Toelichting bij het kinderrechtenverdrag Aantal artikels Het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind omvat in totaal 54 artikels. Artikel 1 tot en met 41 omschrijven de rechten die kinderen hebben en de verplichtingen van de staten die het verdrag ratificeerden. Artikel 42 tot en met 45 regelen het toezicht op de naleving van het verdrag. Artikel 46 tot en met 54 gaan over de inwerkingtreding van het verdrag. De 54 artikels worden vooraf gegaan door een soort inleiding. Dit noemt men de préambule. Hierin staan de achterliggende beschouwingen en doelstellingen van het verdrag beschreven. Om didactische redenen werken wij met een andere indeling van de kinderrechten, die bondiger en overzichtelijker is, een indeling in 17 rechten: Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak. Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur. Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak. Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen. Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming. Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie. Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd. Elk kind heeft recht op zorg. Elk kind heeft recht op een naam en een nationaliteit. Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling. Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn. Elk kind heeft recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap. Elk kind heeft recht op een privé-leven. Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting. Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettige opsluiting. Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog. Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie. De definitie van het kind Een kind is, volgens artikel 1 van het Verdrag, een mens die jonger is dan achttien jaar, tenzij volgens het recht dat op het kind van toepassing is, de meerderjarigheid eerder wordt bereikt. Drie soorten rechten Vaak worden de rechten uit het verdrag onderverdeeld in drie verschillende soorten: Protectierechten; provisierechten; 1 | Toelichting bij het kinderrechtenverdrag participatierechten. Protectierechten Protectie is een ander woord voor bescherming. Hiermee worden alle rechten bedoeld die kinderen beschermen. Bijvoorbeeld bescherming tegen uitbuiting, mishandeling, verwaarlozing, bescherming van kinderen met een handicap, enz. 2 | Toelichting bij het kinderrechtenverdrag Provisierechten Provisie verwijst naar zaken, diensten en voorzieningen die kinderen nodig hebben om zich goed te kunnen ontwikkelen, zoals onderwijs, jeugdwerk, media, hulpverlening, voedsel, gezondheidszorg, huisvesting, enz. De provisierechten moeten ervoor zorgen dat elk kind daarover kan beschikken. Participatierechten Participatie is een ander woord voor deelname (aan het maatschappelijk leven). De participatierechten zijn rechten waarmee een kind voor zichzelf kan opkomen en waarmee het over dingen die het belangrijk vindt, mee moet kunnen praten en beslissen. Het recht op inspraak, het recht om je te verenigen, het recht om je eigen geloof te belijden, zijn voorbeelden van participatierechten. Vier basisprincipes Alle rechten zijn even belangrijk en hangen ook van elkaar af. Toch zijn er vier artikelen uit het Verdrag die zo belangrijk zijn dat ze doorheen alle andere artikelen moeten gelden als hoofdprincipes. Het verbod op discriminatie (art. 2). Iedereen is gelijk voor de wet. Het belang van het kind (art. 3). Bij alle beslissingen die een overheid neemt moeten de belangen van kinderen verzekerd zijn. Het recht op leven, overleven en ontwikkeling van het kind (art. 6). Alle landen moeten streven naar een zo goed mogelijk leven van kinderen. Het recht van het kind op participatie (art. 12). Elke minderjarige moet zijn mening kunnen uiten over dingen die hem aanbelangen en met die mening moet men ook rekening houden. Bespreking per recht Recht 1: Elk kind heeft recht op een eigen mening en op inspraak (art. 12, 13, 14). Elk kind – dat in staat is om zijn of haar eigen mening te vormen - heeft het recht om zijn mening te zeggen over alles dat zijn of haar leven beïnvloedt. Volwassenen moeten ook rekening houden met die mening. Om in staat te zijn om een mening te vormen moet het kind over de nodige informatie beschikken en over een zekere rijpheid. Kinderen moeten daarom ook het recht hebben om informatie te zoeken en te verkrijgen die nodig is om zich een mening te vormen over iets. Gezien de capaciteiten om dit recht uit te oefenen evolueren met de leeftijd en individueel verschillen, verschilt ook de mate waarin er belang kan gehecht worden aan een mening. Door aangepaste methoden van inspraak en participatie te gebruiken kunnen ook zeer jonge kinderen en gehandicapten in staat gesteld worden om dit recht uit te oefenen. Het recht op inspraak en een eigen mening moet toegepast worden in alle levensdomeinen die een invloed uitoefenen op het kind zoals bijvoorbeeld: gezin, familie, school, hulpverlening, overheidsbeleid, asielprocedures... Het recht op vrije meningsuiting en het recht om informatie te verzamelen is niet absoluut. Het kan beperkt worden door de wet als het de rechten of de goede naam van anderen schaadt of als het slecht is voor de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid of de goede zeden. 3 | Toelichting bij het kinderrechtenverdrag Recht 2: Elk kind heeft recht op een eigen geloof en cultuur (art. 14, 17, 30). De vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst van het kind is onbeperkt. Wel hebben ouders rechten en plichten inzake het begeleiden van het kind bij de uitoefening van dit recht. Deze begeleiding mag geen psychisch of mentaal geweld inhouden. De vrijheid van geweten kan bijvoorbeeld gaan over de wens van de minderjarige om vegetarisch te eten, om bepaalde milieuonvriendelijke producten of diensten niet te gebruiken of om niet ingelijfd te worden in het leger. Het recht van het kind om zijn godsdienst uit te oefenen kan enkel beperkt worden door de wet als dat nodig is om de openbare orde, de nationale veiligheid, de goede zeden, de volksgezondheid of de rechten van anderen te beschermen. Elk kind moet ook toegang hebben tot informatie uit de massamedia en in het bijzonder informatie en materiaal gericht op het bevorderen van zijn sociale, psychische en morele welzijn en zijn lichamelijke en geestelijke gezondheid. Het kind moet ook beschermd worden tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn. Alle kinderen – ook kinderen die behoren tot minderheden - hebben het recht om mensen te ontmoeten met dezelfde cultuur of godsdienst. Elk kind mag zijn eigen culturele gewoontes hebben, zijn eigen taal spreken en zijn eigen godsdienst beleven. Recht 3: Elk kind heeft recht op gezonde voeding, water, kleding en onderdak (art. 26, 27). Ieder kind heeft recht op een levensstandaard die toereikend is voor zijn of haar lichamelijke, geestelijke, intellectuele, morele en maatschappelijke ontwikkeling. De algemene ontwikkeling van het kind moet dus gewaarborgd worden. In eerste instantie zijn de ouders verantwoordelijk voor het waarborgen van de levensomstandigheden die nodig zijn voor de algemene ontwikkeling van het kind. Uiteraard kunnen zij hier maar verantwoordelijk voor zijn in de mate dat ze over de nodige vaardigheden en financiële middelen beschikken. De staat moet in de mate van het mogelijke ouders en de anderen die verantwoordelijk zijn voor het kind, helpen in het verwezenlijken van dit recht door te zorgen voor materiële bijstand en ondersteuning voor wat betreft voeding, kleding en huisvesting. De staat moet er ook voor zorgen dat kinderen van een sociale zekerheid en sociale verzekering kunnen genieten. Bij de verdeling van de voordelen die hieruit voortvloeien moet er rekening gehouden worden met de omstandigheden van het kind en de personen die verantwoordelijk zijn voor zijn of haar onderhoud. De staat moet er voor zorgen dat uitkeringen die de ouders ontvangen voor het kind ook effectief worden gebruikt in het belang van het kind. Er moeten ook procedures voorzien worden waarbij afwezige ouders, ook ouders in het buitenland, kunnen gedwongen worden om een uitkering te betalen voor het onderhoud van het kind. Zo worden zij op hun ouderlijke verantwoordelijkheid gewezen. Recht 4: Elk kind heeft recht om samen te komen met anderen (art. 15). Alle kinderen hebben het recht om elkaar te ontmoeten, om bij elkaar te zijn, om te vergaderen, zich bij een vereniging aan te sluiten of om er één op te richten. Dit recht geldt voor kinderen van alle leeftijden, in alle levensdomeinen en dus ook op school. Dit recht kan enkel beperkt worden door de wet als dat nodig is om de openbare orde, de nationale veiligheid, de goede zeden, de volksgezondheid of de rechten van anderen te beschermen. 4 | Toelichting bij het kinderrechtenverdrag Recht 5: Elk kind heeft recht op veiligheid en bescherming (art. 6.1, 19, 20, 22, 25, 33, 34, 35, 36). Het kind moet beschermd worden tegen alle vormen van lichamelijk of geestelijk geweld, letsel of misbruik, lichamelijke of geestelijke verwaarlozing, gebruik van illegale drugs en inschakeling in het verhandelen van drugs, mishandeling of uitbuiting met inbegrip van seksueel misbruik. Seksuele uitbuiting en misbruik omvatten zowel gedwongen deelname aan onwettige seksuele praktijken, uitbuiting in prostitutie en uitbuiting via de voorstelling in pornografisch materiaal. Lijfstraffen in het gezin, de school, instellingen of elders zijn verboden. Ook andere vernederende disciplinemaatregelen zoals eenzame opsluiting, verplichte diëten, verbale agressie of het dreigen met geweld moeten bij wet verboden worden. De staat moet ook maatregelen nemen om pesten te voorkomen. De staat moet maatregelen nemen om kindermishandeling te voorkomen en om gevallen van kindermishandeling op te sporen, te melden, te verwijzen, te onderzoeken en te behandelen. De staat moet de nodige maatregelen nemen om de ontvoering, verkoop en handel in kinderen (voor seksuele uitbuiting, organenhandel, kinderarbeid, gedwongen inlijving in het leger, enz.) te voorkomen. De staat moet kinderen beschermen die geen gezin meer hebben of die er (tijdelijk) niet meer kunnen verblijven. Deze kinderen moeten een andere vorm van opvang en zorg krijgen zoals bv. het verblijf in een pleeggezin, adoptie of het verblijf in een instelling voor kinderzorg. Bij het zoeken naar een geschikte oplossing voor opvang moet er rekening gehouden worden met het soort opvoeding dat het kind voorheen kreeg en met zijn afkomst, godsdienst, taal en cultuur zodat de overgang naar het nieuwe verblijf vlot verloopt. Kinderen die hun land ontvlucht zijn, moeten door de staat begeleid, beschermd en bijgestaan worden. De staat moet ook samenwerken met internationale organisaties om ouders of andere gezinsleden op te sporen en om het gezin te herenigen. Indien dit niet lukt moet de staat zorgen voor een vervangende opvang en zorg voor het kind via een pleeggezin, adoptie of het verblijf in een instelling. Recht 6: Elk kind heeft recht op onderwijs en informatie (art. 5, 6.2, 17, 18, 28, 29, 40). De staat verdedigt de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of van de anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de opvoeding van het kind. De ouders hebben geen absolute rechten over hun kinderen, zij mogen enkel rechten uitoefenen als deze in het belang van het kind zijn. Ouders en kinderen moeten voor elkaar respect hebben. De staat moet waarborgen dat elk kind het recht op leven heeft en de mogelijkheid tot ontwikkeling krijgt. Gezien er niet vastgesteld wordt vanaf wanneer men mag spreken van een kind wil dit niet zeggen dat abortus verboden is. Wel wordt abortus als manier van gezinsplanning afgewezen. Verder dient de overheid te wijzen op de gezondheidsrisico’s voor zowel moeder als kind in het geval van zeer jong moederschap (15-18 jarigen). Het recht op leven waarborgen wil ook zeggen dat er geen doodstraf mag bestaan en uitgevoerd worden op – 18 jarigen en zwangere vrouwen. Verder moet de staat ook het recht op leven van kinderen waarborgen door alle nodige maatregelen te nemen om oorlog, moord, geweld, verdwijningen, kindermoord op meisjes en ook zelfmoord en verkeersongevallen te vermijden. Elk kind moet ook toegang hebben tot informatie uit de massamedia en in het bijzonder informatie en materiaal gericht op het bevorderen van zijn opvoeding. Het kind moet ook beschermd worden tegen informatie en materiaal die schadelijk zijn voor zijn of haar welzijn. Elk kind heeft recht op gratis en verplicht basisonderwijs. De staat moet verder alle vormen van secundair onderwijs stimuleren, toegankelijk maken voor ieder kind en zonodig financiële bijstand bieden. Hoger 5 | Toelichting bij het kinderrechtenverdrag onderwijs moet toegankelijk gemaakt worden naar gelang de capaciteiten. De staat moet ook zorgen voor informatie over studie- en beroepskeuze. De staat moet maatregelen nemen om het regelmatig schoolbezoek te bevorderen en het vroegtijdig stoppen met school te verminderen. Het handhaven van de discipline op school mag de rechten van het kind niet in het gedrang brengen. Het onderwijs van het kind moet gericht zijn op de zo volledig mogelijke ontplooiing van de persoonlijkheid, talenten en geestelijke en lichamelijke vermogens van het kind. Verder moet het onderwijs gericht zijn op het bijbrengen van respect voor de mensenrechten en voor de principes van het Handvest van de VN, respect voor de ouders en voor de eigen culturele identiteit, taal en waarden én voor de nationale waarden van het eigen land en andere landen. Het onderwijs moet kinderen voorbereiden op het leven in een vrije samenleving in de geest van begrip, vrede, verdraagzaamheid, gelijkheid van geslachten, vriendschap tussen alle volken en culturele groepen. Het onderwijs moet eerbied bijbrengen voor de natuurlijke omgeving. De staat moet garanderen dat elk kind dat verdacht wordt van of vervolgd of veroordeeld wordt voor een strafbaar feit, recht heeft op een menswaardige behandeling waarbij rekening wordt gehouden met de leeftijd van het kind en met de wenselijkheid van herintegratie. Elk kind heeft ook recht op alle rechtsgaranties. Recht 7: Elk kind heeft recht op spel en vrije tijd (art. 31). Elk kind heeft recht op rust en vrije tijd en moet kunnen spelen en deelnemen aan recreatieve, culturele en artistieke activiteiten die passen bij zijn of haar leeftijd. Het recht op rust betekent dat kinderen voldoende moeten kunnen slapen of soms ook gewoon niets doen. Vooral voor werkende kinderen is het recht op rust zeer belangrijk. Het recht op vrije tijd en spel duidt erop dat kinderen naast werk en onderwijs, ook de tijd moeten hebben om plezier te maken in activiteiten die niet gecontroleerd worden door volwassenen. Spelen is belangrijk voor de fysieke en psychische gezondheid van het kind en voor de ontwikkeling van sociale vaardigheden. Recht 8: Elk kind heeft recht op zorg (art. 3, 18, 19, 24, 26, 27). Bij alle maatregelen van de overheid betreffende kinderen moet het belang van het kind voorop staan. De staat moet zorgen voor de bescherming en de zorg van het kind. Daarbij moeten ze wel de verantwoordelijkheid en de rechten en de plichten van de ouders of andere wettelijk verantwoordelijken voor de opvoeding erkennen en erkennen dat de beide ouders een gezamenlijke verantwoordelijkheid dragen. De staat moet ook zorgen voor ondersteuning van de ouders door de ontwikkeling van instellingen en diensten voor kinderzorg en kinderopvang. Het recht op zorg hangt samen met het recht op veiligheid en bescherming. Het kind heeft recht op gezondheid en op gezondheidszorg. De staat moet maatregelen nemen om kindersterfte te verminderen en moet ziekte, ondervoeding en slechte voeding bestrijden. De staat moet zorgen voor gezonde voeding en drinkbaar water en moet daarbij rekening houden met de gevaren en risico’s van milieuvervuiling. De staat moet ook zorgen voor gezondheidszorg voor moeders, voor en na de zwangerschap. De staat moet zorgen voor de voorlichting van ouders en kinderen over gezinsplanning, gezondheid en voeding van kinderen, hygiëne en ongevallenpreventie. Recht 9: Elk kind heeft recht op een naam en een nationaliteit (art. 7, 8). Elk kind heeft vanaf de geboorte recht op een naam en een nationaliteit en moet dus onmiddellijk na de geboorte worden ingeschreven. De staat moet er ook voor zorgen dat het kind zijn naam, nationaliteit en woonplaats kan behouden. 6 | Toelichting bij het kinderrechtenverdrag De registratiegegevens (naam, geslacht, geboortedatum en –plaats, namen en adressen van ouders, nationaliteit van ouders) zijn belangrijk omwille van verscheidene redenen. Geboorteregistratie is een instrument voor beleidsplanning door de overheid. Zonder de juiste gegevens over het aantal kinderen kan men geen goed beleid voeren. Geboorteregistratie is de basis voor de erkenning van het individu. Geboorteregistratie is belangrijk om andere rechten van het kind te beschermen. Zo is de registratie vaak een voorwaarde voor de toelating tot het onderwijs, voor gezondheidszorg en gratis inentingen. Bovendien kan men enkel door registratie aanspraak maken op leeftijdsgebonden beschermingen (bv. met betrekking tot arbeid, inlijving in het leger of m.b.t. een aangepast rechtsstelsel voor minderjarigen). Ook de toekenning van een nationaliteit is belangrijk omdat ook nationaliteit vaak een voorwaarde vormt voor vele andere rechten. Geboorteregistratie is belangrijk om kinderontvoeringen, kinderhandel en kindermoord te voorkomen of tenminste te verminderen. Elk kind heeft ook het recht om zijn ouders te kennen en door hen te worden verzorgd. Uitzonderingen zijn mogelijk op het recht om zijn ouders te kennen: in het geval van adoptie en kunstmatige bevruchting, indien de moeder niet zeker weet wie de vader is of in het geval van verkrachting of incest. Recht 10: Elk kind heeft recht op een gelijke behandeling (art. 2). Dit recht omvat het principe van de non-discriminatie. Dat wil zeggen dat iedereen gelijk is voor de wet. De rechten uit het verdrag gelden voor alle minderjarigen, zonder onderscheid naar ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, handicap, geboorte of andere omstandigheid van het kind of van zijn ouders of wettelijke voogd. Er mag dus geen onderscheid gemaakt worden tussen mensen, er mag geen uitsluiting of beperking of bevoordeling plaatsgrijpen op basis van deze criteria en met de bedoeling bepaalde rechten aan bepaalde mensen te ontzeggen. Positieve actie en positieve discriminatie ten voordele van zwakkere of kwetsbare groepen en bedoeld om de oorzaken van voortdurende discriminatie grondig aan te pakken kunnen dus wel. 7 | Toelichting bij het kinderrechtenverdrag Recht 11: Elk kind heeft recht om bij de eigen familie te zijn (art. 5, 9, 10). De staat moet de verantwoordelijkheden, rechten en plichten van de ouders of van de anderen die wettelijk verantwoordelijk zijn voor het welzijn en de opvoeding van het kind, verdedigen. De ouders of andere wettelijk verantwoordelijken moeten zorgen voor een passende begeleiding, rekening houdend met de zich ontwikkelende capaciteiten van het kind. De staat waarborgt dat kinderen niet tegen hun wil worden gescheiden van hun ouders, tenzij de bevoegde autoriteiten beslissen dat dit in het belang van het kind is. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn bij misbruik of verwaarlozing of wanneer de ouders gescheiden leven en er een verblijfplaats voor het kind moet gekozen worden. Bij deze beslissingen moeten zowel ouders als kinderen hun standpunten kunnen toelichten. In het geval van scheiding mag het kind regelmatig persoonlijk en rechtstreeks contact hebben met beide ouders, tenzij dit ingaat tegen het belang van het kind. Indien de scheiding tussen (één van de) ouders en het kind het gevolg is van een maatregel van de staat (zoals deportatie, inhechtenisneming, gevangenneming) dan moet de staat de overblijvende ouder en kinderen inlichten over waar de afwezige zich bevindt, tenzij dit het welzijn van het kind kan schaden. Staten moeten aanvragen van ouders of kinderen om een staat binnen te gaan of te verlaten met het oog op gezinshereniging, met welwillendheid, menselijkheid en spoed behandelen. Een kind van wie de ouders in verschillende staten verblijven heeft het recht om regelmatig persoonlijke en rechtstreekse contacten met beide ouders te onderhouden. Dit recht kan enkel beperkt worden in uitzonderlijke omstandigheden, door de wet voorzien, ter bescherming van de nationale veiligheid, de openbare orde, de volksgezondheid, de goede zeden en de rechten en vrijheden van anderen. Recht 12: Elk kind heeft recht op aangepaste verzorging bij ziekte of handicap (art. 2, 3, 4, 23). Alle kinderrechten gelden voor alle kinderen. De staten moeten dus de rechten van ieder kind eerbiedigen en waarborgen zonder discriminatie van welke aard ook, ongeacht ras, huidskleur, geslacht, taal, godsdienst, politieke of andere overtuiging, nationale, etnische of maatschappelijke afkomst, welstand, geboorte of handicap. Staten moeten het kind verzekeren van de bescherming en de zorg die nodig zijn voor zijn of haar welzijn en nemen hiertoe alle nodige maatregelen. Staten erkennen dat geestelijk of lichamelijk gehandicapte kinderen een volwaardig en behoorlijk leven moeten kunnen leiden, in omstandigheden die waardigheid verzekeren en zelfredzaamheid bevorderen en de actieve deelname aan het maatschappelijk leven mogelijk maken. Staten erkennen het recht van gehandicapte kinderen op bijzondere zorg en stimuleren en waarborgen dat ze de bijstand krijgen die ze vragen en die gepast is (rekening houdend met de beschikbare middelen zoals artikel 4 bepaalt), rekening houdend met de toestand van het kind en zijn verzorgers. De nadruk wordt wel gelegd op het feit dat de ondersteuning die gehandicapte kinderen nodig hebben, zoveel mogelijk moet gebeuren in de normale onderwijs, opvoedings-, gezondheids-, werkgelegenheids- en sociale structuren waar ook nietgehandicapte kinderen van gebruik maken. Een handicap moet niet enkel medisch bekeken worden, als een gebrek van het kind, maar eveneens sociaal, als een mate van onaangepastheid van omgeving en maatschappij. De geboden bijstand moet gratis worden verleend indien mogelijk, rekening houdend met de financiële middelen van de verzorgers van het kind. De bijstand moet er voor zorgen dat het gehandicapte kind toegang heeft tot onderwijs, opleiding, voorzieningen voor gezondheidszorg en revalidatie, voorbereiding op een beroep en recreatiemogelijkheden op een zodanige manier dat het kind een zo volledig mogelijke integratie in de maatschappij en persoonlijke ontwikkeling bereikt, met inbegrip van zijn of haar culturele en intellectuele ontwikkeling. De staten promoten de uitwisseling van informatie op het gebied van preventieve gezondheidszorg en van medische en psychologische behandeling van en functionele stoornissen bij gehandicapte kinderen. Dit 8 | Toelichting bij het kinderrechtenverdrag omhelst ook de verspreiding van informatie over revalidatiemethoden en onderwijs en beroepsopleidingen met als doel om de vermogens en vaardigheden van de staten op dit gebied te verbeteren en hun ervaring te verruimen. Er moet op dit vlak in het bijzonder rekening worden gehouden met de behoeften van ontwikkelingslanden. Recht 13: Elk kind heeft recht op een privé-leven (art. 16). Elk kind heeft het recht om bepaalde dingen voor zichzelf te houden. Anderen mogen zich niet zomaar, zonder wettelijke basis of willekeurig bemoeien met het privé-leven of het gezinsleven van het kind, zij mogen de briefwisseling niet zomaar openen of de leefruimte van het kind betreden. Elk kind moet ook beschermd worden tegen roddels (de aantasting van zijn eer en goede naam). Het recht op privacy geldt in alle levensdomeinen: gezin, school, instellingen, gevangenissen, enz. In instellingen en gevangenissen mag de fysieke bewegingsruimte niet beperkend werken voor de privacy. Allerlei gegevens over het kind (in functie van administratie voor de overheid, gevangenissen, welzijnsinstellingen, onderwijs of andere) moeten beveiligd zijn. Het kind moet weten dat er informatie over hem bewaard wordt, door wie en waarom deze informatie bewaard wordt en moet toegang hebben tot de informatie. Er moet ook voor opgelet worden dat het doorgeven van informatie niet stigmatiserend werkt voor het kind. Het kind moet ook in het bijzonder beschermd worden tegen roddels en/of beledigingen die via de media verspreid worden. Ook advertenties over het kind die in functie van adoptie verspreid worden, kunnen de privacy van het kind schenden. Het briefgeheim kan enkel geschonden worden in bepaalde gevallen, door de wet bepaald. Het recht op privacy geldt ook voor andere media zoals telefoon, fax, e-mail, sms, enz. Recht 14: Elk kind heeft recht op bescherming tegen uitbuiting (art. 32, 36). Kinderen moeten beschermd worden tegen economische uitbuiting en tegen het verrichten van werk dat: gevaarlijk of schadelijk voor de gezondheid is; de opvoeding kan hinderen; de lichamelijke, geestelijke, intellectuele, morele of maatschappelijke ontwikkeling van het kind kan hinderen. De staat moet daarom minimumleeftijden vastleggen voor de toelating tot betaald werk, aangepaste werktijden en arbeidsvoorwaarden voorzien voor kinderen en passende straffen voorzien bij niet-naleving van de uitvoering van dit artikel. De staat moet het kind beschermen tegen alle andere vormen van uitbuiting die schadelijk zijn voor het welzijn van het kind. Hierbij wordt gedacht aan kinderen met bijzondere talenten in sport of kunst, die vaak door hun ouders of door anderen gedwongen worden deze talenten te ontwikkelen, ten koste van de algemene fysieke en mentale ontwikkeling. Ook uitbuiting van kinderen door de media (door bekendmaking van de identiteit van slachtoffers of daders) of uitbuiting van kinderen in bepaalde vormen van onderzoek en experimenten, vallen onder deze bescherming. Recht 15: Elk kind heeft recht op bescherming tegen onwettige opsluiting (art. 11, 37, 40). 9 | Toelichting bij het kinderrechtenverdrag Staten moeten er voor zorgen dat kinderen niet onwettig naar het buitenland worden gebracht of niet verhinderd worden terug te keren uit het buitenland. Zij moeten hiervoor samenwerken met andere staten. Geen enkel kind mag gefolterd worden of een andere wrede, onmenselijke of onterende behandeling of straf krijgen. Personen jonger dan 18 mogen geen doodstraf of levenslange gevangenisstraf krijgen voor strafbare feiten die ze pleegden. Geen enkel kind mag op onwettige of willekeurige wijze van zijn vrijheid worden beroofd. Het aanhouden, in hechtenis nemen of gevangen nemen van een kind mag slechts als uiterste maatregel gehanteerd worden en voor de kortst mogelijke duur. Kinderen die gevangen genomen werden, moeten worden behandeld met menselijkheid, met eerbied voor hun waardigheid en er moet rekening gehouden worden met hun specifieke behoeften. Kinderen mogen niet in dezelfde vertrekken vastgehouden worden als volwassenen tenzij dit in het belang van het kind is. Ieder kind heeft het recht om contact te onderhouden met zijn familie door correspondentie en bezoeken, behalve in uitzonderlijke omstandigheden. Ieder kind dat gevangen genomen werd, moet over juridische en andere bijstand kunnen beschikken en moet de beslissing van zijn gevangenneming kunnen betwisten. Recht 16: Elk kind heeft recht op bescherming tegen oorlog (art. 38, 39). Staten moeten er voor zorgen dat de regels uit het internationaal humanitair recht (dat geldt tijdens gewapende conflicten) die betrekking hebben op kinderen, worden nageleefd. Staten moeten tevens alle maatregelen nemen die nodig zijn om er voor te zorgen dat kinderen jonger dan 15 niet rechtstreeks betrokken zijn in vijandelijkheden. Staten mogen evenmin kinderen inlijven in hun leger die jonger zijn dan 15. Dit wordt door het Internationaal Strafhof overigens beschouwd als een oorlogsmisdrijf. De gedwongen inlijving van kinderen wordt door de Internationale Arbeidsorganisatie gerekend tot één van de ergste vormen van gedwongen arbeid. Bij het rekruteren van kinderen tussen 15 en 18, moet voorrang gegeven worden aan de oudsten. Staten moeten er ook alles aan doen om kinderen die het slachtoffer zijn van een gewapend conflict te beschermen en te verzorgen. De rechten van het kind mogen onder geen enkel beding worden opgeschort of verminderd tijdens een gewapend conflict. Er moet in het bijzonder aandacht besteed worden aan de familieomgeving, zorg en opvoeding, gezondheid, voedsel, verbod op foltering, voorkomen van verwaarlozing en misbruik, het behouden van de culturele omgeving van het kind, bescherming in het geval van vrijheidsberoving en het verzekeren van humanitaire bijstand aan en toegang tot kinderen. In mei 2000 werd een optioneel protocol goedgekeurd door de Algemene Vergadering van de VN dat in het belang van het kind de regels strenger maakte. In dit protocol wordt gesteld dat kinderen jonger dan 18: niet rechtstreeks mogen betrokken worden in gewapende conflicten; niet gedwongen gerekruteerd mogen worden door de staat; bij voorkeur niet mogen worden ingelijfd door de staat; staten moeten de minimumleeftijd voor vrijwillige rekrutering ook verhogen; in geen enkel geval mogen gerekruteerd worden door andere gewapende groeperingen. Dit protocol is nog bij lange niet door alle landen geratificeerd. Staten moeten zorgen voor het lichamelijk en geestelijk herstel en de sociale reïntegratie van kinderen die het slachtoffer waren van oorlog, verwaarlozing, uitbuiting en misbruik, foltering of elke andere vorm van wrede, onmenselijke of vernederende behandeling of straf. Dit herstelproces moet plaatsgrijpen in een omgeving die de gezondheid, het zelfrespect en de waardigheid van het kind bevordert. Recht 17: Elk kind heeft recht op bescherming bij adoptie (art. 21). 10 | Toelichting bij het kinderrechtenverdrag Staten die adoptie erkennen of toestaan, moeten ervoor zorgen dat het belang van het kind daarbij altijd de belangrijkste overweging is. Geen enkel ander belang (economisch, politiek, staatsveiligheid of het belang van diegenen die het kind willen adopteren) kan het belang van het kind overtreffen. Ook het belang van andere kinderen in het gezin van de kandidaat adoptieouders moet in overweging genomen worden. Bij het vaststellen van het belang van het kind is het volgens het verdrag niet verplicht om de mening van het kind te vragen, maar wel raadzaam om er het passend belang aan te besteden zoals artikel 12 voorziet. Staten moeten waarborgen dat adoptie van een kind enkel wordt toegestaan als de bevoegde autoriteiten, conform de wet en op grond van alle van belang zijnde betrouwbare gegevens, dit toestaan. Daarbij moet ook gelet worden op de verhouding van het kind met zijn of haar ouders, familieleden en wettelijke voogden en moeten de betrokkenen hebben ingestemd, indien dit vereist is, na volledig te zijn ingelicht. Een adoptie kan enkel indien de natuurlijke ouders de zorg voor het kind niet willen opnemen of indien ze bij wet ongeschikt worden bevonden voor de opvoeding van het kind. Aan elke adoptie moet een uitgebreid onderzoek voorafgaan. Interlandelijke adoptie kan (enkel) worden overwogen als alternatieve zorg, indien het kind niet in een pleegof adoptiegezin kan worden geplaatst en op geen enkele andere passende wijze kan worden verzorgd in het land van herkomst. De staat moet in het geval van een interlandelijke adoptie verzekeren dat er voor het kind gelijkwaardige waarborgen en normen gelden als die die gelden bij adoptie in eigen land. Vaak worden interlandelijke adopties immers gebruikt als een dekmantel voor kinderhandel met het oog op gedwongen kinderarbeid of seksuele uitbuiting, wat uiteraard moet voorkomen worden. De staat moet ook alle maatregelen nemen die nodig zijn om te voorkomen dat de betrokkenen bij een interlandelijke adoptie ongepaste financiële voordelen genieten. Een systeem waarbij voor het adoptiekind een prijs betaald wordt, heeft immers de neiging om criminaliteit, corruptie en uitbuiting aan te sporen. Daarom mogen enkel reële kosten en redelijke onkosten voor de betrokkenen worden aangerekend. De staat tracht verder de correcte toepassing van het adoptierecht na te streven door bilaterale of multilaterale regelingen of overeenkomsten aan te gaan. BRONNEN UNICEF, Implementation handbook for the Convention on the Rights of the Child, Fully Revised Edition, Geneva, June 2002. KINDERRECHTENCOMMISSARIAAT, Vaak gestelde vragen over het Kinderrechtenverdrag, http://www.kinderrechten.be/subsites/jongeren/default.asp?pageAction=detail&pagId=50465 11 | Toelichting bij het kinderrechtenverdrag