Nuanceringen bij/Reactie op Privacy EPD in handen van arts (Heleen Croonen, MC 4 februari 2010) 1. Het artikel “Privacy EPD in handen van arts” bevat een reconstructie van de (nog lopende) besluitvorming over het landelijke EPD op basis van documenten die via een WOB-verzoek zijn verkregen bij het College bescherming persoonsgegevens (CBP). Helaas wordt op sommige punten informatie weergegeven over feiten die inmiddels door de besluitvorming en de voortschrijdende technische ontwikkelingen zijn achterhaald. 2. Uiteraard is de privacy van patiënten met betrekking tot patiëntgegevens in lokale en landelijke EPD’s in handen van de arts. Dat volgt met name uit het medisch beroepsgeheim, dat overigens ook uitzonderingen kent bijvoorbeeld als patiënten toestemming geven voor het verstrekken van patiëntgegevens, of als de verstrekking wettelijk verplicht is. 3. Technische bescherming wordt allereerst geboden doordat de arts een UZI-pas nodig heeft en geautoriseerd moet zijn voor de toegang tot deze gegevens van deze patiënt. Zo heeft een arts die geen huisarts is geen toegang tot het onderdeel Huisartswaarneemgegevens. Patiënten kunnen bovendien bepaalde gegevens afschermen tegen raadpleging door een ieder of door categorieën of individuele hulpverleners. 4. Zoals inmiddels blijkt uit de concept wet- en regelgeving voorziet het Landelijk Schakelpunt (LSP) wel in een technische bescherming vooraf tegen onterechte inzage. Wanneer een arts zich toegang wil verschaffen tot gegevens van patiënten via het LSP wordt er bijvoorbeeld gecontroleerd of deze arts gegevens over deze patiënt zelf heeft aangemeld bij het LSP. Dan kan immers een behandelrelatie worden aangenomen. Is dat niet het geval, dan moet het lokale informatiesysteem van de arts controleren of de bewuste patiënt in de patiëntenadministratie voorkomt. Dat is een GBZ-eis (Goed Beheerd Zorgsysteem) die aan het informatiesysteem van de arts wordt gesteld voordat die mag aansluiten op het LSP. Ook dat betekent dat de arts een behandelrelatie heeft. Is dat niet het geval, dan wordt de door het CBP voorgestelde pop-up optie toegepast. De arts verklaart in een pop-up venster dat hij een behandelrelatie heeft met deze patiënt en dat de patiënt toestemming heeft gegeven voor het raadplegen van diens gegevens. De raadplegingen op basis van dit pop-up venster worden gelogd in een apart logbestand dat extra streng wordt gecontroleerd. 5. De technische waarborgen die op landelijk niveau nu worden getroffen lijken overigens een aanmerkelijke verbetering te kunnen opleveren voor de wijze waarop de lokale toegang tot patiëntengegevens tot nu toe worden beschermd. 6. Toezicht is inderdaad een punt dat onderbelicht is gebleven. Het CBP heeft daar terecht aandacht voor gevraagd en gepleit voor een gezamenlijk toezicht met de IGZ. Het CBP vraagt tegelijkertijd om meer financiële en personele middelen. Het moet natuurlijk niet zo zijn dat er voor iedere afzonderlijke wet een apart toezichtorgaan moet komen. 7. Het is een misverstand te denken dat een arts geen toestemming moet hebben om gegevens via het landelijke EPD te mogen raadplegen. Het wetsvoorstel bevat uitdrukkelijk de eis van toestemming van de patiënt (art. 13f, lid 3). Dan gaat het dus om toestemming van patiënten die niet eerder al bezwaar hebben gemaakt tegen de mogelijkheid dat artsen bij wie zij onder behandeling zijn hun gegevens via het landelijke EPD uitwisselen met andere artsen. De vorm waarin die toestemming kan worden gegeven is echter vrij, zoals nu ook de toestemming vormvrij is. Net als in andere gevallen kan een patiënt mondeling of schriftelijk toestemming daarvoor geven. 8. Uit een juridisch onderzoek (Aansprakelijkheden rond het EPD) blijkt dat de aansprakelijkheidsrisico’s voor artsen (civielrechtelijk, strafrechtelijk, tuchtrechtelijk) niet wezenlijk afwijken van de reeds bestaande risico’s. Artsen blijven verantwoordelijk voor de juistheid van hun informatie in dossiers. Artsen houden ook altijd een onderzoeksplicht en mogen dus niet uitsluitend afgaan op de juistheid van de gegevens die via het landelijke EPD worden geraadpleegd. Een arts is bijvoorbeeld niet civielrechtelijk aansprakelijk als een assistent onbevoegd diens UZI-pas gebruikt, maar wel als de arts die UZI-pas heeft laten slingeren. 9. Het is nog niet duidelijk of met de inwerkingtreding van de “EPD-wet” ook meteen de verplichte aansluiting voor hulpverleners op het LSP in werking zal treden. Die kan ook later in werking treden. In de Uitgangspuntennotitie (overeengekomen tussen VWS en veldpartijen) staat dat die verplichting pas zal gelden als eerst ¾ van de hulpverleners vrijwillig is aangesloten op het LSP. 10. Het is natuurlijk helemaal niet zo gek dat er ook in de EPD regelgeving wordt voortgebouwd op het vertrouwen dat bestaat tussen patiënt en arts, want als we daar niet van op aan kunnen dan vallen de wetten en regels niet aan te slepen.