aanvullende deontologische regels voor sociaal inspecteurs bij de

advertisement
AANVULLENDE DEONTOLOGISCHE REGELS VOOR SOCIAAL
INSPECTEURS BIJ DE UITOEFENING VAN HUN TOEZICHTSOPDRACHT
(ARTIKEL 61 VAN HET SOCIAAL STRAFWETBOEK)
Deze voorschriften sluiten aan op het deontologische kader voor de ambtenaren van het Federaal
administratief openbaar ambt (art. 41 van de omzendbrief nr. 573 bekendgemaakt in het Belgisch
Staatsblad van 27 augustus 2007):
-
Voormelde regels worden gevalideerd door de Sociale Inlichtingen- en Opsporingsdienst
bedoeld in artikel 3 van het Sociaal Strafwetboek (Algemene Raad van de Partners en het
Federaal Aansturingsbureau).
-
Voormelde regels worden voor overleg aan de vakorganisaties voorgelegd (Comité B) .
-
Zij worden vastgesteld door de Ministers of Staatssecretarissen bevoegd voor arbeid en
werkgelegenheid, sociale zekerheid, sociale zaken en volksgezondheid, met het akkoord van
de Ministers bevoegd voor ambtenarenzaken en begroting.
HOOFDSTUK 1: ALGEMENE BEPALINGEN
Naast het deontologische kader voor de ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt,
leven de sociaal inspecteurs ook de voorliggende aanvullende gedragsregels na.
Deze aanvullende gedragsregels, bedoeld in artikel 41 van de omzendbrief nr. 573 omtrent het
deontologisch kader voor ambtenaren van het federaal administratief openbaar ambt, bekendgemaakt
in het Belgisch Staatsblad van 27 augustus 2007 en in artikel 61 van het Sociaal Strafwetboek, richten
zich vooral tot de ambtenaren “sociaal inspecteurs”:
-
die vallen onder het gezag van de Ministers die bevoegd zijn voor werkgelegenheid, arbeid,
sociale zekerheid, sociale zaken en volksgezondheid of die vallen onder de openbare
instellingen die er van afhangen,
-
en die belast zijn met
o
het toezicht op de naleving van de bepalingen van het Sociaal Strafwetboek, de
wetten bedoeld in boek II van hetzelfde Sociaal Strafwetboek alsook de andere
wetten waarop zij toezicht moeten houden,
o
en het toezicht op de naleving van de bepalingen van de uitvoeringsbesluiten van dit
wetboek en de voornoemde wetten.
Het navolgend document heeft betrekking op de ambtenaren die de functie van ‘sociaal inspecteur’
uitoefenen, zoals bepaald in het Sociaal Strafwetboek.
Een deontologische commissie wordt opgericht om adviezen te verstrekken, hetzij op eigen initiatief,
hetzij op verzoek van de Ministers of Staatssecretarissen die bevoegd zijn voor arbeid en
tewerkstelling, sociale zekerheid, sociale zaken en volksgezondheid en dit zowel wat betreft de
toepassing, de interpretatie als de evaluatie van de aanvullende gedragsregels. Zij stelt de wijzigingen
voor die zij relevant acht.
Deze deontologische commissie heeft geen sanctionerende bevoegdheid. Overtredingen van deze
plichtenleer worden vervolgd volgens de vigerende tuchtrechtelijke procedures.
Het voorzitterschap van deze commissie wordt waargenomen door de directeur van de SIOD (Sociale
Inlichtingen en Opsporingsdienst voor de bestrijding van sociale fraude en illegale arbeid). De
commissie is bovendien samengesteld uit de leidende ambtenaren van:
-
de Sociale Inspectie van de FOD Sociale Zekerheid;
-
de Dienst Toezicht op de Sociale Wetten van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en Sociaal
Overleg;
-
de Dienst Toezicht op het Welzijn op het Werk van de FOD Werkgelegenheid, Arbeid en
Sociaal Overleg;
-
de inspectiedienst van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid;
-
de inspectiedienst van de Rijksdienst Voor Arbeidsvoorziening;
-
de inspectiedienst van de Rijksdienst voor Sociale Zekerheid van de Provinciale en
Plaatselijke Overheidsdiensten;
-
de inspectiedienst van het Fonds voor Arbeidsongevallen;
-
de inspectiedienst van de Rijksdienst voor Kinderbijslag voor Werknemers;
-
de dienst voor Geneeskundige Evaluatie en Controle en de dienst voor Administratieve
Controle van het Rijksinstituut voor Ziekte en Invaliditeitsverzekering;
-
de inspectiedienst van het Rijksinstituut voor de Sociale Verzekering der Zelfstandigen;
-
de inspectiedienst van de Rijksdienst voor Jaarlijkse Vakantie.
Deze Commissie kan worden aangevuld met vertegenwoordigers van alle andere diensten die sociaal
inspecteurs tewerkstellen, bedoeld in artikel 16, 1° van het Sociaal Strafrechtboek.
Indien nodig, kan de commissie zich door deskundigen, laten bijstaan.
HOOFDSTUK 2: WERKING VAN DE ARBEIDSINSPECTIES
A. BEGINSELEN EN KRACHTLIJNEN
De opdrachten toevertrouwd aan de arbeidsinspecties vinden hun oorsprong in de internationale
bepalingen die de Lidstaten van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) verplichten een
arbeidsinspectie te hebben die moet instaan voor het toepassen van de wettelijke bepalingen inzake
arbeidsvoorwaarden, het verstrekken van technische informatie aan werknemers en het geven van
adviezen aan de overheden. Het betreft de verdragen nr. 81 gesloten door de IAO op 11 juli 1947 en
nr. 129 gesloten door de IAO op 25 juni 1969.
Het Sociaal Strafwetboek zet de inhoud van de verdragen nummers 81 en 129 om in Belgische
wetgeving. Dit wetboek, dat vollediger is, is van toepassing op de sociaal inspecteurs die specifiek
toezien op de naleving van de verschillende wetgevingen inzake arbeid en werkgelegenheid, sociale
zekerheid, sociale zaken en volksgezondheid.
In het kader van hun opdrachten hebben de sociaal inspecteurs het recht waarschuwingen te geven,
voor de overtreder een termijn te bepalen om zich in regel te stellen of processen-verbaal op te stellen
en dit in functie van de omstandigheden, de ernst van de inbreuk, het bedrieglijk opzet, de belangen
van de werknemers en de mogelijkheden tot regularisatie van de inbreuk. De processen-verbaal
hebben bewijskracht tot het tegendeel bewezen is voor zover een afschrift ervan ter kennis wordt
gebracht van de overtreder binnen een termijn van in principe veertien dagen, die een aanvang neemt
de dag na de vaststelling van de overtreding. Dit appreciatierecht mag evenwel niet willekeurig zijn.
In de eerste plaats moet de sociaal inspecteur zijn beslissing kunnen motiveren.
Daarnaast waakt de sociaal inspecteur erover zijn appreciatierecht uit te oefenen, rekening houdende
met de ernst van de vastgestelde inbreuken (art. 21 Sociaal Strafwetboek) en de omstandigheden van
de controle.
Dit appreciatierecht over de draagwijdte van inbreuken inzake sociaal recht is een afwijking op artikel
29 van het Wetboek van Strafvordering dat elke ambtenaar die bij de uitoefening van zijn ambt kennis
neemt van een misdaad of een misdrijf ertoe verplicht de Procureur des Konings hiervan onmiddellijk
in kennis te stellen.
Indien de sociaal inspecteurs echter interveniëren op verzoek van het Openbaar Ministerie, mogen zij
enkel conform de ontvangen instructies optreden, aangezien het Openbaar Ministerie het
opsporingsonderzoek leidt en beslist welk gevolg eraan moet worden gegeven. Het appreciatierecht
wordt uitgeoefend zonder afbreuk te doen aan het vorderingsrecht van het Openbaar Ministerie of van
de onderzoeksrechter vervat in de artikelen 28 ter, §3 en 56, §2 van het Wetboek van Strafvordering.
Bij de uitoefening van hun administratieve en gerechtelijke opdrachten zijn de sociaal inspecteurs, die
deel uitmaken van een hiërarchische structuur, tegelijkertijd:
beëdigde ambtenaren belast met administratieve opdrachten, inbegrepen het toezicht op de wettelijke
en reglementaire bepalingen die hen hiervoor aanwijzen;
sociaal inspecteurs aan wie de wet specifieke bevoegdheden toekent om dit toezicht uit te oefenen en
die bevoegd zijn voor het opsporen van strafrechtelijk gesanctioneerde inbreuken en voor dewelke zij
geregeld opdrachten van de gerechtelijke overheden ontvangen.
De sociaal inspecteurs kunnen eveneens inlichtingen alsook technisch advies betreffende de
toepassing van voornoemde wetgevingen verstrekken aan werkgevers, werknemers, rechthebbenden
op sociale uitkeringen en aan ieder ander persoon of openbare administratie.
B. FUNDAMENTELE WAARDEN
De sociaal inspecteurs leven de hierna geformuleerde waarden na.
1. Loyauteit aan en respect voor de hiërarchie
De sociaal inspecteurs stellen de wetgevingen en reglementeringen waarvoor zij bevoegd zijn niet in
vraag tegenover de werkgevers, de werknemers, de rechthebbenden op sociale uitkeringen en derde
personen aanwezig bij een controle.
Bij de uitoefening van hun functie handelen zij in overeenstemming met de wettelijke en reglementaire
bepalingen, het beleid, de actieplannen en de richtlijnen van de overheid. Zij handelen met ijver,
beroepsbewustzijn en loyauteit ten aanzien van hun hiërarchie.
De sociaal inspecteurs onthouden zich van openbare kritiek op hun werk, hun collega’s en op andere
diensten
2. Rechtschapenheid, integriteit, onpartijdigheid en waardigheid van de functie
De sociaal inspecteurs onthouden zich ervan de hen ter beschikking gestelde middelen en faciliteiten
te misbruiken. Ze mogen noch zichzelf, noch derde personen voordelen verschaffen die hen normaal
niet toekomen. Zij moeten onomkoopbaar zijn.
De hoedanigheid van sociaal inspecteur is onverenigbaar met elke activiteit die de waardigheid van
het ambt aantast, het ambt schade toebrengt of het vervullen van de ambtsplichten belemmert,
ongeacht of die activiteiten worden uitgeoefend door de ambtenaar zelf of door ieder ander
tussenpersoon, zoals bijvoorbeeld diens echtgeno(o)t(e) of de persoon met wie de ambtenaar
samenleeft.
Tijdens de onderzoeken dienen de sociaal inspecteurs objectief te zijn. Zij moeten bij hun interventies
elke willekeur vermijden en er in het bijzonder op toezien dat geen afbreuk wordt gedaan aan de
onpartijdigheid die de burgers van hen mogen verwachten in hun manier van optreden of m.b.t. het
voorwerp van hun optreden. De sociaal inspecteurs vermijden bijgevolg elke handeling of houding die
het vermoeden van onpartijdigheid kan ondermijnen en uit deze verplichting tot onpartijdigheid volgt
uiteraard een verplichte schijn van onpartijdigheid.
Bijgevolg moeten de sociaal inspecteurs er tijdens de uitoefening van hun functie op toezien dat elk
voorkomen van politieke, godsdienstige of filosofische geaardheid wordt achterwege gelaten om deze
onpartijdigheid niet in het gedrang te brengen.
3. Discriminatieverbod
Bij de uitoefening van hun functie is elke vorm van discriminatie en van partijdigheid verboden, met
name op basis van zogenaamd ras, huidskleur, afkomst, nationale of etnische afstamming,
nationaliteit, sociale afkomst, geslacht, seksuele geaardheid, burgerlijke staat, geboorte, taal, fortuin,
leeftijd, geloof of levensbeschouwing, politieke overtuiging, gezondheidstoestand, handicap, fysieke of
genetische eigenschap.
4. Beschikbaarheid en doeltreffendheid
Bij de uitoefening van hun bevoegdheid dienen de sociaal inspecteurs alles in het werk te stellen om
de vragen te beantwoorden van klagers, andere arbeidsinspectiediensten en andere instanties of
overheden waarmee zij moeten samenwerken.
De beschikbaarheid van de sociaal inspecteurs kenmerkt zich ondermeer door hun toegankelijkheid
en luisterbereidheid, door hun begrip en het ernstig opvatten van de bekommernissen van de
personen die op hen een beroep doen en door hun gepaste reactie, of het nu gaat om een directe
tussenkomst dan wel om een doorverwijzen van de betrokken personen naar de bevoegde of
gespecialiseerde diensten.
Bij de uitoefening van hun functies geven zij blijk van:
-
verantwoordelijkheidsgevoel;
-
scherpzinnig handelen;
-
behandelen van de gebruikers met beroepsbekwaamheid en begrip;
-
naleving van de charters van de gebruiker zoals zij werden aangenomen door de instellingen
of de federale overheidsdiensten waarvan zij afhangen;
-
bezield zijn door en getuigen van een geest van dienstverlening gekenmerkt door:
o
de kwaliteit van het geleverde werk;
o
de behandeling van de onderzoeksopdrachten binnen de vastgelegde termijnen en
rekening houdend met de wettelijke voorschriften;
o
de noodzaak om hun beslissingen en voorstellen duidelijk te verwoorden en hun
verslagen stipt, nauwkeurig en onpartijdig op te stellen;
o
het zoeken naar gepaste oplossingen in het kader van hun bevoegdheden;
o
de bezorgdheid om doeltreffend samen te werken met andere Belgische en
buitenlandse arbeidsinspecties, met de gerechtelijke overheden, met de SIOD, met de
arrondissementscellen en de andere Belgische en buitenlandse openbare
instellingen.
5. Transparantie
De arbeidsinspecties moeten beschikbaar zijn voor natuurlijke – en rechtspersonen, voor diensten of
overheden die hun dienstverlening nodig hebben en moeten in staat zijn om zo goed mogelijk de hen
gestelde vragen te beantwoorden.
6. Verplichting tot discretie en vertrouwelijkheid
Bij het hanteren van hun recht op vrije meningsuiting met betrekking tot feiten waarvan zij in de
uitoefening van hun functie kennis hebben gekregen, dienen de sociaal inspecteurs de deontologische
beginselen na te leven, meer bepaald de wettelijke en reglementaire bepalingen met betrekking tot het
beroepsgeheim, het medisch geheim, het geheim van het onderzoek, de discretieplicht en de
vertrouwelijkheid van de sociale gegevens met persoonlijk karakter. Deze verplichtingen blijven zelfs
verder bestaan na de beëindiging van hun tewerkstelling.
7. Contacten met de pers en media
Zonder afbreuk te doen aan de vrije meningsuiting, plegen de sociaal inspecteurs overleg met hun
hiërarchische overste en met hun algemene directie alvorens ze, zich kenbaar makend als sociaal
inspecteur, een interview geven of een persmededeling doen. De verzoeken van televisie- of
radiostations worden steeds vooraf aan de algemene directie van de dienst voorgelegd.
In ieder geval moet de meegedeelde informatie beperkt blijven tot de objectieve gegevens zoals
statistische inlichtingen, zonder hierbij te verwijzen naar de identiteit van eventuele overtreders of
gecontroleerde personen. De sociaal inspecteur moet alle voorbehoud aan de dag leggen om het
beroepsgeheim en de private levenssfeer te respecteren. De sociaal inspecteurs dienen erop toe te
zien dat de identiteit van werknemers en werkgevers, de inhoud van de verhoren en de gedane
vaststellingen in geen enkel geval openbaar worden gemaakt.
Bovendien moeten in het kader van gerechtelijke procedures, alle informatie en alle
persmededelingen verplicht worden doorverwezen naar de betrokken gerechtelijke overheid, dit om
het geheim van strafrechtelijke informatie en – onderzoek na te leven.
8. Houding – gedrag
De sociaal inspecteurs getuigen van gereserveerdheid in hun daden en uitlatingen. Zij mijden grof
taalgebruik, vrijpostigheden en misplaatste gebaren.
Zij behandelen iedereen hoffelijk, tactvol en beleefd. Zij hebben een verzorgd uiterlijk, houden zichzelf
onder controle en vermijden elke vorm van vijandig en minachtend gedrag.
De sociaal inspecteurs gedragen zich op een voorbeeldige manier, vooral door zelf de wetten en
reglementen na te leven.
Zij dragen als een goede huisvader zorg voor het materieel, de uitrusting, de lokalen en de
informatiedragers die hen ter beschikking worden gesteld.
HOOFDSTUK 3: UITOEFENING VAN DE CONTROLEOPDRACHT VAN DE SOCIAAL
INSPECTEURS
A. NALEVING EN BESCHERMING VAN DE VRIJHEDEN EN RECHTEN GEWAARBORGD DOOR
DE HOGERE INTERNATIONALE EN NATIONALE NORMEN, VAN TOEPASSING OP IEDERE
BURGER
Te allen tijde en in alle omstandigheden, beschermen en respecteren de sociaal inspecteurs de
menselijke waardigheid, de rechten en vrijheden gewaarborgd door de hogere normen en door de
Belgische grondwet. Zij vergewissen zich er vooraf van dat de gestelde daden gestoeld zijn op een
wettelijke of reglementaire basis. Zij zien in het bijzonder toe op de naleving van de grote
grondwettelijke beginselen zoals de gelijkheid tussen burgers, het discriminatieverbod, bescherming
van de woonst, het briefgeheim, het waarborgen van de private en familiale levenssfeer, de
openbaarheid van bestuur en het taalgebruik.
B. BEGINSEL VAN FINALITEIT EN PROPORTIONALITEIT (ART. 18 EN 19 VAN HET
SOCIAAL STRAFWETBOEK)
De sociaal inspecteurs oefenen hun bevoegdheden enkel uit met het oog op het toezicht op de
naleving van de bepalingen waarop zij toezicht uitoefenen.
Bij de uitoefening van hun bevoegdheden zien zij erop toe dat de middelen die zij aanwenden
passend en noodzakelijk zijn voor het toezicht op de naleving van de wetgeving waarop zij toezicht
uitoefenen.
C. NALEVING VAN DE PROCEDUREREGELS
De sociaal inspecteurs zien toe op de naleving van de procedureregels die zijn opgenomen in het
Sociaal Strafwetboek, in de andere wettelijke en reglementaire voorschriften en in de richtlijnen van de
inspectiediensten.
Door de naleving van de procedureregels garanderen de sociaal inspecteurs tegelijkertijd de rechten
en plichten van de werknemers, de werkgevers en de rechthebbenden op sociale uitkeringen.
Kortom, deze naleving maakt bovendien een betere opvolging mogelijk van de vaststellingen van de
uitgevoerde controles (regularisaties, strafrechtelijke vervolgingen en administratieve geldboeten).
D. NALEVING VAN DE REGELS VAN OVERLEGGING, DE MEDEDELING VAN GEGEVENS EN
HET GEBRUIK VAN VERKREGEN INLICHTINGEN (ART. 54 TOT 57 VAN HET SOCIAAL
STRAFWETBOEK)
De sociaal inspecteurs zien toe op de naleving van de door het Sociaal Strafwetboek vastgestelde
regels van overlegging, uitwisseling van gegevens en informatie en het gebruik van verkregen
inlichtingen.
De sociaal inspecteurs mogen geen inlichtingen meedelen welke werden verzameld in het kader van
gerechtelijke procedures, en dit zowel ter informatie als voor onderzoek, tenzij met de uitdrukkelijke
toestemming van de gerechtelijke overheid.
Tenslotte mogen inlichtingen over medische gegevens ten persoonlijke titel enkel met naleving van
het medisch geheim worden meegedeeld of gebruikt.
E. VERTROUWELIJKHEID VAN SOCIALE GEGEVENS MET PERSOONLIJK KARAKTER
(ART. 58 VAN HET SOCIAAL STRAFWETBOEK)
De sociaal inspecteurs nemen de nodige maatregelen om de vertrouwelijkheid te waarborgen van
sociale gegevens met persoonlijk karakter waarvan zij in de uitoefening van hun functie kennis
hebben verkregen.
Zij mogen enkel persoonlijke sociale gegevens gebruiken voor de uitoefening van hun opdracht en zij
verbinden zich ertoe het vertrouwelijk karakter ervan na te leven.
Zij zijn dus gebonden door een absolute discretieplicht betreffende alle sociale gegevens ten
persoonlijke titel om de private levenssfeer van alle geïdentificeerde of identificeerbare personen te
waarborgen.
F. GEHEIMHOUDINGSPLICHT, INTEGRITEITSPLICHT VAN DE SOCIAAL INSPECTEURS
(ART. 59 EN 60 VAN HET SOCIAAL STRAFWETBOEK) EN VERTROUWELIJKHEID VAN
DE CONTROLES
Behalve bij uitdrukkelijke machtiging van de klager of van de aangever van een inbreuk op wettelijke
bepalingen waarop zij toezicht uitoefenen, mogen de sociaal inspecteurs in geen enkel geval, zelfs
niet voor de rechtbank, de naam van de indiener van een klacht of aangifte bekendmaken. Zij moeten
dit verbod eveneens naleven wanneer een werknemer (behalve wanneer de werknemer tevens de
klager is), een werkgever of zijn/haar advocaat zijn persoonlijk dossier wenst te raadplegen. Het is hen
ook verboden aan de werkgever of aan zijn vertegenwoordiger te onthullen dat een klacht of aangifte
aan de basis ligt van een onderzoek.
Tenslotte moeten de sociaal inspecteurs de vertrouwelijkheid waarborgen omtrent de geplande
controlehandelingen en dit ter voorkoming van elk risico op lekken welke de uit te voeren controles
door hun eigen of door derde diensten onbruikbaar zouden kunnen maken.
G. SAMENWERKING MET DE ANDERE DIENSTEN
De sociaal inspecteurs zien erop toe dat zij, in het kader van multidisciplinaire gemeenschappelijk
uitgevoerde controles, hun volkomen medewerking verlenen aan de andere samenwerkende diensten
bij het nastreven van een gemeenschappelijk belang.
H. BELANGENCONFLICT EN CUMULATIE DOOR DE SOCIAAL INSPECTEURS MET HUN
CONTROLEOPDRACHT
De sociaal inspecteurs hoeden zich ervoor om zich te plaatsen of geplaatst te worden in een toestand
van belangenconflicten, dit wil zeggen in een toestand waarin zij zelf of door een tussenpersoon een
voordeel hebben dat de onpartijdige en objectieve uitoefening van hun ambt kan beïnvloeden of een
gewettigde argwaan van zulke invloed kan wekken. De persoonlijke belangen van de sociaal
inspecteurs zijn in principe gewettigd maar dienen steeds verenigbaar te zijn met de onpartijdigheid
die wordt vereist bij de uitoefening van het ambt.
De sociaal inspecteurs mogen geen enkel rechtstreeks of onrechtstreeks belang hebben in de
ondernemingen of instellingen die zij moeten controleren. Zij onthouden zich ervan zich persoonlijk te
engageren in de behandeling van onderzoeken waarin zij een reëel belang zouden kunnen hebben.
Zij doen in voorkomend geval via hun chef beroep op andere collega’s opdat de beroepsplichten
kunnen uitgeoefend of voortgezet worden.
De sociaal inspecteurs mogen buiten hun functie en op welke manier dan ook geen betaalde
activiteiten verrichten zonder dat zij hiervoor een cumulatietoelating voor beroepsactiviteiten buiten de
diensturen hebben verkregen welke verenigbaar zijn met hun hoedanigheid van sociaal inspecteur en
welke kunnen worden uitgevoerd zonder nadeel voor de dienst of voor het publiek. Er moet op worden
gewezen dat de uitoefening van bepaalde politieke mandaten, betaalde activiteiten inherent aan de
functie of aan een activiteit die resulteert in een aanstelling door de bevoegde overheid, niet
onderworpen zijn aan de voormelde toelating tot cumulatie, maar toch een specifieke vraag of vraag
om informatie vergen vanwege de hiërarchie conform de regels van het statuut van het
overheidspersoneel.
Download