Voorbespreking GP H4 T1 Inleiding in de biologie. De GP bestaat uit een aantal letterlijke leervragen (zie “leervragen” site). Hiermee kun je maximaal een kwart (ongeveer 12) van het totale aantal punten verdienen. Daarnaast worden de begrippen ook in de rest van de toets afgevraagd, naast toepassen van de geleerde kennis. bs 1 organismen levensverschijnselen dood levenloos levensloop levenscyclus enzymen ontwikkeling: veranderingen in bouw of functioneren van een individu of bepaalde delen daarvan. bs 2 Chromosomen in de celkern bestaan uit het molecuul DNA, wat de erfelijke informatie van een organisme bevat. Wat zijn de 11 organisatieniveaus van de biologie en noem van elk een voorbeeld. Noem 2 kenmerken van prokaryoten: eencellig, geen kern Organel: deel van de cel met een eigen bouw en functie omgeven door een membraan Noem 2 kenmerken van eukaryoten: een- of meercellig, organellen o.a. kern weefsel: groep cellen met dezelfde bouw en functie wat hebben vorm en functie met elkaar te maken en noem een voorbeeld orgaan: deel van een organisme met specifieke bouw en functie opgebouwd uit weefsels organenstelsel: aantal organen die samen een of meerdere functies verrichten populatie: organismen van dezelfde soort die in een bepaald gebied leven en zich onderling voortplanten levensgemeenschap: populaties van verschillende soort in een bepaald gebied ecosysteem begrensd gebied met bepaalde eigenschappen (vochtig, warm, zuurstofarm ed) waarbinnen de abiotische en biotische factoren een eenheid vormen biosfeer: min of meer begrensd gebied waarbinnen de abiotische en biotische factoren een eenheid vormen biotische factoren: invloeden op een organisme vanuit de levende natuur (schimmel e.d.) abiotische factoren: invloeden op een organisme vanuit de levenloze natuur (wind, temp e.d.) emergente eigenschappen: nieuwe eigenschappen die voorkomen op een bepaald niveau bs 3 autotrofe organismen: produceren eigen voedingsstoffen dmv fotosynthese heterotrofe organismen: verbruiken chemische energie afkomstig van autotrofen of andere heterotrofen. genetische variateit: verschillen in DNA verscheidenheid in genotypen: verschillen in DNA binnen een soort genexpressie: tot uiting komen van een gen (erfelijke eigenschap) reproductieve isolatie: als individuen van dezelfde soort gescheiden raken en niet meer kunnen voortplanten evolutie: ontstaan, veranderen en verdwijnen van soorten biodiversiteit: verscheidenheid aan levensvormen bs 4 soort aantekening/overzicht prokaryoten eencellig geen kern bacterien en archaea verschillen in stofwisseling eukaryoten een- of meercellig organelen o.a. kern protisten vb alg soms eencellig/cw/auto/ schimmels meercellig*/cw/hetero planten meercellig/cw/auto dieren geen cw/meercellig*/hetero Domeinen: bacterien eencellig archaea eencellig eukaryoten een- en meercellig De eukaryoten zijn te verdelen in Rijken: dieren geen celwand planten schimmels heterotroof autotroof heterotroof protisten wel/geen celwand een/meercellig auto/heterotroof bs 5 2 vormen van natuurwetenschappelijk onderzoek: - beschrijvend: data van observaties en metingen verzamelen en conclusies trekken. - op basis van hypothese: dus bij proeven en experimenten. Hierin onderscheiden we: 1 probleemstelling/onderzoeksvraag/doel 2 hypothese (verwachting) (als.....dan...) 3 experiment (werkwijze en uitvoering) 4 resultaten 5 conclusie. Dit leidt tot afwijzing van de hypothese en dus een nieuwe formuleren, bij aanname is het bewijs geleverd en leidt tot theorievorming. (6 Discussie) Goed onderzoek moet betrouwbaar(geen toevallige fout) en valide(geen systematische fout) zijn. bs 6 Het modelleren is ook bij de biologie sterk in opkomst (makkelijker de werkelijkheid simuleren en conclusies trekken) Je kunt een weergave van een (computer) model interpreteren.