Verkenning van een grensgebied tussen humor en blasfemie Een studie van de theatervoorstelling INRI van de Bloeiende Maagden Thesis Pre-master Religie Samenleving en Cultuur Student: Hetty Lootsma ANR: 147013 Thesisbegeleider: Prof. Dr. W. J. C. Weren Tweede lezer: Prof. Dr. E.P.N.M. Borgman Datum: 18 augustus 2011 De humor van de Bijbel (gepubliceerd in Interpretatie 17/3: april 2009, 15-20) © Klaas Spronk: ‘De Bijbel mag dan vol humor zitten, het komt er over het algemeen maar weinig uit. Dat heeft ook te maken met de manier waarop wij de verhalen doorvertellen. Tijdens kerkdiensten zijn Bijbellezingen vaak slaapverwekkend. Goede voordracht is zeldzaam. Eigenlijk zou je het aan echte toneelspelers moeten overlaten. Sterker nog: je zou het verhaal af en toe eens moeten naspelen. Pas dan komen de verrassingseffecten en komische wendingen tot hun recht.’ Deze uitspraken van Klaas Spronk zijn me uit het hart gegrepen. Misschien zit daarin wel de kern van een grensgebied. We zullen het zien. 2 Inhoudsopgave Voorwoord ........................................................................................... 4 1. Inleiding ................................................................................................ 5 1.1 Introductie en aanleiding ............................................................................ 5 1.2 Centrale vraagstelling en deelvragen 1.3 Opzet van de thesis, werkwijze en methoden .............................................. 7 2. Theoretisch kader ................................................................................. 11 2.1 Wat is humor? ......................................................................................... 12 ...................................................... 6 2.1.1 Samenvatting van het begrip ‘humor’ .......................................................... 17 2.2 Wat is blasfemie? ..................................................................................... 18 2.2.1 Theorieën over blasfemie .......................................................................... 19 2.2.2 Het orthodoxe perspectief .......................................................................... 21 2.2.3 Blasfemie vanuit gender gezien .................................................................. 22 2.2.4 Het juridisch perspectief in het Nederlandse landschap .................................. 23 2.3 Resultaten van dit hoofdstuk .................................................................... 29 3. De Bloeiende Maagden .......................................................................... 31 3.1. Achtergronden van het cabaretlandschap in Nederland .................................. 31 3.1.1 Kennismaken met de Bloeiende Maagden .................................................... 33 3.2 De voorstelling INRI ................................................................................. 35 3.2.1 De motieven en de beoogde reacties van de makers ..................................... 46 3.2.2 Feitelijke reacties van pers en publiek ......................................................... 50 3.3 Beoordeling van hoofdstuk 3 ...................................................................... 54 4. Het grensgebied tussen humor en blasfemie ......................................... 58 4.1 Conclusie ................................................................................................. 58 4.2 Slotbeschouwing ...................................................................................... 61 Geraadpleegde bronnen Bijlagen 3 Voorwoord Gevoel voor humor is een persoonlijke zaak. Minou Bosua en Patrick Nederkoorn weten daarvan mee te praten. Zij hebben mij geïnspireerd door hun werk, door hun enthousiasme en vooral ook door hun praktische steun. Ik heb de DVD van de voorstelling INRI van de Bloeiende Maagden, immers de toetssteen van mijn theoretisch onderzoek naar een grensverkenning tussen blasfemie en humor, vele malen met plezier bekeken. Zelf heb ik in mijn zoektocht naar waar een mogelijke grens tussen beledigen en humor zou kunnen liggen dat gevoel regelmatig ver moeten zoeken. Het bleek een serieuze zaak Ik ben lang bezig geweest met verschillende versies van het onderzoek. Keer op keer heb ik op advies van mijn betrokken thesisbegeleider Wim Weren mijn plan bijgesteld. Sporen van diverse versies zult u kunnen traceren in het uiteindelijke resultaat. Ik dank hem hartelijk voor zijn geduld en voor de inspirerende begeleidingsgesprekken, waarbij we het zeker niet altijd eens waren over de aanpak. Ik heb daar veel van geleerd. Ook Erik Borgman, als tweede lezer, heeft in een kort tijdsbestek zijn oordeel gegeven. Dank daarvoor want nu kan ik op tijd deze fase van mijn studie afronden. Nathalie Bastiaanse, als medewerker van het Scriptorium en meelevende studiegenoot, heeft me geholpen de moed erin te houden door haar deskundig advies. En een woord van dank is zeker op zijn plaats voor Marleen Kremer. Zij aan zij in de bibliotheek van de UVT werken heeft veel bijgedragen aan het plezier in mijn studie. Ook dank voor mijn kinderen, vriendinnen, vrienden en medestudenten, die met mededogen mijn voortgang hebben gevolgd en me geholpen hebben om door te zetten. Humor is een persoonlijke zaak en ik hoop dat u met plezier mijn onderzoek leest. Mij rest nog de opmerking ‘Het is volbracht’ Tilburg, 20 augustus 2011 4 Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1. Introductie en aanleiding We leven in het begin van het tweede decennium van de eenentwintigste eeuw. Kranten en andere media besteden voortdurend aandacht aan onderwerpen, die te maken hebben met wat men wel of niet toelaatbaar vindt bij verbeeldingen van moderne kunst en cultuur. Er is de nasleep van de aanslag op de Deense cartoonist Kurt Westergaard. In Nederland voert men de discussie of artikel 147 uit het Wetboek van Strafrecht verwijderd dient te worden. Het proces van Geert Wilders is live op de televisie te volgen vanaf dag 1 (20 januari 2010). Gesprekken over de criteria voor blasfemie zijn aan de orde van de dag. Meningen daarover zijn net zo gekleurd als het palet aan religieuze achtergronden in ons land. Ik richt me op Nederland met haar christelijke traditie. De discussie over de islamisering en nieuwe criteria voor blasfemie die daarmee samenhangen, laat ik buiten beschouwing. Het is al ingewikkeld genoeg om na te gaan waarom in ‘onze eigen’ joodschristelijke traditie cultuuruitingen, die refereren aan christelijke tradities met de Bijbel als ondergrond, wel of niet toelaatbaar worden geacht. Zeker als men het over de Bijbel heeft lijkt de relatie met humor ver te zoeken. Wat ik mis in deze discussies is de plaats die humor bij een publiek discours zou kunnen innemen. Er ontstaat een -naar mijn mening virtueel- ‘wij’ en ‘zij’- gevoel. Die ‘wij’ zijn ook nog niet zo gelijkgestemd als het lijkt. Onderliggende verschillen zijn al of niet latent aanwezig. Ik ben er benieuwd naar wat die verschillen zijn en waar ze liggen. We begeven ons hier op het snijvlak van tolerantie en op het terrein van de vrijheid van meningsuiting, een verworvenheid, die in de Westerse samenleving een hoog goed is, maar die in het huidige maatschappelijke debat wel onder druk staat. Kortom deze thesis is een verkenning van een grensgebied tussen humor en blasfemie. Er zijn vele vormen van humor, te veel om in een pre-master thesis te kunnen onderzoeken. Om me verder te beperken richt ik me op een nationale context. Dat houdt in dat ik me richt op een verschijningsvorm van humor die we als typisch Nederlands zouden kunnen betitelen; het cabaret. Men kan deze vorm zien als een residu van verzuild Nederland, met haar kenmerken van de oorspronkelijke kerkelijke en politieke tradities. Deze kunstvorm leent zich er bij uitstek voor om gevoelige onderwerpen op de korrel te nemen. Wat de een bijzonder grappig vindt, wordt door een ander afgedaan als blasfemie. Religie is zo oud als de menselijke cultuur. Blasfemie ook. De spanning tussen die twee 5 komt in veel samenlevingen met een zekere regelmaat naar boven. Als aankomend religiewetenschapper ben ik benieuwd naar dat subtiele evenwicht tussen blasfemie en humor. Ik doe dat door theoretisch onderzoek naar het gebied waar ze elkaar raken of overlappen. Deze theorie toets ik aan de praktijk. Werk van de Bloeiende Maagden is daarbij het uitgangspunt. Hun aanpak en werkwijze waren omstreden en hebben vele reacties opgeleverd. Eufemistisch kan men stellen dat hun voorstellingen in ieder geval gevarieerd te noemen waren. Werden ze door de een de hemel in geprezen om hun gedurfde en humoristische aanpak, volgens anderen zou de hel hen wachten bij zoveel godslasterlijke en voor gelovigen beledigende uitspraken! Ze hebben vele en vaak omstreden voorstellingen gemaakt; ik richt me vooral op die met de titel INRI (2003-2004). Wel bewandel ik soms wat zijweggetjes door ook op een andere religieus getinte voorstelling in te gaan.1 Bij deze laatste is zelfs het format van de kerkdienst gebruikt om te zoeken naar nieuwe vormen van spirituele beleving. Gevoeligheden over religieuze onderwerpen zijn zo oud als de mensheid zelf; ze zijn grotendeels afhankelijk van culturele achtergronden, politiek/maatschappelijke posities en psychologische factoren. Gesprekken over die gevoeligheden dienen daarom altijd in hun context geplaatst worden. 1.2 Centrale vraagstelling en deelvragen De vraagstelling Is er een raakvlak tussen humor en blasfemie in het werk van de Bloeiende Maagden; hoe manifesteert een grensgebied zich in de voorstelling INRI? 1 Donkey God en het Bonus-sacrament, 2005. 6 De centrale vraagstelling wordt besproken aan de hand van drie deelvragen Deelvraag 1: wat valt er te verstaan onder humor? Deelvraag 2: wat is blasfemie? Dit theoretisch concept wordt vanuit verschillende perspectieven belicht: Orthodox christelijk Gender perspectief Juridisch perspectief Deelvraag 3: hoe komen thema’s uit de christelijke traditie tot uiting in de voorstelling INRI van de Bloeiende Maagden? Het gehele werk van de Bloeiende Maagden staat aan zowel negatieve als positieve kritiek bloot. Ik zal enkele reacties op voorstellingen verwerken. Om dieper op de materie in te gaan, richt ik me op de voorstelling INRI uit 2003-2004. Een intertekstuele analyse van de voorstelling is hierbij het onderwerp van studie. Een aantal hypothesen ligt aan deze studie ten grondslag: De waardering voor voorstellingen is mede afhankelijk van de achtergronden en presentaties van de cabaretiers. Reacties zijn afhankelijk van het perspectief: vanuit het binnen perspectief van een geloof is de visie op humor en blasfemie anders dan vanuit een buitenperspectief. Er bestaat verschil in waardering tussen katholieke en protestante gelovigen. Het feit dat de Bloeiende Maagden vrouwen zijn die christelijke autoriteiten verbeelden, is onverteerbaar voor orthodox gelovigen. In de slotbeschouwing verbind ik theorie aan de praktijk en verwerk ik mijn hypothesen in de eindconclusie. 1.3 Opzet van de thesis, werkwijze en methoden Mijn studie begint met het omschrijven van de centrale begrippen: humor en godslastering. Voor dit deel baseer ik mijn bevindingen op literatuurstudie. Het onderzoek naar de positieve dan wel negatieve waardering van humoristische uitspraken over religie is toegesneden op de kunstvorm cabaret. De voorstelling INRI dient hierbij als voorbeeld. 7 Als navigatiesysteem bij mijn verkenning ga ik uit van de drievoudige benadering van de voorstelling in de context van een theologische evaluatie, zoals die is ontwikkeld door de theoloog Gordon Lynch.2 Dat wil zeggen, dat in eerste instantie een auteur gerichte benadering het uitgangspunt is, deze wordt gevolgd door een objectgerichte benadering om met een receptiebenadering af te sluiten. Voor deze drietrapsbenadering worden diverse methoden ingevoerd: Auteur gerichte benadering Om de intentie en van de cabaretiers te achterhalen heb ik een interview gehouden met Minou Bosua, een van de Bloeiende Maagden. De vraag naar hun motieven om religieuze onderwerpen op deze prikkelende wijze te behandelen, vormde daarin de leidraad. Ook zijn interviews van anderen geanalyseerd.3 Object/product gerichte benadering Voor de methode intertekstualiteit hanteer ik een werkinstrument4 dat gericht is op de intertekstuele analyse van de relatie tussen de christelijke traditie en hedendaagse kunsten. Ook zal een uitleg van gebruikte symbolen een onderdeel vormen van analyse van de voorstelling. 2 3 4 LYNCH, G.: Understanding Theology and Popular culture (Malden, 2005). Kranten, tijdschriften en internet. WEREN, W.: Werkinstrument in ontwikkeling (Universiteit van Tilburg 2010). 8 Receptiebenadering Artikelen en recensies in kranten, tijdschriften, mediaprogramma’s en internet verschaffen inzicht in de publieke reacties op deze voorstelling. Bij de opvatting dat de grens van toelaatbaarheid al dan niet overschreden wordt, zoek ik naar de argumenten hiervoor. Omdat intertekstualiteit de kern vormt van deze studie ga ik hier uitgebreider op de methode in. Het principe van intertekstualiteit is dat betekenis tot stand komt door de relatie van teksten met eerdere teksten, door de relatie met dat wat al betekenis heeft. Een tekst schrijft zich ook in, in een of meerdere genres, en volgt al bestaande culturele modellen of conventies van representatie. Het gaat erom te ontdekken welke extra betekenissen ermee naar de nieuwe tekst worden gebracht, niet om de afhankelijkheid vast te stellen, welke andere functies de intertekst krijgt, tot welke nieuwe betekenissen dit transformerend citeren leidt. Het productieve aspect van dit teksthergebruik staat centraal. In de literatuurwetenschap werd in de jaren zestig van de vorige eeuw een nieuw soort denken over tekstrelaties geïntroduceerd. De autonome tekstopvatting maakt plaats voor een dynamische opvatting. Deze opvatting houdt in dat alle teksten (maar zeker ook andere vormen van kunst en cultuur als bijvoorbeeld theater, ballet en schilder- en beeldhouwkunst) als bron kunnen worden gezien. Een tekst (lees: kunstvorm) bestaat en is begrijpelijk in relatie met eerdere uitingsvormen in een andere tijd en of context. Om deze relatie aan te geven kan men een textielmetafoor toepassen. Passend in de Tilburgse traditie kan men zeggen: Iedere tekst is een weefsel van andere, het is een optelsom van verschillende draden. Samen maken ze het eindproduct. Het is als het ware een netwerk van literaire, culturele, maatschappelijke en religieuze codes of conventies. Schijnbaar eenvoudige verbeeldingen zijn dus met duizend draden verbonden aan ontelbare andere teksten, culturele gewoontes en condities van verstaanbaarheid waarvan de oorsprongen niet meer te achterhalen zijn. Het is die verbondenheid van elke tekst met de discursieve ruimte van een cultuur, die het begrip intertekstualiteit in zijn ruime betekenis probeert aan te duiden. De betekenis van de tekst kan worden vastgesteld door na te gaan wat de oorspronkelijke betekenis zou kunnen zijn en hoe de tekst in de huidige context kan worden gezien. De toeschouwer (lezer) bepaalt mede de inhoud. Dat houdt in, dat cultuurvormen ook nooit ‘af’ zijn. Steeds nieuwe toeschouwers met een andere achtergrond en cultuur kijken ernaar en de betekenis blijft individueel en cultureel variabel. Het principe is dat de betekenis tot stand komt door de relatie van de tekst (kunstvorm) met eerdere vormen. 9 Het gaat erom te ontdekken welke extra betekenissen naar de nieuwe vorm worden gebracht. Teksten herleven weer, maar slijten nimmer. Ook is het interessant hoe de moderne kunstvorm een nieuw licht werpt op bestaande teksten, hoe daardoor archaïsche boodschappen kunnen gaan leven in een nieuwe tijd. Om de vraag te beantwoorden hoe thema’s uit de Bijbel en de moderne cultuur terugkomen in de voorstelling INRI analyseer ik de voorstelling. Hiervoor heb ik gebruik gemaakt van een DVD die gemaakt is in de eerste periode van de uitvoeringen. De Bloeiende Maagden hadden een interactieve werkwijze. Ze toetsten de inhoud van hun voorstellingen steeds aan de reacties van publiek in de zaal. Er was dus ook geen vaststaand script; uiteraard bestond er wel een algemeen draaiboek, maar de uitvoeringen bleven levendig en creatief. Steeds konden er wijzigingen en aanpassingen aangebracht en ingevoegd worden. Dit eerste hoofdstuk is een inleiding op het onderwerp, de vraagstelling en de opzet van de thesis. In hoofdstuk 2 worden de hoofdbegrippen (blasfemie en humor) uitgewerkt. Blasfemie is een gelaagd onderwerp, verschillende perspectieven zullen daarom de invalshoek vormen. Het orthodox christelijk perspectief, het genderaspect van blasfemie en de juridische invalshoek worden achtereenvolgens behandeld. Bij deze laatste zal de situatie in Nederland leidend zijn. In het derde hoofdstuk worden de Bloeiende Maagden geïntroduceerd; hun achtergronden en hun plaats in de cabaretwereld in Nederland worden beschreven. Daarna volgt een introductie van het cabaretvoorbeeld zelf en de beweegredenen van de vertolkers om juist deze vorm van cabaret te kiezen. In de tweede paragraaf van dat hoofdstuk zal ik de voorstelling INRI analyseren afgezet tegen scènes uit het Nieuwe Testament. De visuele en symbolische specificiteit van de voorstelling worden belicht. Ik geef vervolgens weer wat ik denk dat de intenties van de makers waren. Ten slotte kijk ik naar de feitelijke reacties in zowel positieve als in de negatieve zin. Ik zal hiervoor toneelrecensies en artikelen in kranten, opiniebladen en internetsites bestuderen. In hoofdstuk 4 ga ik op zoek naar verklaringen als antwoord op de centrale vraagstelling: Is er een raakvlak tussen humor en blasfemie? Ik kijk of er op de vragen die ik in hoofdstuk 1.3. heb geformuleerd antwoorden gevonden zijn en sluit de thesis af met een slotbeschouwing. 10 Hoofdstuk 2 Theoretisch kader Inleiding In de zoektocht naar een antwoord op de vraag waar en of er een raakvlak is tussen humor en blasfemie bij de voorstellingen van de Bloeiende Maagden, is het nodig om de centrale begrippen nader te beschouwen. Niets is meer vanzelfsprekend in de geïndividualiseerde Westerse maatschappij, die Nederland toch is. Eenzaamheid op individueel niveau en polarisatie op politiek, intercultureel en religieus vlak zijn aan de orde. De oorzaak van die eenzaamheid wordt vooral ook gezocht in het afnemend belang van traditionele sociale netwerken. Mensen zoeken weer naar nieuwe vormen van verbondenheid, soms gestoeld op bekende ‘formats’ en rituelen, soms virtueel. Soms ook gebruikmakend van een omgeving die in zich al spiritualiteit inhoudt. Oude kerkgebouwen krijgen nieuwe functies als bibliotheek, theater of ontmoetingsruimte. Religie is er zeker nog in het publieke domein al zijn er nieuwe mogelijkheden en vormen die meer passen bij de wensen van de nieuwe gelovigen. Omgekeerd ook doen de kerken hun voordeel met de lessen die het hedendaags theater lijkt te bieden. Daarnaast vinden sommigen het ook griezelig om die vernieuwing te aanschouwen en men ziet dat orthodoxie een grotere rol gaat spelen. ‘Hoe vertrouwder en bekender, hoe makkelijker herkenbaar’, lijkt de stelling. De socioloog Kees Schuyt suggereert dat het moderne toneel en theater de functie van de kerk heeft overgenomen en een nieuwe, maar minder allesomvattende vorm van gemeenschap vormt. Er is ambivalentie in deze nieuwe vorm van gemeenschap, er is de hunkering naar het samenzijn in de vertrouwde vorm en er is ontkenning van de vernieuwing, die een andere verbeelding met zich meebrengt. In de speelse omgang met deze ambivalentie ligt de maatschappelijke waarde van theater. Er doet zich al een lastig vraagstuk voor bij de poging om het eerste begrip ‘humor’ te omschrijven. Verschillende aspecten van humor worden gemakkelijk met elkaar verward. Er is geen eenduidige door theoretici gedeelde definitie geformuleerd, wel is er consensus over het overlappen van sommige aspecten. In dit hoofdstuk worden enkele opvattingen uiteengezet. Ik heb verschillende aspecten van humor schematisch weergegeven om de beoogde en feitelijke effecten van de voorstelling INRI, die ik in hoofdstuk 3 analyseer, te kunnen toetsen aan de theorie. 11 2.1 Wat is humor? Humor is een veelbesproken en beschreven onderwerp. Wat onder humor verstaan wordt is zeer persoonlijk. Een definitie uit het woordenboek van Van Dale: ‘Oog en gevoel voor vrolijk makende tegenstrijdigheden tussen het voorkomen en de bedoeling of betekenis van zaken, handelingen en gebeurtenissen; de neiging het vrolijk makende in gebeurtenissen het meest te doen uitkomen’. Niet alle soorten humor zijn voor ieder publiek plezierig. Sommige soorten humor wekken pijnlijke reacties op bij bepaalde mensen: wat voor de één grappig is, is het voor de ander zeker niet. Humor die grappig kan zijn voor het ene soort publiek en juist kwetsend is voor ander soort publiek is bijvoorbeeld racistische humor. Als er in die racistische humor een ironische ondertoon aanwezig is, kan het weer wel als grappig worden ervaren. Het bezigen van grove humor kan een effectieve manier zijn om bijvoorbeeld een taboeonderwerp bespreekbaar te maken maar omdat ironie vaak niet door iedereen als zodanig herkend wordt is het ook een risicovolle stijlfiguur. De kans dat er misverstanden ontstaan is groot. Door deskundigen5 worden verschillende vormen van humor onderscheiden: overstatement, understatement, bon mot/epigram, ‘gag’/repartee (korte opmerking/respons), mop, ironie (het tegenovergestelde zeggen van wat je bedoelt), sarcasme (neerbuigend), satire (bijtende kritiek), parodie, woordspelingen en nonsens. Vaak ook lopen de vormen door elkaar en/of zijn ze niet goed te onderscheiden. Ethiek van de humor is wat onderbelicht, zo lijkt het. Erover nadenken in hoeverre jouw humor wellicht schadelijk kan zijn voor een ander of een bevolkingsgroep is echter niet iets van de laatste tijd. Ethische opvattingen zijn een bepalende factor bij positieve of negatieve waardering van vormen van humor. Er zijn antieke en moderne opvattingen over de ethische grenzen die aan amusement verbonden dienen te zijn. Ik noem er enkele. Eén van de oudste theorieën over humor is afkomstig van Aristoteles (384-322 BCE). Volgens hem mogen we lachen om de gebreken, de zwakheden en de fouten van anderen, mits dat lachen hen geen pijn veroorzaakt.6 Volgens Plato (± 428/427–347 BCE) zijn amusement en lachen een uiting van het kwade.7 Mensen hebben plezier om het ongeluk van anderen. Het maakt niet uit of dat door onnozelheid of onmacht wordt veroorzaakt.8 5 Hier kom ik later op terug. www.tudelft.nl (geraadpleegd op 2 mei 2010). 7 JOWETT, B.: The Dialogues of Plato translated into English with analyses and Introductions, 3rd edition revised and corrected, (Oxford University Press, 1892). 8 Het is een vorm van leedvermaak, d.w.z. als anderen fouten maken, zich dom of onhandig gedragen of pech hebben. Het voorbeeld van de clown sluit hierbij aan. Ook de Belgenmop kan gezien worden als een variant. 6 12 Zijn korte opmerkingen over het onderwerp ‘amusement’ kunnen niet tot een theorie over humor worden gerekend. Plato is wel een van de eerste filosofen die zich kritisch uitliet over plezier en amusement. In latere tijden had Descartes (1596-1650) een opvatting die meer strookte met die van Aristoteles. Hij vond dat humor zeker geschikt kan zijn in sommige situaties. Hij ontwikkelde zelfs een soort etiquette voor humor. Hij merkte daarbij op dat spottend lachen geschikt kan zijn om sociale misstanden aan de kaak te stellen. Wel dient de verteller van de grap zich te onthouden van lachen, want dat zou ongepast zijn en wijzen op diens arrogantie. ‘Lachen heeft een heilzame invloed op de gezondheid', schreef Immanuel Kant in 'Kritik der reinen Vernuft' (1781). Hij heeft het ook over wat ons doet lachen, namelijk dingen die niet bij elkaar lijken te passen, die naast of tegenover elkaar worden geplaatst. De voorwaarden waaraan een reactie op een voorval of situatie moet voldoen, zijn bepalend voor de vraag of iets als humoristisch kan worden beschouwd. Smuts 9 noemt het verschijnsel of mensen iets grappig vinden, ‘de Holy Grail van humorstudies’. Door onnauwkeurig taalgebruik zijn het zelfstandig naamwoord (humor) en het bijvoeglijk naamwoord (humoristisch) vaak moeilijk van elkaar te onderscheiden. Daarnaast is er nog een wereld aan omstandigheden waarin gelachen wordt. Lachen kan variëren van situaties met veel plezier tot ongemakkelijke toestanden naar pathologisch gedrag. Kortom, er zijn onduidelijkheden alom. In het navolgende gedeelte van dit hoofdstuk beschrijf ik de humortheorie van Smuts. Daarna geef ik er mijn oordeel over. Er zijn verschillende benaderingen, die leiden naar een diversiteit aan definities. Volgens Smuts hoeft die diversiteit niet concurrerend te zijn. In iedere benadering wordt immers een ander aspect van humor uitgelicht. Samengevat zijn er vier hoofdstromingen te onderscheiden De theorie van de superioriteit, van de opluchting, van de ongerijmdheid en van de speelsheid. Als aanhanger van de theorie van de superioriteit is Thomas Hobbes (1588-1679) bekend. Hij stelde dat humor zich manifesteert als een glorieus moment als we onze superioriteit tegenover anderen voelen. Dat kan op individueel maar zeker ook op groepsniveau plaatsvinden. Sigmund Freud (1856-1939) en Herbert Spencer (1820-1903) zijn representanten van de theorie van de opluchting. Zij gingen ervan uit dat humor een belangrijke manier is om onderdrukking een uitweg te geven of hanteerbaar te maken. 9 www.iep.utm.edu.com SCHNEIDER, J., SMUTS, A.: ‘Humor’ Internet Encyclopedia of Philosophy 2006, (geraadpleegd op 2 mei 2010). 13 De ongerijmdheid als theorie heeft de leidende positie in diverse onderzoeken. Immanuel Kant (1724-1804) en Sören Kierkegaard (1813-1855) waren hier exponenten van. Aanhangers van deze theorie zien in humor een antwoord op tweeslachtigheid, logische onmogelijkheden, irrelevantie en ongepastheid. De theorie van de speelsheid is een vierde theorie. Johan Huizinga (1872-1945) wordt gezien als een van de grondleggers van deze theorie. Ik ga nu nader in op elk van deze vier theorieën 1. Theorie van de superioriteit De superioriteitstheorie komt in twee vormen voor. Beide hebben hun eigen claim op het gelijk. De eerste is de ‘sterke claim’, die impliceert dat alle humor een gevoel van superioriteit met zich meedraagt. Ten tweede is er de ‘zwakke claim’, die impliceert dat gevoelens van superioriteit vaak in vele soorten humor terug te vinden zijn. Hobbes deed hier een ferme uitspraak over: ’The passion of laughter is nothing else but sudden glory arising from some sudden conception of some eminency in ourselves, by comparison with the infirmity of others, or with our own formerly.’10 Smuts bekritiseert in zijn artikel in de Internet Encyclopedia in 2006 deze opvatting. Hij bestempelt de superioriteitstheorie eerder als een theorie over lachen dan als een over humor. Ook Robbert Solomon11 bekritiseert de ‘sterke claim’ van de superioriteitstheorie. Hij merkt op dat gevoelens van superioriteit niet een noodzakelijke voorwaarde zijn van humor. De ‘zwakke claim’ impliceert dat gevoelens van superioriteit vaak in vele soorten humor terug te vinden zijn. 2. Theorie van de opluchting Deze theorie beschrijft humor in de vorm van een model waarin opgehoopte spanning tot ontlading komt. Theoretici zoals Herbert Spencer en Sigmund Freud discussiëren over de structuren en psychologische processen die ‘lachen’ produceren. Zij hebben geen echte definitie van humor geformuleerd. Net zoals bij de superioriteitstheorie worden er twee verschillende ‘claims’ op de juiste definitie verdedigd. Ten eerste de ‘sterke claim’, die veronderstelt dat ‘lachen’ altijd het resultaat is van het ontladen van opgespaarde energie. 10 HOBBES, T.: Human Nature, in The English Works of Thomas Hobbes of Malmesbury, Volume IV, ed. William Molesworth, (London: Bohn, 1860). 11 SOLOMON, R:‘Are the Three Stooges Funny? Soitainly! (or When is it OK to Laugh?)’ Ethics and Values in the Information Age, eds. Joel Rudinow and Anthony Graybosch, (Wadsworth, 2002). 14 Ten tweede de ‘zwakke claim’, die veronderstelt dat het vaak voorkomt dat ‘humoristisch lachen’ samengaat met het loslaten van opgespaarde energie. Herbert Spencer12 is één van de theoretici die ‘lachen’ beschrijft als een mechanisme waarbij opgehoopte spanning wordt ontladen. Kritiek hierop is dat het ontladen van energie niet geldt voor alle vormen van humor, zoals grappige uitspraken en cartoons. Smuts geeft in het genoemde artikel aan dat de ‘zwakke claim’ waarschijnlijker is. 3. Theorie van de ongerijmdheid De theorie van de ongerijmdheid kan gezien worden als een theorie die verondersteld dat humor een respons is op een waargenomen tegenstelling. Deze wordt als heersende theorie beschouwd. Een citaat van Kant13 geeft een verduidelijking van de rol van deze tegenstelling in relatie tot humor: “In everything that is to excite a lively laugh there must be something absurd (in which the understanding, therefore, can find no satisfaction). Laughter is an affection arising from the sudden transformation of a strained expectation into nothing.” In dezelfde lijn als de kritiek die wordt geuit op de beide voorgaande theorieën, wordt opgemerkt dat er vele soorten ‘tegenstellingen’ bestaan die niet resulteren in amusement. Daarnaast zijn er volgens Smuts problemen bij het definiëren van het begrip ‘tegenstelling’. Volgens hem zijn er voorbeelden te noemen waarbij dezelfde wetenschapper in verschillende levensfases, of twee wetenschappers met een verschillende theoretische achtergrond concepten anders zullen benoemen. 4. Theorie van de speelsheid Deze gaat in op de biologische functie die humor voor mensen heeft. Humor wordt vergeleken met het instinctief ‘spelen’ van kinderen of dieren. Onderzoekers die zich richten op de biologische functie van humor, beweren dat humor een aantal voordelen oplevert. Voorbeelden hiervan zijn: cognitieve ontwikkeling, sociale vaardigheden, het loslaten van spanning (‘theorie van de opluchting), empathie management en voordelen voor het immuun systeem. Iemand, die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan het debat over de culturele betekenis van het fenomeen ‘spel’ is de Nederlandse historicus Johan Huizinga (1872-1945).14 12 SPENCER H.: ‘The Physiology of Laughter.’ Macmillan’s Magazine, 1, blz. 395-402 (1860). BERNARD J.H.: Critique of Judgment, (New York: Hafner 1951). 14 HUIZINGA, J.; Homo ludens ,Proeve eener bepaling van het spelelement eener cultuur, 1938. In 2008 werd Homo Ludens opnieuw uitgegeven door Atheneum Boekhandel Canon. 13 15 De mens is volgens Huizinga niet zozeer te karakteriseren als homo sapiens (de kennende mens) of als homo faber (makende mens) maar vooral als een homo ludens (spelende mens). Ook door de filosoof -dichter Friedrich Schiller (1759-1805) werd gesteld: ‘De mens speelt alleen wanneer hij in de volledige betekenis van het woord mens is, hij is slechts volledig mens als hij speelt’. Het is Huizinga niet alleen te doen om speldomeinen te benoemen in de cultuur, maar vooral ook om aan te tonen dat de cultuur zelf wezenlijk uit spel bestaat. De theorieën zijn niet altijd te onderscheiden en soms is er overlapping. Verschijningsvormen en beoogde effecten heb ik in hiernavolgende schema weergegeven. Voorbeelden van vormen van humor Vorm Ironie Sarcasme Definitie Beoogd effect Het tegengestelde zeggen Licht spotten of kritiek van wat je bedoelt leveren Kritische en bittere spot. Ontevredenheid over de Wordt vaak als kwetsend maatschappij uitdrukken. aangevoeld Misstanden aan de kaak stellen Cynisme Parodie Zeer scherpe, afbrekende en Duidelijk maken dat de actor kwetsende spot. Echt lachen niet meer gelooft in mensen doe je niet meer bij cynisme of maatschappij Humoristische nabootsing Amusement, een gevoel van van een bestaand voorbeeld, samenhorigheid; soms ook vaak met overdrijving een eerbetoon aan het origineel Satire Bestaande maatschappelijke Die wantoestanden wantoestanden bespotten bekritiseren Lachen over gebreken, dood (Vaak) relativeren, soms tot en ziekte of galgenhumor reactie dwingen Milde humor Zachte humor Aan het lachen brengen Absurde humor Humor die is gebaseerd op Aan het lachen brengen Zwarte humor onlogische elementen Natuurlijk is het nuttig om vast te stellen onder welke definitie een grappig voorval (humor) zou kunnen vallen. Je bent er dan nog niet. Want naast deze definitie en het bepalen of een voorval wel of niet als grappig zou kunnen worden beschouwd, speelt een aantal andere factoren een rol. 16 Als eerste is het moment waarop en de context waarin de grap wordt verteld relevant. Men kan een onderscheid maken tussen het begrip ‘grap’ en het begrip ‘grappig’. Een ‘grap’ kan gezien worden als een stimulus met de intentie om amusement te produceren. De grap heeft een aantal kenmerkende aspecten, die terug te brengen zijn op een van de genoemde theorieën. ‘Grappig’ of niet ‘grappig’ is de respons op de ‘grap’ (stimulus) en kan wel of niet resulteren in ‘lachen’ of een glimlach. Een conclusie kan zijn dat men kan spreken van humor als zowel de stimulus als de respons waargenomen worden. Dit verschilt van persoon tot persoon en van situatie tot situatie. En als tweede is er een onderscheid te maken tussen ‘geplande grappen’ en ‘spontane grappen’. Geplande grappen dienen goed voorbereid en gebracht te worden. Ze zijn toepasbaar in een brede context en voor een breed publiek. Spontane grappen komen onaangekondigd voor in de loop van een gesprek. Als ik in een volgend hoofdstuk de Bloeiende Maagden en hun voorstellingen nader zal onderzoeken is mijn aanname dat er sprake is van geplande grappen (stimulus). Of het publiek (respons) dat wel of niet positief waardeert hangt ook van vele zaken af. Een belangrijk punt, waar ik aandacht op wil vestigen is de opvatting van Henri Bergson (1895-1941) dat er niets komisch is buiten het menselijke.15 Een landschap kan nog zo mooi zijn, ontroeren, maar komisch is het niet. Om een dier wordt gelachen, zodra deze menselijke eigenschappen vertoont. De humortheorie van Bergson is niet eenvoudig in een categorie onder te brengen. Deze theorie heeft elementen van de superioriteitstheorie als ook van de theorie van de ongerijmdheid in zich. Bergson denkt dat humor de incongruente relatie aangeeft tussen menselijke intelligentie en het wezen van de mechanische, niet bewuste menselijke handelingen. Humor biedt mensen een instrument om sociale mechanismen te herkennen en ze mogelijk te verbeteren. 2.1.1 Samenvatting van het begrip ‘humor’ Vier verschillende theorieën van humor zijn besproken. Er is vastgesteld dat elke theorie te onderscheiden eigenschappen heeft. Ook is vastgesteld, dat er geen concurrentie plaatsvindt tussen de diverse theorieën. De indeling is afhankelijk van de focus, die de theoreticus erop heeft. Mensen zijn in staat om beelden te vormen van de werkelijkheid en er kunnen contrasten voorkomen, die daaraan niet beantwoorden. Ze kunnen hun eigen observator zijn. Door dat vermogen kan de mens zichzelf en soms de ander relativeren. 15 BERGSON,H: Het lachen, (Amsterdam, Boom 1993) blz. 30. 17 Op die manier ontstaat er een contrast en maakt hij op meerdere manieren deel uit van een groep. De ene manier is serieus, de andere manier dom. Men ziet zichzelf als handig, belangrijk en superieur. De interpretatie is sterk sociaal en cultureel bepaald en raakt vaak morele grenzen. Hoe de humor opgevat wordt is dus afhankelijk van de ontvanger. De humor zit in de discongruentie tussen wat men verwacht en wat men ziet. Humor kan werken als dromen en het leven van alledag dragelijk maken. Humor is een sociaal geaccepteerde manier om lastige onderwerpen naar de oppervlakte te brengen en vervelende gevoelens zoals angst, schuld en schaamte af te weren. Ook kan het onzekerheid verbloemen. Humor is een sublimatie, een economische manier om de niet toegelaten affecten op te ruimen. In dictaturen of gespannen situaties is de (zelf) humor sterk. Denk hierbij aan Jodenmoppen, ziekenhuishumor en humor van onderdrukte bevolkingsgroepen. Een belangrijke theorie is die van Bergson, waarin hij aangeeft, dat juist het menselijke in humor de kern aangeeft waarom mensen lachen. 2.2 Wat is blasfemie? Inleiding In het tweede deel van dit hoofdstuk behandel ik theoretische achtergronden van het begrip blasfemie. In tegenstelling tot de theorie van humor die ik in algemene zin heb beschreven, behandel ik het onderwerp ‘blasfemie’ summier en gericht op de context van de Nederlandse samenleving. In deze context immers hebben de voorstellingen van de Bloeiende Maagden plaatsgevonden. Met enige regelmaat laait de discussie over godslastering op. Gelovigen willen worden beschermd tegen kwetsende uitlatingen van anderen. Anderen vinden het juist onterecht dat religies speciale bescherming krijgen. Inmiddels lijkt er een Kamermeerderheid voor afschaffing van het verbod. Er waren vele reacties, het werk van de Bloeiende Maagden bleef over het algemeen niet onopgemerkt. Ik kom daar nog op terug. Naast lovende positieve reacties was het opmerkelijk dat de negatieve reacties vooral uit protestant christelijke kringen te horen waren. Ik realiseer me terdege dat begrippen als blasfemie en godslastering een veel breder terrein omvatten dan alleen de christelijke context. Ik beperk me in deze thesis tot deze achtergrond om het onderwerp af te bakenen. Zoals ik in mijn inleiding als schreef vraagt onderzoek naar de achtergronden van politieke en publieke discussies over de zogenaamde islamisering van de samenleving om meer aandacht dan ik in dit kader zou kunnen geven. 18 Debat over blasfemie in andere culturen en religies is wel erg actueel en aan de orde van de dag. Voor meer theoretische achtergrond verwijs ik naar de -door de faculteit Geesteswetenschappen van de UVT met de monseigneur Ernst scriptieprijs bekroonde thesis MA christendom en Islam- van Patrick Nederkoorn.16 Op een heldere wijze wordt hierin die bredere context uiteen gezet. Ook bij dit tweede kernbegrip is er geen sluitende theorie te formuleren. Om toch een zo duidelijk mogelijk beeld te krijgen richt ik me op een aantal invalshoeken n.l. de orthodox christelijke de gender de juridische Deze perspectieven laten hun licht schijnen op de steeds veranderende context van de Nederlandse samenleving. Het is immers het perspectief van de toeschouwer waarmee zij of hij kijkt naar de voorstelling, die het oordeel vormt. 2.2.1 Theorieën over blasfemie Godslastering of blasfemie zijn aan elkaar verwante begrippen en worden als synoniemen naast elkaar gebruikt. Toch is er wel een subtiel verschil tussen de begrippen. Ik zal ze achtereenvolgens behandelen. De term blasfemie is afkomstig van het Griekse ‘blasphemía’. Dit woord is samengesteld uit ‘blaptein’ (beschadigen) en ‘pheme’ (reputatie). Zeker als men het over de Bijbel heeft lijkt de relatie met humor ver te zoeken. In etymologische zin betekent blasfemie: het kwaadspreken over een persoon met aanzien of over een zaak van waarde. Wat men onder blasfemie verstaat, verschilt van tijd tot tijd en van samenleving tot samenleving. In literatuur over religie en blasfemie wordt het begrip blasfemie dan ook op uiteenlopende wijze gedefinieerd. In het lemma over godslastering in Religion in Geschichte und Gegenwart17 wordt gesproken over ‘het beledigend honen, beschimpen, belasteren of vervloeken van een Godheid in woord, geschrift of handeling’. Godslastering is een in wezen theologisch begrip, nauw verbonden met theologische kernbronnen zoals het christelijk geloof en de Bijbel.18 In het woord zelf zijn al begrenzingen vervat. De eerste is dat er van godslastering slechts sprake kan zijn als de godheid die het voorwerp van lastering is, als een persoon wordt gezien. 16 NEDERKOORN, P.: Blasfemie in context, de drie meest spraakmakende godslasteringzaken in Nederland sinds 1945, (UVT oktober 2007). 17 BECK, H.: ‘Gotteslästerung’, in H.D. Betz ea (red), Religion in Geschichte und Gegenwart, Tubingen, (Mohr Siebeck, 2000) blz. 1226, 1227. 18 PLOOY, J.: Strafbare Godslastering, Buijten en Schipperheijn-Telosboek, (Amsterdam, 1986) blz. 10-12. 19 Een tweede begrenzing is gelegen in het feit, dat het bij de godslastering steeds de belediging van God betreft. In deze studie ga ik ervan uit, dat met de term godslastering bedoeld wordt: de lastering van de God van het christelijk geloof: de Vader, de Zoon en de Heilige Geest. De triniteitleer wordt als basis van de westerse christelijke traditie gezien. In studies en strafbepalingen wordt dit kernbegrip vaak stilzwijgend als uitgangspunt genomen. Aanhangers van een monotheïstische godsdienst hebben zich ijverig beziggehouden met het vaststellen van de juiste, als orthodox te beschouwen uitleg van het woord van het Opperwezen. Is de juiste uitleg vastgesteld, dan kunnen heiligschennis en godslastering al snel een ruime betekenis krijgen, n.l. strijd met de orthodoxie. Als dan ook nog een overheid zich inzet om die orthodoxie te verspreiden dan kan er weinig ruimte overblijven voor opvattingen, die daarvan afwijken. In de orthodoxe opvatting is de mens, door God als zijn kind geschapen door de zondeval19 van zijn Schepper afgekeerd. Voordat ik vanuit de drie genoemde perspectieven in ga op het begrip blasfemie laat ik door enkele voorbeelden zien dat al in de Bijbel enige aanwijzingen staan om het begrip af te bakenen. Maar in diezelfde Bijbel wordt God soms bekritiseerd, dus ook hier al verschillen in interpretatie. Voorbeelden uit de Bijbel en de christelijke traditie De decaloog bepaalt in het derde gebod (Ex 20:7): Gij zult de naam van de Heere, uw God, niet ijdel gebruiken. De Heere zal niet onschuldig houden, die zijn naam ijdel gebruikt. Ook bidden de gelovige in het christenen in het Onze Vader: Uw naam worde geheiligd. Hiermede is het hele wezen van God uitgedrukt. De Bijbel zegt (Jeremia 20:7) dat God een verleider is. “oh Heere U hebt mij overreed en ik ben overreed geworden. Gij zijt mij te sterk geweest en hebt overmacht”. Jeremia berispt God niet alleen wegens zijn bedrog, maar in vers 10, berispt hij God zelfs wegens het bedrog van Jeruzalem, ”Oh Heer U hebt grotelijks dit volk en Jeruzalem bedrogen, zeggende: Je zal vrede hebben, maar het zwaard zal je ziel bereiken”. In 15:18 Wordt de Bijbel nog onbeschaamder en noemt God in gewone bewoording “een leugenachtige” zegt Jeremia: “zoudt Gij mij zijn als een leugenachtige? Als wateren, die niet bestendig zijn?” Ezechiël 14: 9 Laat God zeggen: “-Ik, de Heere, heb dienzelven profeet overreed en ik zal Mijn hand tegen hem uitstrekken en zal hem verdelgen”-. Dit is pure godslastering. 19 Genesis 3. 20 De profeet Micha, zoals hij genoemd wordt. 2 kronieken 18:18-21 verteld een ander godslasterend verhaal over God: “Ik zag de Heere zittende op Zijn troon, en al het hemelse heir staande aan Zijn rechter- en Zijn linkerhand. En de Heere Zeide: Wie zal Achab, den koning van Israël, overreden, dat hij optrekke en valle te Ramoth in Gilead? Daarna zeide Hij: Deze zegt aldus en die zegt alzo. Toen kwam een geest voort, (Micha vertelt ons niet waar hij vandaan kwam), en stond voor het aangezicht van de Heere (Wat een onbeschaamd heerschap is die geest), en zeide: Ik zal hem overreden. En de Heere zeide tot hem: waarmede? En hij zeide: Ik zal uitgaan en een leugengeest zijn in de mond van al zijn profeten. We horen wel eens over een bende dieven die een man willen beroven en vermoorden en derhalve een list bedenken om hem te bedriegen zodat ze hun plan ten uitvoer kunnen brengen. We zijn in zo’n geval gechoqueerd door de slechtheid van zulke ellendelingen; maar wat moeten we denken van een boek dat God op een zelfde manier laat handelen en listen leggen in de hemel om de mensheid te vangen en te ruïnereen. Onze mening over Zijn rechtvaardigheid en goedheid verbieden ons zulke verhalen te geloven, en zeggen daarom dat er een leugenachtige geest in de mond van de schrijvers van de Bijbel moet zijn geweest! 2.2.2 Het orthodoxe perspectief Als eerste invalshoek belicht ik de conservatieve theorie, die Schiller20 uiteenzet. Volgens hem wordt er tegen het derde gebod op vier manieren worden gezondigd. Hij geeft hier een aantal redenen voor op: 1. Eigenlijke godslastering of blasfemie wordt als de ernstigste vorm van lastering beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn te vinden in 2 Koningen 19:4, Openbaringen 13:1,5 en 6. In het voorbeeld van Leviticus 24:15.16. Een meer genuanceerde vorm van blasfemie is het met minachting en smaad spreken over God in Exodus 5:2. Hoewel in de Decaloog niet vermeld wordt dat degene, die God naam ijdel gebruikt, een aardse straf te wachten staat, toont het genoemde gedeelte uit Leviticus 24 aan, dat de daad van godslastering de samenleving als geheel ernstig benadeelt. 2. Een tweede wijze van ontheiliging van Gods naam is het op een onheilige wijze aanroepen van God. Hierbij wordt door de mens onheil over zichzelf afgeroepen. 20 SCHILLER, W.: Gotteslästerung strafbar? (MÅ©nchen, 1996). 21 Deze vorm onderscheidt zich van het vorige, doordat niet God, maar de mens zelf wordt vervloekt. 3. Een zelfvervloeking gaat gepaard met een directe of indirecte verwensing van een ander of zichzelf. Een voorbeeld hiervan is te vinden in Mattheus 26:74. In de Bijbel is wat men onheilig zweren noemt verboden zonder bedreiging van straf. Het is hierbij de vraag of het om een echte vorm van godslastering gaat vanwege het accent op de mens zelf. 4. Het lichtvaardig uitspreken of onheilig gebruik van Gods naam is een vierde vorm van godslastering. In Lucas 18:11 wordt Gods naam aangeroepen zonder dat er heilige bedoelingen aan verbonden zijn (www.deism.com). In de gereformeerde belijdenisgeschriften kan men nog een vijfde vorm onderkennen. In Zondag 36 van de Heidelbergse Catechismus staat: ‘Allen die stilzwijgen en toezien, zonder het vloeken en zweren te helpen stoppen en verbieden, zich maken zich schuldig aan de ‘schrikkelijke’ zonde van de godslastering‘. Spreken over godslastering vanuit het theologisch perspectief wordt lastiger als ook het Nieuwe Testament in de overweging wordt betrokken. Er blijkt dan een ruimere betekenis te zijn dan het slechts beschimpen en smalen over de naam en de persoon van God. De joden beschuldigen Jezus van blasfemie, wanneer Hij zegt dat Hij de zonden vergeeft (Matth. 9:3); als Hij Zichzelf Gods Zoon noemt (Joh 10:36 en Matt. 26: 65,66). Ook is er echter sprake van godslastering als voorbijgangers de gekruisigde Jezus bespottelijk maken (Matth.27:39).21 2.2.3 Blasfemie vanuit gender gezien Het is opgevallen dat de negatieve reacties die het optreden van Bloeiende Maagden hebben opgeroepen zich vooral op ethisch en theologisch terrein bevinden. Rituelen en symbolen van het christelijk geloof zijn onderwerp van hun theater en roepen door de enscenering en uitvoering commotie en controverse op. Feministische theologen en filosofen wijzen erop dat in de drie grootste Abrahamitische religies de vrouwelijke lichamelijkheid op gespannen voet staat met de transcendente, verheven heiligheid van de mannelijke God. Hij is niet gebonden aan het materiële bestaan. Vrouwen echter en in het bijzonder de lichamelijkheid van hen zouden daarom binnen het monotheïsme niet kunnen verwijzen naar de goddelijke werkelijkheid. 21 Jezus werd veroordeeld wegens godslastering, waarbij bijzonder was dat het er niet om ging wat Hij had ge- of misdaan, maar om wie Hij was. Zijn identiteit was de bepaalde factor. 22 Daarmee wordt binnen de logica van het monotheïsme de verbinding van vrouwelijke lichamelijkheid met de verheven symbolen die naar de goddelijke werkelijkheid verwijzen al snel een vorm van godslastering en heiligschennis. De grens tussen verering en godslastering is daarmee vervaagd en moeilijk aan te geven. Vooral in het Westen heerst de opvatting dat het vrouwenlichaam niet in verband dient te worden gebracht met symbolen en rituelen van de grote monotheïstisch godsdiensten. Het is dan ook niet toevallig, dat de godsbeelden exclusief mannelijk zijn, zij representeren immers de oorsprong en het beeld van de ‘gever’, de transcendente God. Het aantasten of veranderen van de vorm en de inhoud van een van deze sleutelsymbolen, zelfs als dit gebeurt om de betekenis ervan te onderzoeken en toe te lichten, wordt vrijwel meteen geduid als een ernstig vergrijp tegenover de oorsprong. Hier gaat het om stellingnamen over wat als ‘heilig’ wordt ervaren, geclaimd en gediskwalificeerd, waarbij moderne waarden zoals zelfontplooiing, individuele vrijheid en autonomie stuiten op de klassieke religieuze antropologie met sterke symbolische en hiërarchische genderrollen. Botsingen tussen verschillende interpretaties en verbeeldingen van wat heilig wordt geacht, vormen de basis van het verschil in opvatting over blasfemische kunstuitingen. 2.2.4 Het juridisch perspectief in het Nederlandse landschap Godsdienstvrijheid wordt op de lange termijn het beste gegarandeerd als het geloof en de gelovigen zich niet te veel opdringen in de publieke ruimte.22 De reden hiervoor is dat in bovennatuurlijke kwesties en in de uitleg van heilige teksten geen absolute zekerheid is te vinden, zodat het opleggen van een eigen, als de enig juiste beoordeelde, uitleg aan anderen, in strijd komt met de gewetensvrijheid van de burger. Tegenover de opvatting dat vrijheid van meningsuiting vrijwel onbegrensd dient te zijn staat het idee dat respect voor de overtuiging van medeburgers even belangrijk is. In Nederland werd de discussie al langer gevoerd. In de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw is de ruimte voor vervolging vanwege godslastering afgenomen door een toegenomen secularisatie en door een individualisering van godsbeelden. Sinds de moord op Van Gogh op 2 november 2004 is deze discussie weer in alle hevigheid losgebarsten. Waarom worden de gemoederen toch zo verhit door dit thema? Strafbaarstelling wordt door een vrijdenker gezien als een verabsolutering van de een bepaald gedachtengoed en een beperking van vrijheid van meningsuiting, die de neutraliteit van de overheid in gevaar brengt. 22 Wetenschappelijke Raad van het Regeringsbeleid: Geloven in het publieke domein, (WRR 2006). 23 Bij de gelovige gaat het om de kern van zijn geloof. Juridisch gezien bevindt de kwestie van godslastering zich in het spanningsveld tussen vrijheid van meningsuiting en vrijheid van godsdienst. Een vergelijkbare spanning, die de zoektocht naar een grensgebied tussen humor en blasfemie met zich mee brengt. De vrijheid van godsdienst -de vrijheid je eigen godsdienst te uiten- gaat niet zover dat daaruit ook een aanspraak voortvloeit van aanhangers van die godsdienst op overheidsbescherming tegen belediging van die godsdienst. Maar daar lopen de meningen dus over uiteen, getuige de reacties van rechtse politieke partijen om op gemeentelijk niveau de voorstellingen INRI en Donkey God te verbieden door de lokale politiek. In hoofdstuk 3 komen die reacties aan de orde. Om welke artikelen gaat het in deze kwestie? Artikel 147 uit het wetboek van strafrecht 23 Met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie wordt gestraft: 1. Hij die zich in het openbaar, mondeling of bij geschrift of afbeelding, door smalende godslasteringen op voor godsdienstige gevoelens krenkende wijze uitlaat. 2. Hij die een bedienaar van de godsdienst in de geoorloofde waarneming van zijn bediening bespot. 3. Hij die voorwerpen aan een eredienst gewijd, waar en wanneer de uitoefening van die dienst geoorloofd is, beschimpt. Zo klinkt het nogal redelijk, maar bij de aanscherping van het artikel komen de puntjes behoorlijk op de i. Ik vind dat het gegeven van blasfemie behoorlijk streng wordt aangepakt. Artikel 147a 1. Hij die een geschrift of afbeelding waarin uitlatingen voorkomen die, als smalende godslasteringen, voor godsdienstige gevoelens krenkend zijn, verspreidt, openlijk tentoonstelt of aanslaat of, om verspreid, openlijk tentoongesteld of aangeslagen te worden, in voorraad heeft, wordt, indien hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat in het geschrift of de afbeelding zodanige uitlatingen voorkomen, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste twee maanden of geldboete van de tweede categorie. 2. Met dezelfde straf wordt gestraft hij die, met gelijke wetenschap of een gelijke reden tot vermoeden, de inhoud van een zodanig geschrift openlijk ten gehore brengt. 23 www.informatieIVIR.nl, (geraadpleegd op 16 december 2010 Art. bijgewerkt op 15 december 2005). 24 3. Indien de schuldige een van de misdrijven omschreven in dit artikel in zijn beroep begaat en er, tijdens het plegen van het misdrijf, nog geen twee jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige wegens een van deze misdrijven onherroepelijk is geworden, kan hij van de uitoefening van dat beroep worden ontzet. Er bestaan bezwaren tegen strafbaarstelling van godslastering. Een aantal is als volgt te formuleren:24 a. De verhouding tussen God en mens valt buiten het terrein, waar de overheid een stem in heeft. In Nederland is de scheiding tussen kerk en staat een feit. Daarom is lastering van het godsbeeld als zodanig geen aantasting van de Staat en ook de rechtsorde komt niet in het geding. In een theocratie zoals Israël dat in het Oude Testament beschreven wordt lag dat anders. God zelf oefende immers het overheids gezag uit. De scheiding van kerk en staat is in Nederland nimmer volledig geweest, zoals de laatste honderd jaar in Frankrijk het geval is. De gereformeerde kerk had gedurende een lange tijd een bevoorrechte positie. Ook geldt deze discussie in het heden als het gaat om landen waar de laïcité niet is ingevoerd, zoals in vele moslimlanden het geval is. Zwakkere vormen van blasfemie zijn in de praktijk nauwelijks te onderscheiden. De geschiedenis van ketterij en valse leer laat ook hier zien hoe willekeurig er met criteria voor straffen wordt omgegaan naar de aard der tijd en heersende moraal. Strafbaarstelling hiervan is met de grondwettelijk gewaarborgde godsdienstvrijheid niet te verenigen. b. Voor het straffen van godslastering als zodanig is het noodzakelijk dat de overheid een bepaald godsbegrip normatief verklaart. Vanwege de genoemde scheiding tussen kerk en staat is het onmogelijk het in wezen theologische begrip om te zetten in een bruikbare strafrechtelijke vorm. c. Een atheïst kan de opzet niet hebben een God te lasteren in Wiens bestaan hij niet gelooft. Het delictsbestanddeel ‘opzet’ zou hiermede komen te vervallen. Voorstanders zeggen evenwel, dat dit niet klopt, omdat de persoon niet zelf in die God hoeft te geloven om toch in de openbaarheid anderen, die dat wel doen te beledigen. Het gaat hier dus om een indirecte vorm van godslastering. Het is een interessante vraag of ieder, die naar de uiterlijke verschijningsvorm God lastert, geacht mag worden het godslasterlijke karakter daarvan te kennen. 24 PLOOY: idem, blz. 30. 25 Bij de beoordeling van een juridische stap zal altijd, net zoals alle elementen de wettelijke strafbepaling en van tenlastelegging, bewijsvoering noodzakelijk zijn.25 Bij de behandeling van de reacties van het publiek op de uitvoering van INRI van de Bloeiende Maagden zal ik op dit onderwerp terugkomen. d. Er is ten slotte het probleem van de hoogte van de strafmaat. Aangezien godslastering als zonde erger is dan moord en doodslag, dient op dit misdrijf de zwaarste straf te worden gesteld. Men zal dan –zo leert ons het verleden– bij de doodstraf uit kunnen komen. Zelfs de Staatkundig Gereformeerden hebben het niet aangedurfd dit voor te stellen.26 Tenslotte: een der belangrijkste postulaten van de moderne rechtstaat is het recht op de vrijheid van godsdienst en religieuze overtuiging.27 Dit recht is geregeld in de grondwet van bijna alle moderne democratische staten. Deze garantie houdt in dat de overheid de geloofsvrijheid van haar burgers -dus ook de vrijheid om niet te geloven– dient te eerbiedigen. Echter, de overheid zal ook de geloofsvrijheid van hen die geloven dienen te beschermen tegen de inbreuken daarop door kwaadwilligen. Men denke hierbij aan het moedwillig verstoren van erediensten, ontwijden van religieuze gebouwen en het beschimpen van cultusvoorwerpen. Een probleem wordt genoemd door de jurist E. de Roo: ‘wat voor de een, een heilig mysterie is, is voor de ander een gruwelijke afgoderij’.28 Er dient dan ook onderscheid te worden gemaakt tussen bewuste, bedoelde godslastering en situaties die niet als zodanig bedoeld zijn, maar wel door een ontvanger zo worden opgevat. Het kan zijn dat iemand zich van geen kwaad bewust is en dat toch een persoon of een groep diep gegriefd is en zich beledigd voelt in de geloofsbeleving. In Nederland is godslastering strafbaar. Het blasfemieverbod is echter voor het laatst uitgevoerd bij het Ezelproces van Gerard van het Reve in 1966-1968.29 Daarnaast is het nog aan de orde geweest bij de ‘duivelsverzen’ van de auteur Salman Rushdie in 1989.30 Groepsbelediging op grond van religie was daarbij het criterium van blasfemie. 25 PLOOY: idem, blz. 15. ROO DE, E.: rechtsvergelijkende studie over blasfemie en andere religiedelicten, (Kluwer, Deventer 1970) blz. 31 27 Artikel 7. Grondwet: 1. Niemand heeft voorafgaand verlof nodig om door de drukpers gedachten of gevoelens te openbaren, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. 2. De wet stelt regels omtrent radio en televisie. Er is geen voorafgaand toezicht op de inhoud van een radio- of tv-uitzending. 3. Voor het openbaren van gedachten of gevoelens door andere dan in de voorgaande leden genoemde middelen heeft niemand voorafgaand verlof nodig wegens de inhoud daarvan, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. De wet kan het geven van vertoningen toegankelijk voor personen jonger dan zestien jaar regelen ter bescherming van de goede zeden. 4. De voorgaande leden zijn niet van toepassing op het maken van handelsreclame. 28 ROO DE, E.: idem, blz.101. 29 NEDERKOORN, P.: Blasfemie in context: blz. 20-31. 26 26 Nadat in 1811 de Code Pénal31 is ingevoerd wordt blasfemie niet meer als delict beschouwd in de nationale wetgeving. In het in 1870 ingevoerde Wetboek van Strafrecht wordt slechts het schenden van cultusvoorwerpen als een delict gezien.32 De toepassing van het Wetboek is omstreden en leidt tot discussies. Zeker als lokale overheden blasfemie soms met succes binnen hun gemeentegrenzen wel strafbaar stellen. In 1930 ontstond een vervolg hierop, toen er Kamervragen werden gesteld over een serie aanplakbiljetten van de vrijdenkersvereniging de Dageraad en uitlatingen in het communistische tijdschrift 'De Tribune'.33 Zo noemden communisten godsdienst een 'opium van het volk', alleen bedoeld om de bestaande maatschappelijke verhoudingen in stand te houden. Ook werd buitengewoon scherp en beledigend over het christendom gesproken in termen als 'Christus op de mestvaalt'. Op grond van deze uitlatingen werd 'De Tribune' door de regering geweerd uit openbare bibliotheken en uit spoorwegboekhandels. Minister Donner, (mede door een maatschappelijke oproep om overheidsingrijpen geïnspireerd) kwam met een wetsvoorstel om smadelijke godslastering strafbaar te stellen. In de Tweede Kamer bestreden sociaaldemocraten, liberalen en vrijzinnig - democraten het voorstel. Sommige leden stelden: als iemand niet in God gelooft, kan er dan wel van lastering worden gesproken? Het liberale Kamerlid Eerdmans, voormalig hoogleraar theologie in Leiden, wees erop dat Jezus vanwege 'godslastering' was gekruisigd. Ter rechterzijde was er waardering van ARP en CHU maar er waren ook kritische geluiden. De orthodoxe partijen SGP wilden namelijk verder gaan. Aan katholieke zijde bestond ook enige huiver. Katholieken wezen op mogelijk misbruik van het artikel. Ook het CHU-lid Slotemaker de Bruine, voormalig predikant, had twijfels over de strafbaarstelling. In de Tweede Kamer stemden uiteindelijk SDAP en VDB, Liberalen en Communisten, SGP en twee CHU-ers tegen. In de Eerste Kamer stemden alle linkse partijen (liberalen en socialisten) tegen. De wet kwam in 1932 tot stand.34 Uiteindelijk kan met stellen dat links en rechts voor invoering van de wet stemden. De wet Donner is vanaf het begin omstreden en wordt als een ‘gelegenheidswet’ gezien vanwege het politieke en reactieve karakter ervan. De drie initiatiefnemers wilden niet dat godsdienstige meningen meer wettelijke bescherming zouden krijgen dan nietgodsdienstige.35 30 NEDERKOORN, P.:Idem: blz. 32-48. NEDERKOORN, P.: Idem: blz. 14, Naam van het Franse Wetboek van Strafrecht, dat een jaar na de inlijving van het toenmalige koninkrijk Holland bij het Eerste Franse Keizerrijk wordt ingevoerd. 32 NEDERKOORN, P.: Idem, blz. 14. 33 Het blad van de Communistische Partij Holland (CPH). 34 www.parlementenpolitiek.com (geraadpleegd op 1 mei 2010). 35 © NU.nl/Martijn Reuzaet. 31 27 Ik ga niet verder in op de strafbaarstelling van godslastering op basis van artikel 147 lid 1 om een aantal redenen: Geen van de voor stellingen van de Bloeiende Maagden heeft geleid tot strafbaarstelling. Er zijn nauwelijks veroordelingen geweest krachtens deze wet. Einde is in zicht voor het verbod godslastering, een ruime Kamermeerderheid is voor afschaffing van het verbod.36 De VVD heeft in mei 2011 haar handtekening weggehaald onder een wetsvoorstel dat zij eerder samen met D66 had ingediend om godslastering niet meer strafbaar te stellen. Volgens VVD'er Fred Teeven, een van de indieners, was dat gebeurd toen hij staatssecretaris van Justitie werd. D66 bij monde van Tweede Kamerlid Boris van der Ham was ervan overtuigd dat de liberalen hiermee de gunst van de SGP wilden verwerven in ruil voor steun aan de coalitie in de Eerste Kamer zaterdag Senator Gerrit Holdijk van de SGP erkende37 dat als het kabinet dit type voorstellen uitstelt of ongedaan maakt, het op de steun van de SGP kan rekenen, ‘maar niet klakkeloos'. Teeven had zelf aan Holdijk gemeld dat er geen VVD-handtekening meer onder het initiatief stond en kon zich voorstellen dat de SGP'er dit zo uitlegde. Als VVD, CDA en gedoogpartij PVV geen meerderheid zouden halen in de Senaat, kon de SGP het verschil maken. De nieuwe woordvoerder van de VVD op dit terrein, Ard van der Steur, was niet van plan alsnog zijn handtekening onder het initiatief te zetten. Hij zei dat zijn fractie het beter vond om er open naar te kijken en meer integraal te spreken en te besluiten over de vrijheid van meningsuiting van politici in 2011. Van der Ham liet weten dat hij het intrekken van de VVD-handtekening onder een samen ingediend wetsvoorstel ‘ongekend, verbazingwekkend en teleurstellend’ vond. Hij wees erop dat de VVD eerder al afzag van meer koopzondagen en plaatste vraagtekens bij de liberale ruggengraat van de VVD. Het wetsvoorstel werd eind 2009 ingediend door de drie toenmalige oppositiepartijen en moest ertoe leiden dat het verbod op godslastering werd opgeheven. Het ging vooral om afschaffing van het genoemde artikel 147 van het Wetboek van Strafrecht. Hierover is al jaren politiek gesteggel, dat –zoals gezegd- oplaaide toen toenmalig CDAminister Piet Hein Donner het 'slapende' artikel nieuw leven wilde inblazen na de moord op filmmaker Theo van Gogh. 36 37 Volkskrant 23 juni 2010, nog geen duidelijkheid op 30 april 2011. NTR/NOS In het tv programma Nieuws uur van zaterdag 25 juni 2011. 28 2.3 Resultaten van dit hoofdstuk In dit theoretische hoofdstuk heb ik verschillende aspecten van de hoofdbegrippen blasfemie en humor over het voetlicht gebracht. Zoals ik al in het begin ervan veronderstelde zijn de begrippen lastig te concretiseren vanwege het feit, dat ze beide sterk afhankelijk zijn van tijd, plaats en context. Ik hoop in bovenstaande theorie toch differentiatie van de begrippen te hebben verduidelijkt. Naar mijn mening is het zo, dat je om niet vast te lopen in negatieve kritiek op mensen, een zekere dosis van reflectie op je eigen mening of overtuiging nodig hebt. Dat wil zeggen dat men het vermogen en de wil dient te bezitten om van enige afstand naar zichzelf en de eigen overtuiging te kijken. Deze vorm van relativering van het eigen gelijk zou je zelfspot kunnen noemen en komt overeen met de deugden en vaardigheden die nodig zijn om met anderen een open dialoog te voeren die niet gericht is op het bevestigen van het eigen gelijk. Deze zelfspot voegt aan de zelfreflectie belangrijke elementen toe. Die elementen kunnen we het beste verduidelijken door zelfspot te vergelijken met zelfkritiek, cynisme, zelfrelativering en ironie. Zelfspot erkent de onvolkomenheid van het bestaan en van eigen strevingen daarbinnen, en is daarmee tegelijkertijd kritisch, liefdevol en vergevingsgezind. Verbeten ernst is haar ten enen male vreemd. Is het die eigenschap, die de fervente critici van de Bloeiende Maagden ontberen? Ironie en zelfspot hebben gemeen dat ze beide vormen van humor zijn. Allebei ontregelen ze bestaande scheidslijnen en zekerheden en spelen ze met verwachtingen, beide introduceren ze ambiguïteit en dubbelzinnigheid. Verschil is echter dat ironie degene die zich ervan bedient vaak ongrijpbaar maakt, hem of haar doet schuilgaan achter lastig te interpreteren dubbelzinnige uitspraken. De dubbele boodschappen die de Bloeiende Maagden lijken uit te zenden, brengen mensen in verwarring. Je bent voor of tegen hen,38 een middenweg lijkt niet makkelijk te vinden. De discussie over blasfemie is zo mogelijk nog ingewikkelder. In Nederland gaan we uit van de ingevoerde scheiding tussen kerk en staat. De postmoderne drang om de vrijheid van meningsuiting te allen tijden te verdedigen en tot het uiterste uit te voeren kan leiden tot een uitholling van de rechtstaat. Er zijn immers grondwaarden, of je ze nou religieus, liberaal of humanitair wilt noemen, die eigen zijn aan de mens. Religie is vanwege die scheiding formeel teruggedrongen tot het prive domein en er mag in het openbaar nauwelijks nog aan gerefereerd worden. Ik vind dat een imaginaire scheiding want de discussies over toelaatbare religieuze uitingen (zoals hoofddoekjes, subsidieregelingen voor religieuze initiatieven en scholen, rituele slacht) zijn politieke en dus publieke items. Er moet dus ruimte zijn om grondwaarden, hoe je ze ook noemt, te herijken in het publieke domein. 38 Uiteraard heeft de aard van de voorstellingen ook invloed op de mening van de toeschouwer. Zo werd bijv. de voorstelling ‘de Bloeiende Maagden gaan vreemd’ in recensies behoorlijk afgekraakt. Bron: www.geenstijl.nl (geraadpleegd 10 augustus 2011). NTR/NOS In het tv programma Nieuws uur van zaterdag 25 juni 2011. 29 De discussie over blasfemie dient dus zeker publiekelijk gevoerd te worden met respect en gevoel voor verschillen en gebaseerd op goede argumenten.39 In het nu volgende hoofdstuk zijn de schijnwerpers op de praktijk gericht. Tijdens mijn zoektocht naar contouren van een grensgebied tussen humor en blasfemie heb ik de praktijk van de voorstellingen van de Bloeiende Maagden bestudeerd. 39 Ik refereer hier aan professor E. Borgman die zich zorgen maakte over de discussie over blasfemie in 2004, toen het omstreden wetvoorstel van Donner in de Tweede Kamer aan de orde kwam. Bron: www.Katholieknederland.nl\Kruispunt, uitzending 20 november 2004 (geraadpleegd 10 augustus 2011). 30 Hoofdstuk 3 3.1 De Bloeiende Maagden Achtergronden van het cabaretlandschap in Nederland In hoofdstuk 1 van deze thesis heb ik geconstateerd dat cabaret een vorm van theater is, die vooral in Nederland tot bloei is gekomen. In 1954 haalde Wim Ibo (1918-2001) Wim Kan (1911-1983) over om een radioversie te maken van zijn theaterprogramma. Dat bleek het begin van een nieuwe traditie te zijn: de oudejaarsconference. Om de positie van de Bloeiende Maagden in de Nederlandse kleinkunst te verduidelijken geef ik een kort overzicht van de geschiedenis van theater en cabaret en hun relatie tot religie en ritueel. Wim Ibo hanteerde als cabarethistoricus de volgende definitie van 'cabaret': ‘Professionele literair-muzikale theaterkleinkunst in een intieme omgeving voor een intelligent publiek.’ 40 Youp van ’t Hek: “Een cabaretier moet zout in de wonde wrijven, citroen in de ogen spuiten, en iedereen een beetje wakker schudden en vooral wakker houden. En een cabaretier moet zichzelf zeker niet serieus gaan nemen.”41 Behalve bovenstaande citaten van onze –naar ik veronderstel bekende– cabaretiers is er over het onderwerp cabaret natuurlijk nog wel het een en ander te zeggen. Dat is dan ook regelmatig gebeurd. Het gebeurt nog steeds. Er is vaak een overlap met de theatervorm stand-upcomedy. Dit is een uit Engeland en de Verenigde Staten overgewaaide theatervorm. Vergeleken met het moderne Nederlandse cabaret is het theatrale element bij stand-upcomedy beperkt. Waar in een cabaretvoorstelling vaak sprake is van langere nummers en muzikale onderdelen, bestaat stand-upcomedy slechts uit korte humoristische anekdotes. 40 In 1970 publiceerde Wim Ibo het standaardwerk over de cabaretgeschiedenis En nu de moraal van dit lied, een boek dat in 1982 bijgewerkt en uitgebreid in twee delen opnieuw werd uitgegeven. Het boek staat nog altijd bekend als de cabaretbijbel. 41 Ik Schreeuwlelijk, samenvatting van columns, die hij schreef in het NRC (uitg. Thomas Rap, 1995) blz. 75. 31 Heikele onderwerpen als bijvoorbeeld seksualiteit, ras of geslacht zijn vaak het mikpunt van de uitvoeringen. Men zou kunnen verwachten dat in de Bijbel zelf voldoende drama aanwezig was om tot inspiratie voor theatervoorstellingen te dienen. Toch is relatie tussen de Bijbel en het theater in de twintigste eeuw redelijk problematisch te noemen.42 Waar in allerlei andere vormen van kunst de invloed van Bijbelse verhalen, thema’s en motieven duidelijk te zien is, lijkt het theater eerder zijn inspiratie te halen uit andere bronnen; n.l. die van de Klassieke Oudheid. Griekse mythologie werd eerder interessant gevonden dan de verhalen uit de Bijbel. In de Middeleeuwen was dat anders. In de kerkelijke liturgie is de oorsprong te vinden van het geestelijke en Bijbels drama. Van daaruit werden allerlei genres vertaald in de volkstaal, zoals de heiligen- en mirakelspelen.43 In Nederland werden de Rederijkers geïnspireerd door het Heilige Schrift. Toen zij echter na 1566 op veel plaatsen een opruiende rol speelden in de Beeldenstorm, werden ze nauwlettend in de gaten gehouden door de al of niet gereformeerde autoriteiten. Op vele plaatsen werd een verbod ingevoerd op het naspelen of verbeelden van ‘heilige stof’. Een vroege vorm van censuur. Na de Reformatie werden theatervormen tot een heidens ritueel verklaard. Toneelspel en theater zouden niet voorkomen in de Bijbel. De Bijbel had spel en vertier niet tot doel en de kansel was de enige geëigende plaats voor publieke interpretaties van Bijbelse stof! Acteurs, optredend in profane of Bijbels georiënteerde theatervoorstellingen, werden neergezet als bandeloos en verdorven. Enige nuancering van het idee dat juist protestantse gezagsdragers het theater verdacht maken, is wel op zijn plaats. Maarten Luther nota bene stond zeer positief tegenover Bijbelse geïnspireerde voorstellingen. Vooral voorstellingen met verhalen uit het Oude Testament zag hij als een heilzaam middel om toewijding aan de Kerk te bevorderen. Ook zag hij het als een mooie manier om de Bijbelse boodschap onder de mensen te brengen. Een P.R.- strategie avant la lettre. Tijdens de Contrareformatie werd het Bijbels drama ingezet als een soort vormingstoneel en een politiek wapen in de godsdienststrijd tussen de diverse richtingen. Jezuïeten zetten het in op de scholen als een verlevendiging van de lessen in Latijn. Het rooms-katholieke gedachtegoed werd wervend in de Jezuïetendrama’s vertolkt en genoot tot ver in de achttiende eeuw grote populariteit. Kerkelijke bezwaren tegen theater konden verregaande gevolgen hebben. Zo werd het stuk ‘Lucifer’ van Joost van den Vondel in 1654 slechts twee keer opgevoerd. 42 BARNARD, M., HAAR VAN DE, G. (red.): De Bijbel cultureel: de Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw. (Zoetermeer; Meinema/Kapellen: Pelckmans, 2009) blz. 22. 43 Beatrijs en Mariken van Nimwegen zijn hier voorbeelden van. 32 Dit alles onder druk van de Amsterdams gereformeerde Kerkenraad. Pas in de twintigste eeuw werd dit stuk, dat handelt over de strijd tussen opstandige en aan God getrouwe engelen, weer opgevoerd. Ook de veranderende smaak van het publiek veroorzaakte een terugval in de belangstelling voor theater met religieuze onderwerpen. De invloed van de Renaissance en het humanisme was terug te vinden in de keuze van schouwburgen en theaters om meer wereldse en mythologische stukken ten tonele te brengen. Het Bijbelse drama verpieterde. In 1881 liet Friedrich Nietzsche weten dat ‘God dood was’. Deze proclamatie heeft haar echo’s laten klinken in de twintigste eeuw en had een onuitwisbare invloed op filosofen, schrijvers en toneelmakers. Jean Paul Sartre was een van de meest invloedrijke van hen en in zowel zijn filosofie als zijn boeken ligt de nadruk op de autonomie van de mens. Ondanks het feit dat God dood was verklaard, was de invloed van eeuwen christendom in de Westerse cultuur natuurlijk niet weg te denken uit de harten en hoofden van creatieve theatermakers. Het dualisme dat de westerse mens in zijn greep heeft, is een geliefd thema. Immers enerzijds heeft de mens afgerekend met God, aan de andere kant zijn diens geboden en verboden voor velen nog altijd richtinggevend in hun bestaan. Tot op de dag van vandaag worstelen regisseurs en theatermakers met deze ambivalentie en inconsequentie. Sommigen proberen zich van de christelijke erfenis te ontdoen door zich er tegen af te zetten. In het fringe44 en margetheater, dat zich in de jaren zestig en tachtig van de vorige eeuw manifesteerde, zetten de makers blasfemie in als reactie op het christelijk geloof en de betekenis van de Bijbel. God liet zich maar niet zomaar elimineren uit het moderne theater. Het is van betekenis om in dit verband naar cabaret als theatervorm te kijken. Waarom trekt het cabaret vanaf de laatste decennia van de twintigste eeuw zoveel publiek? Het is niet alleen maar omdat mensen een avondje plezier willen hebben. Ze willen zich laten vermanen en laten toespreken door de cabaretiers. Deze hebben in de geseculariseerde nieuwe tijd de rol op zich genomen van predikanten en priesters. Velen van hen hebben zelf een religieuze achtergrond als zoon of dochter van een dominee of gelovig katholiek. Een nieuwe generatie theatermakers richt zich weer zonder omwegen op Bijbelse thema’s in een zoektocht naar waarheid en nieuwe zingeving. Ik vind dat meer dan hoopvol. Sinds mensenheugenis bepaalt de zoektocht naar het goede en het kwade de structuur voor sociale en politieke domeinen. 44 Zie www.nieuwsuitamsterdam.nl (geraadpleegd op 15 december 2010). ‘Fringe’ betekent letterlijk 'rand'. Het Amsterdam Fringe Festival speelt zich af in de rafelranden van het Nederlands Theater Festival en ontstond vijf jaar geleden als antwoord op de officiële theaterselectie. Het Amsterdam Fringe Festival is gebaseerd op de beroemde en succesvolle fringe festivals zoals deze bestaan in bijvoorbeeld Edinburgh, Adelaide, New York en Dublin. 33 Voor individuen kan deze zoektocht naar hun eigen waarden en overtuigingen de leidraad van hun leven zijn. Nieuwe verschijningsvormen dienen zich aan, maar de zoektocht blijft een archaïsch thema, herkenbaar in het leven van alledag. Twee van die nieuwe theatermakers/vertolkers zijn Minou Bosua en Ingrid Wenders. Wie zijn zij? 3.1.1 Kennismaken met de Bloeiende Maagden Ze leerden elkaar kennen in een jaar ter voorbereiding op de opleiding tot theatermaker45. Hun kenmerk was hun zoektocht naar waarheid en liefde. Ze schroomden niet om onderwerpen uit te werken die op het randje van het toelaatbare balanceerden, in ieder geval zich in het grensgebied tussen humor en belediging bevonden. Na drie program-ma’s over heikele onderwerpen zoals seksualiteit en consumptiegedrag kwam religieuze thematiek naar voren 46. Ze verdiepten zich in christelijke achtergronden door middel van Bijbelstudie, een reis naar Lourdes en vele gesprekken met geestelijken over de inhoud en de vorm van hun werk. Rituelen en symbolen spelen daar een belangrijke rol in, mensen hebben deze nodig om greep te krijgen op hun leven en belangrijke momenten in hun bestaan te markeren. Ik kom daar later in dit hoofdstuk op terug. De voorstelling INRI was en is een sprekend voorbeeld van die zoektocht naar liefde en de waarheid. Ook hun laatste gezamenlijke voorstelling Donkey God en het Bonussacrament stond geheel in het teken van kerkelijke liturgie en spiritualiteit. Ook na het beëindigen van hun samenwerking hebben beiden het zoeken naar de grens tussen provoceren en humor voortgezet in hun afzonderlijke carrière. Zo was bijvoorbeeld op het theaterfestival te Den Bosch47 de voorstelling ‘Het laatste Avondmaal’ te zien. Minou Bosua en Patrick Nederkoorn48 speelden hierin belangrijke rollen. Anno 2011 worden er in de Dominicuskerk in Amsterdam iedere eerste maandag van de maand de z.g. Sirene-bijeenkomsten georganiseerd. Pastor Juut Meijer werkt samen met Minou Bosua en Patrick Nederkoorn. Zij verzorgen op die bijeenkomsten een alternatieve kerkdienst waarin oeroude rituelen samengaan met moderne vormen van theater, zang en dans. De theatrale waarde van de liturgie (spel en tegenspel, klank en licht, geur en gebaar, beweging en verstilling) krijgt in de oude setting een nieuwe betekenis. Ook voor mensen die niet in de christelijke traditie zijn opgegroeid, blijken de kerkelijke formats tot bezinning en spiritualiteit te kunnen leiden. Contemplatie en stilte nemen een belangrijke 45 46 47 48 Een uitgebreide CV is als bijlage 1 bijgevoegd. Een uitgebreide speellijst is als bijlage toegevoegd 6 -15 augustus 2010. Schrijver van de bekroonde scriptie Blasfemie in context, cabaretier. 34 plaats in deze diensten in. Ze zijn toegankelijk voor een breed publiek van geïnteresseerde gelovigen en niet-gelovigen, christelijk of anderszins. Ingrid Wenders verzorgt workshops Matrix Energetics; daarmee is bedoeld: ‘een compleet systeem van healing en transformatie gebaseerd op de wetten van kwantumfysica, bewustzijn en gerichte intentie.’ 3.2. De voorstelling INRI In hoofdstuk 1 heb ik beschreven dat ik aan de hand van de methode van de intertekstualiteit de voorstelling INRI analyseer. Door literatuurwetenschappers49 wordt erop gewezen dat elke tekst ontstaat in de baaierd van het al geschrevene en de spreektaal. Teksten komen tot stand in een netwerk van literaire, culturele en maatschappelijke conventies. Als je deze wetenschappelijke theorie toepast op de setting van het theater, dan kun je voor de term ‘lezer’ heel goed ‘toeschouwer’ invullen. Ook zij zijn, net als lezers in een bepaald netwerk van conventies en opvattingen gesocialiseerd. Het vertoonde genre levert het culturele model voor de vertolkers en de toeschouwers en het schept zodoende de condities van begrijpelijkheid. Hierbij gaat de toeschouwer er wel van uit, dat de intenties van de makers positief zijn. Volgens mij is dat een van de cruciale punten bij de beoordeling van de voorstellingen van de Bloeiende Maagden. Vooruitlopend op een conclusie durf ik wel voorzichtig te stellen dat het blasfemische imago, dat de Bloeiende Maagden hadden in de gelederen van de orthodox christelijke gelovigen, niet bepaald bijgedragen heeft aan een open blik op de voorstellingen INRI en Donkey God. Sterker nog, zelfs door personen die de voorstellingen niet gezien hadden, werden verontwaardigde brieven gestuurd naar diverse gemeentebesturen met het verzoek om de voorstellingen te verbieden. Ik kom hier later op terug. De scènes in de voorstelling INRI zijn gebaseerd op de verhalen over het leven en sterven van Jezus Christus zoals ze in de vier evangeliën verwoord zijn. Deze evangeliën horen van huis uit al tot een bepaald intertekstueel netwerk. Bij de beschrijving daarvan kunnen we steeds nieuwe en elkaar overlappende cirkels onderscheiden. 49 Bron: www.uva/literatuurwetenschappen (geraadpleegd augustus 2011) Het begrip intertekstualiteit werd gelanceerd door Julia Kristeva (1941-) in 1969. Zij baseerde zich bij de ontwikkeling van intertekstualiteit op het begrip dialogisme van de Russische literatuurtheoreticus Mikhail Bakhtin (1895-1975). Verdere literatuur is van: ALLEN, G.: The New Critical Idiom: Intertextuality (2000). CLAYTON, J. & ROTHSTEIN, E.: Influence and Intertextuality in Literary History (1992). ORR, M.: Intertextuality: Debates and Contexts (2003). BAUMAN, R.: A World of Others’ Words: Cross-cultural Perspectives on Intertextuality (2004). 35 De eerste cirkel wordt gevormd door de overige geschriften van de Bijbel. De evangeliën hebben gemeen met de overige boeken van het Nieuwe Testament dat ze spreken over Jezus. Dat spreken zelf wordt tot in de kern bepaald door teksten uit het Oude Testament. De Bijbel zelf is dus een intertekstueel weefsel waarbij latere teksten voortborduren op eerdere geschriften. De benaming ‘Oude Testament’ is van christelijke herkomst. De evangelisten duidden het literaire corpus dat nu bekend staat als het Oude Testament, aan als de ‘Schrift’ of de ‘Schriften’. De grenzen van dit corpus lagen ten tijde van Jezus en de evangelisten nog niet helemaal vast en de omvang ervan stond nog ter discussie. De weergave van oudtestamentische teksten kunnen in de evangeliën beïnvloed zijn door synagogale vertaaltradities. Bij een intertekstuele analyse dienen we ons niet te beperken tot de betekenis en functie van een aangehaalde tekst in de nieuwe theatrale of literaire omgeving. Er vindt als het ware een transformatie plaats ten opzichte van de betekenis die de tekst in zijn oorspronkelijke context had. Toch blijven er ondanks de integratie in het nieuwe verband kenmerken bewaard van het betekenisgeheel waartoe de tekst oorspronkelijk behoorde. Er treedt een meerstemmigheid op van oude betekenissen met hun resonantie in de nieuwe context. 50 De christelijke traditie is in grote mate op dit verschijnsel gestoeld. Als tweede cirkel kunnen we de echo’s van de Bijbel zien in uitingen van kunst en cultuur. Bijbelse verhalen en thema’s vormden door de eeuwen heen een inspiratie voor schilderkunst, theater en literatuur. Het voert te ver om hier uitgebreid op in te gaan, maar het moge duidelijk zijn dat grote meesterwerken hun oorsprong hebben in de verhalen uit de Bijbel en de christelijke traditie.51 Als derde cirkel kunnen we de voorstelling INRI beschouwen. De interpretatie die de Bloeiende Maagden aan verhalen uit de Bijbel en de christelijke traditie hebben gegeven is het onderwerp van mijn studie. Is deze interpretatie nu als humoristisch of als blasfemisch te beschouwen? 50 WEREN, W.: Vensters op Jezus: Methoden in de uitleg van de evangeliën, (Zoetermeer, Meinema, 2008), ongewijzigde herdruk van de tweede druk, blz. 19-21, 28-30, 69–72,149-154. 51 Zie hiervoor: BARNARD, M., HAAR VAN DE, G. (red.): De Bijbel cultureel: de Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw, (Zoetermeer; Meinema/Kapellen: Pelckmans, 2009). 36 Ik begin met het heden, de buitenste cirkel. In 2003 vatten de Bloeiende Maagden het plan op om hun zoektocht naar waarheid en liefde om te zetten in een voorstelling, die een moderne verbeelding zou moeten zijn van Bijbelse stof en van nieuwe vormen van liturgie. De voorstelling zelf staat niet in een directe relatie tot een bepaalde scène uit de Bijbel, maar vele details zijn wel degelijk met het Schrift verbonden. Het leven, lijden en de verrijzenis van Christus en zijn verhouding tot zijn Vader worden verbeeld. Zij hebben de voorstelling volgens de traditie opgezet en houden de volgorde van de complexe Bijbelse visie aan; leven en dood vormen een paradoxale eenheid in de christelijke traditie. Door theatrale vormgeving was het mogelijk om in het verhaal iets kunstmatigs en daarmee afstandelijks aan te brengen. Op die wijze lieten ze zien dat ze de gebeurtenissen observeerden en in de huidige tijd betekenis wilden geven. Ik zoom in op de kern van de voorstelling: namelijk de Kruisiging en Opstanding van Christus. Een aantal overeenkomsten en verschillen valt op in de vier evangeliën en ik vergelijk deze met de scènes zoals ze door de Bloeiende Maagden zijn uitgebeeld. Op veel afbeeldingen van de kruisiging en op crucifixen vindt men de tekst INRI boven het hoofd van de gekruisigde Christus. Het is historische onjuist om te stellen dat de tekst in werkelijkheid afgekort was. De vertellers van de evangeliën hebben er hun eigen inzicht en interpretatie aan gegeven. Volgens Johannes52 stond de tekst er zelfs in drie talen (Hebreeuws, Latijn en Grieks) en was hij aangebracht in opdracht van Pontius Pilatus. De hogepriesters stelden voor de tekst te veranderen in: "Deze man heeft beweerd: Ik ben de koning van de Joden", maar Pilatus ging daar niet op in. 52 Johannes 19:19-22. 37 Ook in Lucas53 wordt genoemd dat de inscriptie op het kruis van Jezus in drie talen was geschreven: Grieks, Latijn en Hebreeuws. Marcus vertelt dat een inscriptie was geschreven, Mattheus en Lucas geven aan dat de inscriptie boven Jezus’ hoofd te zien was. Zij refereren allen op een bij hen passende wijze aan de inscriptie. De woorden ‘Koning der Joden’ waren mogelijkerwijs vanuit het perspectief van Pilatus bezien een publiekelijke sneer naar de joodse bevolkingsgroep. Hij maakte hun politieke idealen belachelijk door hun koning te kruisigen. Men mag aannemen dat onderstaand beeld een reconstructie zou kunnen zijn van een inscriptie die volgens de evangeliën boven het hoofd van Jezus heeft gehangen.54 Volgens deze evangeliën luidde het kruisopschrift als volgt: • Mattheus: Dit is Jezus, de koning van de Joden • Marcus: De koning van de Joden • Lucas: Dit is de koning van de Joden • Johannes: Jezus uit Nazareth, de koning van de Joden Onderwerpen van de voorstelling INRI en beschrijving van de scènes De aankondiging, zoals die in 2004 op de site cabaretmagazine.nl te vinden was: ‘De Bloeiende Maagden hebben gesproken met de Here zelf en hij heeft hen gevraagd de leugens te rectificeren die vele eeuwen de ronde doen over zijn lijden en verlossing. Zij hebben reeds tien apostelen bereid gevonden hen hierbij te helpen. In navolging daarvan kunt u gaan kijken naar INRI. De ongeautoriseerde versie. Het ware verhaal van Jezus Christus. Een theatervoorstelling is het allang niet meer. Wat dan wel? Een kerkdienst, een zitting in waarheid, een muzikaal bombardement’. En hoe was het in de praktijk…? De voorstelling begint met een lange stilte. Het is donker in de zaal en de stem van Minou Bosua als de Vader klinkt gedragen in die stilte. 53 54 Lucas 38: Boven zijn hoofd hing het opschrift ‘Hier hangt de koning der Joden’. www.biblijanet.nl (geraadpleegd op 17 december 2010). 38 Het is duidelijk: God is aan het woord en Hij legt uit hoe de leegte gevuld zal worden met schepselen, dieren en mensen. Daarna volgt de introductie van tien discipelen. Judas is er niet bij. Maria is er in eerste instantie wel, maar wordt later weggestuurd. Er is ook een Ralf aanwezig, een individu, dat zichzelf zoekt, waarschijnlijk een representant van de zoekende mens van deze tijd. Hij maakt gedurende de voorstelling regelmatig foto’s, en maakt zichzelf daarmee tot een toeschouwer. Hij laat ook duidelijk zien hoe ongelukkig hij is. Daarna volgt de kennismaking met Junior (Jezus). Deze probeert door allerlei (pseudo) wetenschappelijke theorieën te laten zien dat er heel wat voor nodig is om een wereldbeeld te kunnen wijzigen. De Copernicaanse wending wordt genoemd. Junior legt kwantumtheorieën uit. Hij mag van de Vader niet te veel namen noemen, want dan worden de mensen maar in de war gebracht. Daarna volgen de verzoekingen in de woestijn, de strijd tussen goed en kwaad, de zandstormen. Als Junior dit alles goed doorstaan heeft, volgt een festijn. Hij wordt op de schouders genomen en aan zijn bruid voorgesteld. Maria van Magdala wordt zijn vrouw. De uitleg van allerlei natuurkundige en filosofische beschouwingen wordt vervolgd. Beschrijvingen worden op een deur uitgelegd. De deur geeft toegang tot kennis en wijsheid, en als hij openstaat, dan is de kennis eigengemaakt. Filosofen als Plato, Aristoteles en Kant passeren de revue. Na deze uitleg volgt een retirade van Ralf, die op onmiskenbare wijze laat blijken, dat hij een miskleun is. De opdracht van de Vader aan Junior luidt vervolgens, dat hij op moet houden met het rationele uitleggen van allerlei verschijnselen. Je kunt wel denken, dat je er met je verstand komt, maar God vindt dat een misvatting die is ontstaan ten tijde van de Verlichting. Om te geloven dien je andere dimensies van het menselijk bestaan aan te spreken, Gevoel! Daar gaat het om. Mensen moeten geloven! Kom op, jongen, doe een wonder. Junior doet dit en de zieken genezen en heffen gezang aan. Dan is het tijd voor het laatste avondmaal, brood valt uit de lucht en wordt gedeeld met aanzittenden, ook het publiek in de zaal valt het ten deel. Letterlijk! Vervolgens is er de opmaat naar de kruisiging, Jezus valt drie keer. 39 Judas is nu opeens wel aanwezig. Er kraait een haan. Thomas gelooft niet dat de kruisiging ophanden is. De Kruisiging Vader nagelt Jezus aan het kruis en Junior wordt besmeurd met tomatenketchup. De tafel55 wordt opgericht en het kruis wordt naar boven getakeld. Junior heft een carnavalslied aan met als titel ‘Er zit een spijker door mijn pees’. De discipelen zingen wat besmuikt mee. Junior wordt van het kruis gehaald en in doeken gewikkeld, een piëta-achtig tafereel is hiervan het gevolg. Vervolgens wordt hij in de bak met water gelegd. Junior rijst na enige tijd wederom op. Er volgt nog een epiloog tussen Vader en Zoon. De opstanding en blijdschap zijn hierbij de boodschap. Men kan stellen dat ambiguïteit al in de Bijbel zelf naar voren komt. De boodschap van het Oude Testament klinkt door in het Nieuwe Testament. Door vertellers wordt er verwezen naar profetieën uit vroegere eeuwen, lang vóór het optreden van Jezus. Hun gelovige interpretaties kleuren hun verhalen over zijn executie. Kortom, al in een vroeg stadium bestonden er verschillen over de toedracht van de lijdensweg en verrijzenis. 55 Toneelattribuut met verschillende functies, een tafel, een woestijn, de ondergrond voor een feest, het kruis. Op het ogenblik is dit relikwie in gebruik in de lounge van het Koningstheater te Den Bosch. 40 Jezus zelf werd al schuldig bevonden aan blasfemie, omdat hij zich zou hebben uitgegeven voor de Zoon van God. In de synoptische evangeliën vormt de gekruisigde Jezus het mikpunt van spot en hoon van de kant van de voorbijgangers en Joodse leiders. In de evangeliën van Mattheus en Marcus drijven ook de twee misdadigers die samen met hem gekruisigd zijn, de spot met hem. Lucas maakt een onderscheid tussen de twee misdadigers: slechts een van hen bespot Jezus; de andere komt op het laatste moment tot inkeer en gaat als de ‘goede moordenaar’ de geschiedenis in.56 Bij Johannes wordt er niet gesproken over spot of hoon van de zijde van Joodse leiders of van voorbijgangers. Deze evangelist beklemtoont dat Jezus zijn dood vrijwillig tegemoet ging en dat zijn kruisiging deel uitmaakt van zijn opgaan naar de Vader. Zijn geschreven uitspraak ‘Het is volbracht’ staat in tegenstelling tot wat in de drie andere evangeliën geschreven staat: ‘Heer, laat deze drinkbeker aan mij voorbij gaan’. In INRI komt deze diversiteit niet naar voren, de kruisiging is alleen van Jezus zelf, er zijn geen moordenaars en er is wel het lijden. Hij/zij lijdt zichtbaar en hoorbaar. Ook de gang naar het kruis met het vallen wordt verbeeld. In tegenstelling tot de serene beelden in vele kunstwerken, waar Jezus slechts gekleed in zijn lendendoekje met een verstilde lach om zijn gelaat wordt getoond, is deze Jezus besmeurd met bloed (tomatenketchup) en met zichtbare pijn. Als Jezus van het kruis wordt afgehaald wordt hij/zij in doeken gewikkeld en beweend door Maria de moeder in een welhaast klassieke scene, zoals ze in vele kunstwerken is terug te vinden 57. Deze scene heeft naast een serieuze ondertoon ook een luchtige verwijzing naar begrafenisrituelen, zoals die in de huidige tijd bijna karikaturale vormen hebben aangenomen: ‘Ik zou graag een plakje cake willen bij m’n kopje koffie’. Daarna is er de graflegging, die in INRI weer in de bak met water gebeurt. Afgedroogd en wel gaat Junior een gesprek aan met de Vader. Samen verkondigen de blijde boodschap: ‘Liefde is wat de wereld mooier maakt!’ Samenvattend: De echo’s uit de Bijbel en de christelijke traditie zijn te vinden in de theatrale verbeelding van het lijden en sterven van Jezus in de voorstelling INRI. Kruisiging, kruisafname, bewening, graflegging en verrijzenis is de authentieke volgorde, zoals de in de vier evangeliën is neergeschreven. De paradoxale samensmelting van leven en dood is in de Bijbel zelf te vinden: In het Nieuwe Testament zijn oude tradities verwerkt die de identiteit van gekruisigde en verrezene beklemtoont. Deze komen in INRI weer terug. 56 WEREN, W.: Dood en dan, stemmen uit de Bijbel, echo’s in onze cultuur, Meinema/Pelckmans/Kapellen, Zoetermeer, 2011, blz. 142. 57 Een verwijzing naar het beroemde schilderij van Michelangelo’s Pieta. 41 In het evangelie van Johannes is er sprake van een beweging die Jezus aan het voltrekken is, hij komt van God, hij is neergedaald uit de hemel en hij stijgt weer op. Het gaat om een eenmalig proces, neergang, opgang. Zo gezien kan de kruisiging gezien worden als een opgang/een verhoging. Deze opgang en neergang worden bijna letterlijk gesymboliseerd door de handeling, die het toneelattribuut ‘de tafel’ verandert in het kruis. De neergang ziet het publiek als Junior van het kruis wordt afgehaald. De dood van Jezus is op een bepaalde manier in de Bijbel beschreven. In de synoptische evangeliën zien de vertellers zijn dood als een doop, een markering van zijn wedergeboorte. Hier is in INRI de graflegging in de bak met water symbolisch weergegeven. In hoofdstuk 1 gaf ik aan dat ook symbolen en verbeelding van rituelen een rol spelen bij de herkenbaarheid van archaïsche voorstellingen. Religieus getint of niet, bij een ieder spelen dergelijke geïnternationaliseerde en gesocialiseerde beelden een rol. Deze beelden kunnen bewust of onbewust aanwezig zijn. Een aantal van deze symbolen licht ik nader toe. Vormgeving en symbolen 42 Het gehele decor, de enthousiaste dansers en de verschillende symbolen spelen een belangrijke rol. Zonder ook maar enige pretentie van volledigheid te hebben, wil ik er toch iets over de betekenis en functie van deze symbolen zeggen. Naar mijn mening hebben de Bloeiende Maagden heel bewust gebruik gemaakt van de werking ervan. Ze komen in de hele voorstelling voor. Dat zijn onder meer: Duisternis Stilte Licht Water Kruis Muziek De grote stilte en de duisternis aan het begin van de voorstelling kunnen duiden op de leegte, en het licht symboliseert de grote verandering. In vroegere tijden waren natuurverschijnselen als bijvoorbeeld vuur en bliksem of de beweging van hemellichamen in het heelal nog mysteries, die met eerbied, verbazing en soms met vrees bekeken werden. Door mythen en symbolen werd uiting gegeven aan deze mysteries. Vele natuurverschijnselen zijn in de huidige rationele tijd wetenschappelijk verklaard en vanzelfsprekend geworden.58 Door de euforie van deze winst hebben we niet altijd gemerkt dat de symbolische zeggenschap verloren is gegaan. De mens heeft zich losgemaakt uit de grote kosmische samenhang waarin hij zich in eerste instantie bevond. Hij heeft ook zijn oriëntatie verloren. Ook ons onderwijssysteem is op de ratio gericht. Ligt het uitsluitend daaraan en aan onze wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen dat we de ‘wonderen’ vergeten, of ligt er ook een diepe angst onder om met onze eigen onzekerheid te worden geconfronteerd? Hoe een symbool begrepen wordt is afhankelijk van meerdere factoren, die met elkaar samenhangen. Belangrijk is natuurlijk de voorkennis en de motivatie van degene die met het symbool in aanraking komt. Opvoeding en cultureel milieu spelen hierbij een hoofdrol. Het is daarbij van belang dat een symbool niet alleen terugverwijst naar archaïsche structuren in de geschiedenis van de mensheid, maar ze zouden ook in staat moeten zijn om vooruit te wijzen naar factoren in de toekomst. Op die wijze zijn ze in staat het leven richting te geven en het heden zin te bieden. Ieder van ons kan –onafhankelijk van godsdienst en cultuur– slechts zin in het leven ontdekken indien hij of zij de wereld beschouwt als een geheel. Oorsprong en doel dienen met elkaar verbonden te zijn. Religieuze symbolen raken aan existentiële dimensies. We worden erdoor uitgedaagd op zowel rationeel als emotioneel gebied. Ze willen de mens in al zijn verscheurdheid heelheid 58 Volgens een recente uitspraak van de president van Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen weten we misschien 4% van wat er te weten valt. 43 bieden. Symbolen die mensen uit verschillende culturen en religies aanspreken zijn zeer invloedrijk en kunnen een belangrijke rol spelen bij het doorbreken van culturele en religieuze verschillen. De gedachte dat water aan het begin van de ontwikkeling van natuurlijk leven staat, komen we ook tegen in de filosofie van de oude Grieken.59 Niet alleen biologisch maar ook psychologisch beschouwd vangt ieder menselijk leven aan met de oerervaring van water. In vele religies neemt het water dan ook een belangrijke plaats in: onder meer bij de doop. Ook in oosterse religies speelt water bij de cirkelgang van het leven en de reïncarnatie een hele belangrijke rol. In het hindoeïsme wordt de as van de overledene toevertrouwd aan het water van de heilige rivier de Ganges (of varianten daarop als mensen in de diaspora leven). Joodse en christelijke tradities identificeren het levenswater al van oudsher ook in de overdrachtelijke zin met de wijsheid en de goddelijke leer. Het verlangen naar de bron blijft een thema waaruit schilders, dichters en schrijvers in alle tijden hebben geput. Dat water heeft meerdere doelen: dopen, begraven, reinigen. Ook wij in onze geseculariseerde maatschappij vinden rust bij een bron. De welness-cultuur zou wellicht de moderne variant van de religieuze symboliek met minstens een ontspannende en misschien zelfs wel spirituele betekenis kunnen zijn?! Het is een onderzoek waard om hier verder op in te gaan; de cultuur van het baden voert immers terug tot oeroude rituelen. Deze stamt zelfs van voor de tijd waarin de beroemde Cleopatra zich baadde in ezelinnenmelk om haar legendarische schoonheid en benarde zielenrust te laven. Door de verzelfstandiging en de individualisering van de westerse cultuur in de twintigste eeuw is de betekenis van de kruisiging als algemeen symbool voor menselijk lijden in de westerse kunst sterk toegenomen en tegelijk ook tot een cliché geworden waar te pas en te onpas naar gegrepen wordt. Er zit een dubbelzinnigheid in het kruisbeeld; immers het verbeeldt de dood en de verrijzenis. In wereld van de religieuze verbeelding, die middeleeuwse kunst toch vaak is, is volgorde waar te nemen die in de evangeliën neergeschreven is: Kruisafname, bewening, graflegging en verrijzenis. Ook in modernere varianten komt deze volgorde terug en, zoals gezegd, volgden de Bloeiende Maagden deze ook in hun voorstelling. Het geheel van de voorstelling is prachtig en kleurrijk. De woestijnscène is rood gekleurd met vlammende lichteffecten als om de hitte te onderstrepen. De tafel speelt als attribuut een gevarieerde rol en scène van het laatste avondmaal zou zo weggelopen kunnen zijn uit diverse kunstwerken in de afgelopen eeuwen. Een van de belangrijkste daarvan is Leonardo Da Vinci’s ‘Laatste avondmaal’, bijna zelf een icoon. 59 MUSTEDT, C.: Christelijke oersymbolen, (ten Have, Baarn, 2001) blz. 71. 44 Bij die scène is het serene blauw de hoofdkleur, dat doet denken aan de kleding waarin moeder Maria meestal wordt afgebeeld in religieuze kunstwerken en variaties daarop in de contemporaine tijd. 60 Het ondergaan van muziek, zingend, spelend of luisterend, kan diepe ervaringen oproepen. Voor veel mensen raakt muziek snaren in het gevoel en in het bewustzijn die niet of slechts sporadisch op een andere manier kunnen worden beroerd. Of het nu gaat om klassieke, sacrale of popmuziek in allerlei soorten en maten, het mag gezegd worden: ‘Muziek doet iets met ons’. Een manier om die ervaring te interpreteren is haar als een religieuze, of minstens spirituele beleving te beschouwen. Al in de Middeleeuwen erkende men de kracht van muziek bijvoorbeeld door het gebruik van Gregoriaanse muziek in de katholieke erediensten. Muziek staat in een rechtstreekse relatie tot de wetenschappelijk te onderzoeken werkelijkheid, want muziek zou de orde weerspiegelen volgens welke de kosmos in elkaar zou zitten. Dat die kosmos harmonisch in elkaar zit, is een idee binnen zowel het voorchristelijk als het christelijk westers denken. Een kerkvader als Augustinus (254-430) schroomde niet deze veronderstelde scheppingsharmonie te funderen in de harmonie van de triniteit van God zelf. Religiefenomenoloog Gerardus van der Leeuw (1890-1950) stelde: ‘Muziek is een wereld op zichzelf’. Al lang voor de uitvinding van computers hadden mensen de virtuele wereld van de muziek leren kennen. Een wereld buiten de wereld van het zichtbare. Er zijn onderdelen in de muziek, zoals de ritmiek en de melodie die een cyclische vorm uit de natuur zouden kunnen zijn. Met de theologie is ook de teleologie ontstaan, de gedachte dat alles een einde en een doel heeft. Daardoor wordt de factor ‘tijd’ ook een andere. Het lijkt alsof ‘tijd’ objectief gemaakt wordt, als het ware vanuit de buitenkant wordt bekeken. Een van de eigenschappen van muzikale virtualiteit is nou juist het gegeven dat deze een ervaring oproept die buiten de realiteit van de dagelijkse werkelijkheid in plaats, tijd en ruimte, plaatsvindt. In onze huidige cultuur en tijd is de muzikale ‘ervaring’ eerder een individuele subjectieve emotie. De Cartesiaanse opvatting, die haar oorsprong vond in de Verlichting en de Renaissance, is dat er scheiding bestaat tussen ratio en gevoel; het dualistische mensbeeld werd geboren. Vanuit dat mensbeeld valt het te begrijpen, dat juist muziek aan het niet-rationele deel van de mens appelleert. Dat kan dus gepaard gaan met niet rationele en soms niet te sturen emoties. Wat is nu het wezenlijke verband tussen muziek en religie? Is er een eenheid in hun wezen? 60 WEREN, W.: literatuur bij college Moderne Cultuur en de Bijbel, pre-master Religie in Samenleving en Cultuur, 2010. 45 Er zijn aanknopingspunten te vinden in een nieuwe wereld, een neigen tot het absolute, die de stilte betekent.61 En het onuitsprekelijke hoorbaar maakt. In het zoeken naar een grensgebied tussen humor en blasfemie tekent zich een verband af tussen religie en muziek. In beide wordt geappelleerd aan een metafysisch gevoel dat resoneert in lagen van het bewustzijn die verder strekken dan de rationaliteit kan verklaren. Die ontstane subjectief-religieuze interpretatie van muziek kan functioneren als onderdeel van (bijvoorbeeld de christelijke) religie maar het kan zich ook verzelfstandigen tot een substituut voor die religie in een geseculariseerde wereld. Het gebruik van juist sacrale muziek in de voorstelling INRI zou kunnen betekenen dat met opzet deze religieuze functie in de voorstelling is ingebouwd. Er zitten immers altijd wel mensen in het publiek, die in die traditie zijn opgevoed. Daarnaast is er ook in de moderniteit vaak leentjebuur gespeeld met ‘oude’ vormen van muziek. Het Oude Muziek festival in Utrecht, dat jaarlijks vele duizenden bezoekers trekt, is bijna geheel gevuld met wat men in eerdere tijden kerkmuziek zou noemen. Het deert ze niet, integendeel! Dus ook bij de niet-christelijke mensen in het publiek kan muziek een spirituele snaar doen raken. 3.2.1 De motieven en beoogde effecten van de makers Voordat ik verder ga met de positieve en ook negatieve reacties van anderen is het interessant om de motieven van de cabaretiers zelf te beschouwen. Daarna kijk ik naar de feitelijke reacties van pers en publiek. Wat waren hun beweegredenen om het leven en sterven van Jezus op deze wijze vorm te geven? Op 21 juni 2010 had ik een gesprek met Minou Bosua over hun drijfveren voor en de resultaten van hun werk.62 ‘De zoektocht naar de waarheid, de liefde en het handelen van mensen kreeg na drie voorstellingen een meer religieus karakter, je zou kunnen spreken van een organisch proces. De verwachting was dat je de hemel zou kunnen ervaren door de versmelting van de liefde’, zo begon het interview. Voortbordurend op die zoektocht kwamen de Bloeiende Maagden op het grote verhaal van de Bijbel. Minou gaf aan dat ze altijd al iemand was geweest van de ‘grote verhalen’. Ze had ook al stukken van Shakespeare gespeeld. In de Bijbel vond ze de ‘grote verhalen’, waarom zouden ze verder zoeken naar een inspiratie voor theatervoorstelling? Ze stonden er toch zo mooi in vervat. De keuze voor een religieus thema was niet rationeel, maar er zat ook geen direct religieus idee achter. 61 HOONDERT, M. (red.): Elke muziek heeft haar hemel, religieuze betekenis van muziek, (Damon, Budel, 2009), blz. 96. 62 Een uitgebreider verslag van het interview is te vinden in bijlage 1. 46 Het spektakel van de lijdensverhalen was mooi genoeg. Dus de verhalen zelf vormden in eerste instantie de drijfveer om deze vorm te geven. Wat hen beiden opviel, was dat in de christelijke traditie zeer de nadruk ligt op het lijden van Jezus. ‘Het kruis als icoon is toch eigenlijk een treurige zaak’, zo stelde Minou. ‘Een symbool van onderdrukking en lijden komt centraal te staan in plaats van een verkondiging van de blijde boodschap’. Ze wilden de transitie bewerkstellingen van het lijden naar de zingeving en duidelijk maken dat de boodschap van het kruis blijdschap en vertroosting is, in plaats van lijden en pijn. Dat was wat ze bedoelden met de voorstelling. Muziek, dans, theater, woorden en gebaren, alles samen gaf de sfeer die ze beoogden. Ook de decors en toneelattributen waren perfect. Bijvoorbeeld de tafel die later letterlijk opgeheven werd en het kruis verbeeldde was helemaal goed. Bij het kruisigen had Ingrid (Jezus) ook echt zichtbare pijn. Ze hief het carnavalslied aan om het geheel weer enigszins te verluchtigen en werd op die manier een prachtige Christa (maar daar waren de meningen nou juist over verdeeld!). Door de bevlogenheid van alle spelers, die er ook zelf in geloofden, moet bij velen overgekomen zijn wat de Bloeiende Maagden met hun voorstelling bedoelden. Namelijk dat je door liefde meer blijdschap in de wereld kunt hebben. In een vooraankondiging gaven ze een thuisblijfadvies voor mensen die eens lekker een avondje willen ontspannen en blijven geloven waarin ze nu geloven. Een ontmoeting met De Zoon zou daar niet bij horen. Aan degenen, die van de aarde geknald willen worden en bevrijd willen worden uit de wereld van pijn, lijden en dood, aan die mensen werd aangeraden het risico te nemen en te leven in een weergaloze extase.63 Naar mijn idee waren de performers serieus moreel en religieus geëngageerd. Tijdens het interview bemerkte ik een grote betrokkenheid bij het thema. Tijdens het interview en in latere contacten met haar en met Patrick Nederkoorn waren enthousiasme en bevlogenheid voor hun vak opvallend en oprecht. Ook uit andere interviews die zij gegeven hebben, komt die geëngageerdheid naar voren. “Want” zegt Minou Bosua, “Inhoudelijk zijn we nooit aangevallen. Het ging veel meer om uiterlijkheden, om een poster waarop een vrouw aan een kruis hangt.” Ingrid Wender: “Ik ben katholiek en heb daardoor het besef van schaamte en schuld meegekregen. In de voorstelling Donkey God willen we laten zien dat je ook kunt biechten zonder gevoelens van zonde en boete. Wij willen breken met die moraal.” De theaterdirecteuren van Papendrecht en Hengelo waarschuwden het publiek vooraf per brief voor Lege Maag. 63 www.harriekiestheaterproducties.nl (geraadpleegd op 15 december 2010). 47 Minou: “Ik vond dat een heel kwalijke zaak. Theater moet een plek zijn waar risico wordt genomen. Een goede schouwburgdirecteur ontvangt een dergelijke voorstelling met open armen en denkt: laten we eens kijken hoe mijn publiek hierop reageert.” “Zo’n directeur moet een huis bieden aan kunstenaars, en niet een verkoopboer zijn die alleen maar aan zijn omzet denkt. Die affaire over godslastering ging helemaal nergens over. Ons vorige programma had een Bijbels citaat -Vergeef ze, ze weten niet wat ze doen. Plots vielen daar een aantal SGP- en GPV-fracties in een paar kleine gemeentes in Nederland over. Die lui hebben er enorm veel moeite mee om punten op de gemeenteraadsagenda te krijgen, die grijpen alles aan om hun stem te laten horen.” Christelijke gemeentepolitici wilden de voorstellingen verbieden. “Toch zijn wij er niet op uit mensen te choqueren” zegt Ingrid. “Onze voorstellingen gaan altijd over de levensvragen waarmee we zelf worstelen. Hoe te leven? Dat blijft de cruciale vraag. Ons werk valt onder de categorie cabaret, maar het is eigenlijk meer theater. Het gaat niet over het kabinet, maar altijd over de menselijke situatie. We beschouwen het mechanisme mens. Dat maakt onze humor tijdloos en die humor gaat recht op de pijn af.” Minou: “Wij zijn op zoek naar onze eigen grenzen, niet naar die van het publiek. Bij het maken van elke voorstelling verkeren we dan ook altijd in totale verwarring en crisis.” Ingrid: “In het begin vond ik het vervelend, die ophef, maar ik besef nu dat wat wij maken zulke reacties oproept. En ik ben bang dat dat voorlopig wel zo blijft.” Het bleef de vraag in hoeverre Ingrid en Minou zelf bevrijd waren door deze voorstelling. Ingrid: “Ik zag me zelf altijd als een hele vrije, makkelijke meid. Dat beeld klopt niet, daar ben ik nu wel achter. Ik denk dat het christendom er in de westerse wereld voor heeft gezorgd dat schuld en schaamte diep in onze genen zit. We zijn ermee geïnjecteerd, en geven het van generatie op generatie over. Ik weet nu dat ik daar ook last van heb, en dat inzicht werkt bevrijdend.”64 “Wij zijn de laatste personen die godslasterlijk willen zijn! Eigenlijk zouden de orthodox gelovigen aan ons een hele goede hebben om het gedachtegoed een nieuwe inhoud te geven. De voorstelling is helemaal niet godslasterlijk”, zegt Minou Bosua. “We maken de christelijke rituelen niet alleen maar belachelijk. Het zou een plaats kunnen zijn waar reflectie en liefde centraal staan, waar je voelt dat je er niet alleen voor staat dit leven zo vrolijk mogelijk te maken: ik zou tekenen voor zo’n instituut. We vinden een kerkdienst in beginsel dan ook een supergoed idee, maar zoals die er nu veelal uitziet, bevredigt niet. Ik word er geen deelgenoot van. Daarom hadden we zoiets van: Jongens, waarom doen we het niet anders?” (dit was n.a.v. de voorstelling Donkey God en het Bonus-sacrament). “In Naaldwijk stond bij de voorstelling INRI een wethouder bij de directeur van een theater op de stoep en er is ook al een theaterdirecteur schriftelijk bedreigd. De 64 VARA gids, 20 maart 2003, interview over voorstelling Lege Maag. 48 christelijke partijen vinden dat een gesubsidieerde instelling ons moet weigeren. De gemeenteraden sturen elkaar de brieven toe en reageren vervolgens naar de theaters. Een gesprek met tegenstanders zou super interessant zijn. Ik ben op mijn beurt razend benieuwd naar hoe je vanaf je geboorte al in zonde kunt leven. Het lijkt me vreselijk. Het gaat ze erg om de vorm, niet om de inhoud. Ze grijpen terug naar Gerard Reve die in 'Nader tot u' God met een ezel vergeleek. Ik vind juist deze mensen blasfemisch. Ze accepteren onze gedachten niet en ze vinden het fout dat wij ons tot hun gedachtegoed verhouden” volgens Minou. In Trouw verscheen in die periode een artikel van de ChristenUnie in Stadskanaal: “Gevoelens van christenen worden gekwetst en dat mág niet gesubsidieerd worden. Dat God ook een vrouw met een snor kan zijn, is niet de manier waarop de Bijbel over God spreekt.” Bosua legt in dat zelfde artikel geduldig uit dat de voorstelling Donkey God en het Bonus-sacrament gaat ‘over een idealist die het kwaad in de wereld niet buiten maar in zichzelf zoekt’ en dat het doel van de voorstelling is ‘een nieuwe kerkdienst te maken en rituelen te vernieuwen’. En dan fel: “Wij vinden het raadslid uit Stadskanaal juist godslasterlijk. Hij beweert dat er maar één beeld is van God. Ik dacht het niet. Iedereen uit die hoek zou in zijn handen moeten knijpen dat we een poging doen religie zo persoonlijk te maken. Maar het is fijn dat er over gesproken wordt; we zijn blij met iedere discussie over ‘zingeving’.”65 Ik kan me bij deze laatste opmerking aansluiten. Uit het interview dat ik zelf met Minou had en na het bestuderen van de reacties in de pers en van het publiek vind ik de intentie van hen te loven. Ze wilden echt laten zien, dat door liefde mensen nader tot elkaar zouden kunnen komen. Het feit dat ze daar deze religieus gevoelige context voor hebben benut doet daar niks aan af. In tegendeel vind ik; het is meer dan nodig om oude rituelen en uitingen van religieuze aard steeds te blijven evalueren en ze verder te ontwikkelen en te evolueren tot nieuwe vormen van religiositeit. Blijven steken in een attitude van ‘hoe het hoort’ of ‘hoe het vroeger was’ zijn naar mijn mening gevaarlijk voor de tolerantie tussen mensen met verschillende geloofsovertuigingen of levensopvattingen. Ik vind dat gevaarlijk omdat onverdraagzaamheid ten opzichte van diversiteit en pluriformiteit daarmee op de loer ligt. Hoe je het ook wendt of keert, iedereen heeft er mee te maken. Globalisering en mondialisering zijn domweg een feit, pluriformiteit is daar een gevolg van. 3.2.2 Feitelijke reacties van pers en publiek Hun programma’s Vergeef ze, ze weten niet wat ze doen en INRI leidden in kringen van lokale orthodox-christelijke politici tot veel ophef. Bij een voorstelling in Woerden verlieten 65 Interviews zijn opgenomen in het archief van Harrie Kies theaterproducties. 49 veertig bezoekers demonstratief de zaal. Bij een deel van de bevolking hebben zij een blasfemische reputatie vanwege hun voorstellingen Vergeef ze, ze weten niet wat ze doen en Donkey God. Ze hebben dus een reputatie hoog te houden op het terrein van lange religieuze tenen. ‘Ten onrechte stellen gegriefde personen het zo voor dat het de Maagden het erom te doen is om orthodoxe christenen te provoceren’, zo stellen voorstanders van de uitvoering van de voorstellingen. Uit allerlei commentaren in kranten en op websites en door gesprekken met hen heb ik een andere indruk gekregen.66 In een theater kan een verbeelding van verwerpelijk, vervreemdend of ambivalent gedrag een plaats hebben binnen de al of niet expliciete afspraken tussen de spelers en het publiek. Een elementaire voorwaarde daartoe is wel dat er vertrouwen is in de uitvoerders van de voorstelling. Wanneer dit ontbreekt (wellicht vanuit de aanname dat ze erop uit zijn om God te lasteren) vindt er geen communicatie plaats. Ik zelf ga er van uit dat door sommige critici absoluut niet van de goede en eerlijke bedoelingen van de Bloeiende Maagden zijn uitgegaan. Van een gemeenschappelijke ervaring komt er dan weinig meer terecht. Uit het feit dat er al kritiek was op de voorstelling, zonder dat er ook maar iemand was wezen kijken, kan men afleiden dat het vertrouwen ten aanzien van de oprechte intenties van de Bloeiende Maagden soms (vaak) ver te zoeken was. De Christelijke fracties in Ede waren verontwaardigd over een voorstelling van de Bloeiende Maagden, die op woensdag 3 maart 2004 zou worden opgevoerd in het Edese theater Cultura. Volgens CDA, SGP en Christen Unie was het stuk ‘godslasterlijk en aanstootgevend’. Teka Baanstra-Griffioen, raadslid voor de ChristenUnie: “De ChristenUnie vindt dat niet alles kan in het theater, zeker niet als het door de overheid gesubsidieerd wordt. Voor kunst moeten normen gelden en dan bedoelen we niet slechts artistieke normen. Wij keren ons tegen culturele expressie, die godslasterlijk, kwetsend en al dan niet doelbewust choquerend is. Wij zijn van mening dat de gemeente voorwaarden moet stellen aan zaken waarmee gemeenschapsgelden zijn gemoeid.” Bij de Algemene beschouwingen heeft de fractie van de CU Ede aandacht gevraagd voor aanstootgevende theaterproducties. “Zij gaan de grenzen van betamelijkheid ver te buiten onder de mom van kunst. Als voorbeeld hebben wij toen het aanstootgevende en godslasterlijke theaterstuk INRI genoemd. Verder nodigen zij de directeur uit voor een gesprek, Er dient rekening te worden gehouden met een groot deel van de Edese bevolking”, zo was de opvatting. 66 Op 16 september 2008 is een publiek voorgesprek gehouden in de Late Night Show in het Koningstheater te Den Bosch; zie: www.destoep.nu, geraadpleegd op 5 januari 2010. 50 Hieronder volgt een korte impressie van de inhoud van recensies. Vele bezoekers van de voorstellingen zijn diep geroerd en erg positief over hun werk. Dat moeten we vooral ook niet vergeten. De nadruk op negatieve kritiek is een logisch gevolg van mijn onderzoeksvraag en misschien wel heel menselijk. Kijken we vaak nou niet net naar wat er niet zo goed was??? Half vol is toch veel bevredigender! Positieve reacties Negatieve reacties Volkskrant: Arie Wijten: “Interessante en geestige visie, INRI toont Weblog: november 2008: “Er zijn mensen die bevlogenheid van de makers. Doordachte zich gekwetst voelen door de voorstelling, effecten en het sobere en imponerende decor bijvoorbeeld vanwege het onmiskenbaar zorgen voor een prachtige vormgeving. blasfemische karakter van de show. De Beiden beschikken over lef en capaciteiten om voorstelling komt misschien in aanmerking voor indrukwekkende cabaret - dan wel kwalificaties als ‘weinig smaakvol’, ‘weinig theatervoorstellingen te maken.” respectvol’ en waarschijnlijk als ‘onnodig Het Parool: kwetsend’. Maar de voorstelling komt niet in “Alleen al vanwege de muzikale inbreng van de aanmerking om aan censuur te worden apostelen is het op voorhand een bijzonder onderworpen door hem te annuleren. Daarvoor project.” ... INRI is een behoorlijk swingende is het theater mij veel te lief als vrijplaats voor show geworden.” ... “Toch nemen Bosua en vrije meningsuiting, vrije meningsvorming en als Wender het Bijbelverhaal wel degelijk serieus, discussiepodium. juist door hun poging er vragen van vandaag uit Censuur mag niet, zelfcensuur mag wel. En te halen.” respect MOET. Daar mag je best rekening mee Trouw: houden als je voorstellingen aan het uitzoeken “Het hebben omgevormd tot een theaterstuk. bent. “... “De Bloeiende Maagden laten heel mooi zien In Haarlemmermeer wil de raadsfractie CU/SGP dat iets misschien niet is zoals je altijd gedacht dat de voorstelling in Theater De Meerse niet hebt dat het was.” ... “Het spelplezier spat van doorgaat en zeven kerken in Barendrecht het podium en dat werkt aanstekelijk. Van kwamen eerder al in het geweer tegen een binnen juichend verlaat je de zaal, stevig door opvoering in hun stad. elkaar gerammeld en met stof tot nadenken. Wat een prachtvoorstelling.” Radio Rijnmond: Algemeen Dagblad: Kerken Barendrecht tegen kwetsende “Bloeiende Maagden verrichten wonderen in voorstelling, 12 november 2008: religieus spektakel.” ... “Het heeft er alles van “Het is niet de eerste keer dat een voorstelling weg dat de voorstellingen van het theater duo van De Bloeiende Maagden als godslastering Bloeiende Maagden nooit meer ongemerkt aan wordt gezien door kerkgemeenschappen. Onder Nederland voorbij zullen gaan.” “INRI is het meer In Barendrecht en in Hendrik-Ido-Ambacht beste dat de Bloeiende Maagden tot nu toe zijn de eerdere voorstellingen van de dames al hebben gemaakt.” ... “Met de muzikale en zeer flink bekritiseerd. In de open brief vragen de getalenteerde jongerengroep de Apostelen gezamenlijke Barendrechts kerken om een zetten de Bloeiende Maagden een voorstelling annulering. Maar Theater het Kruispunt is niet 51 neer die tot de indrukwekkendste van het van plan de voorstelling van de Bloeiende seizoen behoort.” Maagden te schrappen. Er komt een gesprek tussen de. SGP/ChristenUnie en Theater het Kruispunt over het programmeren van 'maatschappijkritische' voorstellingen die door gelovigen als kwetsend worden ervaren.” gepost op:16 april 2004 DEN HELDER GEEFT HET VOORBEELD “Een zeer genuanceerde maar daarom niet minder duidelijke bijdrage van jou op je politieke dagboek www.lindasmitrose.nl Petje af voor de wijze waarop jullie in Den Helder daarover discussie gaan voeren. INRI bezoeken zou ik CUleden niet aanbevelen. Maar discussie uit de weg gaan als politiek vertegenwoordiger lijkt mij de dood in de pot.” ChristenUnie Stadskanaal wilde de voorstelling verbieden. Datzelfde gold voor het Westland: theater de Naald voor Ede en voor Badhoevedorp. Citaten: “Volgens onze informatie wordt/werd tijdens deze voorstelling niet de juiste betekenis van het paasfeest, zoals verkondigd in het Evangelie, vertolkt.” “Wij zijn van mening dat u een rol heeft in het voorkomen van beledigen van actuele waarden en normen, die voor een representatieve groep inwoners van Amersfoort van groot belang zijn.” “Onze fractie zou het op prijs stellen wanneer het programma van de Flint getoetst wordt aan het voorkomen van beledigen van christelijke waarden en normen?” “Wij pleiten er voor dat de (historische) kennis over de betekenis van paasfeest op juiste wijze wordt vertolkt, eventueel door middel van drama.” 67 3.3 Beoordeling van hoofdstuk drie 67 Recensies zijn ontleend aan de internetsite van Harrie Kies theaterprodukties (geraadpleegd op 6 februari 2011). 52 Minou gaf in het interview weer dat ze al sinds ze een klein meisje was veel om grote verhalen gaf. Dat was voor haar een van de redenen waarom ze zo gegrepen was door de verhalen die zo prachtig zijn opgetekend in de Bijbel. In zekere zin zijn we het product van die verhalen, zoals ze ons verteld zijn. Het is bijna onmogelijk om feiten en fictie van elkaar te scheiden. Een onontwarbare streng van verhaallijnen loopt door ons bestaan. Zij hebben elkaar over en weer beïnvloed. Wij dienen dit te zien als een antropologische constante. Zonder verhalen hebben we geen pad door het leven. We hebben te leven met een paradoxaal perspectief op het leven. Onze sociale werkelijkheid is een feit, maar is tegelijkertijd zelf het product van sterke fictie, van mythen, legenden en waarden, die al vast lagen in Griekse legenden, volksvertellingen en sprookjes en zeker ook in de Bijbel. Onze identiteit en het referentiepunt komen voort uit verhalen uit onze kindertijd, verteld door familie en onze sociale gemeenschap. Fanatici echter geloven dat hun verhalen echt historisch juist zijn en dat ze derhalve de waarheid in pacht hebben. Zij dulden dus geen tegenspraak en een ieder, die afwijkt van hun waarheid wordt als kwetsend beschouwd. Stuiten we daar niet op het raakvlak tussen humor en blasfemie? Alles wat afwijkt van wat gezien wordt als die historische werkelijkheid wordt als beledigend gezien en men kan er de humor niet van in zien. De kern van blasfemie is vaak het gebrek aan de acceptatie van het feit dat ‘de waarheid’ niet bestaat. Er zijn immers vele waarheden en het is onzin om elkaar te overtuigen van je eigen gelijk. Het idee dat er ergens een ultieme metafysische Waarheid bestaat is nog vaak de voedingsbodem voor onbegrip tussen mensen die er andere ideeën op na houden.68 De ‘ander’ wordt letterlijk en figuurlijk verketterd, vormen van rechtspraak sanctioneren soms dodelijke uitspraken en in sociale gemeenschappen worden mensen met een andere opvatting buitengesloten. Het maakt daarbij niet uit of je het hebt over Voorthuizen op de Veluwe of Ittanwali in Oost-Pakistan. Het is opvallend hoeveel van de tegenwoordige sociale en politieke discussies nog steeds gebaseerd zijn op ongetoetste uitgangspunten die we geërfd hebben van onze religieuze tradities. Veel van onze culturele reflexen zijn bepaald door de christelijke opvatting dat lijden een waardevolle inhoud heeft en dat sensualiteit tot het verboden terrein van ons leven behoort. Wat je er verder ook van vindt en hoe anders het lijkt ten aanzien van het laatste punt als je kijkt naar de seksualisering van media en mode. De boodschap van liefde die de voorstelling INRI wil uitstralen is naar mijn idee door de toepassing van humor verteerbaar gemaakt voor velen. Voor anderen juist niet! In hoofdstuk 2 heb ik verschillende theoretische modellen van humor beschreven. Naar mijn idee zijn het vooral volgende drie vormen, die terug te vinden zijn in de voorstelling. 68 BLOM, P.: Fanatismo, eenmalige uitgave van Castrum Peregrini, blz. 11. 53 Vorm van humor Actie Beoogd effect Ironie Het tegengestelde zeggen Licht spotten of kritiek van wat je bedoelt leveren Humoristische nabootsing Amusement, een gevoel van van een bestaand voorbeeld, samenhorigheid; soms ook vaak met overdrijving een eerbetoon aan het Parodie origineel Zwarte humor Lachen over gebreken, dood (Vaak) relativeren, soms tot en ziekte of galgenhumor reactie dwingen In genoemde vormen van humor wordt er uitgegaan van de positieve intenties van de makers. Als dat niet het geval is dan komen andere vormen eerder in aanmerking.69 Een telkens terugkerend thema in het onderzoek van filosofen en religiewetenschappers naar het fenomeen humor is het relativeren van zichzelf en de omgeving. Humoristen blijken in een ambivalente houding te staan tegenover zichzelf en de wereld. Als je het op het psychologische vlak beziet is humor, net zoals de droom, een reflectie van onderliggende angsten, driften, ideeën en houdingen en is humor het meest gepaste verdedigingsmechanisme van de mens. Het is een sociaal geaccepteerde manier om minder geaccepteerde ideeën naar de oppervlakte te brengen. Humor kan gebruikt worden om vervelende gevoelens als angst, schuld, schaamte en onzekerheid af te weren. Als ik dan kijk naar de vraagstelling van deze thesis: ‘Is er een raakvlak tussen humor en blasfemie’, kan ik niet anders dan constateren dat de afbakening van een grensgebied afhangt van de context en van de subjectieve beoordeling van individu of groep. Het lijkt een open deur. Humor immers is ook een sociaal verschijnsel: het vervult een sociale functie binnen specifieke situaties en relaties. Humor raakt vaak aan sociale en morele grenzen: grappen gaan vaak over taboes en pijnlijke onderwerpen en er wordt vaak verwezen naar iets dat niet hoort of mag. Ook fungeert humor als sociale grensmarkering: het is een middel om mensen te verbinden met elkaar, maar daarmee ook om anderen buiten te sluiten. Samen lachen om iets kan een gevoel van samenhorigheid, intimiteit, erbij horen en vriendelijkheid binnen een groep bevorderen. Humor kan echter ook destructief werken in sociaal opzicht: het kan mensen kwetsen, beschamen of belachelijk maken. En daar raak ik de weg een beetje kwijt in mijn zoektocht naar een grensgebied tussen humor en blasfemie. Want hoe kan de humor van de Bloeiende Maagden worden opgevat ondanks alle goede bedoelingen? 69 Die van cynisme en sarcasme. 54 Een nieuwe vraag doemt op aan de horizon: is het überhaupt mogelijk humor te hebben/maken zonder dat er een bevolkingsgroep of individuen worden beledigd? Raken we hier niet aan het kenmerkende van humor, n.l. het context- en tijdgebonden aspect en de persoonlijk ingekleurde ervaring? De ervaring kan zelfs van dag tot dag verschillen, afhankelijk van de stemming en omstandigheden van de persoon die de humor presenteert en degene die deze al dan niet positief waardeert. Of dit nou in groot (theater, publicaties, televisie) of in klein verband (familie, vrienden, werk) is. Over blasfemie in juridische zin kan ik kort zijn. Zoals al gezegd is in hoofdstuk 2 is er nooit sprake geweest van juridische veroordeling van een van de voorstellingen. De orthodoxe en genderinvalshoek nemen de triniteit van God als basis. Hierbij dient opgemerkt te worden dat dat met name in het christendom en ook binnen de Islam70 de vrouwelijke lichamelijkheid per definitie niet strookt met de transcendente, heilige God. Hij wordt gezien als soeverein en mannelijk en niet gebonden aan de materiële wereld. Vrouwen zijn daarmee a priori ‘de ander’. De verbinding van de vrouwelijke lichamelijkheid met de symbolen die verwijzen naar de goddelijke werkelijkheid, wordt al snel gezien als een vorm van godslastering en heiligschennis. In Jodendom, christendom en islam zijn veroordelingen van godslastering mede gebaseerd op de vooronderstelling dat de kernsymbolen van de religie transcendent zijn, of door God gegeven. Zo zijn bijvoorbeeld de godsbeelden van de monotheïstische godsdiensten volgens deze visie ook niet toevallig exclusief mannelijk, maar in dit opzicht onaantastbaar omdat ze als zodanig zijn geopenbaard. Het aantasten of veranderen van de vorm en de inhoud van een van deze sleutelsymbolen, zelfs al gebeurt dit om de betekenis ervan te onderzoeken en toe te lichten, wordt vrijwel meteen geduid als een ernstig vergrijp tegenover de oorsprong en de ‘gever’ van dit symbool, de transcendente God.71 Het is duidelijk dat de voorstelling INRI hier niets aan de verbeelding over laat. De vrouwelijke Jezus is in al haar glorie en pijn te zien. Het symbool van lijden wordt verluchtigd met het carnavalslied, ook dat kan opgevat worden als godslastering. Leggen we echter hun verbeelding van de kruisiging en de opstanding naast de nieuw testamentaire beschrijvingen ervan, dan valt op dat zij ook de klassieke volgorde aanhouden: de opgang, verheffing (letterlijk door de tafel op te takelen en als kruis te gebruiken), neergang (kruisafname en in doeken wikkelen, met nog een knipoog naar de 70 Even een uitstapje buiten christelijke context van deze thesis. Het maatschappelijk debat gaat te vaak over deze religie om er helemaal omheen te kunnen schrijven! 71 KORTE, A.: Madonna’s Kruisiging scène, blasfemie of theologische uitdaging? Tijdschrift voor Theologie vol.49, nr. 2 blz. 132-153 55 modernistische christelijke begrafenisrituelen met het bekende kopje koffie en het plakje cake), begrafenis (in de bak met water) en de opstanding. In de epiloog vragen de Vader en Junior zich af of ze de boodschap van de liefde en de verbondenheid van leven en dood wel goed hebben overgebracht. “Zouden de mensen in de zaal zich beledigd hebben gevoeld” vroeg de Vader (Minou) zich af. “Ach nee, joh, degenen die zich dit zouden hebben aangetrokken zijn thuisgebleven, onderschat ons publiek niet”, was het antwoord van Junior (Ingrid). 56 Hoofdstuk 4 Het grensgebied tussen humor en blasfemie 4.1 Conclusie In mijn inleiding heb ik een aantal vooronderstellingen geuit, die ik in het laatste hoofdstuk toets aan de theorie en resultaten van mijn studie. Nog even op een rijtje: De waardering voor voorstellingen is mede afhankelijk van de achtergronden en presentaties van de cabaretiers. Reacties zijn afhankelijk van het perspectief: vanuit het binnen perspectief van een geloof is de visie op humor en blasfemie anders dan vanuit een buitenperspectief. Er bestaat verschil in waardering tussen katholieke en protestantse gelovigen. Het feit dat de Bloeiende Maagden vrouwen zijn die christelijke autoriteiten verbeelden, is onverteerbaar voor orthodox gelovigen. Een grensgebied tussen humor en blasfemie vormt de mogelijkheid tot gemeenschappelijke afbakening van eigen waarden en het zoeken naar respect voor de waarden van de ander of andere groep. Uit die afbakening bestaat het raakvlak. Er bestaat een onderlinge afhankelijkheid tussen de twee. Blasfemie heeft naast een beledigende ook een andere, louterende functie. Door conflicten komen er veranderingen. Elke hervormingsbeweging is vroeg of laat wel eens een keer beticht van blasfemie. Zelfs Jezus kreeg die kritiek omdat hij inging tegen de dominante sociale structuren van zijn tijd. Men kan dus blasfemie zien als maatschappelijk ongemak en politiek niet correct gedrag, maar het is ook altijd een religieuze innovatie. Er wordt bijna altijd verzet gepleegd tegen de schaduwkanten van een traditie. Religieuze leiding en fundamentalistische gelovigen (is strenge orthodoxie immers niet een vorm van fundamentalisme?) proberen dat verzet te keren en een van de strategieën daarvoor is het beschrijven van kritiek als blasfemie. Het zou een veel betere strategie zijn om de kritiek serieus te nemen en op die wijze de religie zelf te zuiveren.72 De hele zaak rondom de commotie, die religieus getinte voorstellingen van de Bloeiende Maagden heeft opgeroepen zet ons voor de vraag: ‘wat is het nut van blasfemische voorstellingen, maar zeker ook wat is het nut van het strenge verzet Bron: R.Ruar Trouw d Ganzevoort, De hand van God en andere verhalen. Vrije Universiteit Amsterdam, 28 september 2005. © R Ruard Ganzevoort. 72 ertegen?’ Waarom steken mensen er hun energie in om het geloof van anderen aan te vallen of zich er druk om te maken? Wat geeft het als iemand gelooft in iets wat jij onzin vindt? Of andersom, wat geeft het als iemand onzin vindt wat voor jou heilig is? Wat geeft jou het recht om je dat zo aan te trekken dat je je diep gekwetst voelt en dat je zelfs je recht wilt halen? Het blasfemische en kritische imago dat de Bloeiende Maagden al hadden heeft niet bijgedragen tot een positieve waardering van hun werk. Als dezelfde of een vergelijkbare voorstelling door meer ‘neutrale’ performers zou zijn uitgevoerd, was de kritiek uit christelijk orthodoxe kringen wellicht minder geweest. We zullen het niet weten, kritiek uit eigen kring is wellicht nog moeilijker te verdragen, dan die van een buitenstaander. Sociale controle speelt een grote rol in besloten gemeenschappen en deze heeft een dempend effect. Jammer. Uit het feit dat de kritiek vooral uit de protestants-christelijke traditie te horen was en deze vertaald werd naar de spreekbuis van hen op politiek niveau, mag ik opmaken, dat katholieke gelovigen zich minder aan de voorstellingen hebben gestoord. Het feit dat Ingrid als vrouw de duidelijk lijdende Jezus verbeeldt heeft twee kanten. Allereerst strookt het niet met de serene Jezus, zoals deze is verbeeld in de christelijke traditie en daarnaast bestaat het idee het idee dat vrouwen Christus niet kunnen representeren omdat zij fysiek niet op hem lijken. Dat is immers het argument dat door veel christelijke kerken wordt gebruikt om de wijding en het leiderschap van vrouwen tegen te gaan.73 In hoofdstuk 3 heb ik de werking van een aantal symbolen verklaard. De Bloeiende Maagden hebben ze welbewust in hun werk ingevoegd. De vraag is: Zijn symbolen representatief te noemen en kunnen ze ons iets vertellen over ‘gene zijde’? Een symbool kan verwijzen naar een God, het is een afbeelding van die God, maar nooit de God zelf. Het gereformeerde theologische denken neemt deze opvatting als uitgangspunt. Symbolen berusten in deze visie op afspraken en conventies. En het is ook niet voor niets dat tijdens de reformatie de Beeldenstorm korte metten maakte met de materiële vormen van heiligenverering, die als godslasterlijk werden ervaren. Misschien zijn katholieke gelovigen vertrouwder met het theatrale karakter van hun erediensten. Ik heb niet kunnen constateren dat er publiekelijke kritiek van die zijde is geweest. In tegendeel, waardering voor de ludieke aanpak van de Bloeiende Maagden was te horen bij de vermenging van het toneel met de katholieke rituelen van de eredienst.74 73 In ons politiek landschap heeft de SGP toch wel een heel bijzondere opvatting over de positie van de vrouw! 74 BEKKENKAMP,B., VERHEIJEN, J. (red.): Nieuwe vormen van verbondenheid, Als ik w!j word, (Almere, Parthenon 2010), GROOT DE, K.: Theater als wij-water, gemeenschap en liturgie bij de Bloeiende Maagden, blz. 63-81. 58 Samenvattend Tegenstanders verklaarden de voorstelling ‘symbolisch verwerpelijk’ en ‘theologisch en historisch gezien onverdedigbaar’ omdat er in de voorstelling onder andere een halfnaakte, lijdende vrouw aan het kruis te zien was. Voorstanders voerden juist aan dat de voorstelling de toeschouwer confronteerde met de inclusiviteit en de diepte van de theologische betekenis van Jezus Christus’ belichaming van God. Ieder zou er zijn of haar intrinsieke waarde aan kunnen geven, passend bij de individuele religieuze of spirituele beleving in deze huidige geseculariseerde westerse maatschappij. Ik denk dat de hele discussie over het blasfemische karakter van de voorstellingen een kwestie van een identiteitscrisis is. Deze kwalificeer ik als roep om erkenning van een groep gelovigen (in dit geval de orthodoxe christenen), die zichzelf gemarginaliseerd voelt. Argumenten als ‘de vrije meningsuiting is in het geding’ worden gezet tegen over de beelden en voorstellingen die als kwetsend worden ervaren. Voor en tegenstanders spelen een retorisch spel. De gekwetste partij voelt zich bedreigd in zijn rechten, hij gebruikt dat om de ruimte van de ander in te perken. De voorstanders beroepen zich op hun recht om voor hun mening uit te komen zonder gehinderd te worden door restricties van welke aard dan ook. Hier ben ik het niet mee eens, immers grondwaarden als erkenning en acceptatie van de mening van een ander behoren gerespecteerd te worden. Het publieke debat, over hoever men hierin kan gaan en of die erkenning goed geregeld is in een al of niet universele verklaring van de rechten van de mens, zou voortdurend gevoerd moeten worden. Juridische processen over godslastering zijn bijna altijd zinloos, zo hebben we kunnen zien in hoofdstuk 2. Daar wil ik het hier bij laten, want ook daar kan nog veel meer onderzoek naar gedaan worden. Wat er echt op het spel staat is iets heel anders…. dat is namelijk de vraag of we kunnen leven met de verschillen. Humor en blasfemie kunnen niet zonder elkaar, ze dienen in samenhang te worden bekeken. Het een kan niet zonder het ander als het er om gaat om religieus heikele onderwerpen aan de kaak te stellen. Er is die overlap, er is dat raakvlak en daarbinnen is er de uitdaging om de twee werelden te verbinden. De wereld van de seculieren of gelovigen, die openstaan voor verandering en zij, die zich vasthouden aan de fundamenten van hun geloof. De wisselwerking biedt kansen op vernieuwing van spirituele beleving en religieuze waarden. 59 4.2 Slotbeschouwing De westerse samenleving lijkt simpelweg het vermogen te hebben verloren om onderscheid te maken tussen goed en kwaad. We spreken gemakkelijker over waarden in meervoud dan over één enkele waarde die iedereen omarmt; de samenleving predikt liever ’waarheden’ dan de waarheid. 60 In de meeste kwesties zijn we vrij om onze overtuigingen en sympathieën te kiezen. We75 kunnen het ook niet helpen: onze opvatting van humor komt verdacht dicht in de buurt van de joods-christelijke opvatting dat God de mens liefheeft, ondanks dat die mens is gevallen. Waar niet langer een God is, moeten we deze liefde en ruimhartigheid nu zelf jegens onszelf en elkaar opbrengen. Humor nodigt uit tot de opvatting dat niemand door de mand kan vallen omdat iedereen dat al bij voorbaat heeft gedaan, maar dat dat niet erg is. Als er iemand was met wie niet te spotten viel, dan was het God zelf wel. Met de mens valt echter uitstekend te spotten. Zou dat niet het wezenlijke verschil tussen humor en blasfemie kunnen en moeten zijn? Paradoxaal genoeg geeft de afwezigheid van morele helderheid vandaag de dag aanleiding tot een klimaat van geborneerdheid en onverdraagzaamheid. Wordt het heilige nou echt bespot? En zo ja, kan en mag dat dan? Vanuit christelijk perspectief is er volgens mij niet zo snel sprake van blasfemie. Het is altijd iemands beeld van het heilige dat wordt beledigd. Het christelijke geloof zelf staat voor afbraak van bestaande beelden van God, de erkenning van ons niet zeker weten en het vertrouwen dat de wereld ondanks alles door liefde wordt gedragen (en dat was nou juist de boodschap, die de Bloeiende Maagden wilden uitdragen). Zoals in hoofdstuk 3 is beschreven is godslastering een aantijging, die Jezus zelf al werd aangerekend. Zijn volgelingen werden zowel door de Joodse als door de Romeinse gevestigde orde voor godslasteraars uitgemaakt. Beledigden gaan niet in detail op de inhoud van de spotternij in. Het bleef in het geval van INRI, zoals vaak in dit soort gevallen, steken in algemeenheden en een beroep op algemene verdraagzaamheid. De Bloeiende Maagden zelf zijn wel op de inhoud van hun voorstelling ingegaan, en beweren ook dat ze dat deden uit een gedeelde betrokkenheid op God. De opkomst van kunst als recreatief spektakel vindt ook een tegenbeeld in de terugkeer van het ritueel in het publieke domein. De kunst kan de religie kennelijk niet vervangen. De civil religion viert de dood als een feest en herdenkt het geweld in stille tochten. Nieuwe vormen van rituelen zijn ontstaan; er is blijkbaar toch een behoefte om in saamhorigheid stil te staan bij mijlpalen in het leven of bij onbegrepen schokkende gebeurtenissen. Met als achtergrond haar oorsprong vanuit de kerken, heeft het theater zich ontwikkeld tot een fenomeen van cultuur met haar eigen codes en taal. De symbolen en rituelen die van oudsher tot het domein van de religieuze beleving behoorden worden op een eigentijdse manier ingezet en beleefd. En andersom? Het verkennen en betreden van het grensgebied tussen humor en blasfemie is daarbij een mooie weg. 75 Nederlandse bevolking, want daar richt ik mijn thesis op 61 Literatuur en andere bronnen BARNARD, M.: De dans kan niet sterven, Gerardus van der Leeuw herlezen, (Meinema, Zoetermeer, 2004). BARNARD, M., HAAR VAN DE, G.(red.): de Bijbel cultureel, de Bijbel in de kunsten van de twintigste eeuw (Zoetermeer; Meinema/Kapellen: Pelckmans, 2009). BECK, H.: ‘Gotteslästerung’, in H.D. Betz ea (red), Religion in Geschichte und Gegenwart, Tubingen, (Mohr Siebeck, 2000) blz. 1226, 1227. BEKKENKAMP, B., VERHEIJEN, J. (red.): Nieuwe vormen van verbondenheid, Als ik w!j word, GROOT DE, K.: Theater als wij-water, gemeenschap en liturgie bij de Bloeiende Maagden, blz. 63-81. (Almere, Parthenon 2010). BERGSON: Het lachen, (Amsterdam, Boom 1993) blz. 30. ongewijzigde herdruk van de tweede druk, blz. 19-21, 28-30, 69–72,149-154. BERNARD J.H.: Critique of Judgment, (New York: Hafner 1951). BIJBELGENOOTSCHAP: Encyclopedie van de Bijbel, (Kok, Kampen, 2006) ISBN 9043512168. CAPPS, D.: A time to laugh, the religion of humor, (Continuum, New York, 2005). HOBBES, T.: Human Nature, in The English Works of Thomas Hobbes of Malmesbury, Volume IV, ed. William Molesworth, (London: Bohn, 1860). HOONDERT, M. (red.): Elke muziek heeft haar hemel, religieuze betekenis van muziek, (Damon, Budel, 2009). HUIZINGA, J.; Homo ludens ,Proeve eener bepaling van het spelelement eener cultuur, 1938. In 2008 werd Homo Ludens opnieuw uitgegeven door Atheneum Boekhandel Canon. JOWETT, B.: The Dialogues of Plato translated into English with analyses and Introductions, 3rd edition revised and corrected, (Oxford University Press, 1892). KENNEDY, J.: Bezielende verbanden, Gedachten over religie, politiek en maatschappij in het moderne Nederland, (Bert Bakker, 2010) ISDN:978903513282. KORTE, A.: Madonna’s Kruisiging scène, blasfemie of theologische uitdaging? Tijdschrift voor Theologie vol.49, nr. 2 blz. 132-153 LEEUW VAN DER, G.: Wegen en grenzen, een studie over de verhouding van religie en kunst, (Paris, Amsterdam, 1955, herziene druk). LEVY, L.: Blasphemy: Verbal Offence against the Sacred, from Moses to Salman Rushdie, (New York 1993). LYNCH, G.: Understanding Theology and Popular culture (Malden, 2005). MUHLSTEDT, C.: Christelijke oersymbolen, licht, water, kruis, (Baarn, Ten Have 2001). 62 MUSTEDT, C.: Christelijke oersymbolen, (ten Have, Baarn, 2001) blz. 71. NEDERKOORN, P.: Blasfemie in context, de drie meest spraakmakende godslasteringzaken in Nederland sinds 1945, masterthesis Christendom en Islam, (Universiteit Tilburg, 2007). NEDERKOORN, P.: Blasfemie in context, de drie meest spraakmakende godslasteringszaken in Nederland sinds 1945, (UVT oktober 2007). PLOOY, J.: Strafbare Godslastering, Buijten en Schipperheijn -Telosboek-, (Amsterdam, 1986). RIEL VAN: Onderzoek naar genres en intertekstualiteit in Harry Potter, afstudeerscriptie Cultuur en Letteren, (UVT 2002) blz. 25. SCHILLER, W.: Gotteslästerung strafbar?, (München, 1996) SCHMIDT, P.: In handen van mensen, (Leuven, Davidsfonds, 2000). SOLOMON, R:‘Are the Three Stooges Funny? Soitainly! (or When is it OK to Laugh?)’ Ethics and Values in the Information Age, eds. Joel Rudinow and Anthony Graybosch, (Wadsworth, 2002). SPENCER H.: ‘The Physiology of Laughter.’ Macmillan’s Magazine, 1, blz. 395-402 (1860). STOKKUM VAN B., SACKERS, H. en WILS, J.: Godslastering, discriminerende uitingen wegens godsdienst en haatuitingen. Een inventariserende studie, (Den Haag, Wetenschappelijk Onderzoek - en Documentatiecentrum, 2006). TUBBS, F.: The nature and function of humor and wit in the Old Testament literary prophets, dissertation to the school of theology, (Fort Worth, Texas 1990). WEREN, W.: Vensters op Jezus: Methoden in de uitleg van de evangeliën, (Zoetermeer, Meinema, 2008) WEREN, W.: Sporen van Bijbelse stof in moderne cultuurproducten: een werkinstrument Zoetermeer, Meinema, 2008, ongewijzigde herdruk van de tweede druk, blz. 19-21,2830,69-72-149-154 (UVT, collegereeks Bijbel en Moderne Cultuur, 2010). WEREN, W.: literatuur bij college Moderne Cultuur en de Bijbel, pre-master Religie in Samenleving en Cultuur, 2010. WEREN, W.: Werkinstrument in ontwikkeling (Universiteit van Tilburg 2010). WEREN, W.: Dood en dan, stemmen uit de Bijbel,echo’s in onze cultuur, Meinema/Pelckmans/Kapellen, Zoetermeer, 2011. Opnames van repetities DVD INRI (privébezit van Minou Bosua). Dringende kwesties unieke opnamen - met controversiële en gevoelige inhoud Theater Instituut Nederland, 2003. 63 Een vandaag: 2 december 2008. Artikelen: BLOM, P.: Fanatismo, eenmalige uitgave van Castrum Peregrini, 2011. KORTE, A.: Madonna’s Kruisiging scène, blasfemie of theologische uitdaging? Tijdschrift voor Theologie vol.49, nr. 2 blz. 132-153 SCHOLTENS, W.R.: Humor raakt het wezen van de mens, Speling 40 (1988): 6-13. TONGEREN VAN, L.: Liturgie op maat, artikel over de laatste voorstelling van de Maagden, abdij van Berne, Berneboek (catalogus 2009). TONKENS, E., SWIERSTRA, T.: Socrateslezing Autonomie door zelfspot, een beschavingsoffensief’ (Amsterdam, 2006). Recensies van de voorstellingen: Brabants Dagblad Trouw Volkskrant Het Parool Algemeen Dagblad Radio Rijnmond NTR/NOS In het tv programma Nieuws uur Internet sites: Films op YOU TUBE http://zwartekat.nl/bloeiendemaagden/dossier.php Harry Kies theaterproducties, www.harriekiestheaterproducties.nl www.philosophy.ugent.be R. Ruard Ganzevoort, De hand van God en andere verhalen Vrije Universiteit Amsterdam, 28 september 2005 © R.Ruard Ganzevoort www. Goedgelovig.nl, bron Anton de Wit (foto op voorpagina) www.iep.utm.edu.com SCHNEIDER, J., SMUTS, A.: ‘Humor’ Internet Encyclopedia of Philosophy 2006 www.informatieIVIR.nl www.parlementenpolitiek.com © NU.nl/Martijn Reuzaet www.geenstijl.nl www.Katholieknederland.nl\Kruispunt www.nieuwsuitamsterdam.nl www.biblijanet.nl www.destoep.nu www.tudelft.nl www.cabartemagazine.nl 64 65 Bijlage 1 Samenvatting van het interview met Minou Bosua d.d. 21 juni 2010 Theaterproducties: Is er een rode draad in jullie producties? Zo ja, kun je aangeven welke dat is. Zo nee, waarom niet? Minou: “Als je op die tijd terugkijkt, lijkt het al lang geleden. We waren nog zo jong, we hadden nog niet zo veel vastomlijnde ideeën, nog geen plannen. Samengevat kun je zeggen, we waren ‘zoekende’, zoals zo velen van die leeftijd. Zoeken naar de waarheid is een leidraad die terugkomt in al onze voorstellingen. Bloed en Bier (1999), ... Vergeef ze, ze weten niet wat ze doen (2000), Lege Maag (2002), INRI (2003-2004), De Bloeiende Maagden gaan Vreemd (2005) en Donkey God en het Bonussacrament (2008). De zoektocht naar de waarheid, de liefde en het handelen van mensen kreeg na drie voorstellingen een meer religieus karakter, je kunt spreken van een organisch proces. Je zou de hemel kunnen ervaren door de versmelting van de liefde, zo was de gedachte.” 66 Spraakmakend thema, zoals we van jullie gewend zijn. Hoe wordt daar op gereageerd? “Onze voorstelling vraagt om een mening. Men vindt er iets van. Als je je overgeeft, staan wij garant voor een hele inspirerende avond, maar ik begrijp ook dat het bij sommige mensen op verzet stuit. We hebben begrepen dat de SGP en de Christen unie onze voorstelling als godslasterlijk ervaren. Maar wij zijn de laatste die godslasterlijk zijn! Eigenlijk zouden zij aan ons een hele goede hebben om het gedachtegoed een nieuwe inhoud te geven. Maar het is fijn dat er over gesproken wordt; we zijn blij met iedere discussie over ‘zingeving’.” Met welk idee hebben jullie deze voorstelling gemaakt? Minou: “Voortbordurend op die zoektocht naar de waarheid kwamen we op het grote verhaal van de Bijbel. Hier is enige achtergrondinformatie nodig. Ik kom uit een volkomen areligieus communistisch arbeidersgezin uit Rotterdam. Toen mijn vader stierf, ik was negen jaar, waren er ook geen rituelen om afscheid te nemen. En ik bleef zitten met de vraag waar hij nou gebleven was. Een hemel leek een goede oplossing. Ik was ontvankelijk voor mooie suggesties over een leven na de dood. Ingrid komt uit een streng katholiek gezin. Zij heeft volgens haar zeggen altijd een persoonlijk band met Jezus gehad. Tegen de katholieke boodschap heeft ze zich op haar vijftiende jaar afgezet. Ze kon de inspiratie in het strenge milieu niet meer vinden. Zelf ben ik altijd iemand geweest van de ‘grote verhalen’. Ik had ook al stukken van Shakespeare gespeeld. In de Bijbel vond ik de ‘grote verhalen’, waarom verder zoeken. Ze stonden er toch zo mooi in vervat. De keuze voor dit thema was niet rationeel, er zat geen religieus idee achter. Het spektakel van de lijdensverhalen was mooi genoeg.” Welk beeld hebben jullie van de lijdensverhalen uit de Bijbel? Minou: “Wat ons beiden opviel is, dat in de christelijke traditie zeer de nadruk ligt op het lijden van Jezus. Het kruis als icoon van deze traditie is toch eigenlijk treurig. Een symbool van onderdrukking en pijn in plaats van verkondiging van de blijde boodschap.” 67 Wat was het beoogde effect? Minou: “Wij wilden de transitie bewerkstellingen van het lijden naar de zingeving. Wij wilden duidelijk maken dat de boodschap van het kruis blijdschap en vertroosting is, in plaats van lijden en pijn”. Wat zouden de oorspronkelijke lijdensverhalen voor betekenis hebben? Minou: “Ik ben de Bijbel gaan lezen en vond het fantastisch. Ook toen ik op mijn vijfentwintigste een traditionele christelijke uitvaart meemaakte, was ik ontroerd en getroost door de rituelen die daar bij hoorden. Wat mij opviel, dat was toch de verschillende versies van het lijden van Christus zoals ze verwoord zijn in het Nieuwe Testament. Daarnaast heb ik ook het evangelie van Thomas en het evangelie van Maria Magdalena gelezen. De laatste twee vond ik onconventioneler en gevaarlijker van uitspraken dan de vier canonieke evangeliën. Er is veel aandacht voor het lijden en het sterven van Christus, maar relatief weinig voor de opstanding. Daar is meer in metaforen over geschreven.” Vorm Jullie hebben gekozen voor diverse vormen van theater en muziek. Kun je iets vertellen over de effecten van de verschillende onderdelen? Minou: “In de periode dat de voorstelling tot stand kwam waren Ingrid en ik bij een spirituele meester, Atmo Rananda. Hij is degene, die de cursus in Wonderen doceerde. Daar vonden we als het ware het idioom om onze bevlogenheid vorm te geven. Alles bij elkaar was het een heftige, intensieve periode. We waren compromisloos en het was de gelukkigste tijd van mijn leven. Ik was doorlopend verliefd en heb daar ook Annelies, mijn huidige liefde ontmoet. We hebben gekozen om voor de productie al ons spaargeld van de Bloeiende Maagden in te zetten. We hadden nog nooit met zoveel mensen gewerkt (10 apostelen, lichtprojecten, decors en muziek). De hele voorstelling is in samenspraak met hen tot stand gekomen. Adelheid Roosen heeft ons gecoacht en Titus Tiel Groenestege had de eindregie. Hij heeft er een geheel van gemaakt. Ingrid en ik kwamen pas op een later tijdstip als God en Jezus in het script voor. 68 We hebben twee maanden heel hard gerepeteerd met twee muzikale leiders. Maartje Teussink en Mariëlle Woltring waren pas afgestudeerde musicologen Als je er op terugkijkt, was dat best risicovol, maar ze hebben op prachtige wijze de muziek bewerkt. Het Kyrie Eleison heeft een belangrijke dimensie toegevoegd. Verwonderlijk was het dat Harry Kies theaterproducties akkoord ging met deze productiewijze. Muziek, dans, theater, woorden en gebaren, alles samen gaf de sfeer die we beoogden. Ook de decors en toneelattributen waren perfect. Bijvoorbeeld de tafel die later letterlijk opgeheven werd en het kruis verbeeldde was helemaal goed. Bij het kruisigen had Ingrid (Jezus) ook echt zichtbare pijn. Ze heft het carnavalslied aan om het geheel weer te verluchtigen en werd op die manier een prachtige Christa. In de epiloog staat ze weer op uit een bak met water, dezelfde waarin ze was gedoopt en hebben wij (God en Jezus) nog een gesprek over de betekenis van de opstanding en de verlossing.” Wat waren de reacties van het publiek? Minou: “Het valt op dat de mensen in de zaal meestal geroerd waren. Natuurlijk liepen er wel eens mensen weg, maar dat waren we gewend van al onze voorstellingen. Ze zijn nou eenmaal niet voor iedereen makkelijk te verteren. We hebben vele prachtige gesprekken gevoerd. De reacties op de poster, de flyers en de interviews waren meestal kritischer. Vaak waren dat mensen, die de voorstelling niet eens gezien hadden. Wij hebben criticasters altijd uitgenodigd om te komen kijken. Dan pas, vonden wij, had je recht van spreken. Dat is ook wel gebeurd. Bij die discussies stond altijd centraal dat God een boodschap heeft van naastenliefde en dat mededogen de hele verhandeling begrijpelijk maakt. Willem de Ridder met zijn kwantummechanica werd daarbij als argument gebruikt Wij hebben daarbij uitgelegd, dat wij theatermakers zijn. En een wet daarbij is, dat er altijd sprake moet zijn van een conflict. Bij eenduidigheid maak je geen theater dat wordt saai en is niet onderhoudend. We balanceerden op de grens van mooi theater maken en een boodschap van liefde willen brengen. Een lastige. Later zijn Ingrid en ik gestopt als Bloeiende Maagden en hebben daarmee een zakelijk periode van 15 jaar afgesloten. We moesten te veel zoeken naar de vorm om het conflict duidelijk te krijgen. Privé zijn we nog altijd goed bevriend. De negatieve reacties kwamen altijd uit streken, die bekend staan als onderdeel van de Biblebelt. Er zijn in verschillende plaatsen (Barendrecht) gemeentelijke voorstellen gedaan om de voorstelling te verbieden. Dat is nergens gebeurd. 69 We hebben in totaal 100 keer INRI uitgevoerd in plaatsen als Ede, Stadskanaal, Doetinchem, Wageningen, Amersfoort, Bussum.” Hebben jullie bereikt wat je voor ogen had? Minou: “We hebben keihard en met hart en ziel gewerkt. Ik weet zeker, dat door onze bevlogenheid er zelf in geloven bij velen is overgekomen wat we bedoelden. Namelijk dat je door liefde meer blijdschap in de wereld kunt hebben. Het was een periode in ons leven die veel invloed heeft gehad. Na INRI hebben we de voorstelling Donkey God gemaakt, die voortborduurde op het thema religie. De enscenering was nog kerkelijker en duidelijk herkenbaar. INRI is een van mijn geliefde voorstellingen.” Afsluiting Waar sta je zelf t.a.v. religie? Welke positie neem je in? Minou: “Ik ben de Bijbel blijven lezen en vind daarin persoonlijke lessen, die wonderwel passen in deze tijd. Ik blijf een buitenstaander, geïnteresseerd in de rol van religie. De ervaringen met INRI hebben daar een bepalende rol in gespeeld. Samen met Patrick Nederkoorn ben ik nu een voorstelling voor de Boulevard in Den Bosch aan het voor bereiden. De naam van de voorstelling is: ‘Het laatste middagmaal’, een nieuwe hoogmis. Het onderwerp is ‘eerlijke voeding’. Aan de naamgeving kun je zien, dat de christelijke traditie zeker nog een rol speelt.” 70 Bijlage 2 Speellijsten van de Bloeiende maagden Programma's De Bloeiende Maagden - Har du en lössakofta hemma? (Eindhoven Festival, 1994). - De Afrekening (1995). - Muts (1996). - Bloed en Bier (1998). - Vergeef ze, ze weten niet wat ze doen (2000). - Lege Maag (2001). - INRI (2004). - De Bloeiende Maagden gaan vreemd (2005). - Donkey God en het Bonus-sacrament (2007). Minou Bosua - Kaspar (Plaza Productie, 1991). - Phèdre (Plaza Productie, 1991). - Hamlet (Hogeschool Eindhoven, 1993). - Macbeth (Zuidelijk Toneel, 1993); rol: Lady Macbeth. - Do, A Deer, A Female Deer (Hogeschool Eindhoven, 1994); regie. - Koning!! (Plaza Productie, 1995); regie. - De Brabantse nieuwen deel I (Bisprodukties, 1996); regie. - Moeder, een onmogelijke opdracht (De Dochters van Gijs Verkuyl, 1995); regie en uitvoerend. - 2012 Unlimited (Productiehuis R'dam, 2003). - Jochen Otten-In levende lijve (2004); coaching. 71 Ingrid Wender - Koning!! (Plaza Productie, 1995); uitvoerend. - Moeder, een onmogelijke opdracht (De Dochters van Gijs Verkuyl, 1995); regie en uitvoerend. - Fruits de mer (Paulo & Mayka, 1999); regie. - Marier (Hogeschool voor de Kunsten Arnhem, 1994); uitvoerend. - De tragedie van Johan van Oldenbarneveldt (Theater van het Oosten,1994); uitvoerend. - Titus Andronicus (De Troupe, 1996); rol: een moor. - DierEnRijk (Paulo & Mayka, 1996); regie. - Geloof, hoop en andere ongemakken (Stichting Productiehuis Brabant, 1998); uitvoerend. - Femke Klinkenbijl - Weg (1997); dramaturgie. - Over de liefde (Stichting Productiehuis Brabant, 2000); uitvoerend. - What if God Was One of Us (Convoi Exceptionnel, 2003); auteur en rol: God. - 2012 Unlimited (Productiehuis R'dam, 2003); uitvoerend. - Utopie der ongelovigen (Convoi Exceptionnel, 2005); rol: Karin/Kundalini/Ingrid. Televisie - Ikon Live (2002-2004). Een overzicht van de bijdragen van De Bloeiende Maagden aan het tweede seizoen van het programma Alziend Oog: Hoe ziet de wereld er uit in 2069? > B-Engels op een Glen Mills School in Heaven > De mens vraagt zich af: ‘Wat is mijn plan?’ > President van Amerika: ‘Kan iemand mij helpen?’ > De mens wordt gewezen zijn eigen verantwoordelijkheid > Pret in bed met de overgang... 72 Een overzicht van de bijdragen van De Bloeiende Maagden aan het eerste seizoen van het programma Alziend Oog: I. Gij Zult Slechts Individu Zien II. Gij Zult Niet Zeuren III. Gij Zult De Ander Als Een Verrijking Zien IV. Gij Zult Uw Vrijheid Niet Zoeken In Grensloosheid V. Gij Zult U Verantwoordelijkheid Dragen VI. Gij Zult Herinneren En Niet Vergeten VII. Gij Zult Uw Buren Kennen VIII. Gij Zult Rechtvaardig Zijn IX. Gij Zult Van U Zelf Houden X. Gij Zult Van Uw Vijand Uw Vriend maken XI. Gij Zult Geen Scheiding Maken Tussen Geld en Liefde 73 Bijlage 3 Ontstaan en werk van de Bloeiende Maagden Beiden besloten ze om in Eindhoven hun theateropleiding te gaan volgen en daar worden ze vriendinnen. Minou had een hekel het saaie Eindhoven en Ingrid vond de opleiding niks. Om ergernis en verveling te verdrijven, maakten ze veel plezier en relativeerden ze hun studie. Aan het einde van dat eerste jaar moest Ingrid vertrekken; docenten noemden haar ‘onleerbaar’. Met Minou wilde de staf het eventueel nog wel proberen, ze mocht het eerste jaar overdoen. Een van haar klasgenoten werd Anemoon Langenhoff. Als Anemoon en Minou in 1992, als vierdejaars studenten, stage moeten lopen, besluiten ze zich aan te melden voor cabaretfestival Cameretten.76 Ingrids toenmalige vriend Theo Maassen won het festival in 1990. Hans Teeuwen, vriend van Theo en klasgenoot van Minou en Anemoon, kreeg in 1991 de prijs. Het kostte hen nog enige moeite voordat de opleiding dit project als officiële stage erkent, maar het lukte. Minou Bosua: “Anemoon en ik hadden samen een voorstelling gemaakt: Romeo & Julia. Dat half uur speelden we al regelmatig in theaterzalen en jongerencentra en het sloeg erg aan. Met name door Anemoons voorkeur voor kleinkunst, voor cabaret, was het erg speels. Daarbij kwam dat Ingrid klaagde over het serieuze en ‘cultureel correcte’ karakter van de opleiding in Arnhem, waar ze na het Eindhovens debacle terecht was gekomen. En ze hield van Brigitte Kaandorp.” Over dat programma zei Minou Bosua destijds in een interview: "We willen drie meisjes laten zien die worstelend in het leven staan. We kregen opmerkingen dat het allemaal nogal hard is wat we doen en dat we overal seks bij slepen. We zijn er niet echt op uit om grof over te komen. Zo gaan wij nou eenmaal met elkaar om." Ook zei ze: "We hebben een rode draad gekozen. Afrekenen met onze jeugd en met personen daaruit, daar gaat het deze keer om. Afrekenen met ex-klasgenoten bijvoorbeeld maar ook met onze eigen lichamen. Scheelt een boel therapie, zo'n programma." De kracht van de Bloeiende Maagden lag in een ongegeneerde zoektocht naar waarheid. Zij namen de wens naar vrijheid altijd als uitgangspunt en maakten spraakmakend theater op de grens van toneel en cabaret. 76 www.cabartemagazine.nl (3 april 2011) Cameretten, sinds 1966 de kraamkamer van het Nederlandse cabaret, is de onmisbare schakel voor cabarettalent dat de grotere podia wil bereiken. 74 Die zoektocht naar waarheid en liefde komt terug in al hun programma's77. Na drie programma’s over heikele onderwerpen zoals seksualiteit en consumptiegedrag komt religieuze thematiek naar voren. Ze verdiepen zich in christelijke achtergronden door middel van Bijbelstudie, een reis naar Lourdes en vele gesprekken met geestelijken over de inhoud en de vorm van hun werk. Rituelen spelen daar een belangrijke rol in, mensen hebben deze nodig om greep te krijgen op hun leven en belangrijke momenten in hun bestaan te markeren. De voorstelling INRI is een sprekend voorbeeld van hun vormgegeven zoektocht naar Liefde en de waarheid. Ook hun laatste gezamenlijke voorstelling Donkey God en het Bonus-sacrament stond geheel in het teken van kerkelijke liturgie en spiritualiteit. De Bloeiende Maagden maakten twee jaar lang wekelijks scènes voor het tvprogramma IKON Live. In 2003 schreven en speelden ze scènes voor BNN's: Neuken doe je zo. In 2006 vormden ze een vast onderdeel van het IKON programma ‘Het alziend Oog’ (zie bijlage). Na 15 jaar samen voorstellingen te hebben gemaakt en gespeeld zijn de Maagden zakelijk uit elkaar gegaan. De stof was op er moest te veel worden gezocht naar geschikte vormen om hun boodschap te verbeelden. 77 - Op de website van Harry Kies theaterproducties zijn ze alle terug te vinden: De Afrekening (1995). Muts (1996). Bloed en Bier (1998). Vergeef ze, ze weten niet wat ze doen (2000). Lege Maag (2001). INRI (2004). De Bloeiende Maagden gaan vreemd (2005). Donkey God en het Bonus-sacrement (2007). 75