Preek op 19 oktober 2014 in de Morgensterkerk over Genesis 40 Dienst van Schrift en Tafel Wij zitten gevangen. En nu ontmoeten wij vandaag in onze gevangenis twee lotgenoten. De schenker en de bakker van de Farao. Wat hebben zij gedaan? We weten het niet. Het verhaal vertelt het niet. De schenker van de koning van Egypte, en de bakker, zondigden tegen hun heer, dat is alles wat we horen. Maar wat hebben ze gedaan? Geen idee! Ja, misschien zijn ze inderdaad betrokken geraakt bij een samenzwering, een plan om de Farao te vergiftigen. Maar misschien vónd de Farao alleen maar dat de schenker en de bakker slecht hun werk gedaan hadden. Misschien had hij gewoon een nachtje buikpijn. We weten het niet! Kijk, als wij met onze Nederlandse oren naar dit verhaal luisteren, dan luisteren we misschien wel niet goed. Want wij denken: ‘Ja hoor eens, wie in de gevangenis zit, zal het er wel naar gemaakt hebben. Je zit daar niet zomaar.’ Wij leven in een land met een rechtssysteem. Alhoewel er ook bij ons met regelmaat zaken boven tafel komen, die niet goed verlopen zijn. Maar toch, er zijn hier advocaten, rechters die hun werk doen. Je kunt er vaak van op aan. Maar nu zitten we even in dit verhaal. En we stellen ons onze wereld even voor als Egypte, als die gevangenis. En ineens merken we dat we totaal overgeleverd zijn aan de grillen van de Farao. Want hij is de macht, hij bepaalt wat recht en krom is. Wat hebben de schenker en de bakker gedaan? Het staat er niet. Er staat vooral ook niet dat de bakker wel iets misdaan heeft en de schenker niet, alleen omdat de schenker straks weer op zijn post mag terugkeren, en de bakker wordt opgehangen. Nee, willekeur! De willekeur van de macht, daar zijn wij hier aan overgeleverd. In Nederland is dat niet zo. Hopen we dan. Maar in Birma is het zo, en in China ook. En in zoveel landen! Amnesty International weet er alles van. II Wij zijn hier in deze gevangenis, in dit verhaal, overgeleverd aan de willekeur van de macht. En nu even tussen haakjes: we moeten niet vergeten dat heel veel mensen een beeld van ‘God’ in hun hoofd hebben dat verdacht veel lijkt op deze Farao. Macht, almacht, willekeur. God die, zonder op of om te kijken, aan de touwtjes trekt. De één krijgt kanker, de ander niet. De één verliest, de ander wint. En ‘God’ zit daarachter. God als een Farao. Nu ja, je zou er lang over kunnen praten, maar nu even kort: zo’n beeld van God is een afgodsbeeld. En de Bijbel roept: Ho stop, mag het alsjeblieft over een ander gaan? Mag het alsjeblieft gaan over die Ene, die kiest juist voor de mensen die in de penarie zitten? Jozef laat ons daar iets van zien, van die ándere God. Jozef maakt dat wij iets gaan ontdekken van die God die anders is. Meteen al aan het begin van het verhaal. Dan staat er dat de schenker en de bakker een somber gezicht hebben. En dat Jozef dat ziet. Het staat er zo indrukwekkend, vind ik: Jozef ziet hen. Dat is een echt zien. En dan laat hij alles uit zijn handen vallen. En dan gaat hij bij ze zitten. En hij kijkt ze aan en zegt: ‘Vertel.’ Kijk, en dat is nou zo prachtig. Midden in dit oeroude verhaal plotseling zo’n moment waar wij allemaal naar verlangen. Dat je iemand tegenkomt, en die blijft even staan en kijkt je aan: ‘Joh, ik zie het aan je gezicht… Wil je vertellen wat er is?’ Dat is je-van-het. Dé menselijkheid. III De schenker en de bakker vertellen allebei hun droom. En Jozef legt ze uit. Maar nu staat er tussen die dromen, en tussen de uitlegging van die dromen nóg iets. En daar wil ik een moment naar kijken. Als Jozef de droom van de schenker heeft uitgelegd, dan is het ineens alsof Jozef hem aanklampt! Hij zit daar eerst heel soeverein en rustig te vertellen, maar ineens grijpt hij die schenker beet. Je houdt je adem in als je het leest: Alleen dit: gedenk mij dan, als het je goed gaat! Wees solidair met mij. Zorg ervoor… zorg er in vredesnaam voor dat ik er uitkom, uit dit huis. Gedenk mij dan… Ja, want als het jou goed gaat; als jij vrij bent, als jij weer kunt leven zonder iedere dag te hoeven vrezen voor je bestaan. – dan heb je een verantwoordelijkheid. Gedenk mij dan! Dat zegt Jozef. En lieve gemeente, je hoort hoe hij dat direct tegen ons zegt. Jij, als het jou goed gaat, als jij kunt gaan en staan waar je wilt; als jij zomaar kunt lopen en fietsen met je gezicht in de zon; als jij een dak boven je hoofd hebt, als jij een beetje gezond bent, als jij je dagelijks brood kunt betalen, en alles wat je nodig hebt – dan heb je een verantwoordelijkheid. Gedenk dan degene die dat allemaal niet heeft. Gedenk dan… We krijgen hier een oerbijbels grondwoord te horen: gedenken. Uit onze Nederlandse taal is dat woord bijna verdwenen. Je gedenkt alleen nog maar iets wat lang geleden gebeurd is, of je gedenkt iemand die er niet meer is. Maar in de bijbel gaat het over gedenken, en dan is dat niet alleen maar ‘denken aan’, ‘terugdenken aan’. Nee, als Jozef zegt: gedenk mij! dan bedoelt hij niet alleen ‘denk aan mij’, maar meteen ook: ‘help mij’! Gedenk mij, wil zeggen: zorg er dus voor dat ik hier uit kom! Gedenken is een daad. Als wij zometeen het avondmaal vieren en daarbij de woorden van Jezus herhalen: Doe dit om mij te gedenken – dan gaat het niet alleen om herinnering. Nee, dan gaat het erom dat dat avondmaal ons verandert. Dat dat avondmaal iets met ons doet. Dat we daardoor op een bepaald spoor gezet worden. Dat wij niet alleen aan Jezus terugdenken, maar dat wij gaan handelen in zijn geest. Gedenken is een daad. IV Maar de overste van de schenkers gedacht Jozef níet. Hij vergat hem. Boem. Uit. Vreselijk, een ongelofelijk hard einde van dit verhaal. Een slotzin die onze wereld tekent, ben ik bang. Een zin die onze wereld neerzet als een wereld van het vergeten. Van het elkaarvergeten. En we kunnen nu niet even ons vingertje heffen en roepen: ‘Wat flauw van die schenker!’ Neem het hem eens kwalijk. Moet hij dan naar de Farao gaan en vertellen van ene mijnheer Jozef die in de gevangenis zit? Dan moet hij er toch meteen bij vertellen dat hij zelf ook in de gevangenis zat. Hij gaat toch niet zijn eigen lastige geschiedenis bij de Farao in herinnering roepen… Natuurlijk denkt de schenker nog dagelijks aan Jozef. Alleen hij kan daar niets mee. Kunnen? Hij doet daar niets mee. Dat is onze wereld, ben ik bang. Wij vergeten heus niet dat mensen er slecht aan toe zijn. Alleen we kunnen er niets mee. Kunnen? We dóen er niets mee. En dat is in het groot zo: hele werelddelen vergeten hele werelddelen. En het is in het klein zo: wij ‘vergeten’ die ene buurvrouw van twee huizen verderop, die je al een tijdje niet gezien hebt. En hoe zou het met haar zijn, sinds…? enzovoort. Wij leven in een wereld van vergeten. V Totdat die Ene het ons leert. De messiaanse mens. Jozef. Jezus. Die ene die ons gedenkt als wij in de diepste nood zijn. Die ons gedenkt, als wij aan het einde van onze krachten zijn. Die ons gedenkt als wij leuke berichtjes op Facebook zetten, maar tegelijkertijd… geen licht meer zien. Die Ene, die het ons leert. Die ons gedenkt. Die ons zelfs in de dood nog gedenkt. Lof zij u, Christus!