Organizing food waste Een casestudie naar de invloed van organisatiebetrokkenheid op de juiste uitvoering van het corporate social responsibility beleid. Met name gewerkt aan methoden nu en kleine dingetjes in de theorie, maar nog niet toegekomen aan complete verbetering van de literatuur. Anne Fay Pulles – 2515966 Beleid, Communicatie en Organisatie Masterscriptie Begeleider: dr. C. Moser 8 maart 2017 Aantal woorden: 4192 Inhoudsopgave Inleiding 3 Aanleiding 3 Vraagstelling 5 Relevantie 5 Theoretisch kader 7 Corporate social responsibility 7 Organisatiebetrokkenheid 9 De relatie tussen CSR en organisatiebetrokkenheid Methoden 11 12 Onderzoeksdesign 12 Dataverzameling 12 Operationalisatie 14 Data-analyse 14 Referentielijst 15 2 Inleiding Aanleiding De laatste decennia is de publieke opinie over de rol van bedrijven enorm veranderd. Het is niet langer voldoende voor bedrijven om topkwaliteit producten en services te leveren (Steenkamp, 2017). In de huidige maatschappij wordt er van bedrijven verwacht dat zij zich duurzaam en verantwoordelijk gedragen. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van verschillende bedrijf ethische concepten zoals corporate social responsibility – ook wel maatschappelijk verantwoord ondernemen (Zentes, Morschett, & Schramm-Klein, 2017). Corporate social responsibility (CSR) theorieën en toepassingen zijn ontwikkeld rondom twee basisvragen: welke rol moeten organisaties spelen in de maatschappij? En aan wie moeten bedrijfsmanagers zich verantwoorden (Cao, 2017)? CSR-activiteiten kunnen in brede zin worden gezien als een gift aan de maatschappij, CSR refereert namelijk aan vrijwillige acties van bedrijven – dus geen acties die verplicht worden door de wet – die pogen sociale goederen te bevorderen of het aanpakken van externe effecten van hun handelen (Steenkamp, 2017). Door het aanpakken van externe effecten en het bevorderen van sociale goederen kunnen organisaties hun reputatie verbeteren (Hess, Rogovsky, & Dunfee, 2002). De verbeterde reputatie van de organisatie door de maatschappelijke betrokkenheid zorgt ervoor dat het gevoel van lid willen zijn van deze organisatie toeneemt (Turker, 2009), dit gebeurt volgens de principes van de social identity theory (Peterson, 2004). De social identity theory (SIT) gaat er vanuit dat individuen een positief zelfbeeld willen creëren door lidmaatschap van een hoge statusgroep (Hogg, 2006). Het individu vergelijkt de eigen groep met een andere groep en probeert op deze manier positief onderscheid te maken (Hogg, 2006). Als een organisatie een goede reputatie heeft, dan zal dit ervoor zorgen dat mensen zich met deze organisatie willen identificeren en dat de betrokkenheid bij deze organisatie sterker wordt (Hogg, 2006; Turker, 2009). CSR kan dus een positieve invloed hebben op de reputatie van de organisatie en op deze manier op de organisatiebetrokkenheid (Turker, 2009). Organisatiebetrokkenheid kan er volgens Singh en Karki (2015) voor zorgen dat de prestaties van organisaties op de lange termijn verbeteren. Als de identificatie met de organisatie hoog is, wordt het verlangen om inzet te tonen voor de organisatie en het bereiken van de organisatiedoelstellingen groter volgens Meyer en Allen, aldus Singh en Karki (zoals geciteerd in Singh, & Karki, 2015, p. 280). Niet alleen organisatiebetrokkenheid kan leiden tot verbeterede prestaties op de lange termijn, ook het aannemen van een strategisch CSRbeleid kan zorgen voor financiële beloningen op de lange termijn (Bernal-Conesa, Nieves 3 Nieto, & Briones-Peñalver, 2017). Dit strategische CSR-beleid is gerelateerd aan de prestaties van de organisatie en sociale en milieubewuste actie wordt alleen ondernomen als het belangrijk is voor de prestaties van de organisatie (Dabas, & Sternquist, 2016). Altruïstische CSR staat volgens Lantos tegenover het strategische CSR en gaat om het teruggeven aan de maatschappij en het promoten van het sociale en milieubewuste, aldus Dabas en Sternquist (zoals geciteerd in Dabas, & Sternquist, 2016, p. 390). Wanneer het gaat over het promoten van de sociale- en het milieubewuste duurzaamheid in de voedselindustrie wordt er onder andere gesproken over CSR in termen van voedselveiligheid, voedselgarantie en voedselkwaliteit (Devin, & Richards, 2016). Een belangrijke sociale verantwoordelijkheid hierin is voedselverspilling. Voedselverspilling is controversiëler geworden door sociale-, economische- en milieukosten en druk van buitenaf om dit probleem meer maatschappelijk verantwoord te maken, neemt dan ook toe (Devin, & Richards, 2016). Het inperken van voedselverspilling wordt van steeds groter maatschappelijk belang en staat dan ook hoog op de maatschappelijke agenda (Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, 2017). Voedselverspilling wordt ook als steeds belangrijker ervaren door de retailsector; de groothandels en supermarkten. Door slim in te kopen, het tijdig afprijzen van producten en door goed te plannen wordt er gepoogd het aantal producten dat niet verkocht wordt te beperken en op deze manier wordt er bijgedragen aan het terugdringen van voedselverspilling (Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, 2017). Er wordt gezocht naar oplossingen voor het voedsel dat nu nog steeds niet verkocht wordt, zo wordt er onder andere voedsel gedoneerd aan de voedselbanken (Vollebregt, van der Burgh, & Soethoudt, 2016). Er wordt echter nog steeds alleen al in de Europese Unie vijfmiljoen ton voedsel per jaar verspild in de retail sector (Stenmarck, Jensen, Quested, & Moates, 2016). Het is gezien deze hoge aantallen dan ook verrassend dat er nog weinig onderzoek is gedaan naar voedselverspilling in de retailsector; de groothandels en supermarkten. Eerdere onderzoeken hielden zich voornamelijk bezig met voedspelverspilling tijdens het productieproces en het verpakken van voedsel en met voedselverspilling bij consumenten (Devin, & Richards, 2016). Hoewel supermarkten zoeken naar oplossingen voor het probleem van voedselverspilling, blijft het een gok in hoeverre de supermarkt echt een verantwoordelijkheid heeft in dit probleem. Voedselverspilling is belangrijk geworden in statements met betrekking tot CSR binnen de voedselsector en vooral in de retail. Hier komen de voedselsector en de consumenten namelijk bij elkaar (Devin, & Richards, 2016). Uit onderzoek is gebleken dat retailers in de voedselindustrie bezig zijn met de implementatie van CSR (Jones, Comfort, 4 Hillier, & Eastwood, 2005), maar gaat het hier om de implementatie van een altruïstisch- of een strategisch CSR-beleid en wat betekent dit in termen van voedselverspilling (Dabas, & Sternquist, 2016). De invloed van organisatiebetrokkenheid kan daarnaast ook belangrijk zijn bij de uitvoering van het CSR-beleid (Turker, 2009). Zorgt CSR er voor dat managers zich meer betrokken voelen bij de organisatie en dit CSR-beleid naar behoren zullen uitvoeren, of voelen zij zich minder betrokken bij de organisatie en zullen ze minder hun best doen voor de uitvoering (Hogg, 2006; Turker, 2009)? Vraagstelling De hierboven beschreven literatuur laat zien dat er verder onderzoek nodig is naar de invloed van organisatiebetrokkenheid op de goede uitvoering van het CSR-beleid door managers. Dit onderzoek zal zich richten op de retailsector en dan specifiek de supermarktmanagers. De volgende onderzoeksvraag staat hierbij centraal: Wat is de invloed van organisatiebetrokkenheid van managers op juiste uitvoering van het CSR-beleid van een organisatie? Relevantie Gezien de toenemende maatschappelijke relevantie van voedselverspilling (Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, 2017), is het belangrijk een beter wetenschappelijk begrip te krijgen van voedselverspilling in supermarkten. Er is dan al genoeg te vinden over CSR in de totale keten van voedselverspilling (Devin, & Richards, 2016), maar nog niet wanneer het gaat om alleen de retailsector. De literatuur over CSR en organisatiebetrokkenheid is allesbehalve nieuw, maar er zijn nog steeds debatten over hoe deze concepten precies gedefinieerd en gecontextualiseerd kunnen worden (Devin, & Richards, 2016; Feldman, & Pentland, 2003). Nu met een toenemende maatschappelijke relevantie en achterblijvende literatuur, is het interessant om door een CSR-lens te kijken naar de rol van organisatiebetrokkenheid als het aankomt op voedselverspilling. In de supermarkt komen de voedselsector en de consument bij elkaar en het is daarom erg nuttig om te weten wat daar al gedaan kan worden aan voedselverspilling (Devin, & Richards, 2016), zodat de consument misschien ook al wel bewuster wordt. De retailsector heeft in ieder geval de juiste plek in de voedselketen om zowel voor- als achterin de keten invloed uit te kunnen oefenen (Brancoli, Bolton, & Rousta, 2016). Onderzoeken over CSR en betrokkenheid bij een organisatie zijn vaak op een kwantitatieve manier uitgevoerd, door het onderzoek op een kwalitatieve manier te doen 5 wordt er dieper in gegaan op wat er ten grondslag ligt aan het verband tussen CSR-beleid en organisatiebetrokkenheid en efficiëntie van organisatieroutines. Door het gebruik van kwalitatief onderzoek wordt er inzicht gegeven in de relaties tussen CSR, organisatiebetrokkenheid en de organisatieprestaties door middel van organisatieroutines dit zorgt voor de wetenschappelijke meerwaarde. De praktische relevantie is dat de retailsector in de Europese Unie per jaar vijfmiljoen ton voedsel verspild (Stenmarck et al., 2016). Dit is veel minder dan dat er verspild wordt door consumenten en producenten, maar retailers blijven belangrijke actoren in de voedselketen. Zij hebben namelijk invloed op zowel deze consumenten als producenten (Brancoli et al., 2016). Hoewel het organisaties geld kost wanneer zij voedsel weggooien, wordt er nog weinig gedaan om de organisatieroutines zo aan te passen dat er minder voedsel verspild wordt. 6 Theoretisch kader In dit theoretisch kader zullen de verschillende concepten die belangrijk zijn voor dit onderzoek worden toegelicht. Hierbij gaat het om corporate social responsibility, organisatiebetrokkenheid en hoe deze met elkaar in relatie staan. Corporate Social Responsibility Historische ontwikkeling van CSR De huidige wetenschappelijke manier van denken over CSR vindt zijn beginselen in de jaren 1950 (Carroll, & Shabana, 2010). Bowen maakte de eerste invloedrijke bevinden omtrent CSR en merkte op dat organisaties die steeds groter werden in die tijd, niet slechts de levens van de burgers als klant en werknemer beïnvloedden, maar ook het leven van de burger als omwonende, aldus Carroll en Shabana (2010). Organisaties zouden volgens Bowen dus verantwoordelijkheid moeten noemen op sociaal gebied, aldus Carroll en Shabana (2010). Het gedachtegoed over CSR richtte zich in deze tijd met name op de filantropie – organisaties hadden een plicht bij te dragen op financieel gebied aan de sociale welvaart – en nog niet zo zeer op het integreren van deze verantwoordelijkheden van de organisatie in de bedrijfsvoering (Carroll, & Shabana, 2010). Er zijn veel verschillende omschrijvingen van het begrip corporate social responsibility, maar ze komen allemaal ongeveer op hetzelfde neer. Naast de verschillende omschrijvingen van het begrip corporate sociale responsibility zijn er ook verschillende termen die gebruikt worden voor CSR, namelijk duurzaam ondernemen, duurzaamheid en bedrijfsethiek (Matser, 2014). Steenkamp (2017) heeft het bij CSR over vrijwillige acties om sociale goederen te bevorderen of externe effecten van de organisatie aan te pakken. Voor Cao (2017) staat CSR voor de relatie tussen een organisatie en maatschappij. De essentie van CSR komt er op neer dat een organisatie de verantwoordelijkheid heeft om meer te doen dan alleen winst maken (Moratis, & van der Veen, 2010). Dahlsrud (2006) onderscheidt 37 verschillende manier om CSR te omschrijven. In deze omschrijvingen worden verschillende dimensies onderscheiden, namelijk de sociale dimensie, milieuaspecten, de economische dimensie, de stakeholderdimensie en de vrijwillige dimensie (Dahlsrud, 2006). De definitie van CSR die gebruikt zal worden in dit onderzoek is die van van Marrewijk (2001), omdat deze erg uitgebreid is. Deze definitie kan ook toegepast worden op supermarkten. De CSR definitie van van Marrewijk (2001) houdt in dat “companies with a CSR strategy integrate social and environmental concerns in their business 7 operations and in their interactions with their stakeholders and demonstrate openly their triple P performances”, aldus Dahlsrud (zoals geciteerd in Dahlsrud, 2006, p. 11). In deze definitie komen de milieuaspecten en de sociale-, stakeholder-, economische dimensie aan bod. Triple P performances De triple P performances die genoemd worden in deze definitie verwijzen naar people, planet en profit (Matser, 2014). Volgens Moratis en van der Veen (2010) moeten organisaties aandacht geven aan de onderlinge cohesie van deze drie aspecten. Het aspect people gaat over de sociale dimensie van CSR. Deze sociale dimensie moet door organisaties op zowel internals extern niveau vorm worden gegeven in beleid. Voor er een acceptabel extern beleid kan worden vormgegeven, dient er eerst een intern sociaal beleid te zijn (Vuontisjärvi, 2006). Volgens Cramer (2005) houdt het sociale beleid intern in dat er veiligheid, diversiteit en goede arbeidsverhoudingen moeten zijn. Het externe sociale beleid richt zich met name op de maatschappij en productverantwoordelijkheid (Cramer, 2005). Waar Devin en Richards (2016) zich afvragen in hoeverre een retailorganisatie slechts verantwoordelijk is voor zichzelf, of ook voor de voor- en achterkant van de keten, stelt Wempe (2010) dat organisaties verantwoordelijk zijn voor de hele keten als het aankomt op het sociale aspect. Naast het sociale aspect, people, is ook het aspect planet, het ecologische aspect, belangrijk als het aankomt op CSR. Organisaties hebben bepaalde verantwoordelijkheden op dit gebied. Het milieu moet door organisaties zo min mogelijk aangetast worden (Cramer, 2005). Als het gaat om de voedselindustrie dan gaat het niet alleen over CSR in termen van voedselveiligheid, voedselgarantie en voedselkwaliteit, maar ook over ecologische en sociale duurzaamheid (Fuchs, & Kalfagianni, 2009; Fuchs, Kalfagianni, & Arentsen, 2009). Wanneer het om CSR gaat in de retail voedselindustrie is er tot nu toe met name gekeken naar grote, multinationale voedselretailers (Devin, &Richards, 2016). Deze retailers worden verantwoordelijk gehouden voor hun grote impact op de maatschappij en het milieu (Hartmann, 2011). Wanneer organisaties het ecologische aspect laten aansluiten bij hun bedrijfsvoering en een strategisch ecologisch beleid voeren, dan wordt er voldaan aan wat CSR vraagt (Matser, 2014). De economische dimensie van CSR is profit. Deze economische dimensie houdt volgens Cramer (2005) in dat organisaties bijdragen aan de economische welvaart. Door het creëren van werkgelegenheid, door services en diensten van de organisatie en door te zorgen voor inkomsten dragen organisaties bij aan deze welvaart (Matser, 2014). Volgens Moraties en van der Veen (2010) kan een organisatie blijven bestaan omdat deze 8 zich richt op winst maken op de lange termijn. Zij zien profit dus als basisvoorwaarde van CSR, hoewel dit niet de enige voorwaarde kan zijn. Stukken moeten nog onderling aan elkaar gekoppeld worden Organisatiebetrokkenheid Uit onderzoek van Meyer, Herscovitch, Stanley en Topolnytsky (2002) bleek dat organisatiebetrokkenheid een positief effect heeft op verschillende organisatieaspecten. Zo is er een positief effect van organisatiebetrokkenheid op het behoud van medewerkers, dit is belangrijk voor het succes van een organisatie. Daarnaast is organisatiebetrokkenheid van invloed op de afwezigheid, werknemers zijn minder afwezig (Meyer et al., 2002). Organisatiebetrokkenheid heeft ook een positief effect op taakprestatie (Meyer et al., 2002). Het is dus van belang om onderzoek te doen naar de invloed van organisatiebetrokkenheid, dit kan erg waardevol zijn voor organisaties. Halverwege de vorige eeuw kwam er steeds meer belangstelling voor het concept organisatiebetrokkenheid. Vanwege een gebrek aan consensus over de definitie van dit concept, verliep het eerste onderzoek naar organisatiebetrokkenheid moeizaam (Mowday et al., 1979). Mowday et al. (1979) ontwikkelden de organizational commitment questionnaire (OCQ) om organisatiebetrokkenheid te meten. Deze OCQ wordt hedendaags nog steeds gebruikt voor het meten van organisatiebetrokkenheid (Matser, 2014). Mowday et al. (1979) definiëren organisatiebetrokkenheid na aanleiding van de OCQ als “the relative strength of an individueal’s identification with and involvement in a particular organization” (Mowday et al., 1979, p. 226). Volgens Mowday et al. (1979) zijn er drie dimensies die belangrijk zijn bij het bepalen of er sprake is van een hoge of lage organisatiebetrokkenheid. De eerste is bereidheid. Het gaat hierbij om bereidheid om je namens de organisatie extra hard in te zetten voor iets. De tweede is een sterk verlangen om bij de organisatie te mogen blijven werken. De derde dimensie gaat om organisatie identificatie. Onder deze identificatie met de organisatie vallen trots en het geloven in de doelen en normen en waarden van de organisatie. Het onderzoek van Mowday et al. (1979) naar organisatiebetrokkenheid is verder uitgebreid door Meyer en Allen (1991). Meyer en Allen (1991) onderscheiden drie elementen die horen bij organisatiebetrokkenheid. Deze drie elementen zijn affectieve-, continuïteits- en normatieve betrokkenheid, ook wel het drie componenten model. Het element affectieve betrokkenheid kan worden vergeleken met de definitie van organisatiebetrokkenheid van Mowday et al. (1979) en zal centraal staan in deze thesis. Door ook te kijken naar continuïteits- en normatieve betrokkenheid wordt het onderscheid tussen de verschillende elementen van organisatiebetrokkenheid duidelijk (Matser, 2014). Als er gesproken wordt 9 over organisatiebetrokkenheid zonder dat er specifiek een element aangeduid wordt, wordt er meestal affectieve betrokkenheid bedoeld (Matser. 2014). Wanneer iemands affectieve betrokkenheid hoog is betekent dit dat iemand bij de organisatie wil blijven werken, omdat hij of zij dezelfde waarden en normen als de organisatie belangrijk vindt, omdat er sprake is van een verbondenheid op emotioneel niveau en, omdat er sprake is van organisatie identificatie (Meyer, & Allen, 1991). Affectieve betrokkenheid bestaat uit verschillende onderdelen, namelijk karaktereigenschappen, organisatiestructuur en werkbeleving (Meyer, & Allen, 1991). Karaktereigenschappen zorgen er voor dat de affectieve betrokkenheid verschilt per persoon, zo hebben personen met een drang om te presteren een grotere waarschijnlijkheid om op een affectieve manier betrokken te raken bij de organisatie dan personen die deze drang niet hebben (Meyer, & Allen, 1991). Naast karaktereigenschappen speelt ook de organisatiestructuur een rol in affectieve betrokkenheid. Affectieve betrokkenheid kan eerder behaald worden in organisaties met een platte structuur, de meer gedecentraliseerde organisaties. In gedecentraliseerde organisaties is er meer verantwoordelijkheid dan in de meer gecentraliseerde (hiërarchische) organisaties en dus zullen individuen zich sneller betrokken voelen met een gedecentraliseerde organisatie (Brooke, Russell, & Price, 1988). Werkbeleving wordt ten slotte ook nog genoemd als onderdeel van affectieve betrokkenheid. Een hoge affectieve betrokkenheid kan worden gecorreleerd aan een positieve werkbeleving (Meyer, & Allen, 1991). Wanneer een individu het gevoel heeft competent te zijn en zich zowel fysiek als psychisch aangenaam voelt in de organisatie ontstaat er een positieve werkbeleving. (Meyer, & Allen, 1991). De continuïteitsbetrokkenheid gaat over de consequenties die ontstaan wanneer een individu niet langer werkzaam is bij de organisatie en de bewustwording hiervan (Matser, 2014; Meyer, & Allen, 1991). Als iemand het gevoel heeft dat hij of zij het nodig heeft om bij de organisatie werkzaam te blijven, dan is er sprake van een hoge continuïteitsbetrokkenheid. Dit gevoel van het nodig hebben kan tot stand komen wanneer iemand het idee heeft dat het goedkoper is om bij de organisatie werkzaam te blijven dan over te stappen naar een andere organisatie (Meyer, & Allen, 1991). Dit overstappen naar een andere organisatie kan worden verklaard door bijvoorbeeld het ontbreken van een geschikte baan en door de opgedane vaardigheden bij de huidige organisatie die daar niet toepasbaar zijn. Doordat een individu het gevoel heet dat deze vaardigheden verloren zullen gaan bij het overstappen, is er sprake van een hoge continuïteitsbetrokkenheid (Matser, 10 2014). Een ander onderdeel van continuïteitsbetrokkenheid zijn bijvoorbeeld de verworven privileges bij de huidige organisatie, omdat iemand daar al een langere tijd werkzaam is (Meyer, & Allen, 1991). De normatieve betrokkenheid leidt bij individuen tot het idee dat zij moeten blijven werken bij een organisatie (Matser, 2014). Dit gevoel van het moeten blijven kan op meerdere manieren ontstaan. Zo kan er sprake zijn van culturele- of familiaire druk vanuit de organisatie (Meyer, & Allen, 1991). Daarnaast kan er ook druk komen vanuit de organisatie om te blijven, wanneer er duidelijk is gemaakt aan een ieder dat de organisatie veel waarde hecht aan loyaliteit en dit ook verwacht (Matser, 2014; Meyer, & Allen, 1991). Wanneer een organisatie investeert in een individu door bijvoorbeeld het cursusgeld te betalen of trainingen te geven, heeft deze persoon het idee dat hij of zij iets terug moet doen voor de organisatie en voelt zich zo verbonden aan de organisatie. De organisatie kan deze verbondenheid concreet maken door bijvoorbeeld het opstellen van een contract over terugbetaling van de geïnvesteerde kosten bij vertrek Op deze manier ontstaat er ook normatieve betrokkenheid (Meyer, & Allen, 2014). Stukken moeten nog onderling aan elkaar gekoppeld worden De relatie tussen CSR en organisatiebetrokkenheid Uit onderzoek van Hess, Rogovsky en Dunfee (2002) is gebleken dat de reputatie van organisaties verbetert wanneer een organisatie maatschappelijk betrokken is. Turker (2009) stelt dat corporate social responsibility een positieve invloed heeft op de organisatie en de reputatie. Als de organisatie door de werknemers gezien wordt als een maatschappelijk verantwoord lid van de maatschappij, dan neemt het gevoel van het willen horen bij deze organisatie toe (Turker, 2009). Deze invloed van CSR op organisatiebetrokkenheid kan gekoppeld worden aan de social identity theory (SIT). De social identity theoriy gaat er van uit dat individuen zichzelf zien als lid van verscheidene sociale groepen. Deze groepen kunnen bijvoorbeeld nationaliteiten, sportteams en organisaties zijn (Peterson, 2004). De identiteit van een bepaalde groep beïnvloedt de sociale identiteit van een individu. Er wordt geprobeerd een positief zelfbeeld te scheppen door een individu. Door de eigen groep te vergelijken met een andere groep, wordt geprobeerd door het individu om zich op een positieve manier te onderscheiden (Hogg, 2006). Volgens de SIT is er een intrinsieke motivatie om je als individu op een positieve manier te vergelijken met een ander (Hogg, 2006). De goede reputatie van een organisatie kan er volgens Turker (2009) voor zorgen dat een werknemer een positief gevoel heeft over de organisatie en dat hierdoor de betrokkenheid bij de organisatie sterker wordt. 11 Methoden Onderzoeksdesign Om dit onderzoek uit te voeren is er gekozen voor een single casestudie. Deze methode van onderzoek doen kan toegepast worden op dit onderzoek, omdat er als onderzoeker weinig grip is op de gebeurtenissen en omdat de onderzoeksvraag zich in het nu bevindt (Yin, 2014). Volgens Edmondson en McManus (2007) is een casestudie geschikt voor dit onderzoek, omdat de gebruikte theorieën zich in een soort ‘tussenliggende fase’ bevinden. De concepten van CSR en organisatiebetrokkenheid zijn als losse concepten veel onderzocht en beschreven, maar de literatuur over de relaties tussen deze twee concepten is nog relatief mager. De onderzochte casus in deze casestudie is de mate van organisatiebetrokkenheid van de supermarktmanager omtrent de uitvoering van het CSR-beleid van de supermarkt. Dit onderzoek is uitgevoerd bij verschillende filialen van Albert Heijn. Albert Heijn heeft ruim 850 winkels (Albert Heijn, n.d.) en bezit het grootste marktaandeel van de Nederlandse supermarktketens (Rijlaarsdam, 2016). Gezien het grote aantal winkels dat Albert Heijn bezit is het een geschikte organisatie voor de uitvoering van deze casestudie. Dataverzameling De in dit onderzoek verzamelde data komt voort uit interviews en een documentanalyse. De interviews die gehouden zijn, zijn op een semigestructureerde manier uitgevoerd. Deze interviews zijn gehouden met supermarktmanagers van Albert Heijn. Volgens Yin (2014) zijn interviews belangrijk bij het doen van een casestudie onderzoek, omdat er met interviews inzicht wordt verschaft in acties en gebeurtenissen van menselijke aard. Er is in dit onderzoek gekozen voor semigestructureerde interviews, omdat door deze manier van interviewen veel informatie verzameld kan worden (van Thiel, 2014). De interviews bevatten structuur, waardoor de data uit de interviews goed met elkaar te vergelijken is, maar bieden tevens ruimte voor afwijking (van Thiel, 2014). Door op deze manier te interviewen is er ruimte om dieper in te gaan op antwoorden van respondenten, door middel van doorvragen (van Thiel, 2014). Aangezien de interviews wel enigszins gestructureerd zijn wordt de validiteit van dit onderzoek verhoogd (Bernard, 2006). De supermarktmanagers zijn allereerst geselecteerd door middel van een selectieve steekproef. Dit houdt in dat de supermarktmanagers zijn gekozen, omdat ze supermarktmanager zijn bij Albert Heijn (van Thiel, 2014). Daarnaast is er ook gebruik gemaakt van sneeuwbalsampling, dit is gebeurd door aan de supermarktmanagers die bereikt zijn door middel van de selectieve steekproef te vragen of zij nog andere supermarktmanagers bij dezelfde keten weten die eventueel ook bereid zouden zijn tot 12 medewerking (van Thiel, 2014). Op de manier zijn er in totaal … interviews gehouden, die gemiddeld … minuten duurden. De interviews zijn allemaal opgenomen door middel van een smartphone en daarna getranscribeerd. Door als onderzoeker de interviews op te nemen, worden deze interviews op een objectieve en juiste manier weergegeven. Het opnemen van interviews leidt tot een hogere betrouwbaarheid van het onderzoek (Yin, 2014). Tijdens de documentanalyse is als eerste gekeken naar de jaarverslagen duurzaamheid van Ahold Delhaize uit 2011, 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016. Verder kon er via de site nog het een en ander gevonden worden dat over het maatschappelijk belang gaat, ook dit is geanalyseerd. Om achter de bedoelingen van een organisatie te komen met betrekking tot CSR en de bereikte resultaten op dit gebied zijn jaarverslagen een nuttige informatiebron (Tate, Ellram, & Kirchoff, 2010). De jaarverslagen duurzaamheid zijn allemaal meegenomen in de documentanalyse en zijn met de hand geanalyseerd. Er is gekeken hoe er in deze verslagen gesproken wordt over voedselverspilling en op welke manier dit gebeurd. Als er gebruik wordt gemaakt van jaarverslagen moet er echter wel rekening gehouden worden met het feit dat deze documenten geschreven en gepubliceerd zijn met een bepaald doel. (Yin, 2014). Er kan een verschil zitten tussen het beleid beschreven in het verslag en de daadwerkelijke uitvoering daarvan (Tate et al., 2010). Door het toepassen van datatriangulatie kan er voorkomen worden dat de onderzoeker te veel gekleurd wordt door de gebruikte documenten (Yin, 2014). Bij datatriangulatie is de data afkomstig uit verschillende informatiebronnen, waardoor er op een objectievere manier gekeken kan worden naar de gegeven informatie (Yin, 2014). Het tweede soort documenten waar voor gekozen is, zijn mediaberichten. Door het analyseren van zowel mediaberichten als jaarverslagen kan er gesproken worden van datatriangulatie. Het analyseren van mediaberichten kan helpen met het schetsen van een alternatief beeld van de gevonden informatie (Flick, 2013). Door gebruik te maken van LexisNexis is er gezocht naar nieuwsartikelen over Albert Heijn in combinatie met voedselverspilling. De gevonden artikelen zijn vervolgens met de hand geanalyseerd. Allereerst is er gekeken of de gevonden artikelen relevant waren voor dit onderzoek en vervolgens zijn de artikelen geanalyseerd door te kijken op welke manier er gesproken wordt over Albert Heijn in termen van voedselverspilling. In totaal leverde dit … bruikbare artikelen op. 13 Operationalisatie Dit onderzoek bevat meerdere theorieën die operationalisatie behoeven, namelijk organisatiebetrokkenheid, social identity theory en triple p performance. Dit operationaliseren houdt volgens Bryman en Bell (2015) in dat theoretische concepten meetbaar worden gemaakt door het ontwerpen van meeteenheden. Data-analyse De interviewtranscripten zijn geanalyseerd door middel van het programma ATLAS.ti. ATLAS.ti is een programma dat als hulpmiddel kan dienen bij de analyse van data die veel woorden bevat. Door het aanbrengen van codes in de data kunnen de interviews met elkaar vergeleken worden en kunnen er verbanden tussen de interviews in kaart worden gebracht. De verzamelde data uit de documentanalyse is handmatig geanalyseerd. Uit deze documenten zijn verschillende gegevens meegenomen, waaronder het jaartal van publicatie en of er op een positieve of negatieve manier geschreven werd over Albert Heijn in combinatie met voedselverspilling. 14 Referentielijst Albert Heijn. (n.d.). Feiten en cijfers. Geraadpleegd op 8 maart 2017 op https://www.ah.nl/over-ah/geschiedenis/feiten Bernal‐Conesa, J. A., Nieves Nieto, C., & Briones‐Peñalver, A. J. (2017). CSR Strategy in Technology Companies: Its Influence on Performance, Competitiveness and Sustainability. Corporate Social Responsibility and Environmental Management. Bernard, H. R. (2006). Interviewing: Unstructured and Semistructured. Research Methods in Anthropology, 210–250. Brammer, S & Millington, A. (2003). The effect of stakeholder preferences, organizational structure and industry type on corporate community involvement. Journal of Business Ethics, 45 (3), 213-226. Brancoli, P., Bolton, K., & Rousta, K. (2016). LCA as a supporting tool for supermarket food waste management‐ A case study in a Swedish supermarket. Brooke, P., Russell, D., & Price, J. (1988). Discriminant validity of measures of job satisfaction, job involvement, and organizational commitment. Journal of Applied Psychology, 73 (2), 139-145. Bryman, A., & Bell, E. (2015). The main steps in quantitative research. In Business Research Methods (4th ed., p. 816). Oxford University Press. Cao, X. (2017). Corporate Social Responsibility. In Jiang, Q., Qian, L., & Ding, M. (red.), Fair Development in China (pp. 119-134). Cham: Springer International Publishing. Carroll, A., & Shabana, K. (2010). The business case for corporate social responsibility: a review of concepts, research and practice. International Journal of Management Reviews, 12 (1), 85-105. Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (2017). CBL-Klimaatplan: voedselverspilling. Geraadpleegd op 24 januari 2017 op http://www.cbl.nl/activiteiten/duurzaamheid/cblklimaatplan/voedselverspilling/ Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (2017). De supermarktbranche: feiten en cijfers. Geraadpleegd op 31 januari 2017 op http://www.cbl.nl/de-supermarktbranche/feiten-encijfers/ Cramer, J. (2005). Duurzaam ondernemen uit en thuis. Assen: Koninklijke van Gorcum. Dabas, C. S., & Sternquist, B. (2016). Performance Outcome of CSR Behavior: Moderating Role of Motivations to Engage. In Celebrating America’s Pastimes: Baseball, Hot Dogs, Apple Pie and Marketing? (pp. 389-392). Springer International Publishing. Dahlsrud, A. (2006). How corporate social responsibility is defined: an analysis of 37 definitions. Corporate Social Responsibility and Environmental Management, 15 (1), 1-13. 15 Devin, B., & Richards, C. (2016). Food Waste, Power, and Corporate Social Responsibility in the Australian Food Supply Chain. Journal of Business Ethics, 1-12. Edmondson, A. C., & McManus, S. E. (2007). Methodological Fit in Management. Academy of Management Review, 32(4), 1155–1179 Feldman, M. S., & Pentland, B. T. (2003). Reconceptualizing organizational routines as a source of flexibility and change. Administrative science quarterly, 48(1), 94-118. Flick, U. (2013). Analysing News Media. In Handbook of Qualitative Data Analysis (pp. 380–393). London: SAGE. Fuchs, D., & Kalfagianni, A. (2009). Discursive power as a source of legitimation in food retail governance. The International Review of Retail, Distribution and Consumer Research, 19(5), 553-570. Fuchs, D., Kalfagianni, A., & Arentsen, M. (2009). Retail power, private standards, and sustainability in the global food system. In Clapp, J., & Fuchs, D. (red.), Corporate power in global agrifood governance, (pp. 50-80). Cambridge: MIT Press. Hartmann, M. (2011). Corporate social responsibility in the food sector. European Review of Agricultural Economics, 38(3), 297–324. Hogg, M. (2006). Social Identity Theory. In P. Burke (Eds.), Contemporary social psychological theories (pp.111-136). Stanford: Stanford Social Sciences. Jones, P., Comfort, D., Hillier, D., & Eastwood, I. (2005). Corporate social responsibility: A case study of UK’s leading food retailers. British Food Journal, 107(6), 423–435. Matser, A. C. B. (2014). Verbondenheid door MVO. Een kwalitatief onderzoek naar de invloed van maatschappelijk verantwoord ondernemen op de organisatiebetrokkenheid binnen ABN AMRO (Masterthesis, Universiteit Utrecht, Utrecht). Meyer, J., & Allen, N. (1991). A three-component conceptualization of organizational commitment. Human Resource Management Review, 1 (1), p. 61-89. Meyer, J., Herscovitch, L., Stanley, D., & Topolnytsky, L. (2002). Affective, continuance, and normative commitment to the organization: a meta-analysis of antecedents, correlates and consequenses. Journal of Vocational Behavior 61 (1), 20-52. Moratis, L., & Veen, M. van der (2010). Basisboek MVO. Assen: Koninklijke Van Gorcum Mowday, R., Steers, R., & Porter, L. (1979). The measurement of organizational commitment. Journal of Vocational Behavior, 14 (2), p. 224-247. Peterson, D. (2004). The relationship between perceptions of corporate citizenship and organizational commitment. Business & Society, 43 (3), 296-319. Rijlaarsdam, B. (22 januari 2016) Omzet en marktaandeel Albert Heijn fors omhoog. NRC.nl geraadpleegd op https://www.nrc.nl/nieuws/2016/01/22/omzet-en-marktaandeel-albert-heijn- 16 fors-omhoog-1578611-a1074899 Singh, S. P., & Karki, J. (2015). The Impact of Job Engagement and Organizational Commitment on Organisational Performance. The International Journal of Business & Management, 3(4), 279. Steenkamp, J. B. (2017). Global Brand Strategy. London: Palgrave Macmillan UK. Stenmarck, Å., Jensen, C., Quested, T., & Moates, G. (2016). Estimates of European food waste levels. Tate, W., Ellram, L. M., & Kirchoff, J. (2010). CORPORATE SOCIAL RESPONSIBILITY REPORTS : A THEMATIC ANALYSIS RELATED TO SUPPLY CHAIN MANAGEMENT University of Tennessee. Journal of Supply Chain Management, 46(1), 19–44. Thiel, S. van (2014). Research methods in Public Administration and Public Management, An Introduction. Turker, D. (2009). How corporate social responsibility influences organizational commitment. Journal of Business Ethics, 89 (1), 189-204. Vollebregt, M., van der Burgh, M., & Soethoudt, H. (2016). Monitor voedselverspilling. Wageningen UR Food & Biobased Research. Vuontisjärvi, T. (2006). Corporate social reporting in the European context and human resource disclosures: an analysis of Finnish companies. Journal of Business Ethics, 69 (4), 331-354. Wempe, J. (2010). Ketenverantwoordelijkheid. In L. Moratis & M. van der Veen (red.), Basisboek MVO (pp. 152-166). Assen: Koninklijke van Gorcum. Yin, R. K. (2014). Case Study Research: Design and Methods (5th ed.). Los Angeles: SAGE. Zentes, J., Morschett, D., & Schramm-Klein, H. (2017). Strategic Retail Management. Wiesbaden: Springer Fachmedien. 17