Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?

advertisement
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
Het eigendomsvoorbehoud
uitonderhandeld?
Stéphanie Broekaart
Een rechtsvergelijkende studie naar de reikwijdte van het
eigendomsvoorbehoud tussen professionele handelspartijen in Nederland
en Duitsland.
1
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
2
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
Masterscriptie door Stéphanie A.L. Broekaart
14 augustus 2012
Begeleiding: mw. mr. S. de Groot
Tweede beoordeling: dhr. prof. dr. A.F. Salomons
3
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
- Every natural or legal person is entitled to the peaceful enjoyment of his
possessions. No one shall be deprived of his possessions except in the public
interest and subject to the conditions provided for by law and by the general
principles of international law.-1
- Da cuique suum Geef ieder het zijne
1
Art. 1, eerste alinea EP EVRM
4
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
INHOUDSOPGAVE
VERKLARENDE WOORDENLIJST EN GEBRUIKTE AFKORTINGEN
DE KEUZE VOOR HET EIGENDOMSVOORBEHOUD EN DE TE VERGELIJKEN
RECHTSTELSELS
8
9
DE KEUZE VOOR EIGENDOMSVOORBEHOUD
RECHTSVERGELIJKING EN DE KEUZE VOOR DUITS RECHT
KARAKTER VAN HET EIGENDOMSVOORBEHOUD
9
9
10
1. TOEPASSING, KARAKTER EN HERKOMST VAN HET EIGENDOMSVOORBEHOUD
12
CASUS LA GLORIETA B.V.
13
2. KOOPOVEREENKOMST, JURIDISCHE CONSTRUCTIE VAN HET
EIGENDOMSVOORBEHOUD EN RECHTSPOSITIE VAN BETROKKEN PARTIJEN
2.1 NEDERLANDS RECHT
14
14
2.1.1. KOOPOVEREENKOMST
2.1.2. CONSTRUCTIE EIGENDOMSVOORBEHOUD
2.1.3. LEVERING
2.1.4. POSITIE VAN DE KOPER
2.1.5. BESCHIKKING OVER VOORBEHOUDEN EIGENDOM
2.1.6. POSITIE VAN DE VERKOPER
2.1.7. FAILLISSEMENT VAN DE KOPER
2.1.8. EINDE VAN HET EIGENDOMSVOORBEHOUD
2.1.9. UITOEFENING VAN HET EIGENDOMSVOORBEHOUD BUITEN FAILLISSEMENT
14
14
15
16
18
18
19
19
20
2.2. DUITS RECHT
21
2.2.1. KOOPOVEREENKOMST
2.2.2. CONSTRUCTIE VAN HET EIGENDOMSVOORBEHOUD
2.2.3. LEVERING
2.2.4. POSITIE VAN DE KOPER
2.2.5. BESCHIKKING OVER VOORBEHOUDEN EIGENDOM
2.2.6. POSITIE VAN DE VERKOPER
2.2.7. FAILLISSEMENT VAN DE KOPER
2.2.8. EINDE VAN HET EIGENDOMSVOORBEHOUD
2.2.9. UITOEFENING EIGENDOMSVOORBEHOUD BUITEN FAILLISSEMENT
21
21
22
22
23
25
25
26
26
2.3. VERGELIJKING TUSSEN BEIDE RECHTSTELSELS
27
2.3.1. POSITIE VAN DE KOPER
2.3.2 FAILLISSEMENT DER BEIDE PARTIJEN
27
27
3. TER ZEKERING VAN WELKE TYPEN VORDERINGEN KAN HET
EIGENDOMSVOORBEHOUD WORDEN UITGEBREID?
3.1. NEDERLANDS RECHT
29
29
5
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
3.1.1. VOOR WELKE VORDERINGEN KAN EEN EIGENDOMSVOORBEHOUD WORDEN BEDONGEN?
3.1.2. VORDERINGEN KRACHTENS GELEVERDE OF TE LEVEREN ZAKEN
3.1.3. KREDIETEIGENDOMSVOORBEHOUD
3.1.4. ACCESSOIRE WERKZAAMHEDEN
3.1.5. VORDERINGEN WEGENS TEKORTSCHIETEN IN DE NAKOMING
3.1.6. HET STIL PANDRECHT ALS ALTERNATIEF VOOR NIET ONDER LID 2 VALLENDE VORDERINGEN
3.1.7. IMPUTATIEREGELING
3.1.8. GEVOLGEN VOOR VORDERINGEN DIE NIET ONDER GENOEMDE CATEGORIEËN VALLEN
29
29
30
32
33
34
34
34
3.2. DUITS RECHT
35
3.2.1. VOOR WELKE VORDERINGEN KAN EEN EIGENDOMSVOORBEHOUD WORDEN BEDONGEN?
3.2.2. KONZERNVORBEHALT
3.2.3. KREDIETEIGENDOMSVOORBEHOUD
3.2.4. UITOEFENING VAN HET ERWEITERTER EN VERLÄNGERTER EIGENTUMSVORBEHALT
35
35
36
36
3.3. VERGELIJKING TUSSEN BEIDE STELSELS
38
3.3.1. KREDIETEIGENDOMSVOORBEHOUD
38
4. VERLENGD VAN HET EIGENDOMSVOORBEHOUD TOT ZAKEN DIE UIT DE GELEVERDE
ZAKEN WORDEN GEVORMD
39
4.1. NEDERLANDS RECHT
39
4.1.1. ZAAKSVORMING
39
4.1.2. NATREKKING, BESTANDDEELVORMING EN VERMENGING
40
4.1.3. WIE DIENT ALS EIGENAAR VAN DE VERMENGDE EN NAGETROKKEN ZAKEN TE WORDEN BESCHOUWD?
41
4.1.4. STIL PANDRECHT WEDEROM ALS ALTERNATIEF VOOR HET VERLENGD EIGENDOMSVOORBEHOUD 42
4.2. DUITS RECHT
43
4.2.1. ZAAKSVORMING
4.2.2. VERARBEITUNGSKLAUSEL
4.2.3. NATREKKING, BESTANDDEELVORMING EN VERMENGING
4.2.4. WIE DIENT ALS EIGENAAR VAN DE VERMENGDE EN NAGETROKKEN GOEDEREN TE WORDEN
BESCHOUWD?
4.2.5. VORAUSBTRETUNGSKLAUSEL
43
43
44
4.3. VERGELIJKING TUSSEN BEIDE STELSELS
46
4.3.1. ZAAKSVORMING
4.3.2. VERMENGING, NATREKKING EN BESTANDDEELVORMING
4.3.3. KWESTIE VAN GUNNEN
46
47
48
5. CONCLUSIE
6 GERAADPLEEGDE LITERATUUR
50
53
6.1. BOEKEN EN TIJDSCHRIFTARTIKELEN
6.2. JURISPRUDENTIE
53
56
6
45
45
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
SUMMIERE SAMENVATTING
57
7
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
Verklarende woordenlijst en gebruikte afkortingen
abs
art.
aufl.
BGB
BGH
BGHZ
BW
EP
EVRM
Fw.
HG
HR
InsO
NJ
nr.
nrs.
NJW
Parl. Gesch.
rn.
WPNR
abatz
artikel
auflage
Bürgerlich Getzetsbuch
Bundesgerichtshof
Bundesgerichtshof in Zivilsachen
Burgerlijk Wetboek
Eerste protocol
Europees Verdrag voor de Rechten van de
Mens
Faillissementswet
Handelsgesetzbuch
Hoge Raad
Insolvenzverordnung
Nederlandse Jurisprudentie
nummer
nummers
Neue Juridische Wochenschrift
Parlementaire Geschiedenis
randnummer
Weekblad voor Privaatrecht, Notariaat en
Registratie
8
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
De keuze voor het eigendomsvoorbehoud en de te
vergelijken rechtstelsels
De keuze voor eigendomsvoorbehoud
De wereld is sinds eind 2007 in de ban van een economische crisis. De media worden
beheerst door de malaise waarin de lidstaten van de Europese Unie zich steeds dieper
lijken te storten. Ondertussen neemt ook het vertrouwen binnen het bedrijfsleven af2.
Ondernemingen worden steeds vaker, met alle gevolgen van dien, geconfronteerd met
reorganiserende of faillerende wederpartijen.
De behoefte aan zekerheid neem hierdoor logischerwijs toe, zodat het scala aan
zekerheidsrechten en constructies die de verschillende rechtstelsels kennen en erkennen
met zo mogelijk nog meer enthousiasme worden ingezet in de strijd tegen insolvente
wederpartijen.
Een van de meest gebezigde, oudste en interessantste van deze constructies vormt het
eigendomsvoorbehoud. Dit houdt kort gezegd in dat de verkoper van geleverde goederen
eigenaar blijft tot het moment dat de koopsom volledig door de koper is voldaan. Indien
de koper niet in staat blijkt om aan zijn verplichtingen te voldoen, kan de verkoper de
goederen als zijn eigendom revindiceren.
Rechtsvergelijking en de keuze voor Duits recht
Nederland is sinds jaar en dag sterk afhankelijk van internationale handel.
In 2010 werd voor zo’n 332 miljard aan goederen ingevoerd en voor ongeveer 372 miljard
euro aan goederen uitgevoerd. Dit levert logischerwijs vraagstukken van internationaal
handelsrecht op3.
Alhoewel op Europees niveau hard gewerkt wordt aan instrumenten die de
eenheid tussen de verschillende rechtsstelsels dienen te bevorderen, vertonen de stelsels
onderling onder andere op het gebied van het goederenrecht nog altijd aanmerkelijke
verschillen. Zo ook op het gebied van het eigendomsvoorbehoud. Zolang men (binnen
Europa) geen eenvormige figuur van eigendomsvoorbehoud kent, zal men
noodzakelijkerwijs via het conflictenrecht van het Internationaal Privaatrecht of via een
door partijen overeengekomen rechtskeuze uitkomen bij de regeling van een nationaal
rechtsstelsel.
Dit maakt het praktisch en noodzakelijk om kennis te vergaren van buitenlandse
regelingen waarmee de Nederlandse handelspraktijk veel in aanraking komt.
Dit in overweging nemend, heb ik ervoor gekozen om de Nederlandse regeling aangaande
het eigendomsvoorbehoud te vergelijken met die van Duitsland, al sinds jaar
en dag Neerlands meest prominente handelspartner4.
Een rechtsvergelijkend onderzoek biedt voorts de mogelijkheid om nieuwe inzichten te
2
3
www. Graydon.nl, onderzoek naar Vertrouwen van Nederlandse bedrijven.
Cijfers internationale handel, Centraal Bureau voor Statistiek (CBS 2012).
9
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
verwerven. In ogenschouw nemend dat de Duitse regeling inzake het
eigendomsvoorbehoud een belangrijke inspiratiebron vormde voor het ontwerp van de
Nederlandse variant in het Nieuw BW5, geeft dit bovendien een extra dimensie.
Aan de hand van de wetteksten, de doctrine en jurisprudentie zal ik onderzoeken hoe het
eigendomsvoorbehoud zich in beide rechtstelsels heeft ontwikkeld.
Karakter van het eigendomsvoorbehoud
Heden ten dage kent elk modern rechtsstelsel enige vorm van eigendomsvoorbehoud. De
inhoud, reikwijdte en constructie ervan vertonen echter aanmerkelijke verschillen. Ik zal de
Duitse regeling op enige interessante punten vergelijken met die van Nederland. Mijn
onderzoekvraag luidt derhalve als volgt;
‘Wat zijn de verschillen en
met betrekking tot de uitbreiding
verlenging van het
in de verhouding tussen
handelspartijen naar Duits en Nederlands
Om een duidelijk beeld te krijgen van wat het instituut ‘eigendomsvoorbehoud’ inhoudt,
zal ik in het eerste hoofdstuk de toepassing, het karakter en de herkomst van het
eigendomsvoorbehoud kort uiteenzetten. Vervolgens zal ik in het tweede hoofdstuk
aandacht besteden aan de manier waarop het instituut in beide rechtsstelsels kan worden
geconstrueerd.
In staat de vraag welke vorderingen naar Duits en Nederlands recht onder het
eigendomsvoorbehoud kunnen worden gebracht centraal.
De verkoper wenst zichzelf immers door middel van het eigendomsvoorbehoud een zo
groot mogelijke zekerheid te verschaffen.
Welke vordering precies door het eigendomsvoorbehoud kunnen worden gezekerd, is
voor hem derhalve een relevante vraag. Is de verkoper zich hiervan niet ten volle bewust,
dan loopt hij het risico om in geval van faillissement van de koper alsnog met lege handen
te staan.
Kan hij zich bijvoorbeeld ook het eigendom van geleverde goederen voorbehouden
indien de leverancier tevens als verhuurder optreedt en de huurder/ koper de
huurpenningen van de afgelopen maand nog niet volledig heeft voldaan?
Omdat de terminologie in de literatuur niet altijd eenduidig wordt gehanteerd, zal ik dit
leerstuk in deze scriptie aanduiden met de term ‘uitgebreid eigendomsvoorbehoud.’
Na een analyse van beide rechtsstelsels aangaande de reikwijdte van het
eigendomsvoorbehoud, zal ik ingaan op de gevolgen van zaaksvorming, natrekking en
vermenging. Met name in de relatie tussen professionele handelspartijen zullen goederen
niet zelden reeds verwerkt of doorverkocht worden terwijl deze nog niet (volledig) zijn
betaald. Wat betekent dit voor het eigendomsvoorbehoud van de verkoper?
Het leerstuk van het ‘verlengd eigendomsvoorbehoud’ zal aan bod komen in het vierde
5
Zie o.a. R.D.Vriesendorp 1984, p. 21 e.v
10
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
hoofdstuk. Aan het eind van ieder hoofdstuk zal ik de Nederlandse met de Duitse regeling
vergelijken, waarna ik in de conclusie uiteen zal zetten of ik een aanpassing van de
Nederlandse regeling, al dan niet geïnspireerd door het Duitse recht, wenselijk acht.
11
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
1. Toepassing, karakter en herkomst van het
eigendomsvoorbehoud
De verkoper die zaken levert welke niet terstond worden betaald, neemt
risico’s. Temeer geldt dit na invoering van het nieuw BW. Naar de regeling in het oud BW
had ontbinding immers terugwerkende kracht (art. 1302 Oud BW), zodat de onbetaalde
verkoper met terugwerkende kracht eigenaar werd van de geleverde goederen. Hij was
zodoende gerechtigd zijn goederen uit het faillissement van zijn koper te separeren.
De terugwerkende kracht van de ontbinding is bij de invoering van het Nieuw BW
geschrapt. Fiduciaire eigendom werd bovendien op grond van art. 3:83 lid 3 BW niet langer
toegestaan.
Hiervoor in de plaats is echter wel een wettelijke regeling omtrent het
eigendomsvoorbehoud gekomen. Een instituut dat naar oud BW slechts mogelijk was op
basis van gewoonterecht en naar analogie van de regeling omtrent huurkoop.
Het eigendomsvoorbehoud moet derhalve naar huidig recht als enige door de wet
uitdrukkelijk toegestane vorm van zekerheidseigendom worden gezien6.
Het eigendomsvoorbehoud blijkt letterlijk al zo oud als de weg naar Rome te zijn, althans
van ongeveer dezelfde leeftijd. Immers, reeds in de Institutiones van het Corpus Iuris Civilis
heeft men vormen van verkoperszekerheid aangetroffen die sterke gelijkenis vertonen
met het eigendomsvoorbehoud zoals wij dat nu kennen7.
Het hedendaagse eigendomsvoorbehoud is een breed begrip dat in allerlei verschillende
gedaanten voorkomt. Zo is de tegenwoordig de alom bekende en veelvuldig gebruikte
financial lease van zaken als auto’s, aandelen en zelfs mobiele telefoontoestellen in veel
gevallen een populaire term voor ‘huurkoop’, welke op haar beurt een species is van het
eigendomsvoorbehoud.
Het gaat deze scriptie helaas te buiten om al deze verschillende vormen aan bod te laten
komen. Ik heb er daarom voor gekozen om in deze scriptie enkel de situatie te behandelen
waarin professionele handelspartijen goederen onder eigendomsvoorbehoud kopen en
verkopen.
Het zal in de regel gaan om de koopovereenkomst tussen een leverancier en een
professionele koper, welke laatste de goederen al dan niet bewerkt of verwerkt zal
wederverkopen.
De verhouding tussen deze partijen is interessant omdat conform goed handelsgebruik
veelvuldig gebruik gemaakt wordt van het zogenaamde ‘leverancierskrediet’.
Dit houdt in dat de goederen eerst worden geleverd en later, nadat de goederen
eventueel zijn verwerkt en doorverkocht, aan de leverancier worden betaald.
Dit heeft tot gevolg dat de verkoper een insolventierisico op de koper loopt gedurende de
6
Relativering van het fiduciaverbod ten gevolge van het Sogelease-arrest in
ogenschouw nemend.
7
R.D.Vriesendorp 1984, p. 134 e.v.
12
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
periode die tussen de aflevering van de goederen en de betaling daarvan ligt.
Om te voorkomen dat de koper in een later stadium niet in staat blijkt om aan zijn
verplichting jegens de leverancier te voldoen, vormt het eigendomsvoorbehoud vaak een
standaardbeding in de algemene voorwaarden die de overeenkomst tussen professionele
partijen zoals fabrikanten, grossiers, importeurs en detailhandelaren beheerst.
Wanneer de verkoper een eigendomsvoorbehoud heeft bedongen, blijft hij eigenaar van
de goederen tot het moment waarop de daar tegenoverstaande prestatie werd voldaan.
De sterke positie waarin men als eigenaar verkeert, in combinatie met de betrekkelijk
eenvoudige manier waarop een eigendomsvoorbehoud kan worden bedongen, verklaart
de populariteit van het eigendomsvoorbehoud.
Blijken zal echter dat het eigendomsrecht van de verkoper noodzakelijkwijs ten behoeve
van de koper niet zonder beperking gehandhaafd kan worden. Het
eigendomsvoorbehoud als instituut kent immers meerdere gezichten. Juridisch-technisch
gezien is het een eigendomsrecht, terwijl het de facto een functie als zekerheidsrecht
vervult. Met beide gezichtspunten zal derhalve rekening gehouden moeten worden.
Ter verduidelijking van de dikwijls abstracte problematiek, zal ik in mijn scriptie tot slot
herhaaldelijk verwijzen naar de volgende globaal geschetste casus.
Casus La Glorieta B.V.
La Glorieta B.V. (nader te noemen La Glorieta) is leverancier en producent van onder meer
houten tuinhuisjes. Het tropisch hardhout waaruit de huisjes worden vervaardigd, wordt
geleverd door een tweetal leveranciers, namelijk A en B, met welke La Glorieta een zogenaamd
leverancierskrediet heeft afgesloten. La Glorieta koopt bovendien kant- en-klare tuinhuisjes in
bij leverancier X, waarvan altijd een kleine voorraad wordt aangehouden. Tenslotte levert La
Glorieta custom made huisjes, welke op bestelling en geheel naar wens van de klant worden
vervaardigd. Ook in de tuinhuizensector slaat de crisis hard toe: Glorieta failleert.
Ter verwarring ten aanzien van de terminologie wijs ik er tot slot nog op dat de verkoper in
sommige contexten ook als leverancier zal worden aangeduid. Met de term ‘afnemer’
wordt doorgaans de derde die goederen van de koper afneemt bedoeld.
verkoper/
leverancier
koper
13
derde/
afnemer
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
2. Koopovereenkomst, juridische constructie van het
eigendomsvoorbehoud en rechtspositie van betrokken
partijen
Omdat deze scriptie aan het eigendomsvoorbehoud in het kader van
koopovereenkomsten tussen professionele partijen is gewijd, zal ik alvorens de juridische
constructie van het eigendomsvoorbehoud aan bod komt, voor zover relevant zeer
summier stilstaan bij de regeling omtrent de koopovereenkomst.
2.1 Nederlands recht
2.1.1. Koopovereenkomst
De koopovereenkomst wordt naar Nederlands recht beheerst door de bepalingen van titel
1 van boek 7 BW. De titel opent met artikel 1 als volgt:
‘’Koop is de overeenkomst, waarbij de een zich verbindt een goed te geven en de ander om
daarvoor een prijs in geld te betalen.’’
Krachtens art. 7:9 BW is de koper vervolgens verplicht het eigendom van de verkochte
zaak aan de koper over te dragen. Overdracht gebeurt op de door art. 3:84 e.v. BW
voorgeschreven wijze, namelijk door middel van een geldige titel,
beschikkingsbevoegdheid en een geldige levering. Hieruit kan worden afgeleid dat
betaling van de koopprijs geen voorwaarde voor overdracht is. Het gevolg hiervan is dat
de koper volkomen rechtsgeldig de volledige eigendom kan verwerven alvorens de
betaling is geschied. Dit onwenselijke resultaat tracht de leverancier veelal te voorkomen
door het bedingen van een eigendomsvoorbehoud.
2.1.2. Constructie eigendomsvoorbehoud
Ondanks haar lange bestaansgeschiedenis kreeg het eigendomsvoorbehoud pas bij de
invoering van het Nieuw BW een summiere, zelfstandige, wettelijk regeling in art. 3:91 en
92 BW. De bepaling luidt als volgt:
Artikel 3:92 BW
1. Heeft een overeenkomst de strekking dat de een zich de eigendom van een zaak die in de
macht van de ander wordt gebracht, voorbehoudt totdat een door de ander verschuldigde
prestatie is voldaan, dan wordt hij vermoed zich te verbinden tot overdracht van de zaak aan de
ander onder opschortende voorwaarde van voldoening van die prestatie.
2. Een eigendomsvoorbehoud kan slechts geldig worden bedongen ter zake van vorderingen
betreffende de tegenprestatie voor door de vervreemder aan de verkrijger krachtens
overeenkomst geleverde of te leveren zaken of krachtens een zodanige overeenkomst tevens ten
behoeve van de verkrijger verrichte of te verrichten werkzaamheden, alsmede ter zake van de
14
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
vorderingen wegens tekortschieten in de nakoming van zodanige overeenkomsten. Voor zover
een voorwaarde op deze grond nietig is, wordt zij voor ongeschreven gehouden.
3. Een voorwaarde als in lid 1 bedoeld wordt voor vervuld gehouden, wanneer de vervreemder
op enige andere wijze dan door voldoening van de tegenprestatie wordt bevredigd, wanneer de
verkrijger van zijn verplichting daartoe wordt bevrijd uit hoofde van artikel 60 van Boek 6, of
wanneer de verjaring van de rechtsvordering ter zake van de tegenprestatie is voltooid.
Behoudens afwijkend beding, geldt hetzelfde bij afstand van het recht op de tegenprestatie.
Kenmerkend voor de regeling is dat zij zowel verbintenis- als goederenrechtelijke
elementen bevat. Wat betreft het verbintenisrechtelijke element houdt dit in dat het
eigendomsvoorbehoud contractueel overeen dient te worden gekomen.
Dit wordt bewerkstelligd door middel van een beding in de overeenkomst of algemene
voorwaarden met de strekking om de eigendomsovergang op te schorten tot het moment
van voldoening van de tegenprestatie.
Uit lid 1 van art. 3:92 BW blijkt althans het vermoeden dat het eigendomsvoorbehoud door
middel van een opschortende voorwaarde wordt geconstrueerd.
Het eigendomsvoorbehoud kan evenwel op een andere manier geconstrueerd worden.
Men denke hierbij aan een spiegelbeeldige constructie waarbij de vervreemder eigenaar
onder opschortende voorwaarde wordt en de verkrijger eigenaar onder ontbindende
voorwaarde van niet betaling of door middel van een bruikleenconstructie.
De grens van deze open norm wordt gevormd door de in lid 2 van art. 92 BW genoemde
typen vorderingen en het fiduciaverbod van art. 84 lid 3 BW. Hierover zal ik echter in
hoofdstuk 3 verder uitweiden.
Omdat in de praktijk veelal met de constructie van opschortende voorwaarden wordt
gewerkt, zal ik hier in de navolgende bespreking van uitgaan.
2.1.3. Levering
Art. 3:91 BW regelt de levering door middel van machtsverschaffing van onder
opschortende voorwaarde geleverde goederen. Ingevolge art. 3:110 BW zal de koper de
zaak voor de verkoper gaan houden tot het moment van volledige betaling en derhalve de
overgang van de eigendom. Dankzij het vierde lid van art. 3:84 BW krijgt deze levering
onder voorwaardelijke verbintenis goederenrechtelijke werking. De levering werkt dus
niet absoluut maar is aan dezelfde voorwaarden als de onderliggende overeenkomst
onderhevig.
Het eigendom zal van rechtswege overgaan op het moment dat de aan de door partijen
bedongen tegenprestatie is voldaan. De vervreemder blijft op zijn beurt eigenaar onder
ontbindende voorwaarde tot op het moment dat aan de tegenprestatie is voldaan.
Van rechtswege in deze context houdt in dat er geen aanvullende handelingen vereist
zijn voor de daadwerkelijke overdracht. Na voldoening van de tegenprestatie gaat de
eigendom derhalve terstond over.
Kortom, de daadwerkelijke overdracht van de goederen is afhankelijk van de te vervullen
voorwaarde, niet van de levering van de goederen.
15
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
2.1.4. Positie van de koper
De koper onder eigendomsvoorbehoud moet tot op het moment van voldoening van de
tegenprestatie worden aangemerkt als houder van de goederen voor de vervreemder8.
Dit toegepast op de casus levert de volgende situatie op. La Glorieta wordt slechts houder van
respectievelijk de huisjes en het tropisch hout dat door leveranciers A, B en X onder
eigendomsvoorbehoud werd geleverd.
Vanaf het tijdstip van de levering heeft de koper al wel in bepaalde opzichten een absolute
aanspraak op de goederen. De overdracht is zoals reeds besproken immers na levering
nog slechts afhankelijk van de te vervullen voorwaarde. De opschortende voorwaarden
hebben krachtens 3:84 lid 4 BW bovendien goederenrechtelijke werking. Faillissement9 of
onwil van de leveranciers kan de overgang van de eigendom, mits aan de
overeengekomen voorwaarden door de koper wordt voldaan, dientengevolge niet
frustreren10.
Het houderschap van de koper brengt in beginsel evenwel beschikkingsonbevoegdheid
ten aanzien van onbezwaarde overdracht en gebruik van de goederen met zich mee11.
Omdat dit praktisch gezien een aanmerkelijke belemmering voor de koper vormt, zal door
partijen soms bedongen worden dat de koper (in beperkte mate) bevoegd zal zijn tot het
verrichten van voorgenoemde rechtshandelingen. Men spreekt in zo’n geval van
overdracht ‘In het kader van de normale uitoefening van het bedrijf van de koper’12.
Immers, de koper zal eerder in staat zijn vordering jegens de leverancier te voldoen indien
hij de mogelijkheid heeft om het hout te verwerken en de tuinhuisjes vervolgens te
verkopen.
Juridisch-technisch komt dit waarschijnlijk op het volgende neer13. Naast de opschortende
voorwaarde van volledige betaling zal de doorlevering aan een derde als twee
opschortende voorwaarde worden beschouwd.
Op het moment waarop de koper het goed doorlevert, wordt de opschortende
voorwaarde vervuld, zodat de koper eigenaar en derhalve beschikkingsbevoegd is en
zodoende (vrij van eigendomsvoorbehoud van de verkoper) kan doorleveren aan de
afnemer14. Dit alles dient evenwel expliciet door partijen te zijn overeengekomen. Het
enkele feit dat het goed bestemd is om te worden doorgeleverd, rechtvaardigt geen
8
HR 08-06-1973, NJ 1974, 346 (Nationaal Grondbezit/Kamphuis).
Omdat reeds aan alle vereisten voor levering is voldaan, staat art. 35 Fw de voltooiing
van de overdracht niet in de weg.
10
Reehuis 1998, nr. 36.
11
HR 8 juni 1973, NJ 1974, 346 (Nationaal Grondbezit/Kamphuis).
12
Ook wel ‘geclausuleerd eigendomsvoorbehoud’ genoemd.
13
Veelal zal de juridisch-technische kant niet omschreven zijn in de algemene
voorwaarden of de koopovereenkomst tussen partijen. Vaak wordt immers slechts een
beding worden opgenomen in de trant van ‘de koper is gerechtigd tot verdere
vervreemding van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen’.
14
R. Zwitser 1996, p. 87-91 en, p.107-111.
16
9
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
inbreuk op het eigendom van de verkoper15. De mogelijkheid om bevoegdelijk door te
kunnen leveren dient volgens de Hoge Raad derhalve afgeleid te worden uit de
overeenkomst tussen de leverancier en de koper.
Een en ander toegepast op de casus levert de volgende situatie op. La Glorieta zal in beginsel
niet bevoegd zijn tot overdracht van de huisjes en het hout zolang de koopprijs daarvoor niet
(volledig) is voldaan. Hiervan kan in de overeenkomsten met haar leveranciers van worden
afgeweken. Met leverancier X kan overeengekomen worden dat de kant-en-klare tuinhuisjes vrij
van eigendomsvoorbehoud overgedragen mogen worden. Doorlevering van de huisjes aan een
tuincentrum heeft derhalve tot gevolg dat het eigendomsvoorbehoud van Leverancier X komt
te vervallen.
De bonafide koper die zich geconfronteerd ziet met een ten tijde van de levering
beschikkingsonbevoegde verkoper kan eveneens een beroep doen op art. 3:86 lid 1 BW,
waarin expliciet naar art. 3:91 BW wordt verwezen.
Laten we wederom terugkeren naar de casus. Dit keer is La Glorieta niet bevoegd om de door
Leverancier X onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen vrij van
eigendomsvoorbehoud aan derden door te leveren. In faillissement van La Glorieta zou in dat
geval de leverancier mogelijkerwijs de (onbewerkte) goederen bij het tuincentrum terug kunnen
halen. Het eigendomsvoorbehoud is dan immers bij wederverkoop niet teniet gegaan. Het
tuincentrum rest als derde dan nog slechts een beroep op de algemene
derdenbeschermingsregeling van art. 3:86 lid 1 BW.
Voor een geslaagd beroep op deze bepaling is vereist dat het tuincentrum ten tijde van de
voltooiing van de levering te goeder trouw was ten aanzien van de
beschikkings(on)bevoegdheid van La Glorieta16.
Uit het Hoogovens/ Matexarrest blijkt te kunnen worden afgeleid dat dit vrij snel wordt
aangenomen, de koper heeft namelijk geen onderzoeksplicht ten opzichte van de koper. In
deze uitspraak kon de derde zelfs ondanks wetenschap van het eigendomsvoorbehoud
tussen leverancier en koper, een geslaagd beroep op derdenbescherming doen17. Deze
uitspraak lijkt echter gedateerd omdat tegenwoordig doorgaans een uitgebreid
eigendomsvoorbehoud bedongen wordt. Ik zal hier in hoofdstuk drie verder op in gaan.
In geval van deconfiture van de verkoper zal de koper zijn recht behouden om het
uitstaande bedrag aan de curator te voldoen, zodat de koper ondanks faillissement de
volledige eigendom kan verwerven.
15
HR 14-02-1992, NJ 1993, 623 (Hinck/Van der Werff & Visser/ Love- Love).
Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010 rn. 530.
17
Idem. Uit recente (lagere) rechtspraak blijken evenwel alle omstandigheden te worden
meegewogen in de beoordeling of een derde recht heeft op de bescherming van art. 3:86
lid 1 BW.
Zie bijvoorbeeld Rechtbank Rotterdam, 14 juli 2010, LJN BN7630.
17
16
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
2.1.5. Beschikking over voorbehouden eigendom
Over de mogelijkheid van de koper om over de geleverde goederen te beschikken, is in de
loop der jaren veel gediscussieerd. De vraag is onder meer van belang voor de
mogelijkheid van de koper tot overdracht of verpanding van het voorbehouden eigendom.
Volgens de meeste auteurs moet het eigendom van goederen onder opschortende en
ontbindende voorwaarde beide als zakenrechtelijk recht worden gezien18. Anderen hangen
de ‘engere’ uitleg aan die het naar Nederlandse recht ondeelbare eigendomsrecht in strijd
achten met de voorgenoemde zienswijze19.
Voor juist wordt momenteel aangenomen dat de koper in goederenrechtelijke zin over zijn
voorbehouden eigendom kan beschikken.
Hij is gerechtigd tot overdracht ervan, echter met dien verstande dat als gevolg van het
nemo-plusbeginsel20 slechts het voorwaardelijk eigendom kan worden overgedragen.
Opmerking verdient nog dat de overdracht in ieder geval niet kan afdoen aan de rechten
die de verkoper zich ten aanzien van de goederen heeft voorbehouden.
Niet zelden krijgt men te maken met een samenloop van (bij voorbaat gevestigde)
pandrechten en eigendomsvoorbehoud. Ook hier geldt dat de koper in beginsel niet
bevoegd is tot verpanding van het voorbehouden eigendom. Bescherming voor de
pandnemer is slechts mogelijk indien er sprake is van een vuistpand, zo blijkt uit art. 3:238
BW. Nu er echter doorgaans sprake zal zijn van een stil pandrecht, zal de pandnemer dus
meestal aan het kortste eind trekken.21
2.1.6. Positie van de verkoper
Krachtens art. 5:1 BW is ‘eigendom het meest omvattende recht dat een persoon op een
zaak kan hebben’. Als eigenaar van de goederen lijkt de vervreemder in eerste instantie dus
een sterke positie ten opzichte van de geleverde goederen te behouden.
Zo blijft hij onder andere bevoegd om over de goederen te beschikken en derhalve over te
gaan tot overdracht en bezwaring ervan. Gedeeltelijke overdracht van de goederen aan
een derde behoort tevens tot de mogelijkheden. De derde wordt in dat geval medeeigenaar van het voorbehouden eigendom22.
Het nemo-plusbeginsel beschermt evenwel ook de koper tegen inbreuk door de verkoper
op de door haar verworven rechten.
De vervreemder is immers slechts eigenaar onder de ontbindende voorwaarde van nietvoldoen van de tegenprestatie. De ontbindende voorwaarde heeft derhalve
goederenrechtelijke betekenis in de zin dat het tegen een ieder kan worden ingeroepen.
18
Reehuis 1998, nrs 35 en 42., Goederenrecht 2007 (Beren-Rankschot) nr. 493 en Asser/Van
Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010 rn. 550.
19
Zie o.a. R.D.Vriesendorp 1998, p. 85 en 88-90.
20
Nemo-plusbeginsel: Niemand kan meer rechten overdragen dan hij zelf heeft.
21
Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010 rn. 60.
22
HR 28 april 1989, NJ 1990, 252 (van Essen/ NMB; Puinbreker-arrest).
18
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
Toepassing op de casus moge dit verduidelijken. Leverancier X wil een aantal huisjes die reeds
onder eigendomsvoorbehoud aan La Glorieta zijn geleverd, overdragen aan een derde-inkoper.
Hij is hier in beginsel toe bevoegd. Echter, uit het Nemo-plusbeginsel vloeit voort dat leverancier
X slechts de voorbehouden eigendom van de huisjes aan de (derde-)inkoper kan overdragen. De
nieuwe derde-verkrijger verliest dientengevolge de eigendom zodra La Glorieta aan al haar
verplichtingen jegens leverancier X heeft voldaan.
Een beroep op art. 3:86 lid 1 BW staat echter nog open voor de derde-verkrijger. Het zal de derde
evenwel in de regel niet gemakkelijk afgaan om de goede trouw aan te tonen, omdat de
goederen zich ten tijde van de levering doorgaans niet meer onder de leverancier bevinden.
In tegenstelling tot andere voor de (Nederlandse) zekerhedenpraktijk van belang zijne
rechten zoals het hypotheek- en pandrecht, heeft het eigendomsvoorhoud overigens niet
het karakter van een afhankelijk of nevenrecht. Indien een door middel van een
eigendomsvoorbehoud gesecuriseerde vordering wordt gecedeerd, dan gaat het
eigendomsvoorbehoud niet van rechtswege over op de cessionaris23 .
Dit betekent voor de casus het volgende. Indien leverancier X haar vordering op La Glorieta aan
een bank cedeert, dan zal de bank het eigendomsvoorbehoud niet jegens La Glorieta kunnen
inroepen.
2.1.7. Faillissement van de koper
Een faillissement van de koper is bij uitstek de situatie waarin de leverancier de vruchten
plukt van zijn bedongen eigendomsvoorbehoud. Heeft de verkoper zich namelijk het
eigendom van de goederen voorbehouden, dan blijven de goederen buiten de
faillissementsboedel en kunnen ze op grond van art. 5:2 BW door hem worden
gerevindiceerd. Alvorens de verkoper hiertoe gerechtigd is, zal hij de curator echter in de
gelegenheid moeten stellen om alsnog de volledige vordering te voldoen zodat de
(failliete) koper alsnog de volledige eigendom van de goederen te verwerven. Het
eigendomsvoorbehoud levert de koper dus de facto een separatistenpositie op.
Alle leveranciers die hun goederen aan La Glorieta onder eigendomsvoorbehoud hebben
geleverd, kunnen van de curator volledige betaling of restitutie van de goederen eisen.
De verkoper dient evenwel rekening te houden met de afkoelingsperiode. In dat geval zou
het bodemvoorrecht van de fiscus namelijk nog wel eens roet in haar eten kunnen
gooien24.
2.1.8. Einde van het eigendomsvoorbehoud
In lid 3 van art. 92 BW worden de mogelijkheden opgesomd die het eigendomsrecht teniet
doen gaan. Naast de voldoening van de verschuldigde prestatie gaat het
eigendomsvoorbehoud teniet doordat de verkoper er afstand van doet ingevolge art. 6:160
23
HR 18 februari 1994, NJ 1994, 462 (Nijverdal Ten Cate/ Mr. Wildervank q.q.), Reehuis 1998,
nr. 48.
24
Reehuis 1998, nr. 64.
19
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
BW, dan wel door verjaring of schuldeisersverzuim in de zin van art. 6:60 BW. Het
eigendomsvoorbehoud vervalt tevens zodra de goederen hun zelfstandigheid verliezen
ten gevolge van natrekking, vermenging of zaakvorming krachtens respectievelijk de artt.
5:3, 5:15 en 5:16 BW25.
2.1.9. Uitoefening van het eigendomsvoorbehoud buiten faillissement
De vraag wanneer de verkoper zijn goederen rechtens kan terugeisen moet primair
beantwoord worden aan de hand van de overeenkomst en of de algemene voorwaarden
zoals die tussen partijen is of zijn tot stand gekomen. Indien tussen partijen niets werd
overeengekomen, dient te worden aangenomen dat bij (definitieve) terugname van de
goederen de onderliggende overeenkomst van rechtswege wordt ontbonden. Krachtens
art. 6:265 lid 2 BW is hiervoor verzuim vereist.
Dikwijls zal het voorkomen dat reeds een deel van de koopprijs aan de verkoper is voldaan.
Op grond van art. 6:271 BW zijn partijen in zulks geval gehouden de reeds verrichte
handelingen ongedaan te maken. De goederen zullen aldus terug aan de eigenaar ter
hand moeten worden gesteld en het reeds betaalde bedrag zal door de verkoper dienen te
worden gerestitueerd.
Een interessante vraag is of revindicatie zonder ontbinding van de onderliggende
overeenkomst mogelijk is. Een positieve beantwoording van deze vraag leidt er immers toe
dat het eigendomsvoorbehoud als pressiemiddel jegens de koper kan worden ingezet.
Algemeen wordt aangenomen dat terugname, mits dit een tijdelijk karakter heeft,
gerechtvaardigd is. Hiervoor is dan wel minstens een tekortkoming of dreigende
tekortkoming van de koper vereist26.
Definitieve terugname en ontbinding heeft tot gevolg dat de verkoper weer vrijelijk over
zijn eigendom kan beschikking, hij is derhalve niet verplicht tot executie.
25
26
Zie hierover verder hoofdstuk 3.
Naar analogie van pandrecht 3:237 lid 3 stil pandrecht, Reehuis 1998, nr. 53.
20
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
2.2. Duits recht
Het eigendomsvoorbehoud wordt naar Duits recht net als de zekerheidsoverdracht gezien
als een vorm van stil pandrecht, wat men als zodanig niet kent. Voor verpanding is bezit in
Duitsland namelijk doorgaans een vereiste. Naast een algemene regeling omtrent het
eigendomsvoorbehoud in het Duitse Burgerlijk Wetboek (Bürgerliches Gesetzbuch, afgekort
BGB), is in de Duitse Isolventiewet (Insolvenzverordnung, afgekort InsO) een aparte regeling
aangaande de afwikkeling van het eigendomsvoorbehoud in faillissement opgenomen.
2.2.1. Koopovereenkomst
De koopovereenkomst wordt naar Duits recht geregeld in de §§ 433 en 320 BGB. Krachtens
deze bepalingen is de verkoper verplicht de goederen aan de koper ter beschikking te
stellen en is de koper verplicht tot betaling van de koopprijs.
Hier kan uiteraard bij overeenkomst van worden afgeweken, in die zin dat door partijen
onder andere kan worden overeengekomen dat goederen reeds geleverd worden, maar
de koopprijs op een later tijdstip zal worden voldaan. Het insolventierisico dat de verkoper
dientengevolge op de koper lijdt, kan ondervangen worden door het bedingen van een
eigendomsvoorbehoud.
2.2.2. Constructie van het eigendomsvoorbehoud
Het Einfacher eigentumvorbehalt is naar Duits recht een instituut dat slechts bij de koop van
roerende zaak kan worden bedongen. Het is gecodificeerd in het verbintenisrechtelijke
gedeelte van het Bürgerliches Gesetzbuch:
§ 449
(1) Hat sich der Verkäufer einer beweglichen Sache das Eigentum bis zur Zahlung des
Kaufpreises vorbehalten, so ist im Zweifel anzunehmen, dass das Eigentum unter der
aufschiebenden Bedingung vollständiger Zahlung des Kaufpreises übertragen wird
(Eigentumsvorbehalt).
(2) Auf Grund des Eigentumsvorbehalts kann der Verkäufer die Sache nur herausverlangen,
wenn er vom Vertrag zurückgetreten ist.
(3) Die Vereinbarung eines Eigentumsvorbehalts ist nichtig, soweit der Eigentumsübergang
davon abhängig gemacht wird, dass der Käufer Forderungen eines Dritten, insbesondere eines
mit dem Verkäufer verbundenen Unternehmens, erfüllt.
Het eigendomsvoorbehoud wordt in beginsel op dezelfde manier als naar Nederlands
recht geconstrueerd, namelijk door middel van een vermoeden van overdracht onder
opschortende voorwaarde van betaling van de koopprijs.
21
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
Het eigendomsvoorbehoud kan zowel uitdrukkelijk als stilzwijgend27 overeen worden
gekomen. In geval van leverancierskrediet wordt zelfs vermoed dat een
eigendomsvoorbehoud werd overeengekomen28.
Om het eigendomsvoorbehoud haar verbintenis- en zakenrechtelijke werking te geven,
dient het voorbehoud in de koopovereenkomst ten aanzien van de levering bedongen te
zijn. Indien door partijen in de koopovereenkomst niks werd overeengekomen, kan het
eigendomsvoorbehoud slechts tot stand komen indien beide partijen daarmee
instemmen29. De koper kan dan op grond van de onderliggende koopovereenkomst het
onvoorwaardelijke bezit van de goederen opeisen30.
Het eigendomsvoorbehoud wordt echter doorgaans als beding in de in de algemene
voorwaarden (Allgemeine geschäftsbedingung) van de verkoper opgenomen.
Vorderingen waarvoor het eigendomsvoorbehoud werd bedongen, dienen in dat geval
voldoende duidelijk omschreven te zijn. Bovendien dient er rekening mee te worden
gehouden dat in geval van elkaar tegensprekende algemene voorwaarden geen van de
beide algemene voorwaarden van toepassing zijn31.
De toelaatbaarheid van de constructie en de combinatie van verschillende vormen van het
eigendomsvoorbehoud wordt getoetst aan § 307 BGB, een paragraaf op basis waarvan de
redelijkheid van algemene voorwaarden wordt beoordeeld.
2.2.3. Levering
De levering geschiedt overeenkomstig de algemene leveringsbepaling § 929 abs. 1 BGB
door middel van machtsverschaffing. Het bezit wordt krachtens voorgenoemde paragraaf
dientengevolge overgedragen aan de koper. De daadwerkelijke overdracht van de
goederen vindt eerst plaats na volledige betaling van de koopprijs, zo volgt uit § 158 abs. 1
BGB, waarin wordt geregeld dat zodra de opschortende voorwaarde wordt vervuld, de daar
aan verbonden gevolgen zullen intreden.
2.2.4. Positie van de koper
Gedurende de periode waarin de goederen nog niet volledig werden betaald, verwerft de
koper ingevolge § 986 abs.1 BGB de goederenrechtelijke status van bezitter. In deze
context dient overigens wel in ogenschouw te worden genomen dat naar Duits recht de
nuance tussen houder- en bezitterschap niet wordt gemaakt.
Het bezitterschap houdt in dat de koper krachtens §§ 160-161 BGB beschermd wordt tegen
inbreuken op zijn recht door de verkoper en diens schuldeisers. Op grond van
voorgenoemde bepaling is de verkoper namelijk schadeplichtig indien het aan zijn schuld
27
Zoals in doorlopende leveringscontracten naar gewoonte in het handelsverkeer, § 346
Handelsgesetzbuch (HGB): ‘Unter Kaufleuten ist in Ansehung der Bedeutung und Wirkung
von Handlungen und Unterlassungen auf die im Handelsverkehr geltenden Gewohnheiten
und Gebräuche Rücksicht zu nehmen.’
28
Ingo Saenger 2012, rn. 3a.
29
Bauer/ Stürmer 2009, § 59 en rn. 10.
30
BGH NJW 1953, 217.
31
BGHZ 61, 288.
22
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
te wijten is dat goederen verloren en of beschadigd worden.
In geval van faillissement van de verkoper heeft de curator niet het recht om het eigendom
terstond op te eisen. Het eigendomsvoorbehoud in faillissement wordt naar Duits recht in
§ 107 van de Duitse insolventiewet (InsO) geregeld. Hij dient de schuldenaar namelijk in
staat te stellen het onvoorwaardelijk eigendom te verwerven door middel van betaling van
de volledige koopprijs (§ 107 abs. 1 InsO).
2.2.5. Beschikking over voorbehouden eigendom
De vraag of de koper c.q. houder reeds over het eigendom kan beschikken alvorens
volledige betaling is geschied, levert ook naar Duits recht al jarenlang een zeer levendige
discussie op. Reeds in 1961 heeft het Bundesgerichtshof namelijk beslist dat de koper onder
eigendomsvoorbehoud een zogenaamd anwartschaftrecht of vorstufe op het geleverde
goed verkrijgt32. Nadat dit recht haar erkenning verwierf, heeft het zich in de loop der jaren
in de jurisprudentie steeds verder ontwikkeld.
Het anwartschaftrecht kan nog het best omschreven worden als een recht dat de koper op
de goederen heeft gedurende de periode dat de (volledige) koopprijs nog niet is voldaan.
Het vertegenwoordigt een bepaalde waarde, welke evenredig toeneemt naar gelang een
groter gedeelte van de koopprijs door de koper is voldaan.
Een belangrijk recht dat eruit voortvloeit, is het recht op bezit van de goederen, welke
jegens derden kan worden gehandhaafd.
Het lijkt communis opinio te zijn dat het een subjectief recht is dat beperkte,
goederenrechtelijke werking heeft. Het recht wordt ondanks het ontbreken van een
wettelijke regeling evenwel niet in strijd met het numerus clausus beginsel beschouwd.
Het vloeit immers niet voort uit partijafspraken maar uit gewoonterecht, zo is de heersende
mening.
Het anwartschaftrecht als zodanig is vatbaar voor beslag, overdracht en verpanding. Het
levert de koper derhalve een aanmerkelijk voordeel op omdat de waarde van het
voorbehouden eigendom door middel van overdracht liquide kan worden gemaakt of ten
behoeve van schuldeisers bezwaard kan worden.
Nu het anwartschaftrecht als een ‘voorstadium’ van het volledige eigendomsvoorbehoud
wordt gezien, geldt in beginsel de algemene regeling van § 929 BGB e.v. omtrent
overdracht van roerende zaken33. Toestemming voor de overdracht van de verkoper is
blijkens de rechtspraak niet vereist34. Bovendien blijkt uit § 137 BGB dat de bevoegdheid
om een voor vervreemding vatbaar recht te vervreemden, niet door middel van een
rechtshandeling kan worden beperkt of uitgesloten. Uit de tweede zin van de
voorgenoemde paragraaf valt overigens evenwel af te leiden dat het verbod tot
32
BGH 10 april 1961, BGHZ 35, 85, 89.
Bauer/ Stürmer 2009, § 59 en rn. 34.
34
BGH 22 februari 1956, BGHZ 20, 88, 98.
33
23
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
vervreemding tussen partijen bij overeenkomst kan worden bedongen35.
Omdat het anwartschaftrecht niet accessoir van aard is, zullen bij overdracht ervan niet ook
de verplichtingen uit de onderliggende overeenkomst mee worden overgedragen.
Verwerving van het volledige eigendom van de goederen door de derde blijft derhalve
afhankelijk van de voldoening van de volledige betaling door de koper aan de verkoper. Er
wordt bovendien vanuit gegaan dat de eigendom het vermogen van de koper niet
passeert, maar meteen van de verkoper op de derde overgaat.
Het anwartschaftrecht komt te vervallen indien tussen partijen bedongen werd dat het de
koper vrijstaat om de goederen los van eigendomsvoorbehoud door te verkopen (§§ 929
e.v., 185 BGB). Daarnaast vervalt het recht in geval van zaaksvorming krachtens § 950 BGB
en vermenging en natrekking ingevolge §§ 946 e.v. BGB36.
Te goede trouw verwerven van de goederen door een derde doet eveneens het
anwartschaftrecht vervallen, zo volgt uit de §§ 929 en 936 abs. 3 BGB, waarin de
(goederenrechtelijke) overdracht en derdenbescherming van roerende zaken wordt
geregeld.
Het zal de lezer tot de verbeelding spreken dat zich ten aanzien van het anwartschaftrecht
een scala aan collisies kunnen voordoen. Ik bespreek enkele frequent voorkomende
gevallen onder andere aan de hand van de casus.
1. La Glorieta heeft reeds een deel van de koopprijs voor door leverancier X geleverde tuinhuisjes
voldaan. Naar Duits recht heeft La Glorieta een anwartschaftrecht op de tuinhuisjes verkregen.
Zij kan er voor kiezen dit recht te verpanden danwel over te dragen aan een derde. Op het
moment dat La Glorieta de volledige koopprijs aan Leverancier X voldoet, zal het eigendom
overgaan op de derde. Mogelijk is bovendien dat de derde de resterende
vordering die Leverancier X op La Glorieta heeft, voldoet, teneinde terstond de volledige
eigendom van de goederen te verkrijgen (§ 268 BGB).
Wat echter indien Leverancier X geen eigenaar was van de tuinhuisjes? In geval La Glorieta ten
tijde van de levering te goeder trouw was ten aanzien van de overdracht, verwerft zij krachtens
§ 932 BGB (waarin de algemene derdenbescherming ten aanzien overdracht van roerende
goederen wordt geregeld) ondanks de beschikkingsonbevoegd van de verkoper een
antwartschaftrecht dat uit kan groeien tot een volledig eigendomsrecht. Het tijdstip waarop de
goede trouw moet worden beoordeeld, is het moment waarop de goederen worden
overgedragen.
2. Leverancier X vervreemdt een aantal tuinhuisjes die reeds onder eigendomsvoorbehoud zijn
geleverd aan La Glorieta. Ondanks het feit dat de derde-verkrijger niet op de hoogte is van het
eigendomsvoorbehoud, kan La Glorieta haar rechten tegenover de derde handhaven.
Uiteraard bestaat de mogelijkheid dat het anwartschaftrecht wordt ingezet als zekerheid
35
§ 137 BGB luidt als volgt: Die Befugnis zur Verfügung über ein veräußerliches Recht kann nicht
durch Rechtsgeschäft ausgeschlossen oder beschränkt werden. Die Wirksamkeit einer Verpflichtung, über
ein solches Recht nicht zu verfügen, wird durch diese Vorschrift nicht berührt.
36
Ik kom hier in hoofdstuk 4 uitgebreider over te spreken.
24
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
ten behoeve van schuldeisers van de koper. Het gevaar is dan dat deze zekerheid een
wassen neus kan blijkt indien de koper de vordering jegens de verkoper niet kan voldoen
en de verkoper zodoende zijn eigendom opeist. Vaak wordt echter het anwartschaftrecht
dat reeds een grote waarde vertegenwoordigt verpand of vervreemd, zodat nog slechts
een klein restbedrag aan de verkoper verschuldigd is, dat de zekerheidsnemer desnoods
zelf kan financieren teneinde de volledige eigendom te verwerven.
2.2.6. Positie van de verkoper
De verkoper blijft eigenaar en middellijk bezitter van de goederen en is derhalve
beschermd tegen eventuele aanspraken die derden zoals schuldeisers van de afnemer op
de geleverde goederen menen te hebben. Hij is krachtens § 931 BGB bovendien
gerechtigd het voorbehouden eigendom over te dragen. Dit kan overigens net als naar
Nederlands recht geen inbreuk op de rechten van de koper ten gevolge hebben (§ 161 abs.
1 jo. § 986 abs. 2 BGB).
Net zoals naar Nederlands recht is het eigendomsvoorbehoud naar Duits recht evenmin
een accessoir recht. Bij overdracht van de koopprijs gaat het eigendomsvoorbehoud niet
van rechtswege mee over. Hiervoor is een afzonderlijke overdracht vereist krachtens § 931
BGB1. Onder deze regeling wordt bepaald dat overgedragen goederen die zich nog onder
derden bevinden, kunnen wordt opgeëist door de verkrijger ( naar Nederlands eveneens
bekend als de levering longa manu krachtens art. 3:115 sub c BW).
2.2.7. Faillissement van de koper
In geval van faillissement van de koper heeft de curator op grond van § 103 abs. 1 InsO het
recht om te kiezen of hij de volledige eigendom alsnog wil verwerven. Zo ja, dan dient hij
de resterende koopprijs aan de verkoper te voldoen. Deze vordering moet echter worden
aangemerkt als zogenaamde masseschuld (§ 53, 55 abs. 1 nr. InsO), welke in faillissement
lang niet altijd volledig voldaan zullen worden.
Laten we ter illustratie hiervan nogmaals terugkeren naar de casus. De curator van La Glorieta
heeft het recht om de overeenkomst met Leverancier X gestand te doen, zodat de reeds
geleverde tuinhuisjes alsnog in de faillissementsboedel zullen vallen. Voor de resterende
vordering kan de leverancier opkomen als schuldeiser in het faillissement.
Het bedingen van een zogenaamd lösungsklausel kan er echter toe leiden dat het kiesrecht
van de curator wordt uitgesloten. Een dergelijke bepaling kan op grond van de wet dan
wel overeenkomst ontstaan. Het houdt in dat de verkoper in geval de vermogenspositie
van haar wederpartij aanmerkelijk verslechtert (in bijzonder in insolventie), bevrijd zal
worden van zijn verplichtingen jegens de wederpartij.
Het Bundesgerichtshof acht dit op grond van contractsvrijheid geoorloofd en niet in strijd
met § 119 InsO37.
Slechts wanneer de curator er (stilzwijgend) voor kiest om de overeenkomst evenwel niet
37
§119 BGB luidt als volgt: ‘Vereinbarungen, durch die im voraus die Anwendung der §§
103 bis 118 ausgeschlossen oder beschränkt wird, sind unwirksam.’
25
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
gestand te doen, dan is de verkoper gerechtigd tot terugname van de goederen op grond
van de §§ 47, 43 InsO en 985 BGB. Het recht op nakoming, bezit en het anwartschaftrecht38
van de koper komen dientengevolge te vervallen. De verkoper dient de reeds betaalde
koopprijs op grond van § 346 e.v. BGB te restitueren. De eventuele vordering tot
schadevergoeding uit hoofde van niet-nakoming (§ 103 abs. 2 InsO) evenals
waardeverminderingen en verbruik van de goederen (§ 346 BGB) worden dan verrekend
met de reeds betaalde koopprijs aan de verkoper.
2.2.8. Einde van het eigendomsvoorbehoud
Het eigendomsvoorbehoud vervalt van rechtswege op het moment van volledige betaling
door de koper dan wel een derde (§ 267 BGB39). Daarnaast komt het
eigendomsvoorbehoud te vervallen indien tussen partijen is overeengekomen dat de
koper gerechtigd is om de goederen vrij van eigendomsvoorbehoud door te verkopen40 (§
185 BGB) of in het geval van onbevoegde doorverkoop aan een bonafide afnemer (§ 932
BGB). Tenzij een verlengd eigendomsvoorbehoud41 is overeengekomen, zal de koper
tevens bij verwerking van de goederen krachtens § 950 BGB het eigendom verliezen.
Verder vervalt het eigendomsvoorbehoud indien er afstand van wordt gedaan door de
verkoper.
Verjaring van de koopprijsvordering doet het recht echter niet vervallen. In dat geval zal de
verkoper gerechtigd zijn op grond van § 216 abs. 2 BGB42 alsnog zijn eigendom op te eisen.
2.2.9. Uitoefening eigendomsvoorbehoud buiten Faillissement
Slechts belemmering van de prestatie (leistungsstorungsrecht § 323 BGB) en daarop
volgende buitengerechtelijke ontbinding (rücktritt) van de onderliggende overeenkomst
rechtvaardigt naar Duits recht terugvordering van de geleverde goederen (§ 449 abs. 2
BGB). Uit § 323 abs. 4 BGB blijkt echter dat revindicatie reeds voor de ontbinding mogelijk is
indien klaarblijkelijk aan de voorwaarden voor rücktritt zal worden voldaan.
Alvorens men kan ontbinden zal doorgaans vereist zijn dat de termijn voor betaling van de
koopprijs is overschreden (§ 323 abs. 1 BGB), verzuim is echter niet vereist (§ 286 BGB).
Uit het voorgaande blijkt dus dat de verkoper de goederen niet kan terugvorderen en
tegelijkertijd nakoming van de overeenkomst kan vorderen.
38
Ook indien het Anwartschaftrecht werd overgedragen aan een derde.
Uit dit artikel blijkt dat een schuld ook (zonder toestemming van de schuldeisers) door
een derde kan worden voldaan.
40
In geval zulks werd overeengekomen spreekt men van verlängerter eigentumsvorbehalt,
zie daarover derhalve verder hoofdstuk 4.
41
idem
42
Hierin worden de rechtsgevolgen voor verjaring in geval van zekerheidsrechten
besproken.
26
39
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
2.3. Vergelijking tussen beide rechtstelsels
Allereerst vertonen de juridische constructies van het eigendomsvoorbehoud treffende
gelijkenissen. Beide stelsels kennen een overdracht onder opschortende voorwaarde,
waarbij de verkrijger het volledig eigendom verkrijgt op het moment dat de volledige
koopprijs werd voldaan. In beide stelsels wordt het eigendomsvoorbehoud bovendien
doorgaans in de algemene voorwaarden van de leverancier opgenomen.
2.3.1. Positie van de koper
Daar waar het de positie van de koper ten aanzien van de goederen en de uitoefening van
het eigendomsvoorbehoud betreft, vertonen beide rechtstelsels echter aanmerkelijke
verschillen. Naar Nederlands recht speelt de koper namelijk een opvallend onderbelichte
rol, waardoor zijn juridische status (nog steeds) onduidelijk valt te noemen43. Wat de
rechten van een eigenaar onder opschortende voorwaarde namelijk precies zijn, valt niet
uit de wet noch uit de jurisprudentie duidelijk af te leiden.
Dankzij de goederenrechtelijke werking van de opschortende voorwaarde heeft de koper
in ieder geval wel het absolute recht om het eigendom van de goederen door betaling van
de koopprijs te verwerven.
De meeste onduidelijkheden bestaan derhalve over de mogelijkheid van de koper om over
de goederen te beschikken gedurende de periode nadat de goederen werden geleverd
maar nog niet (volledig) werden afbetaald.
In Duitsland werd de koper reeds decennia geleden vanaf het moment dat de goederen
aan de koper werden geleverd, een goederenrechtelijke positie ten aanzien van de
goederen toegekend. Het anwartschaftrecht kan als een zelfstandig vermogensrecht
worden beschouwd waar men als koper volledig over kan beschikken.
De rechtvaardiging voor dit recht moet mijns inziens gezocht worden in het feit dat reeds
een groot gedeelte van de koopprijs is betaald en het derhalve billijk lijkt dat de koper ook
reeds zijn rechten ten aanzien van het goed kan claimen. Het anwartschaftrecht lijkt mij
evenwel lastig in te passen in ons Nederlandse goederenrechtelijke systeem en zou
bovendien onnodige complicaties in het handelsverkeer met zich meebrengen.
Voor uitoefening van het eigendomsvoorbehoud wordt naar Duits recht ontbinding geëist.
Naar Nederlands recht is het daarentegen in geval van tekortkoming toegestaan om de
goederen tijdelijk terug te vorderen. Dit kan er toe leiden dat de koper belemmerd wordt in
zijn bedrijfsvoering, waardoor hij wordt aangespoord om zijn schulden jegens de verkoper
te voldoen. Het verstrekt de verkoper derhalve de mogelijkheid om met een minder
drastische maatregel dan ontbinding de koper tot betaling te dwingen.
Uitoefening van het eigendomsvoorbehoud levert naar beide stelsels het gevolg op dat de
reeds verrichte prestaties over en weer ongedaan gemaakt dienen worden.
2.3.2 Faillissement der beide partijen
De curator heeft naar Duits recht de mogelijkheid om het eigendom van de goederen
alsnog te verwerven. Dit lijkt een redelijke regeling indien de vordering van de verkoper
volledig zou worden voldaan. Het venijn zit hem echter in het feit dat indien de curator de
43
Verstijlen 2007, p. 824-829.
27
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
overeenkomst gestand wil doen, de resterende vordering slechts een concurrente
boedelvordering voor de koper oplevert.
Van deze regeling kan echter worden afgeweken door middel een lösungsklausel. Alhoewel
het Bundesgerichtshof het beding toelaatbaar acht, wordt er in de doctrine uitbundig over
gediscussieerd. Sommigen achten een dergelijke clausule ontoelaatbaar en wel degelijk in
strijd met § 119 InsO. Het kiesrecht is immers in het leven geroepen om de curator de
mogelijkheid te geven om ten behoeve van de overige schuldeisers de boedel zo accuraat
mogelijk te reconstrueren.
De verkoper onder eigendomsvoorbehoud zou zich door middel van een lösungsklausel
een ongeoorloofde voorrangspositie verschaffen, hetgeen leidt tot benadeling van de
overige schuldeisers44.
Naar mijn mening ondergraaft het kiesrecht van de curator juist het gehele concept van
eigendomsvoorbehoud. Het eigendomsvoorbehoud wordt immers bedongen om in geval
van faillissement een gunstigere positie in te kunnen nemen dan overige schuldeisers.
Indien de curator van de koper echter beslist om de overeenkomst tot stand te laten
komen, blijft de verkoper alsnog met een concurrente vordering zitten! De mogelijkheid
om onder het kiesrecht uit te komen moet dus mijns inziens wel toelaatbaar geacht
worden45.
Faillissement van de verkoper leidt er tenslotte in beide stelsels toe dat de koper
gerechtigd is om de tegenoverstaande prestatie te voldoen en zodoende het eigendom
van de goederen ondanks faillissement te verwerven.
44
45
Gogger 2011, Rn 42.
Idem, Rn 36 e.v.
28
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
3. Ter zekering van welke typen vorderingen kan het
eigendomsvoorbehoud worden uitgebreid?
3.1. Nederlands recht
3.1.1. Voor welke vorderingen kan een eigendomsvoorbehoud worden
bedongen?
Onder het oude recht was het mogelijk om alle vorderingen die de verkoper op de koper,
uit welke hoofde dan ook had, onder het eigendomsvoorbehoud te brengen.
Bij de invoering van het nieuwe BW en daarmee het fiduciaverbod werd het echter
noodzakelijk om de vorderingen waarvoor een eigendomsvoorbehoud kan worden
bedongen, te beperken. Een onbeperkte mogelijkheid om vorderingen onder het
eigendomsvoorbehoud te brengen, zou immers de facto omzeiling van het fiduciaverbod
inhouden. In lid 2 van art. 92 BW vindt men daarom een limitatieve opsomming van de
soorten vorderingen ter nakoming waarvan het eigendomsvoorbehoud kan worden
ingeroepen.
Uit het artikel kunnen de volgende categorieën worden gedestilleerd:
1. Vorderingen krachtens geleverde of te leveren zaken.
2. Accessoire werkzaamheden.
3. Vorderingen wegens tekortschieten in de nakoming.
3.1.2. Vorderingen krachtens geleverde of te leveren zaken
Het meest voor de hand ligt de situatie waarin de verkoper zich het eigendom
voorbehoudt zolang de tegenprestatie voor de geleverde goederen nog niet is voldaan.
Dit is dan ook de situatie zoals die oorspronkelijk in het Ontwerp in het Nieuw BW zou
worden opgenomen46. Het betere lobbywerk van het Nederlands Genootschap van
Bedrijfsjuristen leverde echter een aanzienlijke uitbreiding van de eerste categorie
vorderingen op. Dankzij toevoeging van de zinsnede ‘of te leveren’ dient de tegenprestatie
niet langer per se te beantwoorden aan de daar tegenoverstaande overeenkomst. Het
eigendomsvoorbehoud kan zich derhalve mede uitstrekken tot zekerheid van toekomstige
leveranties en leveringen die reeds in het verleden hebben plaatsgevonden.
Naast het feit dat voorgenoemde uitbreiding de koper praktisch gezien meer zekerheid
verschaft, wordt als voornaamste reden voor deze uitbreiding de bewijsproblematiek
genoemd waarmee de verkoper zich in bepaalde gevallen geconfronteerd ziet. Dit kan
zich namelijk voordoen in geval de verkoper met de koper een overeenkomst tot meerdere
leveranties heeft gesloten, maar waarvan slechts een gedeelte werd betaald.
In de casus zie dat er als volgt uit. Stel, het eigendomsvoorbehoud geldt slechts voor
tegenoverstaande vorderingen. Leverancier A heeft verschillende partijen hout geleverd, welke
niet van elkaar te onderscheiden zijn maar welke zich nog wel onbewerkt op het terrein van La
46
Parl. Gesch. boek 3, p. 388.
29
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
Glorieta bevinden. Aldus ontstaat hier het probleem van oneigenlijke vermenging47. In
faillissement van La Glorieta blijkt dat slechts een gedeelte van de vorderingen van A voldaan
zijn. Het wordt voor de leverancier op die manier lastig om aan te tonen welke partijen al dan
niet zijn betaald.
Dit probleem wordt opgelost door de leverancier de mogelijkheid te geven om alle door hem
geleverde en te leveren partijen hout onder het eigendomsvoorbehoud te brengen.
3.1.3. Kredieteigendomsvoorbehoud
Leveranciers sluiten niet zelden langdurige leverantiecontracten af met hun afnemers.
Indien de verkoper zich het eigendom kan voorbehouden van alle geleverde en te leveren
goederen, kan men zich derhalve afvragen op welk moment het eigendomsvoorbehoud
dan komt te vervallen.
Onzekerheid ontstaat bovendien in de situatie dat een der partijen komt te failleren en
dientengevolge zal moeten worden vastgesteld of de goederen al dan tot de
faillissementsboedel behoren.
We keren weer terug naar de casus. La Glorieta heeft een leverancierskrediet lopen bij
Leverancier A. Op 1 juni 2012 zijn alle openstaande vorderingen door La Glorieta voldaan. Een
maand later, op 1 juli 2012, wordt het faillissement van La Glorieta uitgesproken.
In de maand juli werd echter nog amper geleverd door Leverancier A. Alle bij La Glorieta
aanwezige en onbewerkte goederen behoren tot partijen die voor 1 juni werden geleverd. De
vraag is nu of Leverancier X het eigendomsvoorbehoud kan inroepen ten aanzien van de
goederen die reeds voor 1 juli werden geleverd48.
Vriesendorp voorzag dit probleem reeds in zijn dissertatie. Hij schrijft hierover het
volgende49:
‘Slechts wanneer de koper ten tijde van de betaling van de koopsom geen enkele schuld meer
aan de verkoper heeft, treedt de voorwaarde in vervulling, met als gevolg eigendomsovergang.’
Hieruit kan worden afgeleid dat zijns inziens het eigendomsvoorbehoud komt te vervallen
op enig moment waarop alle vorderingen werden voldaan.
Hoe anders besliste echter de Hoge Raad omtrent deze kwestie toen die ruim tien jaar later
in het arrest Potharst/ Serée50 aan hem werd voorgelegd.
Overwogen wordt dat ondanks het feit dat de schuld op enig moment volledig wordt
47
Oneigenlijke vermenging doet zich voor in de situatie dat twee verschillende zaken
worden samengevoegd en vervolgens niet meer van elkaar te onderscheiden zijn,
omdat ze vrijwel identiek zijn. Een voorbeeld hiervan is een samengevoegde kudde
schapen.
48
Het probleem kan zich hier wederom voordoen dat de goederen van voor 1 juni niet te
onderscheiden zijn van de goederen die geleverd werden na die datum. Daar ga ik voor dit
voorbeeld evenwel niet vanuit.
49
50
R.D.Vriesendorp 1985, p. 115.
HR 4 december 1998, NJ 1998, 549 (Potharst/ Serée).
30
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
afgelost, de koper gedurende het bestaan van het kredieteigendomsvoorbehoud slechts
dient te worden aangemerkt als houder van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde
goederen. Dit leidt er de facto dus toe dat het eigendom van goederen pas overgaat op het
moment dat het leverancierskrediet tussen partijen eindigt.
Sec kijkend naar de letter van de wet, lijkt mij de deze beslissing juist. Een gedeelte van lid 2
luidt namelijk ‘Een eigendomsvoorbehoud kan worden bedongen voor geleverde of te
leveren zaken’. Zolang er derhalve nog zaken zullen worden geleverd, gaat het
eigendomsvoorbehoud naar mijn interpretatie van de wettekst nog niet teniet.
Een dergelijk ‘oneindig’ eigendomsvoorbehoud brengt evenwel met zich mee dat de koper
– als houder- in beginsel beschikkingsonbevoegd zal blijven ten opzichte van de
goederen51. Dit kan met name problemen met zich mee brengen ten aanzien van
doorlevering aan derden.
Het eigendomsvoorbehoud van de leverancier blijft immers, ondanks doorlevering, op de
goederen rusten en kan mitsdien ook jegens derden worden ingeroepen.
Kan de derde in dit geval een geslaagd beroep op derdenbescherming krachtens art. 3:86
lid 1 BW doen? Aan de vereiste goede trouw kan in ieder geval getwijfeld worden nu de
afnemer bekend zal zijn met het feit dat in de branche gewerkt wordt met dergelijke
‘oneindige’ eigendomsvoorbehoudclausules52.
Ik zal de mijns inziens onbillijke gevolgen hiervan schetsen aan de hand van de casus.
Leverancier X levert zijn tuinhuisjes aan La Glorieta onder uitgebreid eigendomsvoorbehoud. La
Glorieta levert de huisjes op haar beurt (onder eigendomsvoorbehoud) door aan een
tuincentrum. Laatstgenoemde betaalt reeds een aanzienlijk gedeelte van de koopsom aan La
Glorieta, welke laatste enige tijd later failleert. Leverancier X eist de zich onder het tuincentrum
bevindende tuinhuisjes als haar eigendom op. Het eigendomsvoorbehoud tussen de leverancier
en La Glorieta is immers nog niet teniet gegaan, en evenmin was tussen de leverancier en La
Glorieta overeengekomen dat de tuinhuisjes vrij van eigendomsvoorbehoud mocht konden
worden doorverkocht. De enige manier waarop het tuincentrum zich hiertegen kan trachten te
verzetten, is door een beroep op derdenbescherming ingevolge art. 3:86 lid 1 BW te doen. Slaagt
dit beroep niet, dan is zij niet alleen de tuinhuisje kwijt maar ook de betaling die zij reeds aan La
Glorieta voldeed. La Glorieta blijkt achteraf immers beschikkingsonbevoegd geweest te zijn,
waardoor de overdracht nooit rechtsgeldig is geschied. Het tuincentrum zal de goederen
derhalve dienen te restitueren aan de eigenaar, in casu de leverancier. In faillissement rest het
tuincentrum dientengevolge nog slechts een concurrente boedelvordering uit hoofde van
onverschuldigde betaling (6:203 e.v. BW)
De afnemer ziet zich doordat een beroep op derdenbescherming ten gevolge van het
‘oneindige’ eigendomsvoorbehoud minder snel slaagt, in een lastige positie geplaatst. Het
insolventierisico dat de verkoper op diens koper loopt, wordt namelijk als het ware
afgewenteld op de derde die goederen van de koper afneemt. Laatstgenoemde is immers
Zie hoofdstuk 1, waarin ik de gevolgen hiervan bespreek.
Een voorbeeld van een uitspraak waarin de goede trouw niet werd aangenomen:
Rechtbank Leeuwarden, 22 februari 2012, LJN: BV6699.
31
51
52
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
degene die in geval van faillissement van de koper met lege handen komt te staan.
Het eigendom van de goederen zo snel mogelijk krachtens enige vorm van originiaire
eigendomsverkrijging verwerven lijkt mij voor de afnemer praktisch gezien een manier om
zich te wapenen tegen het eigendomsvoorbehoud van de leverancier. Een andere
mogelijkheid is dat de afnemer slechts goederen afneemt welke verlost zijn van het
eigendomsvoorbehoud van de verkoper. Mitsdien kan hij in geval van deconfiture van de
koper niet meer geconfronteerd worden met het voorbehouden eigendom van de
verkoper.
Toepassing op de casus moge een en ander wederom verduidelijken. La Glorieta heeft een
overgebleven partij hout die zij onder uitgebreid eigendomsvoorbehoud van leverancier A heeft
gekocht, doorverkocht aan een houtverwerkingsbedrijf. Het eigendomsvoorbehoud van de
leverancier rust nog op de goederen bij overdracht. Zodra het bedrijf het hout echter verwerkt
tot tuinschermen, zal die het eigendom van het hout door middel van zaaksvorming (art. 5:16
BW) verwerven.
Nu het tuincentrum uit de vorige casuspositie echter kant-en-klare tuinhuisjes heeft gekocht,
welke ook nog duidelijk te onderscheiden zijn van andere tuinhuisjes, zal het moeilijk worden
om op originaire wijze het eigendom van de huisjes te verkrijgen.
Een manier om zich tegen insolventie van La Glorieta te beschermen, is door in het
koopcontract te bedingen dat het tuincentrum slechts goederen wil afnemen waarop geen
eigendomsvoorbehoud van derde partijen meer rust. In de huidige situatie is het evenwel ten
gevolge van het ‘oneindige’ eigendomsvoorbehoud onmogelijk voor La Glorieta om als houder
zonder medewerking van Leverancier X het volledige eigendom te verwerven.
Deze oplossing vergt derhalve medewerking van de leverancier X, welke bereid zal moeten zijn
om La Glorieta toe te staan om de goederen vrij van eigendomsvoorbehoud aan derden door te
kunnen verkopen. Nu dit in feite een inperking van de zekerheid van de leverancier tot gevolg
heeft, zal die hier niet altijd toe bereid zijn. Ware het nu evenwel mogelijk om het
eigendomsvoorbehoud tussentijds door middel van volledige betaling af te lossen, dan zou deze
constructie wel toegepast kunnen worden. La Glorieta kan in dat geval door middel van
tussentijdse aflossing van het leverancierskrediet, het eigendom van de door leverancier X
geleverde goederen verwerven, waarna ze vervolgens vrij van eigendomsvoorbehoud kunnen
worden doorverkocht aan het tuincentrum.
In het geval La Glorieta bovendien ondanks deze overeenkomst toch goederen zou leveren op
welke nog een eigendomsvoorbehoud van de leverancier rust, wordt de kans dat het
tuincentrum een geslaagd beroep op art. 3:86 lid 1 BW kan doen, mijns inziens bovendien
groter. De goede trouw zal immers makkelijker aangetoond kunnen worden omdat het
tuincentrum er door de tussen hen gemaakte afspraken vanuit mocht gaan dat La Glorieta
alleen goederen, welke bevrijd waren van het eigendomsvoorbehoud van de leverancier, zou
overdragen.
3.1.4. Accessoire werkzaamheden
De tweede categorie behelst vorderingen die de tegenprestatie zijn voor ‘krachtens een
zodanige overeenkomst verrichte of te verrichten werkzaamheden’. Het gaat hier dus om
werkzaamheden die enig verband vertonen met de in categorie een genoemde
32
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
vorderingen. Men denke hierbij aan de leverancier die tevens een vordering op de koper
heeft uit hoofde van een overeenkomst tot installatie van geleverde goederen zoals
keukens of computers. Uit ‘verrichte’ blijkt overigens dat ook vorderingen voor reeds
verrichte werkzaamheden onder het bedongen eigendomsvoorbehoud kunnen worden
gebracht.
Wanneer is echter sprake van voldoen samenhang het de in lid twee genoemde
vorderingen? Installatiewerkzaamheden en vorderingen uit hoofde van eenzelfde
leverancierskrediet lijken evidente voorbeelden van vorderingen die wel onder deze
categorie kunnen worden geschaard. Bankleningen worden door de wetgever in ieder
geval uitgesloten53:
'..uit maatschappelijk oogpunt geen overwegend bezwaar behoeft te bestaan, mits zij tot het
leverancierskrediet beperkt blijft, in dier voege dat een eigendomsvoorbehoud niet kan worden
bedongen voor vorderingen van geheel andere aard, zoals die uit geldlening van een bank.'
Wat is echter rechtens ten aanzien van bijvoorbeeld servicecontracten en
huurovereenkomsten die met een leverancier werden gesloten? Asser en Reehuis lijken
beide van mening te zijn dat dit soort vorderingen niet de vereiste samenhang vertonen54.
Opvallend genoeg noemt Brahn echter als voorbeeld van een samenhangende vordering
juist een met de leverancier gesloten service-contract55.
Ik kan mij in de mening van laatstgenoemde het best vinden. Samenhang lijkt mij namelijk
juist aanwezig indien een service-contract wordt aangegaan waarin overeen wordt
gekomen dat de geleverde goederen onderhouden zullen worden door de leverancier.
De overeenkomsten zullen immers in de regel tegelijkertijd worden gesloten en zaken
waarvoor het service-contract wordt afgesloten zullen naar hun aard doorgaans niet
bestemd zijn voor doorverkoop, zodat problemen met derden zich niet snel zullen
voordoen.
3.1.5. Vorderingen wegens tekortschieten in de nakoming
De laatste categorie vorderingen die door het eigendomsvoorbehoud kan worden
gezekerd, betreft de schade die voortvloeit uit tekortschieten ten aanzien van de onder
voorgaande categorieën vallende overeenkomsten.
Hieronder valt onder andere het tekortschieten in de nakoming van de onder categorie
twee genoemde werkzaamheden. Overige vorderingen die in aanmerking komen, zijn
onder andere het recht op schadevergoeding ex art. 6:74 BW alsmede de vervangende
schadevergoeding krachtens art. 6:87 lid 1 BW en schadevergoeding naast ontbinding.
Tenslotte valt ook een contractueel beding waarin wordt bepaald dat in geval van
tekortkoming in de nakoming een boete verschuldigd is, binnen bereik van het
eigendomsvoorbehoud.
53
54
55
Parl. Gesch. 3, p. 1132.
Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010, rn. 536, Reehuis 1998, nr. 13.
O.K. Brahn 1991, p. 142.
33
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
3.1.6. Het stil pandrecht als alternatief voor niet onder lid 2 vallende
vorderingen
Als alternatief voor vorderingen die niet onder een van de bovengenoemde categorieën
vallen, wordt doorgaans het stil pandrecht genoemd. Dat dit recht reeds bij voorbaat kan
worden gevestigd, blijkt uit de artt. 3:97 en 3:98 BW. Het is derhalve mogelijk om vooraf te
bedingen dat op het moment dat de volledige koopprijs wordt voldaan en de koper
dientengevolge eigenaar wordt, er tegelijkertijd ten behoeve van de verkoper een stil
pandrecht op de goederen zal worden gevestigd.
Het vestigen van een stil pandrecht vereist krachtens art. 3:237 lid 1 BW evenwel een
onderhands geregistreerde pandakte. Dit brengt in tegenstelling tot het eenvoudig te
bedingen eigendomsvoorbehoud de nodige administratieve rompslomp met zich mee. De
kans is bovendien aanmerkelijk dat het pandrecht zal botsen met het door de bank
bedongen stil pandrecht op voorraad en inventarissen. Op grond van het
prioriteitsbeginsel gaat mijns inziens het eerder gevestigde pandrecht van bank voor dat
van de leverancier, zodat de leverancier alsnog met lege handen zal komen te staan56.
3.1.7. Imputatieregeling
Naast het bedingen van een stil pandrecht bestaat de mogelijkheid tot het overeenkomen
van een zogeheten imputatiebeding. Dit impliceert dat de ontvangen betalingen eerst
dienen te worden aangewend ter voldoening van tegenprestaties welke niet onder het
eigendomsvoorbehoud kunnen worden gebracht. Hiermee wordt feitelijk bereikt dat het
eigendomsvoorbehoud blijft bestaan tot de laatste vordering is voldaan. Alhoewel dit in
eerste instantie
riekt naar omzeiling van het fiduciaverbod van art. 3:84 lid 3 BW, lijkt een dergelijke beding
op grond van de artt. 6:43 en 6:44 BW te zijn toegestaan. Hierin wordt namelijk bepaald in
welke volgorde vorderingen worden voldaan in geval een betaling geschiedt, maar de
schuldenaar meerdere schulden bij zijn crediteur heeft openstaan. Nu de regeling niet
dwingendrechtelijk van aard is, kan hier naar believen van worden afgeweken57.
3.1.8. Gevolgen voor vorderingen die niet onder genoemde categorieën
vallen
Behoudt de leverancier zich het eigendomsvoorbehoud voor ter zekerheid van
vorderingen die niet onder een van de bovenstaande categorieën kan worden geschaard,
dan is het eigendomsvoorbehoud ten aanzien van die vorderingen nietig op grond van art.
3:40 lid 2 BW. Ten aanzien van overige vorderingen houdt het voorbehoud echter wel
stand, zodat slechts sprake zal zijn van partiële nietigheid (art. 3:41 BW).
Voor de casus betekent dit dat als La Glorieta een eigendomsvoorbehoud bedingt in de trant
van ‘alle vorderingen, uit welke hoofde dan ook’, dan zal het eigendomsvoorbehoud slechts
gelden voor de vorderingen die onder een van de drie categorieën vallen.
56
F.M.J. Verstijlen, Groene Serie Vermogensrecht, Burgerlijk Wetboek 3, commentaar bij
artikel 92, eigendomsvoorbehoud, bijgewerkt tot 1 december 2008.
57
F.M.J. Verstijlen, Groene Serie Vermogensrecht, Burgerlijk Wetboek 3, commentaar bij
artikel 92, eigendomsvoorbehoud, bijgewerkt tot 1 december 2008.
34
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
3.2. Duits recht
3.2.1. Voor welke vorderingen kan een eigendomsvoorbehoud worden
bedongen?
In geval een einfacher eigentumsvorbehalt wordt overeengekomen, vallen onder het
voorbehoud slechts de daar tegenoverstaande vorderingen. § 449 BGB sluit echter niet uit
dat het eigendom slechts zal worden overgedragen indien alle vorderingen die
voortvloeien uit de gehele zakelijke relatie tussen verkoper en koper zijn voldaan. Van een
limitatieve opsomming van vorderingen is, mede door het ontbreken van een
fiduciaverbod, naar Duits recht derhalve geen sprake58.Gesproken wordt in dat kader van
een erweiterter eigentumsvorbehalt, welke op haar beurt verschillende typen kent.
De grens ligt naar Duits recht echter daar waar het eigendomsvoorbehoud wordt
bedongen ter zekerheid van vorderingen van derden. Een verbod hierop is enige tijd
geleden opgenomen in het derde lid van de paragraaf aangaande het
eigendomsvoorbehoud (§ 449 BGB).
3.2.2. Konzernvorbehalt
Het konzernvorbehalt houdt in dat niet alleen vorderingen op de directe handelspartner
van de verkoper onder het voorbehoud vallen, maar tevens alle vorderingen die zij heeft
op wederpartijen die tot hetzelfde concern als de koper horen. Deze constructie is op
grond van het voorgenoemde § 449 abs. 3 BGB uitdrukkelijk verboden, zo blijkt uit de
tekst59:
‘Die Vereinbarung eines Eigentumsvorbehalts ist nichtig, soweit der Eigentumsübergang davon
abhängig gemacht wird, dass der Käufer Forderungen eines Dritten, insbesondere eines mit
dem Verkäufer verbundenen Unternehmens, erfüllt.’
Omstreden is de vraag of een zogenaamd umgekehrte Konzernvorbehalt, ook onder het
verbod van § 449 abs. 3 BGB valt. Overdracht van de goederen van de verkoper aan de
koper wordt in dat geval afhankelijk gesteld van de betaling van de vorderingen die de
verkoper jegens een andere aan de koper gelieerde onderneming heeft. Deze constructie is
mogelijkerwijs in strijd met § 307 BGB, waarin de ongeldigheid van onredelijke bedingen in
algemene voorwaarden wordt geregeld. Tot slot kan een dergelijk beding wegens strijd
met de goede zeden (§138 abs. 1 BGB) nietig worden verklaard60.
In de casus ziet deze constructie er als volgt uit. Leverancier X heeft onder
eigendomsvoorbehoud tuinhuisjes geleverd, welke ten tijde van faillissement van La Glorieta
nog niet volledig werden afbetaald. Indien een umgekehrte Konzernvorbehalt zou gelden, zou
de overdracht van de tuinhuisjes afhankelijk zijn van de mogelijkheid tot verrekening van de
vorderingen die Leverancier X nog jegens aan La Glorieta gelieerde ondernemingen heeft.
58
BGH 9 februari1994,176/92.
BGHZ 125, 83.
60
Westermann 2004, § 449 Rdn. 86, Obermüller1999, p. 457 e.v.
35
59
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
3.2.3. Kredieteigendomsvoorbehoud
Het eigendomsvoorbehoud gaat naar Duits recht teniet zodra alle openstaande schulden
zijn voldaan, dan wel de overeenkomst tussen partijen wordt ontbonden. Het ‘herleeft’
derhalve niet op het moment dat nieuwe schulden van de koper jegens de verkoper
ontstaan61. Naar Duits recht wordt een clausule waarin ondanks vereffening van de
rekening-courant het eigendom van de goederen bij de verkoper blijft, zelfs in strijd geacht
met de §§ 307 en 138 BGB.
Rekening wordt bovendien gehouden met de mogelijkheid dat de crediteur
‘oververzekerd’ wordt (zogenaamde übersicherung). De waarde van de goederen waarvan
het eigendom wordt voorgehouden, overstijgt in dat geval de waarde van de vordering die
de leverancier op de koper heeft.
Een zogenaamde teilverzichtsklausel of freigabeklausel 62 behoort de koper daar tegen te
beschermen. De clausule houdt in dat de leverancier ten opzichte van de koper verplicht is
om de goederen vrij te geven voor zover de realiseerbare waarde van de geleverde
goederen de te dekken vorderingen met een bepaald percentage overschrijdt.
De ondergrens hiervoor ligt bij 110 procent van de werkelijke waarde van de goederen, de
limiet op 150 procent van de geschatte waarde.
In de casus ziet dat er als volgt uit. Leverancier X heeft voor een waarde van 1000 goederen
geleverd aan La Glorieta, welke op haar beurt reeds 500 heeft afbetaald. Leverancier X dient
dan, in geval een percentage van 120 werd overeengekomen, op verzoek van La Glorieta
tenminste voor een waarde van 400 aan goederen vrij te geven. Op enig moment dat La
Glorieta geen enkele schuld meer bij de leverancier heeft openstaan, verwerft zij bovendien het
eigendom van alle tot op dat moment onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen.
Alhoewel een dergelijk beding geen uit de wet voorvloeiende verplichting is, kan het
ontbreken ervan desalniettemin tot gevolg hebben dat de zekerheidsoverdracht in strijd
wordt geacht met de goede zeden ( §138 BGB)63.
3.2.4. Uitoefening van het erweiterter en verlängerter eigentumsvorbehalt
Indien de verkoper een einfacher eigentumsvorbehalt bedingt, zal hij in geval van
tekortkoming van de koper gerechtigd zijn het goed terug te nemen.
Heeft de verkoper evenwel een erweiterter of een verlängerter eigentumsvorbehalt
bedongen, dan geldt hiervoor een afwijkende regeling. Deze vormen van
eigendomsvoorbehoud worden namelijk in insolventie behandeld als ware zij
zekerheidseigendom. De goederen die ter zekering werden overgedragen, maar nog in
bezit zijn van de failliet kunnen in dat geval niet terstond worden opgeëist. Het te gelde
maken van de goederen wordt door de curator geregeld (§166 InsO) en kan worden
uitgesteld tot na de verificatievergadering. De crediteur heeft dan evenwel recht op rente
Müssing 2012, p. 245.
Voorbeeld van een dergelijke clausule: Wir verpflichten uns, die uns zustehenden
Sicherheiten auf Verlangen des Käufers freizugeben, sofern Ihr Wert die zu sichernden
Forderungen um mehr als 20% übersteigt.
63
Akkermans 2008, p. 189 e.v.
36
61
62
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
over de wachtperiode (§ 169 abs. 1 InsO). De curator moet hem bovendien inlichten over
de verkoop, daar de crediteur gerechtigd is om een betere koper aan te dragen. De
opbrengsten zullen na aftrek van kosten (negen procent van de opbrengst van de te gelde
gemaakte goederen) ten goede komen van de crediteur welke de goederen in
zekerheidseigendom had (§171 InsO)64.
64
Gogger 2011, rn. 44 e.v.
37
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
3.3. Vergelijking tussen beide stelsels
Bij de invoering van het Nieuw BW en daarmee het fiduciaverbod werd het naar
Nederlands recht noodzakelijk geacht om het type vorderingen dat onder het
eigendomsvoorbehoud kan worden gebracht te beperken.
Dit is naar mijn idee echter een vreemde beredenering, nu het eigendomsvoorbehoud an
sich als een legitieme inbreuk op het fiduciaverbod moet worden beschouwd.
De ratio achter het verbod is immers onder andere dat goederen die ter zekerheid worden
overgedragen, de zekerheidsnemer onevenredig meer zekerheid zouden kunnen
verschaffen dan zijn belang als crediteur rechtvaardigt, waardoor overige schuldeisers van
de koper dientengevolge in hun verhaalspositie kunnen worden benadeeld.
Het maakt in die context mijns inziens niet uit of de eigendom van de goederen wordt
voorbehouden of wordt overgedragen. Een opsomming van vorderingen, welke
bovendien tamelijk ruim is, kan er wat mij betreft dan ook niet toe leiden dat het
fiduciaverbod desondanks toch wordt gerespecteerd.
Naar Duits recht wordt overigens in de wettekst niet gerept over de aard van de
vorderingen. Geacht wordt derhalve dat het mogelijk is om ieder type vordering dat
verkoper op de koper heeft, eronder te scharen.
3.3.1. Kredieteigendomsvoorbehoud
Aflossing van een zogenaamd leverancierskrediet heeft naar beide rechtstelsels
verschillende gevolgen. De Nederlandse regeling blijkt opvallend ongunstig uit te pakken
voor de koper onder eigendomsvoorbehoud.
Die blijft namelijk houder van de onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen tot
het moment waarop de leverantieovereenkomst tussen partijen wordt ontbonden.
Dit ‘oneindige’ eigendomsvoorbehoud levert met name collisies op ten aanzien van
doorlevering aan derden.
In Duitsland daarentegen heeft de koper de mogelijkheid om door middel van tussentijdse
aflossing van het krediet de volledige eigendom te verwerven. Hiernaast wordt er naar
Duits recht rekening gehouden met de zogenaamde übersicherung. Een dergelijk beding
zou naar Nederlands recht eveneens van waarde kunnen zijn.
Het voelt immers onbillijk dat een leverancier zich het eigendom zonder enige limiet kan
voorbehouden, terwijl hij (nog) slechts een zeer geringe vordering op de koper heeft. De
verhoudingen lijken in dergelijke situaties tamelijk uit balans te zijn.
De twee voorgenoemde maatregelen lijken mij deugdelijke constructies, welke de koper
de gewenste mogelijkheden biedt om over de goederen te kunnen beschikken, maar
welke tegelijkertijd de zekerheidspositie van de verkoper respecteren.
Een belangrijk verschil doet zich tot slot voor ten aanzien van de manier waarop met het
eigendomsvoorbehoud in faillissement wordt omgegaan. Het erweiterter
eigentumsvorbehalt wordt er afgehandeld als ware het een zekerheidsrecht. De goederen
worden door de curator te gelde gemaakt, waarna de bevoorrechte schuldeisers uit de
opbrengst worden voldaan.
38
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
4. Verlengd van het eigendomsvoorbehoud tot zaken die
uit de geleverde zaken worden gevormd
4.1. Nederlands recht
Zodra La Glorieta een aanvang neemt met het verwerken van het hout van Leverancier A,
zal het eigendomsvoorbehoud van de verkoper al snel een wassen neus blijken.
In dat geval is namelijk sprake van zaaksvorming in de zin van art. 5:16 BW. Deze wijzen van
originaire eigendomsverkrijging heeft zakelijke werking en wordt naar Nederlands recht
algemeen geacht niet contractueel te kunnen worden uitgesloten.
De leverancier die het glas voor de ruiten van de tuinhuisjes levert, zal door natrekking
krachtens art. 5:14 BW hoogstwaarschijnlijk zijn eigendomsvoorbehoud teniet zien gaan.
Indien leveranciers zich gelukkig denken te prijzen wanneer hun zaken nog niet verwerkt
zijn per datum faillissement, is het zomaar mogelijk dat de door hen geleverde partijen
hout danwel glas niet langer te onderscheiden zijn van die van overige leveranciers. Zij
verliezen in dat geval ten gevolge van oneigenlijke vermenging mogelijkerwijs ook dan
hun eigendom. Deze voor de leverancier van met name grondstoffen, halffabricaten en
onderdelen bijzonder nadelige bepalingen lijken onder andere vanwege hun
dwingendrechtelijke karakter lastig te omzeilen.
Schijnt er echter niet nog een lichtpuntje voor hen aan de horizon?
In het onderhavige betoog zal ik eerst kort de verschillende typen van originaire
eigendomsverkrijging bespreken, evenals de mogelijkheden om onder deze ogenschijnlijk
ondoorbreekbare bepalingen uit te komen. Vervolgens zal ik de regelingen in beide stelsels
met elkaar vergelijken en op hun merites beoordelen.
4.1.1. Zaaksvorming
Van zaaksvorming krachtens art. 5:16 BW is sprake wanneer uit tenminste twee
verschillende zaken een nieuwe zaak wordt gevormd, welke een geheel nieuwe, eigen
identiteit bezit65. Krachtens lid 1 van art. 5:16 BW moet de eigenaar van de oorspronkelijke
zaak als eigenaar van de nieuw gevormde zaak worden aangemerkt.
Het lijkt er in eerste instantie derhalve op dat de regeling gunstig uitpakt voor de
leverancier. In de casus zou dit immers betekenen dat laatstgenoemde eigenaar wordt van
de vervaardigde huisjes.
Op deze regeling wordt echter in lid 2 een uitzondering gemaakt voor de gevallen waarin
men een zaak voor zichzelf vormt. In dat geval komt namelijk het eigendom alsnog aan de
vormer zelf toe. Hierbij doet de vraag van de goederen waaruit de zaak wordt vervaardigd,
niet terzake66.
Een logische vraag is derhalve wanneer er dan sprake is van vormen voor zichzelf. In het
Zie o.a. HR 24-03-1995 NJ 1996, 158 (Hollander’s Kuikenboerderij), waarin werd beslist
dat door het machinaal uitbroeden van eieren sprake is van zaaksvorming, omdat de
kippen een geheel eigen identiteit bezitten.
66
Wichters 2002, p. 40 e.v.
39
65
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
arrest Breda/ Antonius besliste de Hoge Raad dat dit dient te worden beantwoord aan de
hand van ‘reële maatstaven’, hij overweegt als volgt;
…Of [vormen voor zichzelf] zich voordoet, zal afhangen van hetgeen in het licht van de daarop
betrekking hebbende verkeersopvattingen uit de rechtsverhouding tussen partijen voortvloeit.
Bij een industriële fabricage – zoals hier aan de orde is – zal het daarbij aankomen op de vraag
wie beslissende invloed had op de wijze van productie en de definitieve vorm van het product en
wie in het kader van die rechtsverhouding het risico droeg ter zake van verliezen wegens
tegenvallende bruikbaarheid, verhandelbaarheid of winstgevendheid van het product…67.
De gemiddelde koper onder eigendomsvoorbehoud die beoogt de geleverde goederen te
verwerken, zal in de regel doorslaggevende zeggenschap uitoefenen op het
fabricageproces en bovendien het ondernemersrisico voor de gevormde zaken dragen. De
uitzondering van lid 2 zal zich dus doorgaans voordoen. Deze uitspraak lijkt bovendien in
lijn te zijn met hetgeen hieromtrent in de Parlementaire Geschiedenis wordt opgemerkt68:
‘(..) de producent kan niet worden gezegd de zaak in opdracht van zijn leveranciers te
fabriceren. Hij fabriceert haar immers ten einde haar te eigen bate te verhandelen.’
Kan de leverancier zich dan de door de koper gevormde zaak niet bij voorbaat constitutum
possessorium laten leveren? Het antwoord hierop zal wegens strijd met het fiduciaverbod
negatief moeten luiden.
4.1.2. Natrekking, bestanddeelvorming en vermenging69
In het geval een zaak bestanddeel (3:4 BW) wordt van een andere roerende zaak, gaat het
eigendom van het bestanddeel ten gevolge van natrekking teniet (5:14 BW). Het
bestanddeel zal dan namelijk deel uit gaan maken van de hoofdzaak.
Een bestanddeel kan op zijn beurt een onderdeel zijn van een andere zaak die zodanig met
de hoofdzaak verbonden is, dat scheiding ervan schade zou toebrengen aan de hoofdzaak
(art. 3:4 lid 2 BW). Naar Nederlands recht bestaat daarnaast de mogelijkheid dat een zaak
naar verkeeropvatting als bestanddeel dient te worden aangemerkt.
Hiervan is sprake als een zaak zodanig verbond is met een andere zaak, dat zij daardoor
niet meer als zelfstandige zaak kan worden aangemerkt. In het arrest Radio Holland werd
omtrent deze kwestie bepaald dat van invloed kan zijn de vraag of het gebruikelijk is dat
bepaalde zaken in de praktijk gewoonlijk onder eigendomsvoorbehoud worden geleverd.
In dat geval zou er namelijk geen sprake zijn van bestanddeelvorming70. Dit houdt echter
niet in dat partijen naar goeddunken kunnen bedingen wanneer een bestanddeel wordt
nagetrokken. In het algemeen wordt natrekking namelijk geacht omwille van de
rechtszekerheid aan de wil van partijen onttrokken te zijn71.
67
HR 5 juni1990, NJ 1992, 226 (Breda/ Antonius).
Parl. Gesch. boek 5 p. 109.
69
Wichters 2002, p. 42 e.v.
70
HR 16 maart, 1979, NJ 1980, 600.
68
71
Reehuis 1998, nr. 19. Zie voor recentere rechtspraak over natrekking onder andere NJF 2005, 164, waarin
werd beslist dat de steenwolmatten warden nagetrokken door de rozen die erop werden geplant.
40
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
Vermenging (art. 5:15 BW) doet zich voor wanneer twee of meerdere (vloei)stoffen al dan
niet per abuis samengevoegd worden72. Ingeval zaken nog wel hun zelfstandigheid
behouden, maar niet langer te individualiseren zijn, spreekt men van oneigenlijke
vermenging, een figuur dit ik reeds in het vorige hoofdstuk kort aanstipte.
De uitbreiding van de eerste categorie van art. 3:92 lid 2 BW beoogt de consequenties
hiervan voor de eigenaar onder voorbehoud te ondervangen. Vereist is dan wel dat de
leverancier vorderingen heeft openstaan uit meerdere leveranties73.
4.1.3. Wie dient als eigenaar van de vermengde en nagetrokken zaken te
worden beschouwd?
Eigenaar van de nagetrokken en vermengde zaken wordt degene die als eigenaar van de
hoofdzaak dient te worden aangemerkt. Wat als hoofdbestanddeel dient te worden gezien,
moet blijkens lid 3 van art. 5:14 BW onder andere worden bepaald aan de hand van de
verkeersopvattingen en het waardeverschil tussen de goederen.
Uit de parlementaire geschiedenis blijkt dat wenselijk werd geacht dat de rechter
hieromtrent enige beoordelingsvrijheid zou hebben74. Wichters geeft evenwel een tamelijk
heldere opsomming van de criteria aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of iets
krachtens de in het verkeer geldende opvattingen als hoofdzaak dient te worden
aangemerkt75. Genoemd worden onder andere de naamgeving van het goed die niet
verandert door verwijdering of toevoeging bestanddelen, de functie van de zaak, de vraag
of zaken ter completering dienen en het aanmerkelijke verschil in waarde.
Laat ik dit ter verduidelijking toepassen op een gootsteen welke als bestanddeel van een keuken
moet worden gezien. De keuken blijft namelijk met of zonder gootsteen een keuken heten. De
keuken blijft ook zonder de gootsteen haar functie houden. Bovendien dient de gootsteen ter
completering van de keuken. Tot slot is de gootsteen normaliter aanmerkelijk minder waard
dan het een keuken in zijn geheel.
Toegepast in het vorige voorbeeld lijken deze criteria tamelijk logische gevolgen te
hebben. Er zijn echter ook legio voorbeelden te bedenken die een stuk minder
vanzelfsprekend en zelf onbillijk kunnen uitpakken voor de (voormalige) eigenaar van het
bestanddeel. Denk bijvoorbeeld aan de leverancier van een kostbare motor, welke zijn
eigendomsvoorbehoud teniet ziet gaan doordat zijn motor in een afgedankte, waardeloze
bolide wordt gemonteerd.
Kan de regeling niet ontweken worden door contractueel te bedingen dat de goederen
van de leverancier als hoofdzaak dienen te worden aangemerkt? De vraag zal wederom,
vanwege strijd met het zakenrechtelijke karakter van de bepalingen, negatief beantwoord
Te onderscheiden van zaaksvorming, daar er bij vermenging geen ‘scheppende arbeid’
aan te pas komt.
73
Zie hierover verder hoofdstuk 3.
74
Parl. Gesch. boek 3, p. 78.
75
Wichters 2002, p. 127 e.v.
41
72
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
moeten worden76.
Ingeval niet bepaald kan worden wat als hoofdzaak dient te worden aangemerkt, zullen de
eigenaren van de oorspronkelijke zaken het mede-eigendom verwerven van de nieuwe
gevormde zaak77. Hiervoor lijkt echter slechts in uitzonderlijke gevallen plaats te zijn omdat
het niet verenigbaar wordt geacht met de gedacht van eenvoud in het goederenrecht en
zodoende een belemmerende werking zou hebben op het handelsverkeer.
4.1.4. Stil pandrecht wederom als alternatief voor het verlengd
eigendomsvoorbehoud
Als potentiële opvolger van het tenietgegane eigendomsvoorbehoud wordt in de
literatuur veelal het stil pandrecht genoemd. Hiervoor kunnen echter dezelfde
tegenargumenten worden aangevoerd als welke ik in het vorige hoofdstuk reeds heb
beschreven.
76
77
Zwitser 1996, p. 87-91en p.107-111.
Pitlo/Reehuis, Heisterkamp, Goederenrecht p. 408 e.v.
42
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
4.2. Duits recht
Naar Duits recht is het verlengen van het eigendomsvoorbehoud in tegenstelling tot in
Nederland wel sinds jaar en dag op ruime schaal toegestaan.
Onder verlängerter eigentumsvorbehalt wordt naar Duits recht allereerst verstaan het
verlengen van het eigendomsvoorbehoud naar uit zaaksvorming, natrekking en
vermenging gevormde zaken. Het wordt er op twee manieren uitgewerkt, namelijk door
middel van een zogenaamde verbeitungsklausel dan wel vorausabtretung. Ik zal beide aan
de hand van de Duitse tegenhangers van onze regelingen omtrent zaaksvorming,
natrekking en vermenging bespreken.
Onder verlängerter eigentumsvorbehalt wordt bovendien de clausule verstaan waarin wordt
bedongen dat de koper gerechtigd zal zijn om over de goederen te beschikken en
zodoende de mogelijkheid heeft om de goederen te vervreemden, terwijl die nog niet
volledig zijn afbetaald.
4.2.1. Zaaksvorming
Verarbeitung of Umbildung wordt naar Duits recht geregeld in § 950 van het derde boek
aangaande het goederenrecht van het BGB. Het is een soortgelijk artikel als het
Nederlandse art. 5:16 BW, waarin geregeld wordt dat sprake is van zaaksvorming indien
door middel van arbeid uit zaken een nieuwe zaak wordt gevormd. Ook naar Duits recht
wordt voor interpretatie hiervan verwezen naar de verkeersopvattingen.
Zaaksvorming brengt in beginsel met zich mee dat de degene die de goederen heeft
verwerkt (de producent), eigenaar wordt van de nieuw gevormde zaken.
Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor de situatie waarin de waarde van de
goederen de waarde van het productieproces in aanmerkelijke mate overschrijdt. Om te
beoordelen of hier sprake van is, is in de rechtspraak een verhouding ontwikkeld.
De waarde van de goederen wordt afgezet tegen de waarde van het productieproces.
Totdat de verhouding 100: 60 wordt bereikt, dient de fabrikant krachtens § 950 BGB als
eigenaar te worden aangemerkt. Ingevolge het tweede lid van voorgenoemd artikel
verliest de eigenaar van de goederen dientengevolge haar zakelijke rechten ten aanzien
van het goed. Deze regeling zou men kunnen vergelijken met onder de Nederlandse
regeling aangaande ‘vormen voor zichzelf’ krachtens het tweede lid van art. 5:16 BW.
4.2.2. Verarbeitungsklausel
In de meeste gevallen zal echter door middel van een zogenaamde verarbeitungsklausel om
deze regeling heen worden gecontracteerd. Dit houdt in dat de uit onder
eigendomsvoorbehoud geleverde materialen vervaardigde goederen, eigendom worden
van de leverancier. Deze constructie wordt in Duitsland over het algemeen mogelijk
geacht78.
Hoe dient een dergelijke clausule evenwel te worden geconstrueerd? Moet aan een typisch
goederenrechtelijk artikel als § 950 BGB immers geen dwingendrechtelijke werking worden
ontleend? De meningen blijken hierover verdeeld te zijn. Sommige auteurs menen dat §
950 BGB inderdaad geen dwingendrechtelijk karakter toekomt, zodat hier eenvoudigweg
78
Zie o.a. BGH 3 maart 1956, BGHZ 20, 159; BGH 23 oktober 1963, BB 1963, 1354.
43
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
contractueel van kan worden afgeweken. Anderen beamen echter het dwingendrechtelijke
karakter van § 950 BGB en lossen het probleem op door de eindproducten bij voorbaat
constitutum possessorium te leveren aan de verkoper. Het gevaar van het eerder gevestigd
pandrecht voor de bank gooit bij deze constructie echter mogelijkerwijs wederom roet in
het eten.
Weer anderen stellen de vraag wie als producent in de zin van § 950 BGB kan worden
aangemerkt ter discussie79. Volgens sommige auteurs dient dit getoetst te worden middels
objectieve maatstaven, terwijl anderen stellen dat dit beoordeeld dient te worden aan de
hand van de bedoeling en afspraken zoals die tussen partijen tot stand zijn gekomen.
Het BGH heeft uiteindelijk de laatstgenoemde constructie aanvaard waarin de verkoper als
producent in de zin van § 950 BGB wordt aangemerkt80.
In het geval dat producten van meerdere leveranciers tot een nieuwe zaak worden
gevormd, zal er ingevolge § 947 BGB mede-eigendom ontstaan tussen de verkopers. Hun
aandeel in de nieuwe gevormde zaak is dan evenredig naar de waarde van de door hen
ingebrachte goederen. Slechts indien een hoofdzaak valt aan te wijzen is, zal de eigenaar
van de hoofdzaak eigenaar worden van de bestanddelen (§ 947 abs. 2 BGB).
4.2.3. Natrekking, bestanddeelvorming en vermenging
Van vermischung is naar Duits recht sprake als twee of meerdere vloeistoffen worden
samengevoegd (§ 948 BGB). Het onderscheid tussen eigenlijke en oneigenlijke vermenging
wordt in tegenstelling tot in Nederland niet gemaakt.
In geval van vermenging van roerende zaken spreekt men in Duitsland van vermengung ( §
947 BGB), een begrip dat te vergelijken is met art. 5:14 BW aangaande natrekking. Vereist is
voor beide bepalingen dat de goederen niet, of althans niet zonder aanmerkelijke kosten,
van elkaar te scheiden zijn. Natrekking naar verkeersopvatting ken men naar Duits recht
derhalve niet.
Een soortgelijke bepaling als de bestanddeelvorming (art. 3:4 BW) vindt men in § 93 BGB,
waarin gesproken wordt van wezenlijke bestanddelen van een zaak.
Hiervan is naar Duits sprake in het geval een zaak –wederom- niet meer van een andere
zaak te scheiden valt zonder de zaak te vernielen dan wel een wezenlijk andere zaak
wordt. Dit heeft tot gevolg dat van wesentlichte bestandteile slechts in uitzonderlijke
gevallen sprake zal zijn. De leverancier die naar Nederlands recht het eigendom van de
kostbare motor verliest op het moment dat die in een waardeloze, oude bolide wordt
gemonteerd, heeft naar Duits recht meer geluk. Daar werd in een soortgelijke zaak beslist
dat de motor niet diende te worden aangemerkt als bestanddeel van de auto81. Van belang
wordt in de Duitse rechtspraak geacht of de overige delen door het verlies van het betwiste
bestanddeel al dan niet hun originele functionaliteit verliezen.
80
81
Kieninger 2004, p. 367, Bauer/ Stürmer 2009, § 53 en rn. 17 e.v.
BGHZ, 61, 81.
44
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
4.2.4. Wie dient als eigenaar van de vermengde en nagetrokken goederen
te worden beschouwd?
De situatie waarin onderdelen van een zaak geen enkele zelfstandige functie hebben zal
zich niet snel voordoen. Daardoor zal de eigenaar waarvan de goederen verwerkt en of
samengevoegd worden, meestal mede-eigenaar worden van de nieuw gevormde zaak, zo
bepaalt § 947 BGB.
4.2.5. Vorausbtretungsklausel
De mogelijkheid van de koper onder eigendomsvoorbehoud om de goederen aan een
derde door te leveren, gaat naar Duits recht veelal gepaard met het bij voorbaat cederen
van de vorderingen die de koper op zijn afnemer uit hoofde van de wederverkoop verkrijgt
(§ 398 BGB e.v.82). Vereist voor het geldig bedingen van deze constructie is dat de
leverancier zich verplicht tot retro-cessie ingeval de aan hem overgedragen goederen een
waarde vertegenwoordigen die de hoogte van zijn vorderingen met meer van twintig
procent overstijgt.
Complicaties doen zich echter voor wanneer in de overeenkomst tussen de koper en haar
afnemer een abwehrklausel (§ 399 BGB) werd bedongen. Dit houdt in dat de koper niet
gerechtigd is om de vordering op de afnemer te cederen. In dat geval moet er echter
vanuit worden gegaan dat de koper niet bevoegd was tot doorlevering zonder de daarbij
horende cessie. Vermoed wordt dat de afnemer hiervan op de hoogte was, zodat het
eigendom niet te goeder trouw verworven kan worden. De leverancier kan dientengevolge
haar eigendom opeisen83.
De kans dat de vorderingen reeds bij voorbaat aan een andere crediteur (doorgaans de
bank) van de koper is gecedeerd84 is evenwel aanzienlijk. Ook naar Duits recht kent men
het prioriteitsbeginsel.
Nu de bank in de regel het oudste recht zal kunnen doen gelden, zal het verlengd
eigendomsvoorbehoud mitsdien alsnog komen te stranden.
Interessant is echter dat het Bundesgerichtshof de leverancier in deze situatie te hulp schiet.
Beslist werd hieromtrent namelijk dat wanneer de bank ermee bekend was dat de
goederen onder eigendomsvoorbehoud werden verkregen, de zekerheidsoverdracht
nietig is wegens strijd met de goede zeden (§138 abs. 1 BGB). Deze situatie wordt namelijk
gezien als contractbreuk van de koper ten op zichte van zijn leverancier. Het wordt daarom
ook wel de vertragsbruchtheorie genoemd. Nu de bank doorgaans prima inzicht heeft in de
financiën van haar debiteur, zal deze uitzondering zich doorgaans voordoen85. Tussen de
koper en de bank zal daarom normaliter worden bedongen dat slechts die vorderingen van
de koper worden overgedragen die niet uit het verlängerer eigentumvorbehalt
voortspruiten of dat de zekerheidsoverdracht pas dan ingaat op het moment dat het
verlengd eigendomsvoorbehoud volledig werd afgelost (zogenaamd dingliche
Teilverzichtsklausel)86.
regeling omtrent overdracht van vorderingen.
Gogger 2011 p. 364.
84
Zogenaamde Globalzession (zekerheidsoverdracht)
85
Bauer/ Stürmer 2009, rn. 49 e.v.
86
BGH NJW 1974, 942; BGHZ 72, 308, 10; BGH NJW 1991, 2144, 2147; JZ 1999, 404.
45
82
83
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
4.3. Vergelijking tussen beide stelsels
Zoals uit het voorgaande betoog blijkt zal zaakvorming, natrekking en vermenging er naar
Nederlands recht in veel gevallen toe leiden dat het eigendomsvoorbehoud van de
leverancier teniet gaat. De wetgever, doctrine en Hoge Raad lijken de leverancier niet al te
positief gezind zijn, terwijl hij naar Duits recht juist beschermd wordt tegen andere
schuldeisers van de koper.
Welke argumenten worden ter rechtvaardiging van de strenge Nederlandse regeling
gegeven en zou een aanpassing, al dan niet geïnspireerd op het Duits recht, wenselijk zijn?
4.3.1. Zaaksvorming
De criteria voor zaaksvorming lijken allereerste sterke gelijkenissen te tonen. Voor het
eigendomsvoorbehoud is het met name van belang dat de afnemer door het verwerken
van de goederen veelal het eigendom van de gevormde zaken zal verwerven. Ook naar
Duits recht zal de vormer in beginsel meestal de eigenaar van de goederen worden.
Het feit dat naar Duits recht contractueel van de regeling omtrent zaaksvorming kan
worden afgeweken, maakt hier echter het verschil. Dit komt er de facto op neer dat
partijen contractvrijheid hebben omtrent wie eigenaar wordt van de gevormde zaken. Dit
raakt dan ook meteen de kern van het probleem. Zakenrechtelijke gevolgen zijn
normaliter, in ieder geval naar Nederlands recht, omwille van rechtszekerheid aan de wil
van partijen onttrokken. Een verarbeitungsklausel zoals men dat naar Duits recht kent moet
mijns inziens daarom ook als strijdig met de wet worden beschouwd87.
De idee op zich om partijen zelf te laten kiezen wie eigenaar wordt van de gevormde zaken
spreekt mij echter wel aan. Nu in zakelijke relaties veelal duidelijk zal zijn wie bepaalde
aanspraken kan maken op goederen, maakt het voor de rechtszekerheid ook niet meer uit
of het eigendom nu bij de vormer dan wel de leverancier ligt. De manier waarop dit naar
Duits recht geconstrueerd wordt, verdient mijns inziens echter geen schoonheidsprijs. Het
doet namelijk nogal gekunsteld aan om de verkoper van de goederen als vormer van de
nieuw gevormde zaken aan te merken. Het vergt immers niet al te veel logisch nadenken
om tot de conclusie te komen dat fabrikant c.q. afnemer nu eenmaal degene is die de
nieuwe zaken uit de geleverde zaken ‘vormt’. Daar heeft de Hoge Raad in zijn arrest Breda/
Antonius wat mij betreft derhalve zeker een punt.
Een ander argument dat tegen verlengen door middel van een verarbeitungsklausel wordt
aangevoerd, is dat de constructie veel onduidelijkheden met zich meebrengt voor de
debiteuren van de failliet. Voor hen zou het namelijk verwarrend zijn aan wie zij hun
openstaande schuld dan dienen te voldoen.
Hiermee samenhangend is het probleem dat de afnemers van de koper in faillissement
reeds een gedeelte van de koopprijs van de goederen aan de koper hebben voldaan. Dit
wordt in Duitsland opgelost door de zekerheidseigenaar de bevoegdheid te ontnemen om
zijn zekerheidseigendom in faillissement op te eisen. Dit wordt immers, zoals ik reeds
in het vorige hoofdstuk besprak, door de curator afgehandeld.
Een hobbel die bovendien in het kader van het Nederlands recht dient te worden
genomen is het fiduciaverbod van art. 3:83 lid 3 BW. Feitelijk komt het verlengd
87
Zie hierover o.a. van Maanen 1998, p. 237-238.
46
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
eigendomsvoorbehoud immers neer op een vorm van zekerheidsoverdracht. Cessie van
vorderingen op de afnemer acht ik naar Nederlands recht derhalve onmogelijk, omdat dit
apert in strijd is met het fiduciaverbod.
Het zou mijns inziens in het Nederlandse rechtstelsel wel inpasbaar zijn om partijen de
mogelijkheid te bieden om zelf te beslissen wie het eigendom van de gevormde zaken
verkrijgt. Een aanvulling op art. 3:92 BW in de trant van ‘ Ingeval nieuwe goederen worden
gevormd uit de onder eigendomsvoorbehoud geleverde goederen, kunnen partijen in
afwijking van art. 5:16 BW bedingen wie als eigenaar van de nieuw gevormde goederen zal
worden aangemerkt’ zou in principe kunnen volstaan.
Een dergelijke regeling zou een stuk duidelijker zijn dan de Duitse constructie en
bovendien wordt hierdoor geenszins geweld gedaan aan de zakenrechtelijke werking van
art. 5:16 BW.
Een andere mogelijkheid om de leverancier de naar mijn idee wenselijke voorrang te
verschaffen, is om het stil pandrecht dat het eigendomsvoorbehoud opvolgt, een wettelijk
geregelde voorrang boven het stil pandrecht (van onder andere de bank) te verschaffen.
Alhoewel dit de leverancier de gewenste zekerheid zou bieden, zullen de administratieve
vereisten ervan een belemmering blijven vormen.
4.3.2. Vermenging, natrekking en bestanddeelvorming
Ook vermenging en natrekking hebben naar Nederlands recht verstrekkendere gevolgen
voor de leverancier dan naar Duits recht. Dit is te wijten aan het feit dat naar Nederlands
recht sneller sprake is van bestanddeelvorming, waardoor de goederen ten gevolge van
natrekking eigendom van de eigenaar van de hoofdzaak zullen worden.
Bestanddeelvorming geschiedt naar Duits recht slechts indien goederen niet van elkaar
gescheiden kunnen worden zonder vernieling aan de hoofdzaak toe te brengen.
Naar Nederlands recht kunnen zaken daarentegen ook bestanddelen naar
‘verkeersopvatting’ worden. De verkeersopvatting lijkt mij echter een begrip dat de
rechtszekerheid niet ten goede komt en evenmin rechtvaardige consequenties heeft. Voor
een leverancier zal het immers lang niet altijd even duidelijk zijn of zijn zaken bestanddeel
zullen gaan vormen van een andere zaak. Zodra bestanddeelvorming zich desalniettemin
voordoet, zal hij zijn eigendomsvoorbehoud ten allen tijde verliezen.
De gevallen waarin het kan is het naar mening billijk dat de goederen, zodra dat naar
omstandigheden wenselijk is, kunnen worden gerestitueerd door de oorspronkelijke
eigenaren. Ik denk hierbij aan de gevallen van natrekking waarbij de bestanddelen nog
duidelijk zonder de hoofdzaak te vernielen gesepareerd kunnen worden, (zoals de fietsbel
die wordt nagetrokken door een fiets) en de situatie waarin goederen door oneigenlijke
vermenging door elkaar zijn geraakt, maar nog wel de oorspronkelijke hoeveelheid
aanwezig is.
Toepassing op de casus moge de laatste situatie verduidelijken. Houtleveranciers A en X hebben
allebei een ongemerkte partij hout aan La Glorieta geleverd. Uit de voorraad blijkt dat nog exact
dezelfde hoeveel hout aanwezig is als door partijen werd geleverd. Nu het hout echter niet meer
te individualiseren valt, is La Glorieta eigenaar geworden van beide partijen hout. Is het in deze
47
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
situatie niet passender om de leveranciers in faillissement beide het hen toekomende deel van
de goederen toe te kennen?
Voor mede-eigendom zal naar Nederlands recht slechts in uitzonderlijke gevallen plaats
zijn. Dit in tegenstelling tot het Duitse recht, waar mede-eigendom juist het uitgangspunt
vormt.
Ter rechtvaardiging van de Nederlandse regeling voert de wetgever onder andere aan dat
rechtszekerheid en eenvoud in het Nederlandse goederenrecht hoog in het vaandel staan.
De gedachte hierachter is dat derden voor wat betreft de juridische status van een goed,
mogen afgaan op de uiterlijke verschijningsvorm ervan. Dit komt bijvoorbeeld tot
uitdrukking in art. 3:109 lid 3 BW, waarin de bezitter van goederen wordt vermoed daarvan
ook eigenaar te zijn. Het meeste overtuigende argument lijkt mij dit echter niet nu een
derde reeds krachtens art. 3:86 lid 1 BW beschermd wordt tegen rechten waarop hij van te
voren niet bedachte hoefde te zijn. Een meer valide argument lijkt mij dan ook het feit dat
wanneer meerdere personen aanspraak kunnen maken op een goed, dat negatieve
gevolgen zou hebben op het handelsverkeer. Zo wordt het onder andere lastiger om
goederen over te dragen en beperkte rechten te vestigen op goederen die aan meerdere
eigenaren toebehoren. In eenzelfde lijn ligt het argument dat in geval van faillissement
mede-eigendom als een complicerende factor ten aanzien van de executie van de
goederen wordt gezien88.
Naar Duits recht wordt dit probleem in ieder geval in faillissement ondervangen doordat
een zekerheidseigenaar andere bevoegdheden zijn toebedeeld dan de authentieke
eigenaar89. Tot slot wordt nog het argument genoemd dat leveranciers die hun goederen
nog wel van elkaar kunnen scheiden, worden bevoorrecht ten opzichte van diegenen die
hun goederen niet zouden kunnen scheiden. Denk hierbij aan vorderingen uit hoofde van
geleverde diensten. Leveranciers zijn die zich de eigendom van geleverde goederen voor
kunnen behouden hebben echter überhaupt een betere positie dan wederpartijen die
slechts diensten leveren. Dit is naar mijn idee dan ook eerder (letterlijk) een kwestie van het
risico van het vak.
4.3.3. Kwestie van gunnen
Zowel Zwitser als van Maanen90 merken op dat de regelingen omtrent zaaksvorming,
natrekking en vermenging in de regel uiteindelijk slechts gevolgen zullen hebben
voor de aanspraken die de crediteuren in geval van faillissement hebben. Buiten
faillissement zullen goederen waarvan het eigendom verloren gaat normaliter
betaald worden, zodat de bepalingen geen nadelige gevolgen opleveren voor de
leverancier. Mocht onverhoopt de betaling desondanks niet geschieden, dan staan
hem bovendien de acties uit ongerechtvaardigde verrijking (art. 6:212 BW) en
eventueel onrechtmatige daad (art. 6:162 BW) nog ter beschikking.
In faillissement daarentegen zal het er echter enkel nog om doen wie de sterkste
goederenrechtelijke aanspraken heeft ten aanzien van het goed. Vorderingen uit de
artt. 6:162 BW en 6:212 BW zullen de leverancier immers slechts een concurrente
88
Parlementaire geschiedenis boek 3 p. 72 e.v.
Zie hierover uitgebreider hoofdstuk 3.
90
van Maanen1998, p. 238., R. Zwitser 1996.
89
48
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
boedelvordering opleveren (art. 26 Fw).
Toepast op de casus komt dit neer op het volgende. In faillissement van La Glorieta blijkt dat het
eigendomsvoorbehoud van de houtleveranciers als gevolg van zaaksvorming, vermenging
danwel natrekking teniet is gegaan. De bank daarentegen, welke een pandrecht heeft
bedongen op voorraad en inventaris, zal zich met voorrang op de opbrengst van de
geëxecuteerde voorraad , waaronder het hout, kunnen verhalen.
Ten aanzien van met name zaaksvorming lijkt echter nog slechts de principiële vraag
over te blijven of dit extra stukje zekerheid de leverancier gegund is of niet. Wat mij
betreft wel, omdat zaaksvorming, natrekking en vermenging van de geleverde
goederen eerder regel dan uitzondering is, waardoor de werking van het
eigendomsvoorbehoud feitelijk compleet wordt uitgehold.
De bank is bovendien doorgaans de mede-schuldeiser tegen wie de leverancier het
zal moeten afleggen. Die zal echter naast een stil pandrecht op voorraad doorgaans
mede een stil pandrecht op inventarissen en hypotheekrechten hebben bedongen.
De leverancier, welke in principe ook als kredietverstrekker optreedt maar slechts het
eigendomsvoorbehoud ter beschikking staat, is dit extra stukje zekerheid dan toch
wel gegund?
49
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
5. Conclusie
In deze scriptie heb ik de Nederlands regeling omtrent het eigendomsvoorbehoud met die
van Duitsland vergeleken. De focus heb ik hierbij gelegd op de mogelijkheid om andere
dan de tegenoverstaande vorderingen onder het eigendomsvoorbehoud te brengen
(uitgebreid eigendomsvoorbehoud) en de mogelijkheid om het eigendomsvoorbehoud
door te trekken tot uit geleverde goederen gevormde zaken (verlengd
eigendomsvoorbehoud).
Na de analyse van met name het uitgebreid en verlengd eigendomsvoorbehoud ben ik tot
de conclusie gekomen dat het fiduciair eigendom zodanig met het
eigendomsvoorbehoud verweven is, dat het erg lastig is om deze twee
zekerheidsconstructies los van elkaar te zien. Hiermee dient dan ook rekening te worden
gehouden bij de vraag of het Duitse systeem al dan niet beter is dan het Nederlandse.
Alhoewel de regelingen omtrent het eigendomsvoorbehoud in beide stelsels sterke
gelijkenissen vertonen, leiden zij voor de betrokken partijen toch tot verschillende
rechtsgevolgen. De tweeledige aard van het eigendomsvoorbehoud als zijnde zekerheidsen eigendomsrecht komt duidelijk tot uitdrukking in de manier waarop het recht in beide
stelsels wordt geïnterpreteerd. Daar het Duitse recht namelijk zekerheidseigendom
toestaat, wordt het eigendomsvoorbehoud daar als een vorm daarvan bejegend. Illustratief
hiervoor is de positie van de verkoper in faillissement van de koper en het feit
dat de koper op verschillende manieren, zoals de toekenning van het anwartschaftrecht en
het recht op verwerven van het volledige eigendom door aflossing van het krediet dan wel
übersicherung, jegens de eigenaar-verkoper wordt beschermd.
In Nederland kennen wij dergelijke constructies niet en speelt de koper onder
eigendomsvoorbehoud over het algemeen slechts een onderbelichte rol. Een absoluut
recht op eigendomsverkrijging als gevolg van de goederenrechtelijke werking van de
opschortende voorwaarde (art. 3:84 lid 4 BW) is de enige waarborg en tegelijkertijd het
enige recht ten opzichte van de goederen dat de koper in principe heeft.
Naar Nederlands recht neigt de aard van het recht van de verkoper meer naar een
(bezwaard) eigendomsrecht dan naar een zekerheidsrecht. De verkoper blijft als eigenaar
bevoegd om over de goederen te beschikken (mits hij hierdoor het verkrijgingsrecht van
de koper niet in gevaar brengt) en hij is gerechtigd om zijn goederen in faillissement te
separeren.
Ten aanzien van het uitgebreid eigendomsvoorbehoud heb ik er voor gepleit dat het naar
Nederlands recht mogelijk zou moeten zijn om als koper, ondanks een lopend
leverantiecontract, het eigendom van de geleverde goederen te verwerven.
Dit zou bewerkstelligd kunnen worden door middel van een eigendomsovergang door
tussentijdse aflossing van het leverantiekrediet en of door middel van een soortgelijke
regeling zoals men die naar Duits recht als Übersicherung kent.
De ruime mogelijkheden om naar Duits recht het eigendomsvoorbehoud te verlengen en
uit te breiden lijken er in de eerste instantie toe te leiden dat Duitsland een leveranciers50
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
vriendelijk regime kent. De Duitse wet kent echter wel een aantal venijnige bepalingen
welke de rechten van de verkoper aanmerkelijk kunnen beknotten. Opmerkelijk genoeg
kan hier echter vaak bij overeenkomst van worden afgeweken, zodat die voor de praktijk
weinig problemen opleveren.
De mogelijkheid tot verlenging van het eigendomsvoorbehoud hangt nauw samen met
de regelingen omtrent zaaksvorming, vermenging en natrekking. Ten gevolge van de
strenge regelingen hieromtrent is het verlengen van het eigendomsvoorbehoud moeilijk in
te passen in het Nederlandse rechtssysteem, waardoor het eigendomsvoorbehoud
praktisch volledig wordt uitgehold. Het stil pandrecht als substituut voor het
eigendomsvoorbehoud blijkt in de praktijk bovendien onvoldoende waarborg te bieden.
Wil het eigendomsvoorbehoud een rol als gedegen zekerheidsrecht kunnen vervullen, dan
is versoepeling van de regeling wat mij betreft onontbeerlijk.
Ten aanzien van zaaksvorming ben ik derhalve voorstander van een systeem zoals men
dat naar Duits recht kent, waarin partijen onderling gerechtigd zijn te beslissen omtrent de
vraag wie de eigendom van de gevormde zaken verkrijgt.
In Duitsland is bij zaaksvorming, natrekking en vermenging het uitgangspunt dat er medeeigendom ontstaat tussen de eigenaren van de verwerkte goederen en de partijen welke
arbeid hebben ingebracht (§ 947 BGB). Naar Nederlands recht wordt mede- eigendom niet
in overeenstemming met het ondeelbare eigendomsrecht geacht en bovenal
belemmerend ten aanzien van het handelsverkeer beschouwd. Ik heb deze argumenten als
valide aangemerkt en acht het ook het meest wenselijk dat zaken in beginsel slechts aan
een eigenaar toebehoren. Bestanddelen die echter naar verkeeropvatting worden
nagetrokken, maar nog te individualiseren en bovendien zonder vernieling van de
hoofdzaak te scheiden te zijn, moeten mijns inziens eigendom kunnen blijven van de
leverancier. Dit geldt bovendien voor oneigenlijk vermengde goederen waarvan nog
dezelfde hoeveelheid aanwezig is.
Collisies die zich in geval van een verlengd eigendomsvoorbehoud ten aanzien van der
derden kunnen voordoen, worden naar Duits recht voorkomen door de
zekerheidseigenaar in faillissement een soortgelijke positie als bevoorrechte schuldeiser te
verschaffen. Twijfelachtig lijkt het mij dan echter of überhaupt nog gesproken kan worden
van een eigendomsvoorbehoud, het recht is dan immers naar mijn idee wel erg ver
verwijderd van diens oorspronkelijke aard.
Over strijd met het fiduciaverbod zou ik graag nog het volgende willen opmerken.
Naast het feit dat de werking van het fiduciaverbod reeds door het arrest inzake
Sogelease91 werd ingedamd, wordt er door middel van het eigendomsvoorbehoud
reeds inbreuk op gemaakt. Wat de reikwijdte van deze inbreuk zou moeten zijn, dient
wat mij betreft derhalve bepaald te worden aan de hand van een afweging van de
belangen van zowel de verkoper als de koper.
Uit mijn onderzoek is gebleken dat het Duitse systeem wat betreft de rechten van de
verkoper en de koper in ieder geval veel beter in balans is dan dat van Nederland. De
91
HR 19-05-1995, NJ 1996, 119 (Keereweer/Sogelease).
51
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
ontwikkelingen in het Duitse recht bieden derhalve (wederom) een welkome inspiratiebron
voor de naar mijn idee wenselijke aanpassing van de Nederlandse regeling. De reikwijdte
van het eigendomsvoorbehoud is derhalve mijns inziens nog niet uitonderhandeld.
52
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
6 Geraadpleegde literatuur
6.1. Boeken en tijdschriftartikelen
Akkermans 2008
B. Akkermans, The Principle of Numerus Clausus in European Property Law, Antwerp,
Oxford, Portland: Intersentia, 2008.
Asser/Van Mierlo & Van Velten 3-VI* 2010
A.I.M. van Mierlo, F.H.J. Mijnssen & A.A. van Velten, Mr. C. Asser’s Handleiding tot de
beoefening van het Nederlands burgerlijk recht. 3. Vermogensrecht. Deel III-VI*.
Zekerheidsrechten, Deventer: Kluwer 2003.
Bauer/ Stürmer 2009
Bauer/ Stürmer, SachenR, 18. Aufl. 2009.
Boddaert 2008
Reactie op varkens zonder eigendomsvoorbehoud, WPNR (1998) 6321, p. 466.
Brahn 1991
O.K. Brahn, Stille verpanding en eigendomsvoorbehoud volgens het nieuwe Burgerlijk
Wetboek, Zwolle: Tjeenk Willink 1991.
Brehm/ Berger 2006
Brehm/ Berger, SachenRecht, 2. Aufl. 2006
Faber, Jansen & Vermunt 2007
N.E.D. Faber, C.J.H. Jansen, N.S.G.J. Vermunt, Fiduciaire verhoudingen: Libellus amicorum
prof. mr. S.C.J.J. Kortmann, Deventer: Kluwer 2007.
Fikkens 1996
H.A.G. Varkens zonder verlengd eigendomsvoorbehoud, WPNR (1998) 6321, p. 466.
Fikkers 2008
H.A.G. Fikkers, 'Enige kwesties rond de reikwijdte van eigendomsvoorbehoud nader
beschouwd', TvI 1996, p. 2-6.
Gogger 2011
Gogger, Martin, Insolvenzgläubiger-Handbuch 3. Auf., München 2011.
Kieninger 2004
E.M. Kieninger, Sucurity Rights in Movable Property in European Private Law, Cambridge:
Cambridge Univ. Press 2004.
53
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
van Maanen 1998
G.E. van Maanen, Varkens met verlengd eigendomsvoorbehoud, WPNR (1998) 6309, p. 237238.
Mezas 1985
Mezas, B.M., Eigendomsvoorbehoud naar huidig en komend Nederlands recht (diss.
Nijmegen RU) Zwolle: W.E.J. Tjeenk WIllink: 1985.
Münchener Kommentar
Münchener Kommentar zum Bürgerlichen Gesetzbuch. Band 3: Schuldrecht- Besonderer
Teil §§ 433-610.
Müssing 2012
P. Müssing, Wirtschaftprivatrecht, 15. Aufl. 2012, p. 245.
Nieskens-Isphording 1996
Nieskens-Isphording, B.W.M., Ars Aequi cahiers deel 4 Overdracht/ Übertragung,
Eigendomsverkrijging naar Nederlands en Duits recht, Nijmegen: Ars Aequi Libri 1996.
Pitlo/Reehuis, Heisterkamp, Goederenrecht
W.H.M. Reehuis & A.H.T. Heisterkamp, met bijdragen van G.E. van Maanen &G.T. de Jong,
Pitlo. Het Nederlands burgerlijk recht. Deel 3 Goederenrecht, Deventer: Kluwer 2006.
Polak 1991
M.V. Polak, 'Zekerheidsrechten in het internationaal handelsverkeer', WPNR 1991/6019, p.
638.
Polak 2008
N.J. Polak, Faillissementsrecht, Deventer: Kluwer 2005.
Reehuis 1998
W.H.M. Reehuis, Monografieën Nieuw BW Eigendomsvoorbehoud 6Bc, Deventer: Kluwer
1998, nr. 36.
Saenger 2012
Ingo Saenger, Schulze u.a. Bürgerliches Gesetzbuch, aufl. 2012
Scheltema 2003
A.J. Scheltema , de goederenrechtelijke werking van de ontbindende voowaarde, Deventer:
kluwer 2003.
Snijders & Rank- Berenschot 2007
H.J. Snijders, E.B. Rank-Berenschot, Goederenrecht, Deventer: Kluwer 2007.
Struycken 2007
T.D.H. Strycken, De numerus clauses in het goederenrecht, Deventer: Kluwer 2007.
54
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
Verstijlen 2007
F.M.J. Verstijlen, ‘Het eigendomsvoorbehoud in nevelen’, WPNR 2007, p. 824-829.
Verstijlen 2008
F.M.J. Verstijlen, Groene Serie Vermogensrecht, Burgerlijk Wetboek 3, commentaar bij
artikel 92, Eigendomsvoorbehoud, bijgewerkt tot 1 december 2008 (elektronisch
geraadpleegd).
von Wilmowsky 2011
von Wilmowsky, Insolvenzrecht II - Vertiefung: Lösungsklauseln für den Insolvenzfall aufl.
2011.
Vriesendorp 1985
R.D. Vriesendorp, Het eigendomsvoorbehoud (Diss. Groningen, RUG), Deventer: Kluwer,
1985.
Wessels 2010
B. Wessels, Gevolgen van de Faillietverklaring, Deventer: Kluwer 2010.
Wichters 2002
J.E. Wichters, Natrekking, vermenging en zaaksvorming, Deventer: Kluwer 2002.
Zwitser 1996
Zwitser, R., Accessie hier en in het buitenland (I en II), WPNR (1996) 6210, p. 87-91 en WPNR
(1996) 6211, p.107-111.
Zwitser 2000
R. Zwitser, Potharst Serée en het eeuwigdurend eigendomsvoorbehoud, Bouwrecht, 37(8)
p. 639-649.
55
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
6.2. Jurisprudentie
HR 08-06-1973, NJ 1974, 346 (Nationaal Grondbezit/Kamphuis).
HR 14-02-1992, NJ 1993, 623 (Hinck/Van der Werff & Visser/ Love- Love).
HR 29-6-1979, NJ 1980, 133 (Hoogovens/ Matex)
LJN: BN7630, Rechtbank Rotterdam , 327070 / HA ZA 09-810,
HR 28 april 1989, NJ 1990, 252 (van Essen/ NMB; Puinbreker-arrest).
HR 18 februari 1994, NJ 1994, 462 (Nijverdal Ten Cate/ Mr. Wildervank q.q.),
BGH NJW 1953, 217.
BGHZ 61, 288.
BGH 10 april 1961, BGHZ 35, 85, 89.
BGHZ 45, 186.
BGH 22 februari 1956, BGHZ 20, 88, 98.
HR 4 december 1998, NJ 1998, 549 (Potharst/ Serée).
LJN: BV6699, Rechtbank Leeuwarden , 117791 / KG ZA 12-36.
BGH 09.02.1994 - VIII ZR 176/92.
BGHZ 125, 83.
HR 24-03-1995 NJ 1996, 158 (Hollander’s Kuikenboerderij)
HR 16 maart, 1979, NJ 1980, 600.
BGHZ, 61, 81.
56
Het eigendomsvoorbehoud uitonderhandeld?
Summiere samenvatting
In de relatie tussen professionele handelspartijen is het bestaan van een leverancierskrediet
eerder regel dan uitzondering. Dit houdt in dat de goederen eerst worden geleverd en
later, nadat de goederen eventueel zijn verwerkt en doorverkocht, aan de leverancier
worden betaald. Ten gevolge van het leverancierskrediet loopt de verkoper een
insolventierisico op de koper gedurende de periode die tussen de aflevering van de
goederen en de betaling daarvan ligt. De leverancier tracht zich hier tegen te beschermen
door het bedingen van een eigendomsvoorbehoud.
Ik heb de Nederlandse regeling omtrent het eigendomsvoorbehoud op enkele cruciale
punten vergeleken met die van Duitsland; Naast een analyse en vergelijking van de
constructie van het eigendomsvoorbehoud staat met name de positie van de koper, de
uitbreiding en de verlenging van het eigendomsvoorbehoud centraal.
In geval van een uitgebreid eigendomsvoorbehoud worden naast de rechtstreeks
tegenoverstaande vorderingen ook andere vorderingen op de koper onder het
eigendomsvoorbehoud gebracht. Hierin komt onder andere de problematiek rond het
‘oneindig’ eigendomsvoorbehoud naar voren, evenals een aantal creatieve oplossingen die
onze Oosterburen hiervoor hebben bedacht.
Verlenging van het eigendomsvoorbehoud bestaat eruit dat het eigendomsvoorbehoud
zich uitstrekt tot zaken die uit de geleverde goederen worden gevormd. In verband met de
huidige dwingendrechtelijke regelingen omtrent zaaksvorming, vermenging en
bestanddeelvorming wordt dit naar Nederlands recht momenteel niet mogelijk geacht, ten
gevolge waarvan het eigendomsvoorbehoud in aanmerkelijke mate wordt uitgehold. Naar
Duits recht is deze vorm van verlenging, onder ander door middel van contractsvrijheid,
echter wel op grote schaal mogelijk. Het eigendomsvoorbehoud biedt daardoor een
flexibele en pragmatische oplossing voor zowel de koper als de verkoper .
De pro’s en contra’s van de regelingen in beide landen worden tot slot nogmaals kort
belicht in de conclusie. Het Duitse recht blijkt in ieder geval een welkome inspiratiebron te
zijn voor de wenselijke herziening van de Nederlandse regeling omtrent het
eigendomsvoorbehoud.
57
Download