∙ 1 + 1 ∙ 1 3 2 2 2 De kans is inderdaad 2/3. Dit klopt, op een foutieve afronding na, met het cijfer van de tekst. 3. In de laatste paragraaf van het artikel geeft de journalist een verklaring voor die 2/3. Kun je deze redenering uitleggen? De vier genen H1,H2, H3 en h van de grootouders, hebben alle vier even veel kans om doorgegeven te worden aan het kleinkind. Aangezien het kleinkind niet over het gen h beschikt, heeft het één van de drie gezonde genen geërfd. H1 kan afkomstig zijn van H 1H3 of van H1h. Deze twee combinaties zijn even waarschijnlijk. Analoog voor H2. Het gen H3 is afkomstig van H1H3 of van H2H3. Van de 6 mogelijkheden zijn er 2 die betekenen dat de ouder de ziekte heeft. 27 4. Maak nu een nieuwe kansboom voor het tweede kind van dezelfde ouders als je weet dat het eerste kind gezond was. Klopt dit met het cijfer uit het artikel? 𝑃(𝑂𝐻𝐻 𝑒𝑛 𝐹1𝐻𝐻 𝑒𝑛 𝐹2𝐻𝐻) 1 ∙1∙1 2 111 ∙1∙1+ ∙ ∙ 2 222 𝑃(𝑂𝐻𝐻|𝐹1𝐻𝐻 𝑒𝑛 𝐹2 + 𝐻𝐻) = 𝑃(𝑂𝐻𝐻 𝑒𝑛 𝐹1𝐻𝐻 𝑒𝑛 𝐹2𝐻𝐻)+𝑃(𝑂𝐻ℎ 𝑒𝑛 𝐹1𝐻𝐻𝑒𝑛 𝐹2𝐻𝐻) = 1 4 =5 De kans is 4/5. Dit is in overeenstemming met de tekst. 5. Doe nu hetzelfde voor het derde kind als je weet dat de eerste twee gezond zijn. Klopt dit met het cijfer uit het artikel? De kans is 8/9. Dit klopt ongeveer met de tekst. 6. In het artikel wordt een formule gegeven voor de kans dat de ouder het gen niet heeft na n geteste en gezonde foetussen. Klopt deze formule? Corrigeer deze formule indien nodig. De formule klopt niet. Ze moet zijn 2n . 2n 1 In het krantenartikel wordt verwezen naar het driedeurenprobleem. 7. Speel het driedeurenspel een aantal keer (ofwel doe je het echt, ofwel gebruik je het simulatieprogramma op je rekentoestel). Leg de resultaten van winsten van de hele klas samen. Wat is de beste strategie: wisselen of niet wisselen? 8. Maak een kansboom en reken de kans op winst na. De kansboom kan op verschillende manieren opgebouwd worden. Hier volgt één manier. Veronderstel dat je deur A kiest. De prijs kan achter deur A, B of C zitten. De kans op elk van deze mogelijkheden is 1/3. Daarna moet de quizmaster een deur openen. Zijn keuze van de deur hangt af van waar de prijs zich bevindt. de prijs zit in … 1/2 wat doet de quizmaster? quizmaster opent B deur A 1/3 1/3 1/3 deur B 1/2 1 quizmaster opent C quizmaster opent C deur C 1 quizmaster opent B Stel dat de quizmaster deur B opent. Dan is P(prijsachter A en quizmaster opent B) P(quizmaster opent B) 1 1 1 3 2 1 1 1 3 1 3 2 3 P(prijsachter A quizmaster opent B) Analoog kun je uitrekenen dat de kans dat je de prijs hebt als je wel wisselt gelijk is aan 2 . Merk op dat de kans wijzigt indien de quizmaster in het geval 3 dat hij de keuze heeft, bv. systematisch de linkse deur opent. 9. Zie jij een verband tussen het driedeurenprobleem en het probleem van de erfelijke ziekte? Ik zie geen verband. Het gaat wel in de twee gevallen over voorwaardelijke kans en je vindt tweemaal dezelfde kans, maar de teller en de noemer uit de breuk die tot dat getal leiden, zijn totaal verschillend. 28 4.2 Aardbevingen en de schaal van Richter In het nieuws van eind februari 2010 geven twee specialisten ter zake commentaar op de aardbevingen in Chili en Haïti. De fragmenten duren 2’48 en 3’30. Beide experten maakten fouten. Ook in de berichtgeving over Laundry Day (1’30) zat een fout. Het is niet eenvoudig meer om deze oudere nieuwsfragmenten te vinden in de videozone van de zenders. Deelnemers die de fragmenten graag gebruiken in hun les kunnen ze aanvragen via [email protected]. Je krijgt ze dan in je mailbox. In Haïti was de schok 7.0 op de schaal van Richter, in Chili 8.8. In het VRT nieuws legt een seismoloog de schaal van Richter uit: "Elke toename met 1 op de schaal van Richter is maal 10. Dus van 7,0 naar 8,8 is maal 18. De aardbeving in Chili is dus 18 keer sterker dan die in Haiti." Een dag later komt een geoloog aan het woord op het VTM nieuws: “Elke stap in de Richterschaal betekent dat er 32 meer energie vrijkomt. Dus een aardbeving van 8 daar komt 32 keer meer energie vrij dan een van 7, een van 9 is bijna 1000 keer sterker.” De journalist is bij de pinken en herhaalt: “8.8 is tegenover 7 is 32 X 32 keer krachtiger dan die van Haïti dus bijna 1000 keer meer energie die vrijkomt.” Beiden maken een fout tegen wat we noemen de lineariteitsillusie. De schaal van Richter is een logaritmische schaal. 7 op de schaal van Richter betekent in wezen 107 , 8 betekent 108 . Een toename met 1 op de schaal van Richter betekent dus inderdaad in werkelijkheid ‘maal 10’. De aardbeving in Chili tekende echter 1,8 meer op de schaal van Richter, wat een toename betekent met 101,8 63 . Ze was dus niet 18 keer krachteriger maar 63 keer. Wat is bovendien een goede maat voor de ‘sterkte’ van een aardbeving? Het grondtal 10 waar de schaal van Richter mee werkt is een getal dat verwijst naar een amplitude op een seismograaf. Voor de energie die vrijkomt, zou het 1,5 1,8 102,7 meer energie vrijkomt. Dit is ruim 500. De 32 waar de geoloog naar verwijst is ongeveer 101,5 , grondtal 101,5 zijn. Een stijging met 1,8 zou dan betekenen dat er 10 de maat voor het vrijkomen van energie. Hij maakt echter opnieuw een fout tegen de lineariteitsillusie een stijging met 1,8 betekent dus geen stijging met ongeveer 32 32 , maar een stijging met ongeveer 32 320,8 32 16 512 wat toch wel ver van 1000 verwijderd is. Maar: wie zegt dat de vrijgekomen energie een goede maat is voor de "sterkte" van een aardbeving? Belangrijk is dat als je dit in de klas brengt, je even een gepaste herhaling inlast om de nodige kennis op te frissen. In het 6 de jaar behoort bijvoorbeeld de logaritmische schaal – als ze al behandeld is in het 5 de – vaak niet meer tot de parate kennis. Voor dergelijke oefeningen is een netwerk van wiskunde leerkrachten handig… in groep nadenken of mailen over mogelijke fouten in de media geeft een sneller en rijker resultaat. Je kunt eventueel het mailverkeer dat je met ‘experten’ voert in de klas brengen. 4.3 (Politieke) peilingen in de media. Daar waar vroeger opiniepeilingen eerder met mondjesmaat de publieke opinie voedden, en vooral het terrein waren van gereputeerde onderzoeksbureaus, krijgt de kiezer nu quasi elke dag de resultaten van alweer een nieuwe peiling voorgeschoteld. Via internet, in kranten en magazines, worden mensen om hun mening gevraagd over tal van onderwerpen. Vele van deze onderzoeken die claimen ‘de Vlaming’ te vertegenwoordigen, kunnen de toets van de wetenschappelijke kritiek echter niet doorstaan. Dat is vaak ook niet het doel van degene die ze initiëren. Als hun ondervragingen opmerkelijke of verbazende resultaten opleveren – wat al eens sneller het geval is bij onbetrouwbare methoden – is airplay gegarandeerd ook in de ernstige media. Het onderscheid tussen ernstige en minder ernstige tot ronduit manipulatieve opiniepeilingen is zo soms moeilijk te maken. Mensen krijgen verschillende 29 boodschappen – die vaak tegenstrijdig zijn – en kunnen dus het bos door de bomen niet meer zien. Dit draagt natuurlijk niet bij tot de reputatie van opiniepeilingen, laat staan van het politiek onderzoek. Een nieuwsbericht over een peiling kan een aanleiding zijn om de leerlingen te laten opzoeken hoe de peiling precies is gebeurd. Op www.febelmar.be vindt men vaak informatie over de peiling. Een mailtje naar de redactie van de nieuwsdienst levert gewoonlijk de juiste link naar het onderzoeksbureau dat in hun opdracht werkte. Op deze manier kan je met realistisch materiaal werken om je leerlingen tot kritische burgers op te voeden. De verkiezingen geven één van de mogelijkheden waarbij we zowel steekproef- als de populatieresultaten kennen. Een nieuwsitem over een peiling n.a.v. de verkiezingen van 25 mei 2014 vind je via de volgende permalink: http://deredactie.be/permalink/2.33112?video=1.1950226. In Uitwiskeling jaargang30 nummer 4 vind je de onderstaande les. Tijd Doel Werkvorm Lesinhoud 5’ Herhaling 3 slides lezen cartoon Correcte statistische uitspraak. 2’ Politieke peiling introduceren Videoclip nieuws bekijken Verkiezingspeiling mei 2010 5’ website Febelmar tonen Demonstratie Febelmar verenigt marktonderzoeksbureaus Peiling analyseren Groepswerk in duo. Populatie, steekproef, eenheid, variabele, populatie/steekproef proportie 5’ Vergelijk peiling met verkiezingsuitslag O(nderwijs) L(eer) G(esprek) Populatieproportie 8’ Inleiding tot tabel met fouten Marges OLG / DOC Foutenmarges en betrouwbaarheidsniveau 5’-10’ Huiswerk: groepswerk, agenda Groepsindeling: individueel of maximum met 4 lln. Kritische analyse van statistisch onderzoek in de pers 15’ Het materiaal (videoclip en gegevens van Febelmar) kan worden gebruikt om verscheidene doelen te bereiken. De klassikale analyse is een voorbeeld om de leerlingen op weg te zetten naar allerlei andere kritische analyses van statistisch onderzoek in de pers. Een mogelijke nawerking van de les is het volgende huiswerk. Zoek een rapport van een recent statistisch onderzoek op het internet of in een tijdschrift of krant. Analyseer het onderzoek en beantwoord de onderstaande vragen. Presenteer je resultaten in een paper. 1. Wie voerde het onderzoek uit? 2. Wat was de beoogde populatie? 3. Hoe is de steekproef samengesteld en wat was de steekproefgrootte? 4. Wanneer en hoe is het onderzoek uitgevoerd? 5. Wat waren de vragen en hoe werden ze gesteld? 6. Wat waren de resultaten? 7. Beoordeel de kwaliteit van het onderzoek. Schrijf je beoordeling als perstekst die in een kritisch blad zou kunnen verschijnen. In een verkiezingsjaar gebeuren peilingen op regelmatige basis. Resultaten van verschillende peilingen kunnen gebruikt worden om het begrip ‘variabiliteit’ te herhalen al is de steekproef niet even groot en niet op hetzelfde moment afgenomen. Ten slotte biedt dit materiaal de mogelijkheid om verder in te betrouwbaarheidsintervallen. Vind hieronder mogelijke (examen)vragen: zoomen op 30 Nog brandend actueel… de verkiezingen van 25 mei 2014! Het onderzoeksbureau TNS Media voerde tussen 7 en 19 april 2014 een opiniepeiling uit, in opdracht van De Standaard en de VRT. 1030 Nederlandstalige stemgerechtigden uit Vlaanderen werden telefonisch ondervraagd. Om een netto-steekproef van 1030 respondenten te behalen, werden 3375 mensen gecontacteerd (dit is een responsrate van ongeveer 30,5%). Hierbij vind je in de linkse figuur de resultaten van de peiling en in de rechtse de resultaten van de verkiezingen. 1. Bepaal het aantal mensen uit de steekproef dat aangaf voor Groen te stemmen. 2. Is het mogelijk dat de populatieproportie van Groen groter is dan deze van SP.A? Verklaar je antwoord a.d.h.v. de leerstof uit de cursus Statistiek. Voor het vervolg van deze vraag gaan we er, ondanks je mogelijke bezwaren in a., van uit dat er met een EAS gewerkt is. We gebruiken de netto-steekproefgrootte van 1030 personen en werken met de steekproefproportie voor Groen van 10,5%. 3. Ga na of aan de noodzakelijke voorwaarden voldaan is om de steekproefverdeling door de normale verdeling te benaderen. 4. In het VRT-nieuws deed Wim De Vilder de onderstaande uitspraak. Deze uitspraak is statistisch niet correct. Leg uit waarom. ‘𝟏𝟎, 𝟓% van de Vlamingen geeft aan voor de partij van Wouter Van Besien te willen kiezen.’ 5. Volgens deze peiling zou Groen 10,5% halen. Stel een 90% betrouwbaarheidsinterval op voor deze uitslag. Een oude vraag n.a.v. de verkiezingen in 2010… de verkiezingen die de langste regeringsvorming ooit inleidde. Toen haalde Groen! volgens de peilingen bij een netto steekproef van 1021 personen 8,3% van de stemmen. Ondertussen is de uitslag al meer dan een jaar geweten. Groen! haalde 6,9% van de stemmen. Bij welk betrouwbaarheidsniveau zou het betrouwbaarheidsinterval, bij dezelfde steekproefproportie, nog net het resultaat 6,9% bevatten? 4.4 YouTube filmpjes. Op YouTube vind je heel wat bruikbare filmpjes die leerlingen extra oefenmateriaal kunnen geven of een visuele voorstelling. Enkele voorbeelden: Oefeningen op de inhoud van omwentelingslichamen: http://www.youtube.com/watch?v=Y4tHgy0XiUM http://www.youtube.com/watch?v=E5OOMbz5jZk&feature=channel Uitleg over oppervlakte en de bepaalde integraal: http://www.youtube.com/watch?v=LkdodHMcBuc&feature=fvwrel De oplossingen van een vierkantsvergelijking algemeen afleiden: http://www.youtube.com/watch?v=WJrxr_MdkdI&feature=related Inhoud van een kegel: http://www.youtube.com/watch?v=QnVr_x7c79w 31 4.5 Film in de handel en clips op het net. Wiskunde vormt een inspiratie bron voor heel wat filmscenario’s. Er zijn de grote namen zoals ‘Rainman’ met Dustin Hofman en Tom Cruise, of ‘A beautiful mind’ met Russel Crowe, ‘{Proof}’ met Anthony Hopkins, ‘Good Will Hunting’… films die op het grote scherm te zien waren. Numb3rs is een TV serie waarbij een wiskundige zijn broer die FBI agent is, helpt met het oplossen van misdaden. Wat ontspannende kortere filmpjes vind je op een site van een leerkracht uit Nederland: www.nannings.org/wiskunde. Het idee om in een wiskundeles een filmpje aan de leerlingen te tonen, is niet nieuw. De BBC gaf al in de jaren 1970 Open University-uitzendingen, met lekker ouderwets ogende Britse docenten en mooie visualisaties. Een prima aanvulling bij lessen over perspectief is Geometry and perspective, waarin de beroemde wiskundige Christopher Zeeman uitlegt wat perspectieftekenen is, bewijst dat evenwijdige rechten in perspectief naar één zelfde vluchtpunt gaan en het perspectiefexperiment van Brunelleschi (15de eeuw) overdoet. Het filmpje kan nog besteld worden en bovendien staat een oudere versie online die je na registratie en inloggen kan bekijken (www.rigb.org/contentControl?action=displayEvent&id=585). Ook enkele mooie recente films zijn beschikbaar op het internet: The story of 1, de geschiedenis van het getal 1 (en hiermee van een goed deel van de wiskunde), luchtig gepresenteerd door Terry Jones, bekend van Monty Python. Het fragment over Pythagoras past goed bij de lessen over de stelling van Pythagoras in het derde jaar. Pythagoras doet een dramatische ontdekking: het lukt niet om een gelijkbenige rechthoekige driehoek te maken met gelijke (eenheids)stokjes. Je kunt deze film bekijken op www.youtube.com/watch?v=RSpadYjnYl8 of met Nederlandse ondertiteling in verschillende delen op: www.youtube.com/watch?v=zgPa62GBjDU; …/watch?v=mWHDVg5X9EU en …/watch?v=gH7frOt5f3g. Als de links niet werken, zoek dan op het Youtube kanaal met de zoekterm ‘the story of one canvas’. De film Dimensions bevat een hoofdstuk over dimensie twee. Je kunt hem per hoofdstuk bekijken op www.dimensions-math.org/Dim_NL.htm. Op deze site vind je bovendien informatie bij de inhoud van de verschillende hoofdstukken. En dan is er Flatland, the movie, de animatieverfilming van de beroemde roman van Abbott over meetkundige wezens die in een plat vlak leven en ontdekken dat er een derde dimensie kan bestaan. De film kan besteld worden via www.flatlandthemovie.com. Schooltv in Nederland maakt filmpjes die een antwoord trachten te bieden op vragen als: ‘Wat kan je met wiskunde? In welke beroepen is wiskunde belangrijk? Welke rol speelt wiskunde in de samenleving? Je kunt filmpjes bekijken en bestellen via: www.schooltv.nl/beeldbank/vo/ of www.schooltv.nl/eigenwijzer/2157379/wiskunde/ De redactie van Uitwiskeling heeft zelf een aantal filmpjes gemaakt. Een cd met een deze filmpjes vind je in Uitwiskeling jaargang 26 nummer 2. 32 5 Werken met regelmatige veelhoeken en wiskunst Een regelmatig veelvlak is een veelvlak waarvan alle zijvlakken gelijke regelmatige veelhoeken zijn en waarbij in elk hoekpunt evenveel zijvlakken samenkomen. Een goede denkoefening is om na te gaan hoeveel regelmatige veelvlakken er zijn. Hoe klein of groot ze ook zijn, leerlingen werken graag met materialen. Voor de zoektocht naar regelmatige veelvlakken kan je o.a. gebruik maken van Polydron. Meer informatie vind je op http://www.lekopro-polydron.nl/index1.html?target=d7.html en http://www.polydron.co.uk/ Van vlakvullingen ruimtelijke figuren maken kan je door gebruik te maken van Leonardo sticks. Deze kan je aankopen via www.rinusroelofs.nl. 33