HAV 1a O | H A N V WO DBO EK Inhoud Thema 1 Thema 2 Kennismaken Planten BASISSTOF 8 BASISSTOF 42 1 Wat is biologie en verzorging? 8 1 Planten verzorgen 42 2 Organen, weefsels en cellen 11 2 De levenscyclus van een plant 45 3 Tekeningen maken 15 3 Wortels 49 4 Tabellen en grafieken maken 19 4 Stengels 52 5 Groei en ontwikkeling bij mensen 21 5 Bladeren 54 6 Groei en ontwikkeling bij dieren 25 6 Werken met een microscoop 58 7 Biologie en verzorging in beroepen 28 7 Kijken naar cellen 62 8 Praktische opdracht 30 8 De celkern 66 9 Een experiment ontwerpen 69 EXTRA BASISSTOF 32 9 Nestblijvers en nestvlieders 32 EXTRA BASISSTOF 71 10 Ontwikkeling bij kinderen 33 10 Transport in een plant 71 SAMENVATTING 35 SAMENVATTING 73 4 Thema 3 Thema 4 Ordenen Sporten BASISSTOF 80 BASISSTOF 124 1 Je dagelijks leven ordenen 80 1 Een sport kiezen 124 2 Organismen ordenen 82 2 Je skelet 127 3 Het rijk van de bacteriën 86 3 Je gewrichten 132 4 Het rijk van de schimmels 90 4 Je spieren 135 5 Het rijk van de planten 94 5 Je uithoudingsvermogen 140 6 Het rijk van de dieren 97 6 Je bloed en bloedsomloop 145 7 Eencellige eukaryoten 102 7 Gezond sporten 149 8 De stam van de geleedpotigen 104 9 De stam van de gewervelden 107 EXTRA BASISSTOF 151 10 Indelen van organismen 110 8 Blessures 151 EXTRA BASISSTOF 115 9 Samenstelling van botten 155 11 Zaadplanten 115 12 Organismen een naam geven 116 SAMENVATTING 156 REGISTER 160 SAMENVATTING 118 5 4 Sporten BASISSTOF 1 2 3 4 5 6 7 Een sport kiezen Je skelet Je gewrichten Je spieren Je uithoudingsvermogen Je bloed en bloedsomloop Gezond sporten 124 127 132 135 140 145 149 Het volwassen skelet is 25 keer zwaarder dan dat van een baby. EXTRA BASISSTOF 8 Blessures 9 Samenstelling van botten 151 155 SAMENVATTING 161 Voeten kunnen een 0,5 L zweet per dag produceren. Je hart pompt ruim 8000 L bloed per dag door je lichaam. Als je glimlacht, gebruik je meer dan 30 van je 600 spieren. Het hart is aangesloten op 100 000 km bloedvaten. THEMA 4 Sporten Je leest de basisstof door. Je komt dan vanzelf opdrachten tegen. Deze opdrachten maak je in je werkboek. 1 BASISSTOF BASISSTOF 1 1Planten Een sport verzorgen kiezen Een sport kiezen Mensen hebben allerlei redenen om te sporten. Veel mensen sporten omdat ze het leuk vinden of om zich te ontspannen. Andere redenen om te sporten zijn gezelligheid, gezondheid of omdat het je werk is. In afbeelding 1 vertellen vier mensen waarom zij sporten en wat ze ervan vinden. Zij geven hun mening. Ze onderbouwen hun mening met argumenten. ▼ Afb. 1 Waarom sport jij? Rafaël: ‘Ik voetbal al vanaf mijn vijfde. We spelen al drie jaar met hetzelfde team. Vorig jaar werden we kampioen. Dat was echt een feest. De meeste jongens van mijn team zijn vrienden van me geworden. Na de training spreken we vaak met elkaar af.’ Lynn: ‘Ik zit samen met mijn vriendin op tennis. Eén keer per week hebben we les. Ik vind het heerlijk om te bewegen. Het is erg gezellig op onze club. Er zijn altijd wel mensen om mee samen te spelen.’ De vader van Lynn: ‘Ik ben te zwaar. Ik wil over drie maanden 8 kilo lichter zijn. Dan ben ik gezonder. Ik begin het nog leuk te vinden ook. Ik heb een drukke baan. Als ik op de sportschool bezig ben, denk ik daar niet zo aan. Ik kan me hier goed ontspannen.’ Lisa: ‘Veel mensen vinden het gek dat ik op karate zit. “Dat is toch niks voor een meisje”, zeggen ze. Maar ik vind het leuk. Je wordt er lenig van. Je krijgt mooiere armen en benen. En ik kan me beter verdedigen. Ik hoop niet dat dat ooit nodig is. Maar je weet maar nooit.’ 1 Rafaël (13) voetbalt. Hij speelt in de C1. 3 De vader van Lynn (52) zit op fitness. 2 Lynn (14) tennist. 124 4 Lisa (16) zit op karate. THEMA 4 Sporten BASISSTOF 1 Een sport kiezen profsport en recreatiesport ▼ Afb. 2 het logo van de KNVB Voor sommige mensen is sporten hun werk. Ze worden ervoor betaald. Mensen die worden betaald om te sporten, heten professionele sporters of profsporters. Vaak zijn profsporters met sporten begonnen als hobby en werd het later hun beroep. De meeste mensen sporten in hun vrije tijd voor hun plezier. Dit heet recreatiesport. Er zijn veel manieren om te sporten. Je kunt thuis sporten, maar ook lid worden van een sportclub. Als je lid bent van een sportclub, betaal je contributie. Dit geld wordt gebruikt voor de huur en het onderhoud van de sportvelden en voor materialen. De meeste mensen die voor een sportclub werken, zoals trainers en coaches, zijn vrijwilligers. Zij worden niet betaald voor hun werk. Een sportclub is aangesloten bij een landelijke sportbond, zoals de KNVB (Koninklijke Nederlandse Voetbalbond; zie afbeelding 2). Een sportbond stelt de officiële spelregels vast en organiseert wedstrijden, zoals competities. samen of alleen sporten? ▼ Afb. 3 Sporten: samen of alleen? Sommige sporten, zoals turnen, fietsen en boksen, doe je alleen (zie afbeelding 3.1). Deze sporten noem je individuele sporten. Een individuele sport kun je samen met een ander, of tegen een ander doen. Bijvoorbeeld voor de gezelligheid of om te bepalen wie de snelste of sterkste is. Andere sporten doe je juist samen, zoals voetbal (zie afbeelding 3.2). Voetbal is een teamsport. Bij een teamsport heb je andere spelers nodig. Voor een teamsport moet je samenwerken. Daarvoor is het belangrijk dat je samen afspreekt hoe je een wedstrijd gaat spelen. Je spreekt bijvoorbeeld af wie welke taken krijgt. 1 Zwemmen is een individuele sport. Als je een wedstrijd speelt, spreek je spelregels af. Zonder spelregels loopt een wedstrijd al snel uit de hand. Misschien voetbal je met vrienden of vriendinnen op een veldje. Dan kun je zelf spelregels afspreken. Bij een club zijn er vaste regels waar je je aan moet houden. Als je samen sport, is het belangrijk om sportief met elkaar om te gaan. Je houdt je aan de spelregels. 2 Voetbal is een teamsport. Vaak sport je om te winnen. Het kan dan slim zijn vooraf te bedenken hoe je kunt winnen. Je bedenkt dan een tactiek. Bij individuele sporten doe je dat alleen. Bij teamsporten maak je samen afspraken. Als je een wedstrijd speelt, gaat vast niet alles goed. Bij onenigheid binnen een team of kritiek op een tegenstander gebruik je de ik-boodschap. Hierover heb je geleerd in thema 1 ‘Kennismaken’. WB OPDRACHT 1 T/M 4 BLZ. 148 125 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 1 Een sport kiezen een sport kiezen ▼ Afb. 4 Meestal kies je een sport die bij je past. Je houdt rekening met wat je waardevol vindt. Dat betekent dat je rekening houdt met wat jij belangrijk vindt. Ook houd je rekening met je lichamelijke eigenschappen, zoals lenigheid, kracht, uithoudingsvermogen en snelheid. Daarnaast zijn je karaktereigenschappen belangrijk. Je karaktereigenschappen zijn bijvoorbeeld doorzettingsvermogen, concentratie, geduld en nauwkeurigheid. Ook is het goed om te letten op praktische punten. Je onderzoekt de mogelijkheden bij jou in de buurt door op zoek te gaan naar verenigingen of sportgelegenheden (zie afbeelding 4). Verder houd je rekening met de tijd die je hebt om te sporten en met de kosten. Doe mee, sport is oké! Sporten is gezond. Het is goed voor de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling. De ministeries van Volksgezondheid, Welzijn en Sport en Onderwijs, Cultuur en Wetenschap motiveren kinderen en jongeren om te sporten. Dit doen ze door geld te geven aan gemeenten om sportprojecten uit te voeren. Een voorbeeld van zo’n sportproject is ‘Sportwijzer’ in de gemeente Harderwijk. De slagzin van het project is: ‘Doe mee, sport is oké!’. Het doel van het project is basisschoolleerlingen te stimuleren om te sporten. Basisschoolleerlingen mogen verschillende sporten proberen, zonder lid te worden van een vereniging. Verschillende sportverenigingen bieden drie tot vijf kennismakingslessen aan voor een laag bedrag. De lessen zijn na schooltijd. De wethouder voor sport in Harderwijk zegt: “Sport is gewoon hartstikke leuk. Ik raad iedereen aan eens een kijkje te nemen bij een van de sporten van de ‘Sportwijzer’. Gewoon meedoen en ontdekken wat je leuk vindt!” inspanning bij sport Bij sporten lever je inspanning. Inspanning is iets dat energie kost, je moet er iets voor doen. Bij lichamelijke inspanning maak je gebruik van je lichaam. Je spant je in door te bewegen en gebruikt in veel gevallen spierkracht. Bij de meeste sporten is lichamelijke inspanning nodig. Bij geestelijke inspanning gaat het om denken. Je maakt gebruik van je hersenen en minder van je spieren. Geestelijke inspanning past bij denksporten, zoals schaken en bridgen. In dit thema gaat het vooral over sporten met een lichamelijke inspanning. In thema 1 ‘Kennismaken’ heb je geleerd dat je lichaam bestaat uit organen die samenwerken in organenstelsels. Tijdens het sporten werken de organenstelsels goed samen. In dit thema gaat het over het bottenstelsel, het spierstelsel, het ademhalingsstelsel en het bloedvatenstelsel. Samen zorgen ze ervoor dat je lichamelijke inspanning kunt leveren. WB OPDRACHT 5 T/M 8 BLZ. 149 126 THEMA 4 Sporten 2 BASISSTOF 2 Je skelet Je skelet Orgaanstelsels werken tijdens het sporten goed samen. Deze basisstof gaat over het bottenstelsel. Je noemt het bottenstelsel ook wel het skelet of geraamte. In afbeelding 5 zie je een turnster. Zij is lenig en kan haar rug heel ver achterover buigen. Ook haar armen, benen en hoofd bewegen heel soepel. In deze basisstof leer je meer over de bouw en de functie van je skelet. WB OPDRACHT 9 BLZ. 151 ▶ Afb. 5 Een turnster is erg lenig. het bottenstelsel Mensen hebben, net als alle andere gewervelde dieren, een inwendig skelet. Dit skelet bestaat uit meer dan 200 botten. Botten noem je ook wel beenderen. In afbeelding 6 op de volgende bladzijde zie je het skelet van een mens. De botten in het hoofd vormen samen de schedel. De schedel wordt gedragen door de wervelkolom, die in de romp naar beneden loopt (zie afbeelding 7). De borstwervels, de ribben en het borstbeen vormen samen de borstkas. De schouderbladen en de sleutelbeenderen vormen samen de schoudergordel. De heupbeenderen vormen de bekkengordel of het bekken. Armen en benen noem je ook wel ledematen. De botten in een arm en een been lijken op elkaar. Een arm bestaat uit het opperarmbeen, de ellepijp, het spaakbeen en de botten van de hand. Een been bestaat uit het dijbeen, het scheenbeen, het kuitbeen en de botten van de voet. Het spaakbeen en de ellepijp zijn niet gemakkelijk uit elkaar te houden. Het volgende ezelsbruggetje kan je helpen. Bij de pols zit de ellepijp vast aan de kant van de pink. Het spaakbeen zit vast aan de kant van de duim. 127 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 2 Je skelet ▼ Afb. 7 de wervelkolom ▼ Afb. 6 het skelet van een mens schedelbeenderen halswervels bovenkaak onderkaak halswervel borstwervels sleutelbeen schouderblad borstbeen rib opperarmbeen borstwervel lendenwervels lendenwervel heupbeen spaakbeen heiligbeen heiligbeen staartbeen staartbeen ellepijp handwortelbeentjes middenhandsbeentjes vingerkootjes ▼ Afb. 8 de schedelbeenderen van dijbeen een mens voorhoofdsbeen wandbeen knieschijf achterhoofdsbeen slaapbeen wiggenbeen jukbeen jukboog ooropening kuitbeen scheenbeen bovenkaak onderkaak voetwortelbeentjes hielbeen middenvoetsbeentjes teenkootjes 128 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 2 Je skelet de schedel In afbeelding 8 zie je het zijaanzicht van de schedel van een mens. De schedel bestaat uit meerdere botten. Deze botten heten schedelbeenderen. De meeste schedelbeenderen zitten aan elkaar vast. Tussen deze botten is geen beweging mogelijk. In basisstof 3 leer je meer over beenverbindingen. functies van het skelet Zonder botten zou je niet rechtop kunnen staan. Je skelet geeft stevigheid aan je lichaam. De meeste botten van je skelet zijn zo met elkaar verbonden dat beweging mogelijk is. Met de spieren die aan de botten vastzitten, kun je je bewegen. In basisstof 3 en 4 leer je hier meer over. Je skelet zorgt ook voor bescherming van kwetsbare organen. Je borstkas beschermt de longen en het hart. De schedelbeenderen vormen samen een holte. Hierdoor kunnen de schedelbeenderen de hersenen beschermen. Toch is het soms nodig extra bescherming te dragen, zoals een helm. Ten slotte geeft je skelet vorm aan je lichaam. Zo bepalen botten de vorm van je gezicht (zie afbeelding 9). WB OPDRACHT 10 T/M 15 BLZ. 152 ▼ Afb. 9 Reconstructie van een gezicht In 1897 werden bij het afgraven van een veenheuvel vlakbij het dorpje Yde overblijfselen van een meisje gevonden. In 1955 werd het lichaam verder onderzocht. Het bleek een meisje van ongeveer 16 jaar te zijn. Ze leefde aan het eind van de ijzertijd en begin van de Romeinse tijd. Sinds de vondst heet zij ‘het meisje van Yde’. Aan de hand van de vorm van de schedel hebben wetenschappers een reconstructie gemaakt van het hoofd. Zo zie je hoe het meisje er ongeveer uitgezien moet hebben. de samenstelling van botten In je lichaam komen twee typen weefsel voor die stevigheid geven: kraakbeenweefsel en botweefsel. Weefsel is een groep cellen met dezelfde bouw en functie. Beide weefsels bevatten tussencelstof tussen de cellen. Dit ben je in thema 1 ‘Kennismaken’ al tegenkomen. 129 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 2 Je skelet Bij kraakbeenweefsel liggen de cellen in groepjes bij elkaar in de tussencelstof (zie afbeelding 10). Doordat de cellen niet zijn verbonden en door de samenstelling van de tussencelstof, is kraakbeen een beetje beweeglijk. Bij volwassenen komt kraakbeen voor op plaatsen in het lichaam die stevig en toch soepel zijn, bijvoorbeeld in de neus en in de oorschelpen. In afbeelding 6 zie je nog andere delen van het skelet die uit kraakbeen bestaan. Deze delen zijn blauwgekleurd. ▶ Afb. 10 kraakbeenweefsel kraakbeencel tussencelstof 1 kraakbeenweefsel door een microscoop 2 schematische tekening van kraakbeenweefsel Bij botweefsel liggen de cellen in kringen rondom fijne kanaaltjes (zie afbeelding 11). In die kanaaltjes zitten bloedvaten. De tussencelstof van botten is harder dan de tussencelstof van kraakbeen. De tussencelstof van botten bestaat voor een groot deel uit kalkzouten en lijmstof. ▶ Afb. 11 botweefsel tussencelstof botcel kanaaltje 1 botweefsel door een microscoop 2 schematische tekening van botweefsel Botten zijn stevig en breken niet zomaar. Dat komt doordat ze ook een beetje buigzaam zijn. Kalkzouten zorgen voor stevigheid van het botweefsel. Je kunt kalkzouten vergelijken met een schoolbordkrijtje. Een krijtje bestaat uit kalk en is heel sterk. Als je het krijtje probeert te buigen, breekt het. Lijmstof zorgt ervoor dat botweefsel buigzaam blijft. Lijmstof kun je vergelijken met gum. Je kunt een gum gemakkelijk indrukken. De gum veert terug en beschadigt niet. 130 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 2 Je skelet De juiste verhouding tussen de hoeveelheid kalkzouten en lijmstof is belangrijk. Je kunt een experiment uitvoeren om te zien wat er gebeurt als de verhouding niet in orde is. Als je een bot een tijdje in een verdunde zoutzuuroplossing legt, verdwijnen de kalkzouten uit het bot. Het bot wordt hierdoor erg buigzaam (zie afbeelding 12). Als je een bot in een vlam houdt, verbrandt de lijmstof. Het bot kan dan gemakkelijk breken. ▼ Afb. 12 functie van kalkzout en lijmstof in botweefsel 1 Bot waar niets mee is gedaan. 2 Bot dat in verdunde zoutzuuroplossing heeft gelegen. 3 Bot dat in een vlam is gehouden. de vorm van botten ▼ Afb. 13 een pijpbeen Botten zijn niet alleen stevig door de juiste verhouding lijmstof en kalkzouten. Ze zijn ook stevig door de vorm. Het skelet bestaat uit pijpbeenderen en platte beenderen. De meeste botten in je armen en benen zijn lang, rond en hol. Dit zijn pijpbeenderen. Door hun bouw zijn pijpbeenderen niet te zwaar en toch stevig (zie afbeelding 13). Andere botten, zoals schedelbeenderen en heupbeenderen, noem je platte beenderen. De botten in je schedel, ribben en voeten hebben de vorm van een boog. Door de boogvorm zijn deze botten steviger dan als ze recht zouden zijn. Ze veren mee als er een krachtige druk op komt. Als je springt komt er bijvoorbeeld een grote kracht op de botten in je benen. Deze kracht vang je op door je voeten. Dit gebeurt door de boogvorm die de botten in je voeten samen hebben (zie afbeelding 14.1). Als je voeten de goede boogvorm hebben, zie je in jouw voetafdruk niet de hele onderkant van je voet (zie afbeelding 14.2). Ook bij de bouw van bruggen zie je vaak een boogvorm (zie afbeelding 14.3). WB OPDRACHT 16 T/M 19 BLZ. 155 ▼ Afb. 14 Boogvormen zorgen voor stevigheid. 1 de onderkant van een voet 2 een voetafdruk 3 een brug met boogvormen 131 THEMA 4 Sporten 3 BASISSTOF 3 Je gewrichten Je gewrichten Botten kunnen op verschillende manieren met elkaar verbonden zijn. In afbeelding 15 zie je vier verschillende beenverbindingen. beenverbindingen Veel botten zijn met elkaar verbonden door gewrichten. Een gewricht zorgt ervoor dat twee botten ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. Bij gewrichten is veel beweging mogelijk tussen botten. Vooral in je armen en benen zitten gewrichten (zie afbeelding 15.1). Botten kunnen ook met elkaar verbonden zijn door kraakbeen. De ribben en het borstbeen van je borstkas zijn door kraakbeen met elkaar verbonden (zie afbeelding 15.2). Doordat kraakbeen buigzaam is, is er bij deze verbinding een beetje beweging mogelijk. Als je ademhaalt, kan je borstkas door het kraakbeen bewegen. De meeste schedelbeenderen zijn door een naad met elkaar verbonden. Bij deze verbinding is geen beweging mogelijk (zie afbeelding 15.3). Botten kunnen ook door vergroeiing met elkaar verbonden zijn. Onder aan de wervelkolom zijn bijvoorbeeld enkele wervels met elkaar vergroeid. Ze vormen samen het heiligbeen (zie afbeelding 15.4). Daaronder zijn een paar kleinere wervels met elkaar vergroeid tot het staartbeen. Bij vergroeiing is er ook geen beweging mogelijk. WB OPDRACHT 20 BLZ. 158 ▼ Afb. 15 beenverbindingen borstbeen kraakbeen rib 1 door gewrichten (vingerkootjes) 2 door kraakbeen (wervels) 3 door een naad (schedelbeenderen) 132 4 door vergroeiing (heiligbeen) THEMA 4 Sporten BASISSTOF 3 Je gewrichten de bouw van een gewricht Een gewricht bevindt zich meestal tussen twee botten. Het ene bot heeft een gewrichtskogel, het andere bot een gewrichtskom. De gewrichtskogel en de gewrichtskom zijn beide bedekt met een laagje kraakbeen (zie afbeelding 16). Hierdoor kunnen de botten soepel bewegen en wordt slijtage van het bot tegengegaan. ▶ Afb. 16 doorsnede van een gewricht gewrichtskogel gewrichtskapsel kapselband gewrichtssmeer kraakbeenlaagje gewrichtskom De twee botten van een gewricht zitten met het gewrichtskapsel aan elkaar vast. De binnenkant van het gewrichtskapsel geeft gewrichtssmeer af. Dat is een stroperige vloeistof die werkt als een soort smeervet. Hierdoor kunnen de botten soepel bewegen. Het gewrichtskapsel zorgt er ook voor dat de botten op hun plaats blijven. Bij sommige gewrichten zitten er stevige kapselbanden om het gewricht heen (zie afbeelding 17). Deze kapselbanden helpen mee de botten op hun plaats te houden. ▶ Afb. 17 buitenaanzicht van het heupgewricht kapselbanden 133 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 3 Je gewrichten typen gewrichten De bouw van een gewricht hangt samen met de manier waarop de botten ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. In afbeelding 18 zie je drie typen gewrichten. Bij een kogelgewricht draait de gewrichtskogel van het ene bot in de gewrichtskom van het andere bot. Bij een kogelgewricht is beweging mogelijk in verschillende richtingen. Bij een scharniergewricht beweegt het ene bot als een scharnier ten opzichte van het andere bot. Hierbij kun je alleen een beweging heen en terug maken. Bij een rolgewricht draait het ene bot in de lengteas om het andere bot. Het gewricht tussen spaakbeen en ellepijp in een arm is een rolgewricht. WB OPDRACHT 21 T/M 23 BLZ. 158 ▶ Afb. 18 een arm met drie typen gewrichten 1 1 een kogelgewricht in de schouder 2 3 2 een rolgewricht tussen het spaakbeen en de ellepijp 3 een scharniergewricht tussen twee vingerkootjes 134 THEMA 4 Sporten ▼ Afb. 19 het spierstelsel 4 armbuigspier armstrekspier rugspier buikspier voorste dijspier achterste dijspier BASISSTOF 4 Je spieren Je spieren Het skelet kan niet zelf bewegen. Aan de botten van je skelet zitten spieren vast die beweging mogelijk maken. Spieren laten niet alleen je botten bewegen. Ook in je organen zorgen spieren voor beweging. In de maag zitten spieren waarmee de maag kan samentrekken. Door het samentrekken van de maag wordt je voedsel gekneed. In je darmen zitten spieren die het voedsel door de darmen voortbewegen. Zelfs in je huid heb je spieren. Aan ieder haartje zit een klein spiertje. Als je kippenvel krijgt, trekken die spiertjes samen en gaan je haartjes overeind staan. WB OPDRACHT 24 BLZ. 161 het spierstelsel Aan de botten zijn zo’n zeshonderdvijftig spieren bevestigd, die ervoor zorgen dat ze ten opzichte van elkaar kunnen bewegen. In afbeelding 19 zie je een deel van het spierstelsel. Een spier zit met pezen aan botten vast. De plaats waar een pees aan een bot vastzit, noem je de aanhechtingsplaats. Spieren bestaan uit spiervezels (zie afbeelding 20). Je kunt een spier vergelijken met een stuk touw. Een touw bestaat uit veel kleine draadjes bij elkaar. Eén dun draadje is niet zo sterk en gaat snel stuk. Alle draadjes samen zorgen ervoor dat het touw sterk is (zie afbeelding 21). Net als bij een touw zorgen alle spiervezels samen ervoor dat een spier sterk is. kuitspier ▼ Afb. 20 een spier met spiervezels spiervezel ▼ Afb. 21 Een spier bestaat uit kleine draadjes. 135 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 4 Je spieren antagonisten Een spier kan zich samentrekken, een pees niet. Als een spier zich samentrekt, wordt de spier korter. De spier trekt dan de botten waar de spier aan vastzit, naar elkaar toe. Zo ontstaat een beweging. In afbeelding 22.2 zie je wat er gebeurt als de armbuigspier (biceps) zich samentrekt. De spier wordt korter en dikker. Hij trekt de onderarm in de richting van het opperarmbeen. Hierdoor buigt je arm en komt je hand omhoog. De armbuigspier kan de onderarm niet terugduwen. Om de arm te strekken, is een andere spier nodig. In afbeelding 22.1 zie je dat de armstrekspier (triceps) dikker en korter is als de arm gestrekt is. De armbuigspier en de armstrekspier hebben een tegengestelde werking. Als de armbuigspier zich samentrekt, buigt de arm. Als de armstrekspier zich samentrekt, strekt de arm. Om je arm op en neer te bewegen, zijn dus twee spieren nodig. Twee spieren die een tegengesteld effect hebben, noem je antagonisten. Je buikspieren zijn de antagonisten van je rugspieren. Als je voorover bukt, trekken je buikspieren samen. Als je weer rechtop wilt gaan staan, trekken je rugspieren samen. Je rugspieren trekken je wervelkolom weer recht. ▼ Afb. 22 bovenarmspieren met pezen pees pees armbuigspier armstrekspier armbuigspier armstrekspier opperarmbeen opperarmbeen aanhechtingsplaats spaakbeen ellepijp spaakbeen aanhechtingsplaats ellepijp 1 arm gestrekt 2 arm gebogen 136 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 4 Je spieren krachtsporters en duursporters In afbeelding 23 zie je een gewichtheffer en een marathonloopster. Een gewichtheffer is veel gespierder dan een marathonloopster. Een gewichtheffer heeft meer spierkracht. Wanneer hij een gewicht op moet tillen, heeft hij in één keer veel kracht nodig. Maar hij hoeft het gewicht maar kort omhoog te houden. Sporters die in korte tijd lichamelijke inspanning leveren, zoals gewichtheffers en sprinters, heten krachtsporters. Door te trainen neemt het aantal spiervezels toe. Hierdoor worden spieren sterker. Voor een krachtsporter is dat belangrijk. Een marathonloopster heeft veel minder spierkracht nodig. Ze heeft niet in één keer veel kracht nodig. Ze moet wel heel lang rennen. Door te trainen ontwikkelt ze extra haarvaten in haar spieren. Meer hierover leer je in basisstof 7. Sporters die gedurende langere tijd lichamelijke inspanning leveren, zoals marathonlopers en wielrenners, heten duursporters. Voor een marathonloopster is een groot uithoudingsvermogen belangrijk. In basisstof 5 leer je meer over het uithoudingsvermogen. WB OPDRACHT 25 T/M 28 BLZ. 162 ▼ Afb. 23 gebruik van spieren tijdens de start 1 een gewichtheffer 2 een marathonloopster 137 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 4 Je spieren je lichaamshouding ▼ Afb. 24 De wervelkolom heeft een dubbele-S-vorm. halswervels borstwervels lendenwervels Je lichaamshouding is de manier waarop je je lichaam houdt als je zit, staat, loopt of iets tilt. Een verkeerde lichaamshouding doet vaak pijn. Je kunt er blessures van oplopen, vooral in je nek, schouders, rug en knieën. Voor een goede lichaamshouding is je wervelkolom erg belangrijk. De vorm van de wervelkolom lijkt op tweemaal de letter S boven elkaar (zie afbeelding 24). Dit noem je een dubbele-S-vorm. Je rugspieren en buikspieren zorgen ervoor dat de dubbele-S-vorm wordt behouden. De wervelkolom is stevig en buigzaam. Het is belangrijk dat je de dubbele-Svorm tijdens het bewegen zo goed mogelijk vasthoudt. Daarom moet je rechtop staan en op de juiste manier zitten. Door een verkeerde houding kan de wervelkolom scheef komen te staan. Hierdoor wordt de ene kant van de wervelkolom meer belast dan de andere kant. Sommige spieren moeten dan harder werken. Door regelmatig te bewegen, blijven de spieren in je rug sterk. tussenwervelschijven De wervels zijn met elkaar verbonden door kraakbeen. De schijfjes kraakbeen tussen de wervels heten tussenwervelschijven (zie afbeelding 25). Tussenwervelschijven werken als een soort schokbrekers. Door een verkeerde houding kunnen tussenwervelschijven hun veerkracht verliezen. De dubbele-S-vorm van de wervelkolom en de tussenwervelschijven zorgen er samen voor dat je rug schokken opvangt, bijvoorbeeld bij het lopen, zonder te beschadigen. zitten en tillen heiligbeen staartbeen Rugklachten kun je voorkomen door een goede zithouding. Je zit goed als je rechtop zit en de hoek tussen je bovenbeen en onderbeen ten minste 90° is. Als je je bovenarmen langs je lichaam houdt en je onderarmen op tafel laat rusten, moeten ze een hoek van 90° maken met het bovenlichaam (zie afbeelding 26). ▼ Afb. 25 wervels, tussenwervelschijven en kraakbeen wervel tussenwervelschijf 1 rechte rug 2 gebogen rug 138 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 4 Je spieren Veel mensen die vaak en zwaar moeten tillen, krijgen op latere leeftijd rugklachten. Soms komt dit doordat ze niet op de juiste manier tillen. Ook bij het tillen is het belangrijk dat de wervelkolom zo veel mogelijk de dubbele-Svorm houdt. In afbeelding 27 staan tien regels voor verstandig tillen. Ook zie je hoe verstandig tillen eruitziet. WB OPDRACHT 29 T/M 31 BLZ. 165 ▼ Afb. 26 een goede zithouding 90° 90° ▼ Afb. 27 10 regels voor verstandig tillen 1 Buk en til niet onnodig. 2 Gebruik waar nodig hulpmiddelen. 3 Til niet te veel ineens. 4 Zorg dat er niets in de weg staat als je gaat lopen met de last. 5 Sta steeds recht voor de last. 6 Til nooit met gedraaide rug. Verplaats je voeten als je moet draaien. 7 Til met twee handen; houd de last zo dicht mogelijk bij je lichaam. 8 Buig niet verder voorover dan noodzakelijk en gebruik ook je beenspieren bij het tillen. 9 Voorkom dat je moet reiken; til niet hoger dan schouderhoogte. 10 Luister naar je lichaam: neem signalen serieus. Beginnende klachten kunnen erger worden. Je voelt zelf het best wat je rug wel en niet kan hebben. 139 THEMA 4 Sporten 5 BASISSTOF 5 Je uithoudingsvermogen Je uithoudingsvermogen Als je gaat sporten, heb je uithoudingsvermogen nodig. Met een goed uithoudingsvermogen kun je gedurende lange tijd een lichamelijke (of geestelijke) inspanning volhouden. Door te trainen, kun je je uithoudingsvermogen verbeteren. lichamelijke inspanning en het ademhalingsstelsel In afbeelding 28 zie je een man op een crosstrainer. De onderzoekster meet zijn bloeddruk en hartslag. Die veranderen, net als zijn lichaamstemperatuur en ademhaling, bij lichamelijke inspanning. In afbeelding 29 lees je hoe je je hartslag zelf kunt opmeten. De hartslag kun je meten aan de pols. Daar voel je de polsslagader kloppen. Een slagader klopt net zo vaak als je hart. In basisstof 6 leer je meer over slagaders, aders en het hart. In deze basisstof gaat het over lichamelijke inspanning en het ademhalingsstelsel. WB OPDRACHT 32 BLZ. 168 ▶ Afb. 28 onderzoek bij lichamelijke inspanning ▼ Afb. 29 VAARDIGHEID DE HARTSL AG METEN Benodigdheden – stopwatch of horloge Werkwijze – – – – Draai je hand met de palm naar boven (zie de afbeelding). Voel met je andere hand aan de pols. Voel met de vingertoppen op de plek waar je duim overgaat in de pols. Je voelt nu het kloppen van je polsslagader, ook wel je hartslag. Voel je het nog niet? Verplaats je vingertoppen over je pols totdat je het wel voelt. – Tel het aantal hartslagen in vijftien seconden. – Houd de tijd in de gaten met behulp van een stopwatch of horloge. – Noteer het aantal hartslagen per vijftien seconden. 140 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 5 Je uithoudingsvermogen verbranding en energie Je lichaam reageert op meerdere manieren op lichamelijke inspanning. Je ademhaling gaat sneller, het aantal hartslagen per minuut neemt toe, je huid wordt rood en je gaat zweten. Dit komt doordat je bij inspanning energie verbruikt. Energie heb je nodig bij alles wat je doet. Bijvoorbeeld bij het sporten. Maar je verbruikt ook energie bij geestelijke inspanning (nadenken) en als je slaapt. Die energie krijg je door de verbranding van een brandstof. De brandstof in je lichaam is glucose. Glucose krijg je binnen door eten en drinken. In de darmen wordt glucose opgenomen in het bloed. Voor de verbranding is ook zuurstof nodig. Door in te ademen komt lucht in je longen terecht. In je longen wordt zuurstof opgenomen in je bloed. Bloed vervoert de glucose en zuurstof naar alle cellen van je lichaam. In alle cellen van je lichaam vindt verbranding plaats. Bij de verbranding komen koolstofdioxide en water vrij. Dit zijn verbrandingsproducten. Je kunt deze verbranding in een reactieschema weergeven: glucose + zuurstof koolstofdioxide + water (+ energie) Energie staat in het reactieschema tussen haakjes, omdat het geen verbrandingsproduct is. Koolstofdioxide is een gas. Je kent het vast wel van de bubbeltjes in je frisdrank. Koolstofdioxide wordt door bloed in de bloedvaten meegenomen van je cellen weg. Door uit te ademen verlaat koolstofdioxide via de longen je lichaam. Het water dat is ontstaan, verlaat je lichaam op verschillende manieren: door te plassen, te zweten of uit te ademen. energie en sporten Tijdens lichamelijke inspanning neemt je energiebehoefte toe. In de spiercellen vindt dus extra veel verbranding plaats. Daarvoor zijn extra zuurstof en glucose nodig en komt meer koolstofdioxide vrij. Om meer zuurstof binnen te krijgen en meer koolstofdioxide uit te ademen, ga je sneller ademhalen. Zuurstof en glucose moeten snel naar je spieren gebracht worden en koolstofdioxide moet snel worden afgevoerd. Je hart gaat sneller pompen en laat het bloed sneller door je bloedvaten stromen. De extra energie die vrijkomt, gebruik je om te bewegen. Een deel komt ook vrij als warmte. Die warmte kun je via je huid kwijtraken aan de lucht. Dat gebeurt doordat er extra veel bloed door je huid stroomt. Je wordt daardoor rood tijdens inspanning. Een andere manier om warmte kwijt te raken, is door te zweten. 141 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 5 Je uithoudingsvermogen In afbeelding 30 zie je de longen, de darmen, het hart, de bloedvaten en de spieren. Al deze organen werken samen bij de verbranding. Ze werken extra hard als je sport. Je hebt een goed uithoudingsvermogen als je longen, hart, bloedvaten en spieren zo goed werken dat je een sport goed kunt uitoefenen. WB OPDRACHT 33 BLZ. 169 ▼ Afb. 30 Wat gebeurt er in je lichaam bij inspanning? longblaasje longhaarvat koostofdioxide zuurstof 1 in de longen longen hart glucose bloedvaten darmen 2 in de darm spier zweetklier warmte haarvat 3 in de huid bloedvat koolstofdioxide afvalstoffen zuurstof glucose 4 in de spier het ademhalingsstelsel In afbeelding 31 zie je het ademhalingsstelsel van een mens. Je ademt lucht in door je neus of door je mond. De lucht komt dan terecht in je neusholte of mondholte. Vandaar komt deze in je keelholte. Via je keelholte en strottenhoofd komt de lucht in je luchtpijp. Je luchtpijp vertakt zich in twee bronchiën: een naar je linkerlong en een naar je rechterlong. De bronchiën vertakken zich in steeds kleinere buisjes. Elk buisje eindigt in een trosje met longblaasjes. 142 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 5 Je uithoudingsvermogen gaswisseling Om de longblaasjes heen ligt een netwerk van fijne bloedvaatjes: de longhaarvaten. Tussen de longblaasjes en de longhaarvaten worden gassen uitgewisseld. Dit heet gaswisseling. Zuurstof komt zo vanuit de lucht via de longblaasjes in het bloed van de longhaarvaten terecht. Het bloed vervoert zuurstof naar alle cellen van het lichaam. Koolstofdioxide wordt uit alle cellen van het lichaam naar de longhaarvaten vervoerd. Door gaswisseling verlaat koolstofdioxide de longhaarvaten. Het koolstofdioxide komt dan in de longblaasjes terecht. Tijdens het uitademen verlaat het koolstofdioxide je lichaam. Alle longblaasjes samen hebben een groot oppervlak. Uitgestrekt hebben ze een oppervlak van 80 tot 100 m2. Dit is ongeveer zo groot als een helft van een volleybalveld. Door het grote oppervlak en de dunne wand van de longhaarvaten kan gaswisseling snel plaatsvinden. WB OPDRACHT 34 EN 35 BLZ. 170 ▼ Afb. 31 ademhalingsstelsel van een mens (schematisch) neusholte mondholte keelholte strottenhoofd luchtpijp bronchiën long longhaarvat longblaasjes 143 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 5 Je uithoudingsvermogen vitale capaciteit ▼ Afb. 32 longvolume bij in- en uitademen adem in De longen zijn niet bij iedereen even groot. Het longvolume (de longinhoud) van de longen is bij kinderen kleiner dan bij volwassenen. Ook de hoeveelheid lucht die iemand per ademhaling in- en uitademt, is verschillend (zie afbeelding 32). De hoeveelheid lucht die je per keer in- en uitademt, heet het ademvolume (zie afbeelding 33). Een volwassen persoon ademt per ademhaling ongeveer 0,5 L lucht in en uit. Haalt een volwassene heel diep adem, dan kan hij gemiddeld nog zo’n 3 L lucht extra inademen. Door heel diep uit te ademen, kan hij gemiddeld nog zo’n 1,5 L lucht extra uitademen. De maximale hoeveelheid lucht per ademhaling heet de vitale capaciteit. De vitale capaciteit bepaal je door eerst zo diep mogelijk in te ademen. Daarna meet je hoeveel lucht je uitademt bij een zo diep mogelijke uitademing. De vitale capaciteit is niet hetzelfde als het longvolume. Er blijft namelijk altijd lucht achter in de longen en in de luchtwegen. WB OPDRACHT 36 T/M 38 BLZ. 171 ▼ Afb. 33 het longvolume 1 3 6 Lucht die extra kan worden ingeademd. 5 4 ademvolume 3 adem uit Lucht die extra kan worden uitgeademd. 2 Lucht die in de longen achterblijft. 1 0 2 adem uit 144 ↑ tijd Legenda: rustige ademhaling diepe uitademing diepe inademing vitale capaciteit longvolume (in L) ↑ 1 adem in 2 THEMA 4 Sporten 6 BASISSTOF 6 Je bloed en bloedsomloop Je bloed en bloedsomloop Het bloedvatenstelsel van een mens bestaat uit het hart en de bloedvaten. Het hart pompt het bloed door de bloedvaten. De weg die het bloed door het lichaam aflegt, heet de bloedsomloop. In afbeelding 34 zie je het bloedvatenstelsel. ▶ Afb. 34 het bloedvatenstelsel halsader halsslagader armader armslagader longslagader bovenste holle ader longader rechterharthelft linkerharthelft onderste holle ader leverslagader aorta poortader darmslagader leverader nierader nierslagader beenslagader beenader 145 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 6 Je bloed en bloedsomloop het bloedvatenstelsel Er zijn drie typen bloedvaten: slagaders, haarvaten en aders (zie afbeelding 35). Het hart pompt het bloed met kracht in de slagaders. Door de slagaders stroomt zuurstofrijk bloed weg van het hart, naar de organen toe. Als het hart bloed in de slagaders pompt, zetten de slagaders uit. Daarna veren ze terug. Zo voel je dus je hartslag aan je pols. Daar ligt een slagader vlak onder de huid. De meeste slagaders liggen dieper in het lichaam, zodat ze niet zo snel beschadigen. ▶ Afb. 35 drie typen bloedvaten ▼ Afb. 36 het haarvatennet (100× vergroot) slagader haarvaten ader In de organen vertakken de slagaders zich in steeds dunnere bloedvaten. Ook de wand van de bloedvaten wordt steeds dunner. Bloedvaten waarvan de wand nog maar één cellaag dik is, heten haarvaten. Je huid wordt rood bij lichamelijke inspanning. Dat komt doordat de haarvaten in de huid wijder worden zodat er meer bloed doorheen kan stromen. De haarvaten in een orgaan vormen samen een haarvatennet (zie afbeelding 36). In dat haarvatennet vindt gaswisseling plaats. Vocht met zuurstof, glucose en koolstofdioxide kan door de wanden van de haarvaten. De haarvaten komen samen in grotere bloedvaten: de aders. ▼ Afb. 37 zichtbare aders Door de aders stroomt zuurstofarm bloed van de organen weg, terug naar het hart. De aders liggen meestal minder diep in het lichaam. Je kunt ze aan de onderkant van je arm of in je hand zien als blauwige strepen (zie afbeelding 37). In afbeeldingen wordt zuurstofrijk bloed altijd met rood aangegeven. Dat zie je ook in afbeelding 34 en 35. Zuurstofarm bloed wordt altijd met blauw aangegeven. In werkelijkheid is bloed licht- of donkerrood. de bouw van het hart In afbeelding 38 is het hart schematisch getekend. Het hart is een spier die van binnen hol is. Die spier verbruikt, net als spieren in je armen, zuurstof en glucose bij de verbranding. Over het hart lopen bloedvaten. Dat zijn kransslagaders en kransaders. Door de kransslagaders stroomt zuurstofrijk bloed met glucose naar de hartspier. Door de kransaders stroomt zuurstofarm bloed, dat rijk is aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen, weg van de hartspier. 146 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 6 Je bloed en bloedsomloop ▶ Afb. 38 het hart (buitenaanzicht) aorta longslagader longaders bovenste holle ader kransader kransslagader onderste holle ader de hartslag ▼ Afb. 39 een hartslagmeter Het hart van een duursporter is groter en werkt beter dan het hart van een ongetraind iemand. De hoeveelheid bloed die per hartslag wordt weggepompt, heet het slagvolume. Het slagvolume van een getrainde duursporter is groter dan dat van een ongetraind iemand (zie tabel 1). Je kunt je hartslag meten met een hartslagmeter (zie afbeelding 39). Je kunt je hartslag ook meten door je polsslag te meten. Door het aantal hartslagen per minuut te tellen, bepaal je de slagfrequentie (zie tabel 1). In rust is bij ongetrainde mensen de slagfrequentie 60 tot 80 slagen per minuut. Bij een duursporter is dat veel minder. Bij zware inspanning kan de slagfrequentie toenemen tot 200 slagen per minuut. Dat geldt zowel voor een ongetraind iemand als voor een getrainde duursporter. Voor een ongetraind iemand is dat niet gezond (zie afbeelding 40). ▼ Tabel 1 slagvolume en slagfrequentie van het hart slagvolume (mL bloed per hartslag) ongetraind iemand in rust bij maximale inspanning duursporter slagfrequentie (aantal hartslagen per minuut) 70 70 90 200 in rust 100 50 bij maximale inspanning 170 200 De hoeveelheid bloed die per minuut door het hart wordt weggepompt, heet het minuutvolume. Het minuutvolume kun je berekenen door de slagfrequentie te vermenigvuldigen met het slagvolume: minuutvolume = slagfrequentie × slagvolume WB OPDRACHT 39 T/M 42 BLZ. 173 147 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 6 Je bloed en bloedsomloop ▼ Afb. 40 Een reanimatie Elke week krijgen ongeveer driehonderd Nederlanders een hartaanval. Een deel hiervan is tijdens het sporten. Bij gezonde bloedvaten is de wand van de binnenkant glad. Bij mensen met slagaderverkalking slibben de bloedvaten langzaam dicht. Slagaderverkalking ontstaat door vettige stoffen die in de aders blijven kleven. Als een deel van de hartspier door slagaderverkalking geen zuurstof meer krijgt, kan dit deel afsterven. Dat heet een hartinfarct of hartaanval. Het hart pompt niet meer en de bloedsomloop is verstoord. Organen krijgen plotseling geen zuurstof meer. De schade aan de hersenen kan al na zes minuten onherstelbaar zijn. De symptomen van een hartaanval zijn een benauwd gevoel, een scherpe pijn op de borst (vaak uitstralend naar de linkerarm), zweten en overgeven. Op een EHBO-cursus leer je reanimeren. Reanimeren bestaat uit het geven van beademing en borstcompressies (hartmassage). Zo breng je de ademhaling en bloedsomloop weer op gang. De Hartstichting ontwikkelde hiervoor een gratis app voor de mobiele telefoon. De app maakt stap voor stap duidelijk wat je moet doen bij een reanimatie. Het stappenplan bij een reanimatie is: 1 Controleer het bewustzijn van het slachtoffer. 2 Controleer de ademhaling. 3 Bel 1-1-2. 4 Start met dertig borstcompressies. 5 Beadem twee keer. 6 Ga door met dertig borstcompressies af te wisselen met twee beademingen tot de AED er is. 1 borstcompressies 3 AED Een AED (Automatische Externe Defibrillator) is een draagbaar apparaat dat helpt bij het reanimeren van iemand met een hartstilstand. Als het nodig is, kan de AED een elektrische schok geven waardoor het hart weer kan gaan pompen. 2 beademen (kijk of de borstkas omhoog komt) 148 4 reanimatie app THEMA 4 Sporten 7 BASISSTOF 7 Gezond sporten Gezond sporten Het bottenstelsel, het spierstelsel, het ademhalingsstelsel en het bloedvatenstelsel werken goed samen tijdens het sporten. Sporten is goed voor je gezondheid. Maar soms kan sporten ook ongezond zijn. Onjuiste voeding, kleding, training of slechte voorbereiding kan zorgen voor blessures. Als je te ruw speelt, heb je ook een grotere kans op een blessure. Het is daarom belangrijk dat je goed voor jezelf zorgt voor, tijdens en na het sporten. lichaamstemperatuur ▼ Afb. 41 veranderingen in en op de huid bij inspanning Tijdens het sporten is er veel verbranding in je spieren. Daarbij komt zo veel warmte vrij dat je lichaamstemperatuur stijgt. De bloedvaten transporteren de warmte door je lichaam. De haarvaten worden wijder zodat er meer bloed doorheen kan stromen (zie afbeelding 41). Je ziet dat aan een rode kleur van de huid. Via de huid geeft je lichaam warmte af aan de omgeving. Tegelijkertijd geven je zweetklieren zweet af. Zweet bestaat uit water en enkele zouten. Het water verdampt en het zout blijft achter op je huid. Voor de verdamping van zweet is warmte nodig. Je huid levert die warmte. Je lichaam koelt dus nog eens extra af. Als deze processen niet goed werken, is er kans op oververhitting. zweten en hygiëne haarvat, nauw zweetklier In de huid van je handen, voeten en oksels zitten veel zweetklieren. De huid is op die plaatsten dikker dan op andere plaatsen. Je voeten produceren per dag al ongeveer een eierdopje zweet. Bij het sporten is dit dus nog meer. Zweet ruikt niet, maar bacteriën op je huid zetten zweet om in een stof die kan gaan stinken (zweetgeur). Het is daarom goed je na het sporten goed te wassen. Na het wassen is het belangrijk om je goed af te drogen en schone kleding aan te trekken. Je sportkleding moet regelmatig worden gewassen. Als je je oksels goed wast en ze blijven toch ruiken, kun je een deodorant gebruiken. 1 normaal Sporten doe je meestal niet alleen. Je deelt kleedkamers, douches, een sporthal en soms ook materiaal met anderen. Persoonlijke hygiëne is daarom erg belangrijk. Door vocht en warmte planten bacteriën en schimmels zich snel voort. In thema 3 ‘Ordenen’ heb je geleerd dat zwemmerseczeem wordt veroorzaakt door een schimmel. Het is erg besmettelijk en moet daardoor worden voorkomen en behandeld. Je kunt voetschimmel voorkomen door het dragen van slippers en door je goed af te drogen (ook tussen je tenen). drinken bij sport haarvat, wijd 2 bij inspanning zweetklier Als je zweet, verlies je veel vocht. Het is belangrijk om dit tijdens en na het sporten aan te vullen. Water is de beste en goedkoopste manier om het verloren vocht aan te vullen. Veel sporters gebruiken tijdens en na het sporten sportdrankjes. Sportdrank bestaat naast glucose en zouten, voor het grootste deel uit water. Je krijgt hiermee dus ook brandstof binnen en het vult het verlies van zouten aan. Maar voor de gemiddelde sporter zijn sportdranken overbodig. Doordat er veel zuren in zitten, zijn sportdranken bovendien slecht voor je gebit. Naast sportdrank zijn er andere dranken die invloed kunnen hebben op sportprestaties. Cola, koffie en thee zijn hier voorbeelden van. In deze dranken zit cafeïne. Cafeïne geeft een opgewekt gevoel en geeft je energie. 149 THEMA 4 Sporten BASISSTOF 7 Gezond sporten voeding bij sport Voor iedereen is het belangrijk te letten op een gezonde voeding. Maar als je intensief sport, is het extra belangrijk. Voor krachtsporters is het vooral belangrijk dat in de spieren veel spiervezels ontstaan. Belangrijke bouwstoffen daarvoor zijn eiwitten. Vlees en peulvruchten bevatten veel eiwitten. ▼ Afb. 43 functies van sportkleding Duursporters hebben veel brandstof nodig in hun spieren. Voor de aanvoer van glucose en zuurstof is het belangrijk dat zij veel haarvaten in hun spieren ontwikkelen. Dit doen ze door te trainen. In de spieren is ook een voorraad brandstof aanwezig in de vorm van glycogeen. Dat kan bij inspanning worden omgezet in glucose. Glycogeen wordt vooral gevormd uit koolhydraten. Koolhydraten zorgen dus voor voldoende energie om het lang vol te houden. Pasta’s en brood bevatten veel koolhydraten. In afbeelding 42 zie je eiwitrijke en koolhydraatrijke voedingsmiddelen. ▼ Afb. 42 eiwitrijke en koolhydraatrijke voeding 1 herkenning 1 eiwitrijk 2 koolhydraatrijk sportkleding Sportkleding moet lekker zitten en je moet er goed in kunnen bewegen. Bovendien moet zweet snel worden afgevoerd en verdampen. Dat is belangrijk om te voorkomen dat je te snel afkoelt of juist oververhit raakt. Het materiaal van de kleding is belangrijk. Wol en katoen zijn natuurlijke vezels en nemen bijvoorbeeld veel vocht op. Wol is erg warm terwijl katoen juist licht en luchtig is. Tegenwoordig is sportkleding vooral gemaakt van kunstvezels, die ervoor zorgen dat vocht goed wordt afgevoerd en dat het lekker zit. 2 bescherming Kleding heeft bij het sporten verschillende functies. Je herkent spelers bij een teamsport doordat ze dezelfde kleding dragen (zie afbeelding 43.1). Vaak staat de naam van de sportvereniging en soms de naam van een sponsor op de kleding. Bij sommige sporten is beschermende kleding extra belangrijk. IJshockeyers zijn bijvoorbeeld dik ingepakt (zie afbeelding 43.2). Wielrenners en snowboarders moeten een helm dragen. Ook goede sportschoenen zijn belangrijk. Als je sport op een harde ondergrond, zoals in een sporthal, zijn schoenen met een verende zool belangrijk. Zonder vering in de zolen kun je last krijgen van je knieën, rug en voeten. Kleding kan ook een hulpmiddel zijn tijdens het sporten. Bij honkbal zijn er bijvoorbeeld speciale handschoenen om goed te kunnen vangen (zie afbeelding 43.3). Bij het schaatsen dragen sporters speciale pakken om sneller te kunnen gaan. WB OPDRACHT 43 T/M 48 BLZ. 175 3 hulpmiddel 150 THEMA 4 Sporten 8 ▼ Afb. 44 de kans op sportblessures EXTRA BASISSTOF 8 Blessures Blessures Hoewel sporten over het algemeen gezond is, kan sport ook leiden tot blessures. Onjuiste training of slechte voorbereiding kan zorgen voor grote en kleine lichamelijke problemen tijdens het sporten. Als je te ruw speelt, heb je ook een grotere kans op een blessure. In Nederland ontstaan ongeveer 3,7 miljoen sportblessures per jaar. Meer dan de helft van deze mensen moet daarvoor medisch worden behandeld. Ze gaan hiervoor naar een huisarts, eerste hulp, fysiotherapeut of medisch specialist. In afbeelding 44 zie je bij welke lichaamsdelen blessures bij tennis en voetbal voorkomen. Dit is aangegeven in procenten. hoofdblessure 10% schouderblessure 8% armblessure 3% armblessure 7% blessure aan het bovenlichaam 7% liesblessure 3% knieblessure 25% knieblessure 17% kuitblessure 9% onderbeenblessure 5% enkelblessure 17% 1 bij tennis 2 bij voetbal De meeste blessures ontstaan acuut, dus tijdens het sporten. Een blessure kan ook geleidelijk ontstaan. In het begin heb je er dan weinig last van. Totdat de blessure zo ernstig is dat je de sport niet meer goed kunt uitoefenen. De behandeling is dan vaak moeilijker en duurt langer. Het is belangrijk om een blessure zo vroeg mogelijk op te merken of te voorkomen. Vaak heeft een blessure verschillende oorzaken tegelijk. In afbeelding 45 zie je de top 8 oorzaken van sportblessures. ▼ Afb. 45 Top 8 oorzaken van sportblessures 1 2 3 4 5 6 7 8 Ruwheid en overtreding van de spelregels (onsportief gedrag). Ongeoefendheid en onvoldoende techniek. Gebrek aan conditie. Te lang verkeerd bewegen en oververmoeidheid. Onvoldoende warming-up, rekoefeningen en/of cooling-down. Slechte weersomstandigheden (regen, kou of ijs). Te snel weer beginnen met sporten na een blessure. Slechte sportkleding (kleding waardoor je te snel afkoelt) of slechte schoenen. 151 THEMA 4 Sporten EXTRA BASISSTOF 8 Blessures spierblessures ▼ Afb. 46 Botbreuken zijn zichtbaar op een röntgenfoto. Door een te sterke inspanning of een plotselinge beweging kun je een spierblessure oplopen. Bij een spierblessure heb je vaak acute, hevige pijn en belasten van de spier is moeilijk. Na een tijdje ontstaan een bloeduitstorting (blauwe plek) en een zwelling. De spier is verrekt of er is een scheurtje in de spier ontstaan. Dit noem je een spierscheuring of zweepslag. Een spierscheuring zit vaak bij de kuit of bij de achterste dijspier (hamstring). Een gescheurde spier geneest meestal door rust. In ernstige gevallen wordt een drukverband aangelegd. botbreuken 1 röntgenfoto van een gebroken kuitbeen 2 röntgenfoto van een gebroken sleutelbeen De meeste botbreuken ontstaan door contact met een tegenstander of door een val. Iemand die een bot breekt, voelt of hoort soms dat het bot knapt. De plaats van de breuk doet meestal veel pijn, zwelt op en is moeilijk te bewegen. Om zeker te weten dat een bot is gebroken, wordt in het ziekenhuis een röntgenfoto gemaakt (zie afbeelding 46). Voor een goede genezing moeten de twee helften van het bot in de goede stand aan elkaar vastgroeien. Als de botten scheef staan, moeten ze worden gezet, zodat ze in de goede stand staan. De bothelften worden meestal met een gipsverband in de goede stand gehouden (zie afbeelding 47.1). Als dat niet lukt, worden schroeven of pinnen in de botten aangebracht (zie afbeelding 47.2 en 47.3). WB OPDRACHT 49 EN 50 BLZ. 178 ▼ Afb. 47 behandeling van een botbreuk 1 gipsverband 2 schroef in een bot 3 pin in een bot blessures voorkomen Je kunt zelf veel doen om een sportblessure te voorkomen. Blessures kun je voorkomen door goed te kijken naar de oorzaken van blessures (zie afbeelding 45). Je kunt bijvoorbeeld voor een wedstrijd of training een warming-up doen. Je doet dan een serie oefeningen die zorgen voor een goede doorbloeding van de spieren. Bij een warming-up horen ook rekoefeningen. Na afloop van een wedstrijd of training is het goed om een cooling-down te doen. Zo voorkom je spierpijn. In afbeelding 48 zie je warming-up oefeningen, rekoefeningen en cooling-down oefeningen. Als je zelf gaat sporten, kun je deze tips volgen. 152 THEMA 4 Sporten EXTRA BASISSTOF 8 Blessures ▼ Afb. 48 warming-up, rekoefeningen en cooling-down WARMING-UP Door de warming-up krijgen de spieren meer bloed, ze worden warmer en er gaat meer zuurstof naartoe. Door de warming-up worden de spieren eigenlijk langzaam op gang gebracht. Hoe lang moet een warming-up duren? Dat is minder belangrijk dan dat hij goed wordt gedaan en op jouw eigen sport is afgestemd. Tien minuten kan al voldoende zijn. En natuurlijk moet er niet te veel tijd tussen de warming-up en de wedstrijd of de training zitten: maximaal een kwartier. Dat betekent dat je na een lange onderbreking opnieuw een warming-up moet doen, zeker bij koud weer! REKOEFENINGEN Na de warming-up kun je wat rekoefeningen doen. Welke rekoefeningen je doet, hangt af van je sport. De rekoefeningen bereiden je spieren voor op het werk dat ze moeten verrichten. Bij een goede rekoefening rekken je spieren rustig en langzaam op. Ze worden daardoor flexibeler. Bij een rekoefening ga je zo ver tot je een beetje spanning voelt in de spier, maar het mag geen pijn doen. Je moet bij een rekoefening niet veren. Daardoor vergroot je juist de kans op een blessure. COOLING-DOWN Bij het trainen of sporten gebruik je je spieren intensief. Daardoor hopen zich in je spieren afvalstoffen op. Na het sporten gaat je bloed langzamer stromen en daardoor blijven de afvalstoffen langer in je spieren aanwezig. De afvalstoffen zijn giftig en kunnen spierpijn veroorzaken. Door de cooling-down stroomt het bloed wat sneller door je spieren en kan zo meer afvalstoffen uit je spieren opnemen. De kans op spierpijn neemt daardoor af. Een cooling-down is eigenlijk het omgekeerde van de warmingup. Je begint met wat intensievere oefeningen. Dan ga je het steeds rustiger aan doen. Je kunt dan ook nog wat rekoefeningen doen. Vervolgens is het verstandig om je (niet te) warm te douchen. Een warme douche zorgt voor een goede doorbloeding van de spieren. 153 THEMA 4 Sporten EXTRA BASISSTOF 8 Blessures Veel blessures ontstaan wanneer iemand te snel een te grote prestatie wil leveren. De spieren en gewrichten worden dan te zwaar of verkeerd belast. Het is daarom belangrijk om het sporten op te bouwen. Dit doe je door je uithoudingsvermogen, lenigheid, techniek en spierkracht geleidelijk te trainen. Een personal trainer kan je hierbij begeleiden (zie afbeelding 49). Als je zelfstandig sport, kunt je een trainingsprogramma voor jezelf maken waarin je de tijdsduur, de afstand of het gebruik van gewichten stap voor stap opbouwt. Neem signalen van pijn serieus en neem de tijd voor het herstel van blessures. Beschermende kleding, gezonde voeding en voldoende rust helpen ook bij het voorkomen van blessures. WB OPDRACHT 51 EN 52 BLZ. 179 ▼ Afb. 49 Een personal trainer aan het werk Nora werkt sinds een paar jaar bij een sportschool. Ze geeft groepslessen, organiseert evenementen en zorgt voor het onderhoud en de schoonmaak van apparaten en ruimten. Ze vindt het werk erg leuk, maar wil graag iets meer doen. Ze volgt daarom een opleiding tot personal trainer. Een personal trainer helpt je met een persoonlijk trainingsprogramma en het veilig gebruiken van de apparaten. Sporten in een sportschool kan ernstige blessures opleveren als je de apparaten op de verkeerde manier gebruikt. Nora: “Ik vind het leuk om sporters persoonlijk te begeleiden, te motiveren, uit te dagen en te adviseren. Als personal trainer stel je doelen, bedenk je een geschikt trainingsprogramma en kijk je naar het voedingspatroon van een sporter. Tijdens de opleiding leer je veel over het lichaam, blessures en voeding. Ook kun je een specialisatie, zoals afvallen, kracht- en/ of conditietraining, voeding, lenigheid, flexibiliteit of sportspecifieke training kiezen. Ik volg de opleiding naast mijn werk, dus kan ik alles wat ik leer meteen toepassen in de praktijk. Het leukste aan het werk is dat je nooit uitgeleerd bent!” 154 THEMA 4 Sporten 9 ▼ Afb. 50 Een baby kan een teen in zijn mond steken. EXTRA BASISSTOF 9 Samenstelling van botten Samenstelling van botten Bij een pasgeboren baby bestaat het skelet uit 350 botten. Bij het ouder worden neemt het aantal botten af doordat ze aan elkaar groeien. Een volwassene heeft 206 botten. Er komen bij het opgroeien ook enkele botten bij. Kinderen tot twee jaar hebben bijvoorbeeld nog geen knieschijven. En het polsgewricht bestaat dan nog maar uit drie in plaats van acht botten. Bij een baby bestaan de botten voor een groot deel uit kraakbeenweefsel. Daardoor is een baby super lenig en kan hij gemakkelijk een teen in de mond steken (zie afbeelding 50). Als de baby ouder wordt, verandert het meeste kraakbeen in botweefsel. Bij de schedel van een baby kun je dat nog goed zien. Tussen de schedelbeenderen bevindt zich nog lange tijd kraakbeen. Deze ruimten tussen de botten heten fontanellen (zie afbeelding 51). Na ongeveer anderhalf jaar zijn de fontanellen dichtgegroeid. In basisstof 2 heb je geleerd over de samenstelling van botten. Botten moeten zowel stevig als buigzaam zijn. De samenstelling van kalkzouten en lijmstof zorgt hiervoor. Kalkzouten geven stevigheid aan botten en lijmstof zorgt ervoor dat botten een beetje beweeglijk blijven. Bij kinderen bevat de tussencelstof van botweefsel nog veel lijmstof. Bij het ouder worden gaat de tussencelstof van botweefsel steeds minder lijmstof en steeds meer kalkzouten bevatten. Botten van ouderen zijn daardoor minder buigzaam en breken gemakkelijker. WB OPDRACHT 53 EN 54 BLZ. 181 ▼ Afb. 51 schedel van een pasgeboren baby grote fontanel kleine fontanel zijfontanellen 155 THEMA 4 Sporten SAMENVATTING Samenvatting doelstelling 1 • De ledematen. – Arm: opperarmbeen, ellepijp, spaakbeen, handwortelbeentjes, middenhandsbeentjes, vingerkootjes. – Been: dijbeen, knieschijf, scheenbeen, kuitbeen, voetwortelbeentjes, middenvoetsbeentjes, teenkootjes. basisstof 1 Je kunt redenen noemen waarom mensen sporten. Je kunt sporten ook op verschillende manieren indelen. • Mensen kunnen sporten voor ontspanning, gezelligheid, gezondheid, een mooier uiterlijk, verdediging, geld en beroemdheid. • Sporten kun je indelen in teamsport en individuele sport. – Individuele sport: je speelt meestal alleen, zoals bij atletiek, boksen en tennis. – Teamsport: je speelt altijd samen, zoals bij voetbal, hockey en volleybal. • Sporten kun je indelen in profsport en recreatiesport. – Voor profsporters is sporten hun werk. Ze worden ervoor betaald. – De meeste mensen doen aan recreatiesport; ze sporten in hun vrije tijd. doelstelling 2 doelstelling 4 Je kunt de functies van het skelet noemen. • Stevigheid geven aan het lichaam. • Kwetsbare organen in het lichaam beschermen. • Beweging mogelijk maken. – De meeste botten van het skelet zijn beweeglijk met elkaar verbonden. – Aan de botten zitten spieren vast. • Vorm geven aan het lichaam. doelstelling 5 basisstof 2 Je kunt de kenmerken van botweefsel en kraakbeenweefsel noemen. • Botweefsel is heel stevig en een beetje buigzaam. – Kalkzouten in de tussencelstof geven stevigheid (hardheid). Kalkzouten lossen op in zoutzuur. – Lijmstof in de tussencelstof zorgt voor de buigzaamheid. Lijmstof verbrandt in een vlam. – Beencellen liggen in de tussencelstof in kringen rondom fijne kanaaltjes, waarin zich bloedvaten bevinden. • Kraakbeenweefsel is stevig en goed buigzaam. – Bij volwassenen komt kraakbeenweefsel voor in de neus, oorschelpen, in gewrichten en tussen wervels. – Kraakbeencellen liggen in groepjes bij elkaar in de tussencelstof. basisstof 1 Je kunt aangeven waar een sport kiezen mee te maken heeft. Je kunt lichamelijke en karaktereigenschappen noemen die belangrijk zijn bij het kiezen van een sport. • Je kiest: – zo veel mogelijk wat bij je lichamelijke en karaktereigenschappen past; – wat je waardevol vindt. • Lichamelijke eigenschappen: bijv. lengte, gewicht, uithoudingsvermogen, lenigheid en spierkracht. • Karaktereigenschappen: o.a. doorzettingsvermogen, concentratie, geduld en nauwkeurigheid. doelstelling 3 basisstof 2 basisstof 2 doelstelling 6 Je kunt in een afbeelding van het skelet de botten benoemen. • De schedel. – Botten van een schedel: voorhoofdsbeen, wandbeenderen, achterhoofdsbeen, slaapbeenderen, jukbogen, jukbeenderen, neusbeenderen, bovenkaak en onderkaak. • De romp. – Wervelkolom: halswervels, borstwervels, lendenwervels, heiligbeen, staartbeen. – Borstkas: borstwervels, ribben, borstbeen. – Schoudergordel: schouderbladen, sleutelbeenderen. – Bekkengordel: heupbeenderen. basisstof 2 Je kunt beschrijven hoe de vorm van botten kan bijdragen aan stevigheid. • Pijpbeenderen zijn lang, hol en rond in tegenstelling tot platte beenderen. – Voorbeelden van pijpbeenderen zijn de botten in je armen en benen. – Voorbeelden van platte beenderen zijn de heupbeenderen. – Door de vorm zijn pijpbeenderen niet zwaar en toch stevig. 156 THEMA 4 Sporten SAMENVATTING • Veel botten, zoals de schedel en de ribben, hebben een boogvorm. – Door deze vorm zijn ze steviger. – De botten in de voeten vormen samen een boog. Hierdoor worden schokken goed opgevangen. • Als een spier zich samentrekt, wordt hij korter en dikker. • Antagonisten zijn spieren waarvan het samentrekken een tegengesteld effect heeft. – De antagonist van de armbuigspier (biceps) is de armstrekspier (triceps). doelstelling 7 doelstelling 11 basisstof 3 Je kunt vier manieren onderscheiden waarop botten met elkaar verbonden kunnen zijn. • Gewricht zoals de vingerkootjes. – Er is veel beweging mogelijk. • Kraakbeenverbinding zoals bij de ribben en het borstbeen. – Er is een beetje beweging mogelijk. • Naadverbinding zoals bij schedelbeenderen. – Er is geen beweging mogelijk. • Vergroeiing zoals bij het heiligbeen en het staartbeen. – Er is geen beweging mogelijk. doelstelling 8 Je kunt aangeven wat het verschil is in spierkracht tussen krachtsporters en duursporters. • Krachtsporter: – Moet in korte tijd lichamelijke inspanning leveren. – Heeft veel spierkracht nodig, met name bij de start. – Ontwikkelt door training extra spiervezels. – Voorbeelden: sprinter en gewichtheffer. • Duursporter: – Levert gedurende langere tijd lichamelijke inspanning. – Heeft relatief minder spierkracht nodig, een groot uithoudingsvermogen is belangrijker. – Ontwikkelt door training extra haarvaten in de spieren. – Voorbeelden: marathonloper en wielrenner. basisstof 3 Je kunt de delen van een gewricht noemen met hun functies. • Gewrichtskogel en gewrichtskom. • Kraakbeenlaagjes: gaan slijtage tegen waardoor een gewricht soepel kan bewegen. • Gewrichtskapsel: – Geeft gewrichtssmeer af waardoor het gewricht soepel kan bewegen. – Houdt de botten op hun plaats. • Bij sommige gewrichten worden de botten op hun plaats gehouden door kapselbanden. doelstelling 9 doelstelling 12 basisstof 4 Je kunt het belang van een goede lichaamshouding aangeven. • De wervelkolom heeft een dubbele-S-vorm voor een stevige en rechte lichaamshouding. – De dubbele-S-vorm wordt door rug- en buikspieren in stand gehouden. – Regelmatige lichaamsbeweging en sporten versterken je rugspieren. • Tussenwervelschijven zijn kraakbeenschijfjes tussen de wervels. – Tussenwervelschijven zijn veerkrachtig en werken als schokbrekers. • Een goede lichaamshouding voorkomt afwijkingen in de vorm van de wervelkolom en (rug)pijn. – Bij een verkeerde lichaamshouding kan de wervelkolom scheef komen te staan. De rugspieren worden hierdoor extra belast. – Bij een gebogen rug worden de tussenwervelschijven aan één kant ingedrukt. Hierdoor verliezen ze hun veerkracht. – Bij tillen is het belangrijk dat de wervelkolom de dubbele-S-vorm houdt. basisstof 3 Je kunt drie typen gewrichten onderscheiden. • Kogelgewricht zoals in de schouder. – Er is beweging in verschillende richtingen mogelijk. • Scharniergewricht zoals in de elleboog. – Er is alleen beweging heen en terug mogelijk. • Rolgewricht zoals bij het spaakbeen en de ellepijp. – Het ene bot draait in de lengteas om het andere bot. doelstelling 10 basisstof 4 basisstof 4 Je kunt de werking van spieren beschrijven. • Een spier zit met pezen aan botten vast. – Een aanhechtingsplaats is de plaats waar een pees aan het bot vastzit. – Pezen kunnen zich niet samentrekken. 157 THEMA 4 Sporten doelstelling 13 SAMENVATTING basisstof 5 • Vitale capaciteit: de maximale hoeveelheid lucht die wordt in- en uitgeademd. • Longvolume: de vitale capaciteit plus de lucht die in de longen en luchtwegen achterblijft. • Maximale zuurstofopname: de hoeveelheid zuurstof die per minuut in het bloed kan worden opgenomen. Deze wordt bepaald door: – de vitale capaciteit; – het oppervlak van alle longblaasjes samen; – de doorbloeding van de longen. Je kunt beschrijven welke veranderingen in je lichaam plaatsvinden bij lichamelijke inspanning. Je kunt ook aangeven wat een goed uithoudingsvermogen is. • Je energiebehoefte neemt toe bij lichamelijke inspanning. De benodigde energie komt vrij door verbranding. • Hoe groter de lichamelijke inspanning, hoe meer verbranding er plaatsvindt in de cellen. – De cellen hebben meer brandstof en zuurstof nodig. In de cellen ontstaan meer verbrandingsproducten. – De ademhaling gaat sneller. – Het hart klopt sneller. – De huid wordt rood. – Het lichaam wordt warmer en gaat zweten. • Je hebt een goed uithoudingsvermogen als je longen, hart, bloedvaten en spieren zo goed werken dat je jouw sport goed kunt uitoefenen. doelstelling 14 doelstelling 17 basisstof 5 Je kunt de verbranding in het lichaam beschrijven. • Verbranding: brandstof + zuurstof koolstofdioxide + water (+ energie) – De energie wordt o.a. gebruikt voor warmte en beweging. • Verbranding in cellen: glucose + zuurstof doelstelling 15 koolstofdioxide + water (+ energie) basisstof 5 doelstelling 18 Je kunt de delen van het ademhalingsstelsel noemen. Ook kun je beschrijven hoe in de longen gaswisseling plaatsvindt. • Ademhalingsstelsel: neusholte, mondholte, keelholte, luchtpijp, bronchiën en longblaasjes. • Lucht adem je in. Zuurstof uit de lucht wordt via de longblaasjes in het bloed van de longhaarvaten opgenomen. • Koolstofdioxide wordt vanuit het bloed in de longhaarvaten afgegeven aan de longblaasjes. De lucht adem je uit. • Gaswisseling kan snel plaatsvinden door het grote oppervlak van de longblaasjes en de dunne wand van de longhaarvaten. doelstelling 16 basisstof 6 Je kunt drie typen bloedvaten noemen met enkele kenmerken en functies. • Slagaders: – Hierdoor stroomt het bloed van het hart weg. – Liggen meestal diep in het lichaam. – De hartslag is te voelen aan de slagader in hals en polsen. • Haarvaten: – Hebben een dunne wand van slechts één cellaag die stoffen zoals zuurstof en koolstofdioxide doorlaat. – Vormen samen een haarvatennet. • Aders: – Hierdoor stroomt bloed vanuit de organen terug naar het hart. – Liggen meestal ondiep in het lichaam. – Zijn te zien als blauwe strepen in bijv. armen en benen. basisstof 6 Je kunt aangeven op welke manieren het door het hart weggepompte bloedvolume kan worden gemeten. • Slagvolume: de hoeveelheid bloed die per hartslag wordt weggepompt. • Slagfrequentie: het aantal hartslagen per minuut. • Minuutvolume = slagfrequentie × slagvolume. doelstelling 19 basisstof 7 Je kunt aangeven op welke manier oververhitting van het lichaam wordt tegengegaan. • Veranderingen in de huid kunnen oververhitting tegengaan. – Haarvaten worden wijder. Hierdoor stroomt meer bloed door de huid en worden warmte en vocht afgevoerd. – Zweetklieren geven meer zweet af. Het water verdampt en daarbij is warmte van het lichaam nodig. basisstof 5 Je kunt aangeven op welke manieren het ademhalingsvolume kan worden bepaald. • Ademvolume: de hoeveelheid lucht tijdens een in- en uitademing. 158 THEMA 4 Sporten doelstelling 20 SAMENVATTING basisstof 7 • Een botbreuk ontstaat vaak door contact met een tegenstander of door een val. – Het bot knapt of scheurt. – De plaats van de breuk is pijnlijk en zwelt op. – Een botbreuk is goed te zien op een röntgenfoto. – Een breuk wordt meestal gezet met een gipsverband, schroef of pin. Je kunt enkele adviezen geven in verband met kleding, voeding, drinken en hygiëne bij het sporten. • Drinken tijdens het sporten is belangrijk om vochtverlies tegen te gaan. – Sportdrank bevat extra glucose en zouten en is meestal overbodig. • Eisen aan sportkleding: – Je kunt er gemakkelijk in bewegen. – Houdt niet te veel warmte vast. – Zweet moet goed worden afgevoerd en kunnen verdampen. • Tijdens het sporten worden extra voedingsstoffen verbruikt. Deze moeten worden aangevuld. – Duursporters hebben veel brandstof nodig en eten veel koolhydraatrijke voeding. – Krachtsporters hebben veel bouwstoffen nodig en eten veel eiwitrijke voeding. • Functies van sportkleding zijn herkenbaarheid, bescherming en hulpmiddel. • Voorbeelden van persoonlijke hygiëne bij sporten zijn douchen, badslippers dragen, afdrogen met een droge handdoek, kleding regelmatig wassen. extra doelstelling 21 extra doelstelling 23 Je kunt beschrijven hoe de samenstelling van botten verandert tijdens het leven van een mens. Ook kun je beschrijven wat fontanellen zijn. • Baby’s: de botten bestaan voornamelijk uit kraakbeenweefsel. – Een baby is hierdoor erg beweeglijk en minder gevoelig voor botbreuken. • Kinderen: de botten bestaan uit botweefsel met veel lijmstof en weinig kalkzouten. • Ouderen: de botten bestaan uit botweefsel met weinig lijmstof en veel kalkzouten. – De botten zijn broos en gevoelig voor breuken. • Bij een pasgeboren baby zitten de schedelbeenderen nog niet aan elkaar vast. – Tussen de schedelbeenderen bevindt zich nog lange tijd kraakbeen. – Als een kind ongeveer anderhalf jaar oud is, zijn de fontanellen dichtgegroeid. extra basisstof 8 Je kunt aangeven hoe je blessures herkent en voorkomt. • Je kunt oorzaken van blessures herkennen, bijv. ruwheid, ongeoefendheid, weinig techniek en slechte sportkleding. • Blessures voorkom je het beste door: – een goede warming-up (met rekoefeningen) en cooling-down; – bij een onbekende sport niet te fanatiek te starten; – beschermende kleding te dragen; – op de hoogte te zijn van de oorzaken van blessures en op tijd ingrijpen. extra doelstelling 22 extra basisstof 9 competenties/vaardigheden basisstof • Je hebt geleerd hoe je de maximale zuurstofopname berekent. • Je hebt geleerd hoe je de hartslag meet. • Je hebt geleerd hoe je het minuutvolume berekent. extra basisstof extra basisstof 8 – Je kunt van twee sportblessures beschrijven wat er aan de hand is en hoe deze blessures moeten worden behandeld. • Een spierblessure ontstaat door te sterke inspanning of een plotselinge beweging, bijv. een spierscheuring (zweepslag). – Dit voel je als een acute en hevige pijn en een branderig gevoel. – Soms zichtbaar als een blauwe plek. – De behandeling bestaat voornamelijk uit rust. 159