Een casestudie naar de invloed van

advertisement
Organizing food waste
Een casestudie naar de invloed van organisatiebetrokkenheid op de juiste
uitvoering van het corporate social responsibility beleid.
Met name gewerkt aan methoden nu en kleine dingetjes in de theorie, maar nog
niet toegekomen aan complete verbetering van de literatuur.
Anne Fay Pulles – 2515966
Beleid, Communicatie en Organisatie
Masterscriptie
Begeleider: dr. C. Moser
8 maart 2017
Aantal woorden: 4192
Inhoudsopgave
Inleiding
3
Aanleiding
3
Vraagstelling
5
Relevantie
5
Theoretisch kader
7
Corporate social responsibility
7
Organisatiebetrokkenheid
9
De relatie tussen CSR en organisatiebetrokkenheid
Methoden
11
12
Onderzoeksdesign
12
Dataverzameling
12
Operationalisatie
14
Data-analyse
14
Referentielijst
15
2
Inleiding
Aanleiding
De laatste decennia is de publieke opinie over de rol van bedrijven enorm veranderd. Het is
niet langer voldoende voor bedrijven om topkwaliteit producten en services te leveren
(Steenkamp, 2017). In de huidige maatschappij wordt er van bedrijven verwacht dat zij zich
duurzaam en verantwoordelijk gedragen. Dit heeft geleid tot de ontwikkeling van
verschillende bedrijf ethische concepten zoals corporate social responsibility – ook wel
maatschappelijk verantwoord ondernemen (Zentes, Morschett, & Schramm-Klein, 2017).
Corporate social responsibility (CSR) theorieën en toepassingen zijn ontwikkeld rondom twee
basisvragen: welke rol moeten organisaties spelen in de maatschappij? En aan wie moeten
bedrijfsmanagers zich verantwoorden (Cao, 2017)? CSR-activiteiten kunnen in brede zin
worden gezien als een gift aan de maatschappij, CSR refereert namelijk aan vrijwillige acties
van bedrijven – dus geen acties die verplicht worden door de wet – die pogen sociale
goederen te bevorderen of het aanpakken van externe effecten van hun handelen (Steenkamp,
2017).
Door het aanpakken van externe effecten en het bevorderen van sociale goederen
kunnen organisaties hun reputatie verbeteren (Hess, Rogovsky, & Dunfee, 2002). De
verbeterde reputatie van de organisatie door de maatschappelijke betrokkenheid zorgt ervoor
dat het gevoel van lid willen zijn van deze organisatie toeneemt (Turker, 2009), dit gebeurt
volgens de principes van de social identity theory (Peterson, 2004). De social identity theory
(SIT) gaat er vanuit dat individuen een positief zelfbeeld willen creëren door lidmaatschap
van een hoge statusgroep (Hogg, 2006). Het individu vergelijkt de eigen groep met een andere
groep en probeert op deze manier positief onderscheid te maken (Hogg, 2006). Als een
organisatie een goede reputatie heeft, dan zal dit ervoor zorgen dat mensen zich met deze
organisatie willen identificeren en dat de betrokkenheid bij deze organisatie sterker wordt
(Hogg, 2006; Turker, 2009). CSR kan dus een positieve invloed hebben op de reputatie van
de organisatie en op deze manier op de organisatiebetrokkenheid (Turker, 2009).
Organisatiebetrokkenheid kan er volgens Singh en Karki (2015) voor zorgen dat de
prestaties van organisaties op de lange termijn verbeteren. Als de identificatie met de
organisatie hoog is, wordt het verlangen om inzet te tonen voor de organisatie en het bereiken
van de organisatiedoelstellingen groter volgens Meyer en Allen, aldus Singh en Karki (zoals
geciteerd in Singh, & Karki, 2015, p. 280). Niet alleen organisatiebetrokkenheid kan leiden
tot verbeterede prestaties op de lange termijn, ook het aannemen van een strategisch CSRbeleid kan zorgen voor financiële beloningen op de lange termijn (Bernal-Conesa, Nieves
3
Nieto, & Briones-Peñalver, 2017). Dit strategische CSR-beleid is gerelateerd aan de prestaties
van de organisatie en sociale en milieubewuste actie wordt alleen ondernomen als het
belangrijk is voor de prestaties van de organisatie (Dabas, & Sternquist, 2016). Altruïstische
CSR staat volgens Lantos tegenover het strategische CSR en gaat om het teruggeven aan de
maatschappij en het promoten van het sociale en milieubewuste, aldus Dabas en Sternquist
(zoals geciteerd in Dabas, & Sternquist, 2016, p. 390).
Wanneer het gaat over het promoten van de sociale- en het milieubewuste
duurzaamheid in de voedselindustrie wordt er onder andere gesproken over CSR in termen
van voedselveiligheid, voedselgarantie en voedselkwaliteit (Devin, & Richards, 2016). Een
belangrijke sociale verantwoordelijkheid hierin is voedselverspilling. Voedselverspilling is
controversiëler geworden door sociale-, economische- en milieukosten en druk van buitenaf
om dit probleem meer maatschappelijk verantwoord te maken, neemt dan ook toe (Devin, &
Richards, 2016). Het inperken van voedselverspilling wordt van steeds groter maatschappelijk
belang en staat dan ook hoog op de maatschappelijke agenda (Centraal Bureau
Levensmiddelenhandel, 2017). Voedselverspilling wordt ook als steeds belangrijker ervaren
door de retailsector; de groothandels en supermarkten. Door slim in te kopen, het tijdig
afprijzen van producten en door goed te plannen wordt er gepoogd het aantal producten dat
niet verkocht wordt te beperken en op deze manier wordt er bijgedragen aan het terugdringen
van voedselverspilling (Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, 2017).
Er wordt gezocht naar oplossingen voor het voedsel dat nu nog steeds niet verkocht
wordt, zo wordt er onder andere voedsel gedoneerd aan de voedselbanken (Vollebregt, van
der Burgh, & Soethoudt, 2016). Er wordt echter nog steeds alleen al in de Europese Unie
vijfmiljoen ton voedsel per jaar verspild in de retail sector (Stenmarck, Jensen, Quested, &
Moates, 2016). Het is gezien deze hoge aantallen dan ook verrassend dat er nog weinig
onderzoek is gedaan naar voedselverspilling in de retailsector; de groothandels en
supermarkten. Eerdere onderzoeken hielden zich voornamelijk bezig met voedspelverspilling
tijdens het productieproces en het verpakken van voedsel en met voedselverspilling bij
consumenten (Devin, & Richards, 2016). Hoewel supermarkten zoeken naar oplossingen voor
het probleem van voedselverspilling, blijft het een gok in hoeverre de supermarkt echt een
verantwoordelijkheid heeft in dit probleem.
Voedselverspilling is belangrijk geworden in statements met betrekking tot CSR
binnen de voedselsector en vooral in de retail. Hier komen de voedselsector en de
consumenten namelijk bij elkaar (Devin, & Richards, 2016). Uit onderzoek is gebleken dat
retailers in de voedselindustrie bezig zijn met de implementatie van CSR (Jones, Comfort,
4
Hillier, & Eastwood, 2005), maar gaat het hier om de implementatie van een altruïstisch- of
een strategisch CSR-beleid en wat betekent dit in termen van voedselverspilling (Dabas, &
Sternquist, 2016). De invloed van organisatiebetrokkenheid kan daarnaast ook belangrijk zijn
bij de uitvoering van het CSR-beleid (Turker, 2009). Zorgt CSR er voor dat managers zich
meer betrokken voelen bij de organisatie en dit CSR-beleid naar behoren zullen uitvoeren, of
voelen zij zich minder betrokken bij de organisatie en zullen ze minder hun best doen voor de
uitvoering (Hogg, 2006; Turker, 2009)?
Vraagstelling
De hierboven beschreven literatuur laat zien dat er verder onderzoek nodig is naar de invloed
van organisatiebetrokkenheid op de goede uitvoering van het CSR-beleid door managers. Dit
onderzoek zal zich richten op de retailsector en dan specifiek de supermarktmanagers. De
volgende onderzoeksvraag staat hierbij centraal:
Wat is de invloed van organisatiebetrokkenheid van managers op juiste uitvoering van het
CSR-beleid van een organisatie?
Relevantie
Gezien de toenemende maatschappelijke relevantie van voedselverspilling (Centraal Bureau
Levensmiddelenhandel, 2017), is het belangrijk een beter wetenschappelijk begrip te krijgen
van voedselverspilling in supermarkten. Er is dan al genoeg te vinden over CSR in de totale
keten van voedselverspilling (Devin, & Richards, 2016), maar nog niet wanneer het gaat om
alleen de retailsector. De literatuur over CSR en organisatiebetrokkenheid is allesbehalve
nieuw, maar er zijn nog steeds debatten over hoe deze concepten precies gedefinieerd en
gecontextualiseerd kunnen worden (Devin, & Richards, 2016; Feldman, & Pentland, 2003).
Nu met een toenemende maatschappelijke relevantie en achterblijvende literatuur, is
het interessant om door een CSR-lens te kijken naar de rol van organisatiebetrokkenheid als
het aankomt op voedselverspilling. In de supermarkt komen de voedselsector en de
consument bij elkaar en het is daarom erg nuttig om te weten wat daar al gedaan kan worden
aan voedselverspilling (Devin, & Richards, 2016), zodat de consument misschien ook al wel
bewuster wordt. De retailsector heeft in ieder geval de juiste plek in de voedselketen om
zowel voor- als achterin de keten invloed uit te kunnen oefenen (Brancoli, Bolton, & Rousta,
2016). Onderzoeken over CSR en betrokkenheid bij een organisatie zijn vaak op een
kwantitatieve manier uitgevoerd, door het onderzoek op een kwalitatieve manier te doen
5
wordt er dieper in gegaan op wat er ten grondslag ligt aan het verband tussen CSR-beleid en
organisatiebetrokkenheid en efficiëntie van organisatieroutines. Door het gebruik van
kwalitatief
onderzoek
wordt
er
inzicht
gegeven
in
de
relaties
tussen
CSR,
organisatiebetrokkenheid en de organisatieprestaties door middel van organisatieroutines dit
zorgt voor de wetenschappelijke meerwaarde.
De praktische relevantie is dat de retailsector in de Europese Unie per jaar vijfmiljoen
ton voedsel verspild (Stenmarck et al., 2016). Dit is veel minder dan dat er verspild wordt
door consumenten en producenten, maar retailers blijven belangrijke actoren in de
voedselketen. Zij hebben namelijk invloed op zowel deze consumenten als producenten
(Brancoli et al., 2016). Hoewel het organisaties geld kost wanneer zij voedsel weggooien,
wordt er nog weinig gedaan om de organisatieroutines zo aan te passen dat er minder voedsel
verspild wordt.
6
Theoretisch kader
In dit theoretisch kader zullen de verschillende concepten die belangrijk zijn voor dit
onderzoek worden toegelicht. Hierbij gaat het om corporate social responsibility,
organisatiebetrokkenheid en hoe deze met elkaar in relatie staan.
Corporate Social Responsibility
Historische ontwikkeling van CSR
De huidige wetenschappelijke manier van denken over CSR vindt zijn beginselen in de jaren
1950 (Carroll, & Shabana, 2010). Bowen maakte de eerste invloedrijke bevinden omtrent
CSR en merkte op dat organisaties die steeds groter werden in die tijd, niet slechts de levens
van de burgers als klant en werknemer beïnvloedden, maar ook het leven van de burger als
omwonende, aldus Carroll en Shabana (2010). Organisaties zouden volgens Bowen dus
verantwoordelijkheid moeten noemen op sociaal gebied, aldus Carroll en Shabana (2010). Het
gedachtegoed over CSR richtte zich in deze tijd met name op de filantropie – organisaties
hadden een plicht bij te dragen op financieel gebied aan de sociale welvaart – en nog niet zo
zeer op het integreren van deze verantwoordelijkheden van de organisatie in de
bedrijfsvoering (Carroll, & Shabana, 2010).
Er zijn veel verschillende omschrijvingen van het begrip corporate social responsibility, maar
ze komen allemaal ongeveer op hetzelfde neer. Naast de verschillende omschrijvingen van het
begrip corporate sociale responsibility zijn er ook verschillende termen die gebruikt worden
voor CSR, namelijk duurzaam ondernemen, duurzaamheid en bedrijfsethiek (Matser, 2014).
Steenkamp (2017) heeft het bij CSR over vrijwillige acties om sociale goederen te bevorderen
of externe effecten van de organisatie aan te pakken. Voor Cao (2017) staat CSR voor de
relatie tussen een organisatie en maatschappij. De essentie van CSR komt er op neer dat een
organisatie de verantwoordelijkheid heeft om meer te doen dan alleen winst maken (Moratis,
& van der Veen, 2010).
Dahlsrud (2006) onderscheidt 37 verschillende manier om CSR te omschrijven. In
deze omschrijvingen worden verschillende dimensies onderscheiden, namelijk de sociale
dimensie, milieuaspecten, de economische dimensie, de stakeholderdimensie en de vrijwillige
dimensie (Dahlsrud, 2006). De definitie van CSR die gebruikt zal worden in dit onderzoek is
die van van Marrewijk (2001), omdat deze erg uitgebreid is. Deze definitie kan ook toegepast
worden op supermarkten. De CSR definitie van van Marrewijk (2001) houdt in dat
“companies with a CSR strategy integrate social and environmental concerns in their business
7
operations and in their interactions with their stakeholders and demonstrate openly their triple
P performances”, aldus Dahlsrud (zoals geciteerd in Dahlsrud, 2006, p. 11). In deze definitie
komen de milieuaspecten en de sociale-, stakeholder-, economische dimensie aan bod.
Triple P performances
De triple P performances die genoemd worden in deze definitie verwijzen naar people,
planet en profit (Matser, 2014). Volgens Moratis en van der Veen (2010) moeten organisaties
aandacht geven aan de onderlinge cohesie van deze drie aspecten. Het aspect people gaat over
de sociale dimensie van CSR. Deze sociale dimensie moet door organisaties op zowel internals extern niveau vorm worden gegeven in beleid. Voor er een acceptabel extern beleid kan
worden vormgegeven, dient er eerst een intern sociaal beleid te zijn (Vuontisjärvi, 2006).
Volgens Cramer (2005) houdt het sociale beleid intern in dat er veiligheid, diversiteit en
goede arbeidsverhoudingen moeten zijn. Het externe sociale beleid richt zich met name op de
maatschappij en productverantwoordelijkheid (Cramer, 2005). Waar Devin en Richards
(2016) zich afvragen in hoeverre een retailorganisatie slechts verantwoordelijk is voor
zichzelf, of ook voor de voor- en achterkant van de keten, stelt Wempe (2010) dat
organisaties verantwoordelijk zijn voor de hele keten als het aankomt op het sociale aspect.
Naast het sociale aspect, people, is ook het aspect planet, het ecologische aspect,
belangrijk als het aankomt op CSR. Organisaties hebben bepaalde verantwoordelijkheden op
dit gebied. Het milieu moet door organisaties zo min mogelijk aangetast worden (Cramer,
2005). Als het gaat om de voedselindustrie dan gaat het niet alleen over CSR in termen van
voedselveiligheid, voedselgarantie en voedselkwaliteit, maar ook over ecologische en sociale
duurzaamheid (Fuchs, & Kalfagianni, 2009; Fuchs, Kalfagianni, & Arentsen, 2009). Wanneer
het om CSR gaat in de retail voedselindustrie is er tot nu toe met name gekeken naar grote,
multinationale
voedselretailers
(Devin,
&Richards,
2016).
Deze
retailers
worden
verantwoordelijk gehouden voor hun grote impact op de maatschappij en het milieu
(Hartmann, 2011). Wanneer organisaties het ecologische aspect laten aansluiten bij hun
bedrijfsvoering en een strategisch ecologisch beleid voeren, dan wordt er voldaan aan wat
CSR vraagt (Matser, 2014). De economische dimensie van CSR is profit. Deze economische
dimensie houdt volgens Cramer (2005) in dat organisaties bijdragen aan de economische
welvaart. Door het creëren van werkgelegenheid, door services en diensten van de organisatie
en door te zorgen voor inkomsten dragen organisaties bij aan deze welvaart (Matser, 2014).
Volgens Moraties en van der Veen (2010) kan een organisatie blijven bestaan omdat deze
8
zich richt op winst maken op de lange termijn. Zij zien profit dus als basisvoorwaarde van
CSR, hoewel dit niet de enige voorwaarde kan zijn.
Stukken moeten nog onderling aan elkaar gekoppeld worden
Organisatiebetrokkenheid
Uit onderzoek van Meyer, Herscovitch, Stanley en Topolnytsky (2002) bleek dat
organisatiebetrokkenheid een positief effect heeft op verschillende organisatieaspecten. Zo is
er een positief effect van organisatiebetrokkenheid op het behoud van medewerkers, dit is
belangrijk voor het succes van een organisatie. Daarnaast is organisatiebetrokkenheid van
invloed op de afwezigheid, werknemers zijn minder afwezig (Meyer et al., 2002).
Organisatiebetrokkenheid heeft ook een positief effect op taakprestatie (Meyer et al., 2002).
Het is dus van belang om onderzoek te doen naar de invloed van organisatiebetrokkenheid, dit
kan erg waardevol zijn voor organisaties.
Halverwege de vorige eeuw kwam er steeds meer belangstelling voor het concept
organisatiebetrokkenheid. Vanwege een gebrek aan consensus over de definitie van dit
concept, verliep het eerste onderzoek naar organisatiebetrokkenheid moeizaam (Mowday et
al., 1979). Mowday et al. (1979) ontwikkelden de organizational commitment questionnaire
(OCQ) om organisatiebetrokkenheid te meten. Deze OCQ wordt hedendaags nog steeds
gebruikt voor het meten van organisatiebetrokkenheid (Matser, 2014). Mowday et al. (1979)
definiëren organisatiebetrokkenheid na aanleiding van de OCQ als “the relative strength of an
individueal’s identification with and involvement in a particular organization” (Mowday et
al., 1979, p. 226). Volgens Mowday et al. (1979) zijn er drie dimensies die belangrijk zijn bij
het bepalen of er sprake is van een hoge of lage organisatiebetrokkenheid. De eerste is
bereidheid. Het gaat hierbij om bereidheid om je namens de organisatie extra hard in te zetten
voor iets. De tweede is een sterk verlangen om bij de organisatie te mogen blijven werken. De
derde dimensie gaat om organisatie identificatie. Onder deze identificatie met de organisatie
vallen trots en het geloven in de doelen en normen en waarden van de organisatie.
Het onderzoek van Mowday et al. (1979) naar organisatiebetrokkenheid is verder
uitgebreid door Meyer en Allen (1991). Meyer en Allen (1991) onderscheiden drie elementen
die horen bij organisatiebetrokkenheid. Deze drie elementen zijn affectieve-, continuïteits- en
normatieve betrokkenheid, ook wel het drie componenten model. Het element affectieve
betrokkenheid kan worden vergeleken met de definitie van organisatiebetrokkenheid van
Mowday et al. (1979) en zal centraal staan in deze thesis. Door ook te kijken naar
continuïteits- en normatieve betrokkenheid wordt het onderscheid tussen de verschillende
elementen van organisatiebetrokkenheid duidelijk (Matser, 2014). Als er gesproken wordt
9
over organisatiebetrokkenheid zonder dat er specifiek een element aangeduid wordt, wordt er
meestal affectieve betrokkenheid bedoeld (Matser. 2014). Wanneer iemands affectieve
betrokkenheid hoog is betekent dit dat iemand bij de organisatie wil blijven werken, omdat hij
of zij dezelfde waarden en normen als de organisatie belangrijk vindt, omdat er sprake is van
een verbondenheid op emotioneel niveau en, omdat er sprake is van organisatie identificatie
(Meyer, & Allen, 1991).
Affectieve
betrokkenheid
bestaat
uit
verschillende
onderdelen,
namelijk
karaktereigenschappen, organisatiestructuur en werkbeleving (Meyer, & Allen, 1991).
Karaktereigenschappen zorgen er voor dat de affectieve betrokkenheid verschilt per persoon,
zo hebben personen met een drang om te presteren een grotere waarschijnlijkheid om op een
affectieve manier betrokken te raken bij de organisatie dan personen die deze drang niet
hebben
(Meyer,
&
Allen,
1991).
Naast
karaktereigenschappen
speelt
ook
de
organisatiestructuur een rol in affectieve betrokkenheid. Affectieve betrokkenheid kan eerder
behaald worden in organisaties met een platte structuur, de meer gedecentraliseerde
organisaties. In gedecentraliseerde organisaties is er meer verantwoordelijkheid dan in de
meer gecentraliseerde (hiërarchische) organisaties en dus zullen individuen zich sneller
betrokken voelen met een gedecentraliseerde organisatie (Brooke, Russell, & Price, 1988).
Werkbeleving wordt ten slotte ook nog genoemd als onderdeel van affectieve betrokkenheid.
Een hoge affectieve betrokkenheid kan worden gecorreleerd aan een positieve werkbeleving
(Meyer, & Allen, 1991). Wanneer een individu het gevoel heeft competent te zijn en zich
zowel fysiek als psychisch aangenaam voelt in de organisatie ontstaat er een positieve
werkbeleving. (Meyer, & Allen, 1991).
De continuïteitsbetrokkenheid gaat over de consequenties die ontstaan wanneer een
individu niet langer werkzaam is bij de organisatie en de bewustwording hiervan (Matser,
2014; Meyer, & Allen, 1991). Als iemand het gevoel heeft dat hij of zij het nodig heeft om bij
de organisatie werkzaam te blijven, dan is er sprake van een hoge continuïteitsbetrokkenheid.
Dit gevoel van het nodig hebben kan tot stand komen wanneer iemand het idee heeft dat het
goedkoper is om bij de organisatie werkzaam te blijven dan over te stappen naar een andere
organisatie (Meyer, & Allen, 1991). Dit overstappen naar een andere organisatie kan worden
verklaard door bijvoorbeeld het ontbreken van een geschikte baan en door de opgedane
vaardigheden bij de huidige organisatie die daar niet toepasbaar zijn. Doordat een individu het
gevoel heet dat deze vaardigheden verloren zullen gaan bij het overstappen, is er sprake van
een
hoge
continuïteitsbetrokkenheid
(Matser,
10
2014).
Een
ander
onderdeel
van
continuïteitsbetrokkenheid zijn bijvoorbeeld de verworven privileges bij de huidige
organisatie, omdat iemand daar al een langere tijd werkzaam is (Meyer, & Allen, 1991).
De normatieve betrokkenheid leidt bij individuen tot het idee dat zij moeten blijven
werken bij een organisatie (Matser, 2014). Dit gevoel van het moeten blijven kan op meerdere
manieren ontstaan. Zo kan er sprake zijn van culturele- of familiaire druk vanuit de
organisatie (Meyer, & Allen, 1991). Daarnaast kan er ook druk komen vanuit de organisatie
om te blijven, wanneer er duidelijk is gemaakt aan een ieder dat de organisatie veel waarde
hecht aan loyaliteit en dit ook verwacht (Matser, 2014; Meyer, & Allen, 1991). Wanneer een
organisatie investeert in een individu door bijvoorbeeld het cursusgeld te betalen of trainingen
te geven, heeft deze persoon het idee dat hij of zij iets terug moet doen voor de organisatie en
voelt zich zo verbonden aan de organisatie. De organisatie kan deze verbondenheid concreet
maken door bijvoorbeeld het opstellen van een contract over terugbetaling van de
geïnvesteerde kosten bij vertrek Op deze manier ontstaat er ook normatieve betrokkenheid
(Meyer, & Allen, 2014).
Stukken moeten nog onderling aan elkaar gekoppeld worden
De relatie tussen CSR en organisatiebetrokkenheid
Uit onderzoek van Hess, Rogovsky en Dunfee (2002) is gebleken dat de reputatie van
organisaties verbetert wanneer een organisatie maatschappelijk betrokken is. Turker (2009)
stelt dat corporate social responsibility een positieve invloed heeft op de organisatie en de
reputatie. Als de organisatie door de werknemers gezien wordt als een maatschappelijk
verantwoord lid van de maatschappij, dan neemt het gevoel van het willen horen bij deze
organisatie toe (Turker, 2009). Deze invloed van CSR op organisatiebetrokkenheid kan
gekoppeld worden aan de social identity theory (SIT). De social identity theoriy gaat er van
uit dat individuen zichzelf zien als lid van verscheidene sociale groepen. Deze groepen
kunnen bijvoorbeeld nationaliteiten, sportteams en organisaties zijn (Peterson, 2004). De
identiteit van een bepaalde groep beïnvloedt de sociale identiteit van een individu. Er wordt
geprobeerd een positief zelfbeeld te scheppen door een individu. Door de eigen groep te
vergelijken met een andere groep, wordt geprobeerd door het individu om zich op een
positieve manier te onderscheiden (Hogg, 2006). Volgens de SIT is er een intrinsieke
motivatie om je als individu op een positieve manier te vergelijken met een ander (Hogg,
2006). De goede reputatie van een organisatie kan er volgens Turker (2009) voor zorgen dat
een werknemer een positief gevoel heeft over de organisatie en dat hierdoor de betrokkenheid
bij de organisatie sterker wordt.
11
Methoden
Onderzoeksdesign
Om dit onderzoek uit te voeren is er gekozen voor een single casestudie. Deze methode van
onderzoek doen kan toegepast worden op dit onderzoek, omdat er als onderzoeker weinig grip
is op de gebeurtenissen en omdat de onderzoeksvraag zich in het nu bevindt (Yin, 2014).
Volgens Edmondson en McManus (2007) is een casestudie geschikt voor dit onderzoek,
omdat de gebruikte theorieën zich in een soort ‘tussenliggende fase’ bevinden. De concepten
van CSR en organisatiebetrokkenheid zijn als losse concepten veel onderzocht en beschreven,
maar de literatuur over de relaties tussen deze twee concepten is nog relatief mager. De
onderzochte casus in deze casestudie is de mate van organisatiebetrokkenheid van de
supermarktmanager omtrent de uitvoering van het CSR-beleid van de supermarkt. Dit
onderzoek is uitgevoerd bij verschillende filialen van Albert Heijn. Albert Heijn heeft ruim
850 winkels (Albert Heijn, n.d.) en bezit het grootste marktaandeel van de Nederlandse
supermarktketens (Rijlaarsdam, 2016). Gezien het grote aantal winkels dat Albert Heijn bezit
is het een geschikte organisatie voor de uitvoering van deze casestudie.
Dataverzameling
De in dit onderzoek verzamelde data komt voort uit interviews en een documentanalyse. De
interviews die gehouden zijn, zijn op een semigestructureerde manier uitgevoerd. Deze
interviews zijn gehouden met supermarktmanagers van Albert Heijn. Volgens Yin (2014) zijn
interviews belangrijk bij het doen van een casestudie onderzoek, omdat er met interviews
inzicht wordt verschaft in acties en gebeurtenissen van menselijke aard. Er is in dit onderzoek
gekozen voor semigestructureerde interviews, omdat door deze manier van interviewen veel
informatie verzameld kan worden (van Thiel, 2014). De interviews bevatten structuur,
waardoor de data uit de interviews goed met elkaar te vergelijken is, maar bieden tevens
ruimte voor afwijking (van Thiel, 2014). Door op deze manier te interviewen is er ruimte om
dieper in te gaan op antwoorden van respondenten, door middel van doorvragen (van Thiel,
2014). Aangezien de interviews wel enigszins gestructureerd zijn wordt de validiteit van dit
onderzoek verhoogd (Bernard, 2006). De supermarktmanagers zijn allereerst geselecteerd
door middel van een selectieve steekproef. Dit houdt in dat de supermarktmanagers zijn
gekozen, omdat ze supermarktmanager zijn bij Albert Heijn (van Thiel, 2014). Daarnaast is er
ook gebruik gemaakt van sneeuwbalsampling, dit is gebeurd door aan de supermarktmanagers
die bereikt zijn door middel van de selectieve steekproef te vragen of zij nog andere
supermarktmanagers bij dezelfde keten weten die eventueel ook bereid zouden zijn tot
12
medewerking (van Thiel, 2014). Op de manier zijn er in totaal … interviews gehouden, die
gemiddeld … minuten duurden. De interviews zijn allemaal opgenomen door middel van een
smartphone en daarna getranscribeerd. Door als onderzoeker de interviews op te nemen,
worden deze interviews op een objectieve en juiste manier weergegeven. Het opnemen van
interviews leidt tot een hogere betrouwbaarheid van het onderzoek (Yin, 2014).
Tijdens de documentanalyse is als eerste gekeken naar de jaarverslagen duurzaamheid
van Ahold Delhaize uit 2011, 2012, 2013, 2014, 2015 en 2016. Verder kon er via de site nog
het een en ander gevonden worden dat over het maatschappelijk belang gaat, ook dit is
geanalyseerd. Om achter de bedoelingen van een organisatie te komen met betrekking tot
CSR en de bereikte resultaten op dit gebied zijn jaarverslagen een nuttige informatiebron
(Tate, Ellram, & Kirchoff, 2010). De jaarverslagen duurzaamheid zijn allemaal meegenomen
in de documentanalyse en zijn met de hand geanalyseerd. Er is gekeken hoe er in deze
verslagen gesproken wordt over voedselverspilling en op welke manier dit gebeurd. Als er
gebruik wordt gemaakt van jaarverslagen moet er echter wel rekening gehouden worden met
het feit dat deze documenten geschreven en gepubliceerd zijn met een bepaald doel. (Yin,
2014). Er kan een verschil zitten tussen het beleid beschreven in het verslag en de
daadwerkelijke uitvoering daarvan (Tate et al., 2010). Door het toepassen van datatriangulatie
kan er voorkomen worden dat de onderzoeker te veel gekleurd wordt door de gebruikte
documenten (Yin, 2014). Bij datatriangulatie is de data afkomstig uit verschillende
informatiebronnen, waardoor er op een objectievere manier gekeken kan worden naar de
gegeven informatie (Yin, 2014). Het tweede soort documenten waar voor gekozen is, zijn
mediaberichten.
Door het analyseren van zowel mediaberichten als jaarverslagen kan er gesproken
worden van datatriangulatie. Het analyseren van mediaberichten kan helpen met het schetsen
van een alternatief beeld van de gevonden informatie (Flick, 2013). Door gebruik te maken
van LexisNexis is er gezocht naar nieuwsartikelen over Albert Heijn in combinatie met
voedselverspilling. De gevonden artikelen zijn vervolgens met de hand geanalyseerd.
Allereerst is er gekeken of de gevonden artikelen relevant waren voor dit onderzoek en
vervolgens zijn de artikelen geanalyseerd door te kijken op welke manier er gesproken wordt
over Albert Heijn in termen van voedselverspilling. In totaal leverde dit … bruikbare artikelen
op.
13
Operationalisatie
Dit onderzoek bevat meerdere theorieën die operationalisatie behoeven, namelijk
organisatiebetrokkenheid, social identity theory en triple p performance. Dit operationaliseren
houdt volgens Bryman en Bell (2015) in dat theoretische concepten meetbaar worden
gemaakt door het ontwerpen van meeteenheden.
Data-analyse
De interviewtranscripten zijn geanalyseerd door middel van het programma ATLAS.ti.
ATLAS.ti is een programma dat als hulpmiddel kan dienen bij de analyse van data die veel
woorden bevat. Door het aanbrengen van codes in de data kunnen de interviews met elkaar
vergeleken worden en kunnen er verbanden tussen de interviews in kaart worden gebracht.
De verzamelde data uit de documentanalyse is handmatig geanalyseerd. Uit deze documenten
zijn verschillende gegevens meegenomen, waaronder het jaartal van publicatie en of er op een
positieve of negatieve manier geschreven werd over Albert Heijn in combinatie met
voedselverspilling.
14
Referentielijst
Albert Heijn. (n.d.). Feiten en cijfers. Geraadpleegd op 8 maart 2017 op
https://www.ah.nl/over-ah/geschiedenis/feiten
Bernal‐Conesa, J. A., Nieves Nieto, C., & Briones‐Peñalver, A. J. (2017). CSR Strategy in
Technology Companies: Its Influence on Performance, Competitiveness and
Sustainability. Corporate Social Responsibility and Environmental Management.
Bernard, H. R. (2006). Interviewing: Unstructured and Semistructured. Research Methods in
Anthropology, 210–250.
Brammer, S & Millington, A. (2003). The effect of stakeholder preferences, organizational
structure and industry type on corporate community involvement. Journal of Business
Ethics, 45 (3), 213-226.
Brancoli, P., Bolton, K., & Rousta, K. (2016). LCA as a supporting tool for supermarket food
waste management‐ A case study in a Swedish supermarket.
Brooke, P., Russell, D., & Price, J. (1988). Discriminant validity of measures of job
satisfaction, job involvement, and organizational commitment. Journal of Applied
Psychology, 73 (2), 139-145.
Bryman, A., & Bell, E. (2015). The main steps in quantitative research. In Business Research
Methods (4th ed., p. 816). Oxford University Press.
Cao, X. (2017). Corporate Social Responsibility. In Jiang, Q., Qian, L., & Ding, M. (red.),
Fair Development in China (pp. 119-134). Cham: Springer International Publishing.
Carroll, A., & Shabana, K. (2010). The business case for corporate social responsibility: a
review of concepts, research and practice. International Journal of Management
Reviews, 12 (1), 85-105.
Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (2017). CBL-Klimaatplan: voedselverspilling.
Geraadpleegd op 24 januari 2017 op http://www.cbl.nl/activiteiten/duurzaamheid/cblklimaatplan/voedselverspilling/
Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (2017). De supermarktbranche: feiten en cijfers.
Geraadpleegd op 31 januari 2017 op http://www.cbl.nl/de-supermarktbranche/feiten-encijfers/
Cramer, J. (2005). Duurzaam ondernemen uit en thuis. Assen: Koninklijke van Gorcum.
Dabas, C. S., & Sternquist, B. (2016). Performance Outcome of CSR Behavior: Moderating
Role of Motivations to Engage. In Celebrating America’s Pastimes: Baseball, Hot
Dogs, Apple Pie and Marketing? (pp. 389-392). Springer International Publishing.
Dahlsrud, A. (2006). How corporate social responsibility is defined: an analysis of 37
definitions. Corporate Social Responsibility and Environmental Management, 15 (1),
1-13.
15
Devin, B., & Richards, C. (2016). Food Waste, Power, and Corporate Social Responsibility in
the Australian Food Supply Chain. Journal of Business Ethics, 1-12.
Edmondson, A. C., & McManus, S. E. (2007). Methodological Fit in Management. Academy
of Management Review, 32(4), 1155–1179
Feldman, M. S., & Pentland, B. T. (2003). Reconceptualizing organizational routines as a
source of flexibility and change. Administrative science quarterly, 48(1), 94-118.
Flick, U. (2013). Analysing News Media. In Handbook of Qualitative Data Analysis (pp.
380–393). London: SAGE.
Fuchs, D., & Kalfagianni, A. (2009). Discursive power as a source of legitimation in food
retail governance. The International Review of Retail, Distribution and Consumer
Research, 19(5), 553-570.
Fuchs, D., Kalfagianni, A., & Arentsen, M. (2009). Retail power, private standards, and
sustainability in the global food system. In Clapp, J., & Fuchs, D. (red.), Corporate
power in global agrifood governance, (pp. 50-80). Cambridge: MIT Press.
Hartmann, M. (2011). Corporate social responsibility in the food sector. European Review of
Agricultural Economics, 38(3), 297–324.
Hogg, M. (2006). Social Identity Theory. In P. Burke (Eds.), Contemporary social
psychological theories (pp.111-136). Stanford: Stanford Social Sciences.
Jones, P., Comfort, D., Hillier, D., & Eastwood, I. (2005). Corporate social responsibility: A
case study of UK’s leading food retailers. British Food Journal, 107(6), 423–435.
Matser, A. C. B. (2014). Verbondenheid door MVO. Een kwalitatief onderzoek naar de
invloed van maatschappelijk verantwoord ondernemen op de
organisatiebetrokkenheid binnen ABN AMRO (Masterthesis, Universiteit Utrecht,
Utrecht).
Meyer, J., & Allen, N. (1991). A three-component conceptualization of organizational
commitment. Human Resource Management Review, 1 (1), p. 61-89.
Meyer, J., Herscovitch, L., Stanley, D., & Topolnytsky, L. (2002). Affective, continuance,
and normative commitment to the organization: a meta-analysis of antecedents,
correlates and consequenses. Journal of Vocational Behavior 61 (1), 20-52.
Moratis, L., & Veen, M. van der (2010). Basisboek MVO. Assen: Koninklijke Van Gorcum
Mowday, R., Steers, R., & Porter, L. (1979). The measurement of organizational
commitment. Journal of Vocational Behavior, 14 (2), p. 224-247.
Peterson, D. (2004). The relationship between perceptions of corporate citizenship and
organizational commitment. Business & Society, 43 (3), 296-319.
Rijlaarsdam, B. (22 januari 2016) Omzet en marktaandeel Albert Heijn fors omhoog. NRC.nl
geraadpleegd op https://www.nrc.nl/nieuws/2016/01/22/omzet-en-marktaandeel-albert-heijn-
16
fors-omhoog-1578611-a1074899
Singh, S. P., & Karki, J. (2015). The Impact of Job Engagement and Organizational
Commitment on Organisational Performance. The International Journal of Business &
Management, 3(4), 279.
Steenkamp, J. B. (2017). Global Brand Strategy. London: Palgrave Macmillan UK.
Stenmarck, Å., Jensen, C., Quested, T., & Moates, G. (2016). Estimates of European food
waste levels.
Tate, W., Ellram, L. M., & Kirchoff, J. (2010). CORPORATE SOCIAL RESPONSIBILITY
REPORTS : A THEMATIC ANALYSIS RELATED TO SUPPLY CHAIN
MANAGEMENT University of Tennessee. Journal of Supply Chain Management,
46(1), 19–44.
Thiel, S. van (2014). Research methods in Public Administration and Public Management, An
Introduction.
Turker, D. (2009). How corporate social responsibility influences organizational commitment.
Journal of Business Ethics, 89 (1), 189-204.
Vollebregt, M., van der Burgh, M., & Soethoudt, H. (2016). Monitor voedselverspilling.
Wageningen UR Food & Biobased Research.
Vuontisjärvi, T. (2006). Corporate social reporting in the European context and human
resource disclosures: an analysis of Finnish companies. Journal of Business Ethics, 69
(4), 331-354.
Wempe, J. (2010). Ketenverantwoordelijkheid. In L. Moratis & M. van der Veen (red.),
Basisboek MVO (pp. 152-166). Assen: Koninklijke van Gorcum.
Yin, R. K. (2014). Case Study Research: Design and Methods (5th ed.). Los Angeles: SAGE.
Zentes, J., Morschett, D., & Schramm-Klein, H. (2017). Strategic Retail Management.
Wiesbaden: Springer Fachmedien.
17
Related documents
Download