Studiewijzer Reductie / Oxidatie reacties Oxidimetrie Elektrochemie Friesland College – Life Sciences – 2006 Hilbert Woudt Inleiding Je wil iets weten over oxidatie en reductie (redox) reacties, elektrochemie en /of oxidimetrie. Deze studiewijzer is geschreven om je te helpen dit stuk chemie zelfstandig eigen te maken. Uit “basischemie voor het MLO” van Van der Meer: Hoofdstuk 18: Oxidatie, reductie, oxidator, reductor Oxidatiegetal Halfreactie Spanningsreeks Chemie en electriciteit Rekenen met redox Hoofdstuk 19: Permanganometrie Jodometrie Titratieberekeningen Uit “Analytische Chemie” van Van der Meer: Galvanische Cel Potentiometrie Inhoud Practicumvoorschriften 1 2 3 4 5 6 7 8 Het stellen van 0,1 M natriumthiosulfaat op kaliumjodaat ........................................................ 3 Werkzaam chloor in chloorbleekmiddel .............................................................................. 5 Glucosebepaling volgens Fehling ....................................................................................... 7 Glucosebepaling volgens Luff Schoorl............................................................................... 10 Bepaling van het gehalte Waterstofperoxide ....................................................................... 15 Het kalibreren van de pH meter ..................................................................................... 18 Het stellen van 0,02 M KMnO4 (potentiometrisch) ............................................................. 19 Het stellen van 0,1 M AgNO3 (potentiometrisch) ............................................................... 20 1 Het stellen van 0,1 M natriumthiosulfaat op kaliumjodaat De uitkomsten van deze titraties heb je nodig bij de volgende PVB. Deze bepaling staat ook {verkort} in de bundel "Basisvoorschriften" die op de zaal aanwezig is onder het kopje "het stellen van standaardoplossingen." Voer de bepaling uit in duplo. Bereken van beide bepalingen de concentratie natriumthiosulfaat- oplossing. Bereken daarna het gemiddelde en de relatieve spreiding: (hooqste waarde-laaqste waarde) x l00 % gemiddelde Dit resultaat heb je nodig voor je volgende proef Laat aan het eind van je titraties door de docent controleren of je niet te ver hebt getitreerd: met 1 druppel 0,1 M I2 oplossing moet de kleur onmiddellijk weer omslaan naar donkerblauw. Voorschrift Doel en inleiding Jodometrie. In de jodometrie wordt als indicator een stijfseloplossing gebruikt. Stijfsel is oplosbaar zetmeel. Dit zetmeel kleurt met een klein beetje I2 tot een donkerblauwe kleur. De I2 die tijdens de reactie gevormd wordt is onoplosbaar in water, maar lost wel goed op in aanwezigheid van Ionder vorming van het complexe I3--ion. Deze joodoplossing is donkerbruin van kleur . Tijdens de. titratie met natriumthiosulfaat, meestal kortweg thio genoemd, wordt de I2 omgezet in I- . De oplossing wordt hierdoor steeds lichter van kleur. Tegen het einde van de titratie wordt de oplossing lichtgeel van kleur (kleur van de gaskranen). Pas dan wordt de stijfseloplossing toegevoegd waarna de oplossing verder getitreerd wordt tot de blauwe kleur verdwenen is. Reactievergelijking IO3- + 6 H3O+ + 6 e6 IIO3- + 6 H3O+ + 5 Ivolgreactie I2 + 2 S2O32- S4O62- + 2 I- Dus: 1IO3- 6 S2O32- I- + 9 H 2 O 3 I2 3 I 2 + 9 H2 O Benodigdheden natriumthiosulfaat (Na2S2O3) 0,1 M (=0,1 N) kaliumjodaat p.a. (KrO3) zwavelzuur 2 M (= 4 N) kaliumjodide (Kr) vast of oplossing 10% (Kr) zetmeeloplossing glaswerk w.o. stoperlenmeyer van 300 ml Bij jodometrie is een stoperlenmeyer nodig om zoveel mogelijk verdamping van jodium tegen te gaan. Denk er om: het is zeer duur glaswerk. Werkwijze Ca. 400 mg kaliumjodaat {KIO3) wordt nauwkeurig afgewogen {4 decimalen!), kwantitatief overgespoeld en opgelost in een maatkolf van 100 ml. Aanvullen met demi en homogeniseren. In een stoperlenmeyer van 300 ml wordt 2 g KI in 25 ml water opgelost. {Of: 20 ml KI oplossing 10% toevoegen) .Hieraan wordt 25,00 ml van de KIO3 oplossing in de maatkolf toegevoegd d.m.v. een pipet. Daarna wordt 5 ml 2 M zwavelzuur toegevoegd. Zet het geheel met de stop erop in het donker (in je kastje) tenminste 2 minuten weg om het jodium te laten vormen. Verdun het geheel tot ca. 100 ml {kijk op de maatverdeling op de erlenmeyer) . Met thiosulfaat gaan titreren tot lichtgeel. Pas als de oplossing lichtgeel is zetmeel toevoegen. Doe je dit te vroeg dan krijg je een slepend eindtraject. Dit wil zeggen dat je nog maar heel langzaam kunt titreren en waarschijnlijk je eindpunt voorbij schiet. Hierna titreren (langzaam en regelmatig krachtig omzwenken) tot kleurloos. Denk er ook om regelmatig de wand van de erlenmeyer na te spoelen omdat oplossing aan de wand van de erlenmeyer kan zitten. Controle door de docent middels een druppel 0,1 M I2 oplossing. Berekeningsformule mg afgew. KIO3 . 6 214,0 . ml Na2S2O3 . 4 = c (Na2S2O3) Resultaat Bereken de concentratie van de natriumthiosulfaat- oplossing en laat de resultaten ter controle aan de docent zien. Maak voor de volgende les een meetbrief. 2 Werkzaam chloor in chloorbleekmiddel Inleiding "Bleekwater" is een bekend schoonmaakmiddel in de huishouding. Niet alleen maakt het alles schoon, het ontsmet ook alles waar het mee in aanraking komt. Dit komt omdat het een sterk oxiderende stof bevat. Een oxiderende stof pakt elektronen af van de stoffen waar het mee reageert. Het schoonmaak effect komt dus omdat deze stof allerlei stoffen chemisch aantast. Daarna kun je de restanten gemakkelijk wegspoelen. Omdat het ook kleurstoffen vernietigd worden kleding e.d. gebleekt: alleen het witte katoen blijft over. De bacteriën worden ook vernietigd. Het is dus ook in ziekenhuizen, zwembaden e.d. en vooral bij openbare toiletten een gewild reinigings- en ontsmettingsmiddel. Wel moet je altijd oppassen dat de stof niet op je kleren of op je huid of in je ogen komt! Bleekwater bevat chloorbleekloog. Dit ontstaat door menging van hypochloor- zuur (HClO) en natronloog (NaOH). Het resultaat van deze zuur/ base reactie is een oplossing van natriumhypochloriet (NaClO) in basisch milieu. Het hypochloriet-ion (C1O-) is de eigenlijke oxiderende stof. In zuur milieu ontstaat hieruit Cl2 dat ook een sterke oxidator is. De sterkte van het bleekmiddel wordt uitgedrukt in: werkzaam aantal gram chloor (C12) per 100 g of per 100 ml bleekmiddel Principe van de bepaling 1. Het is een jodometrische bepaling: zie hiervoor de toelichting bij PVB 1.2 2. Als het bleekwater met het azijzuur reageert komt er C12 vrij. Vergelijking: ClO- + Cl- + 2 H3O+ Cl2 + 3 H2O 3. Het chloor (C12) reageert met jodide (I-). Er ontstaat jood (I2) . De reactievergelijkingen kun je zelf bedenken of afleiden uit de halfreacties die je kunt vinden in bijv. BINAS. 4. Het jood (of jodium) (I2) wordt met thio (S2O3-) getitreerd. Ook deze reactievergelijking kun je zelf opstellen of opzoeken (bijv. in PVB 1.2) 5. Uit (2), (3) en (4) kun je nu zelf afleiden wat de molverhouding is tussen het aantal mmol thio dat je hebt getitreerd en het aantal mmol chloor in het monster dat heeft gereageerd. Het aantal mmol thio vind je met VburetxCthio Als concentratie thio moet je het gemiddelde nemen van PVB 1.2. (van je zelf of de klas) 6. Het aantal mmol chloor dat je vindt uit (5) moet je nu vermenigvuldigen met de molmassa (dit geeft het aantal mg) . Daarna omrekenen naar gram chloor en delen door het aantal g inweeg (= monster) . Vermenigvuldig dit met 100 en je hebt het eindantwoord. Uitvoering Weeg ongeveer 0,8 g chloorbleekmiddel nauwkeurig af in een weegflesje met deksel (waarom moet het deksel er nu persé op?) . Dit betekent, dat de massa van je monster tot op 4 cijfers achter de komma bekend moet zijn. Breng dit kwantitatief over in een stoperlenmeyer. Kwantitatief betekent dat je het monster volgens de regels overspoelt en het weegflesje goed naspoelt. Verdun met demi tot ca. 60 ml. Voeg 20 ml KI oplossing toe van 100 gil en 10 ml ijs azijn (pas op!) . Het ijs azijn in de zuurkast (per praktijkgroep) eerst in een bekerglaasje gieten en pas van daaruit in een maatcylindertje van 10 ml) . Heb je iets gemorst? Onmiddellijk opruimen! Iets op je huid? Onmiddellijk spoelen met water! Titreer met gesteld thio (0,1 M) tot lichtgeel. Voeg daarna 5 ml zetmeeloplossing toe (5 gil = 0,5 %) en titreer verder tot kleurloos. Bereken daarna het gehalte werkzaam chloor (zie Inleiding en Toelichting) . Voer de bepaling uit in duplo. Geef in je meetbrief beide resultaten. Bereken het gemiddelde en de relatieve spreiding tussen de duplo's. Vergelijk je gehalte met wat op de fles staat vermeld. Monster Bleekmiddel van Aldi (ca. 10 g C12 per 100 ml) of van A. H. Vragen Ga na in de Warenwet (Bibliotheek) Uitvoeringsvoorschrift C I-43 1977 van het Wasmiddelenbesluit Art. 6 wat het verschil is tussen: chloorbleekmiddel chloorbleekloog bleekwater Raadpleeg evt. andere bronnen als Internet of Encyclopedie Meetbrief Volgende scheikunde practicum inleveren met de antwoorden op de vragen 3 Glucosebepaling volgens Fehling Toelichting Het is een titratie. Centraal staat, dat glucose reducerende eigenschappen heeft. Dit betekent, dat glucose gemakkelijk elektronen afstaat aan een geschikte oxidator. Bij deze bepaling is die oxidator het Cu2+ ion. Dit Cu2+ geeft in combinatie met watermoleculen een blauwe kleur. Na de reactie zijn de Cu2+ ionen omgezet tot Cu+. Het Cu2+ neemt dus 1 elektron op. De koper(II) ionen zijn in overmaat toegevoegd. Omdat de reactie in basisch milieu plaats vindt geeft het koper(I) ion met OH- ionen Cu20. Dit Cu20 geeft een neerslag en is rood van kleur. Je krijgt dus een kleursomslag van blauw rood. Aan het reactiemengsel is tevens natriumtartraat toegevoegd. Tartraat is de zuurrest van wijnsteenzuur. Dit is een organisch molecuul. Het tartraat-ion bindt het koper(II) ion. Dit moet omdat het anders met de hydroxide-ionen (OH-) neerslaat als Cu(OH)2. Nu blijft het Cu2+ ion in oplossing (gebonden aan tartraat). Het Cu2+ ion dat aan tartraat gebonden is kan net zo reageren als vrij Cu2+. Na afloop van deze reactie wordt de oplossing zuur gemaakt (er onstaat een zuur milieu) door toevoeging van zwavelzuur. Tevens wordt een overmaat jodide ionen toegevoegd (in de vorm van KI). Nu kan er de volgende reactie plaatsvinden: De overgebleven koper(II) ionen zetten jodide om tot jodium. Hier is dus Cu2+ opnieuw oxidator maar nu is jodide de reductor. Het jodium dat is ontstaan wordt vervolgens teruggetitreerd met thio. De uitkomst moet later worden vergeleken met die van Luff Schoor; dit is een bepaling die je later gaat doen. De reactie volgens Fehling wordt ook veel toegepast om de aanwezigheid van reducerende suikers als glucose kwalitatief aan te tonen. Uitvoering Maak klassikaal: Fehling I 69,28 g (bovenweger) kopersulfaat.5aq in 1 liter water maak deze oplossing in een erlenmeyer door aan te vullen tot de maatstreep van 1000 ml Fehling II 346 g kaliumnatriumtartraat en 100 g natriumhydroxide in 1 liter water pas op: het Na OH moet voorzichtig (plastic handschoenen) en onder voortdurend omzwenken aan het water worden toegevoegd in een geschikte erlenmeyer; als de oplossing te heet dreigt te worden: koelen onder stromend water Controleer klassikaal of er voldoende 10% KI oplossing is: dit is 100 g KI op 1 liter oplossing idem, 0,5% zetmeeloplossing (= 5 g/l) idem, 10% kaliumthiocyanaat (KSCN) oplossing Pipetteer in een konische kolf van 200 of 300 ml 10,00 ml Fehling I en 10,00 ml Fehling II. Spoel de pipetteerplaats na met demi en pipetteer daarna 10,00 ml suikeroplossing (en spoel opnieuw na). Er mag zich nu in je erlenmeyer ca. 80-100 ml vloeistof bevinden. Voeg eventueel nog wat demi toe als dit niet het geval is. Verricht al deze handelingen gelijk in duplo. De suikeroplossing mag ten hoogste 80 mg suiker per 10 ml bevatten. Plaats de kolf op een driepoot met gaasje en laat de inhoud 2 minuten koken. Zet op de hals van de kolf een trechtertje om verdamping tegen te gaan. Koel hierna snel af onder een kraan tot kamertemperatuur. Spoel na afloop trechtertje en kolf even na met demi zodat alles wat tijdens het koken omhoog is gespat weer onder in de vloeistof zit. Voeg toe (maatcylindertje) 10 ml 10% KI oplossing en 10 ml 2 M (=4 N) zwavelzuur en titreer daarna direct met de gestelde 0,1 M thiosulfaat oplossing. Zoals je weet moet je titreren tot lichtgeel en dan pas 5 ml 0,5% zetmeeloplossing toevoegen. Titreer van donkerblauw tot zwak blauw. Voeg toe 20 ml 10% kaliumthiocyanaat oplossing toe (dit bindt evt. ijzerionen die de bepaling zouden kunnen storen). Titreer daarna tot de blauwe kleur omslaat tot kleurloos. Controle door de docent: na toevoegen van 1 druppel 0,1 M jodium (I2 oplossing (uit een druppelflesje) dient de oplossing onmiddellijk weer blauw te worden. Zo niet: te ver getitreerd! Blanco Volmaakt dezelfde bewerking wordt nu herhaald -in duplo -maar nu zonder suiker oplossing. Opmerking Als het suiker "gewone" suiker is (= riet- biet- of tafelsuiker; de chemische naam is saccharose of sucrose) dan heb je te maken met een suiker dat géén reducerende eigenschappen heeft. Het is een zgn. "disaccharide" d.w.z. het bestaat uit twee monosacchariden. Dit betekent, dat het is opgebouwd uit twee suikermoleculen. In dit geval zijn dat glucose en fructose. Glucose heeft wel reducerende eigenschappen en fructose heel zwakjes. Om Fehling's reagens met saccharose te laten reageren moet dit disaccharide dus eerst worden gesplitst in de beide monosacchariden. Er ontstaan dan vrij glucose en fructose. Dit mengsel heet invertsuiker en de splitsingsreactie (hydrolyse) heet inverteren. (Het heet inverteren (=omdraaien) omdat de draaiingshoek in de polarimeter van invertsuiker veranderd is t.o.v. de draaiingshoek van saccharose ). Inverteringsreactie Weeg ca. 800 mg suiker nauwkeurig (analytische balans) af. Spoel kwantitatief over in een erlenmeyer van 100 of 200 ml. Voeg toe 30 ml zoutzuur (gec. zoutzuur verdund 1:14) en verwarm 5 minuten op ca. 70 °C. Koel snel af onder de kraan; neutraliseer met 2 M Na OH en een lakmoes- papiertje (papier niet in de vloeistof steken, dit geeft te veel verlies). Spoel kwantitatief over in een maatkolfje van 100 ml en vul aan tot de streep met demi. Na homogeniseren 10,00 ml hieruit pipetteren voor de analyse (géén pipet in de maatkolf steken!). Berekening (ml thioblanco - ml thiomonster) x conc thio x Mglucose 2 geeft het aantal mg glucose in het monster. Deel dit door het aantal ml monster en je hebt het gehalte in mg/ml. Als je dit met 10 vermenigvuldigd krijg je het gehalte in %(m/m). Voer deze berekening uit voor beide duplo's apart. Neem voor het aantal ml thio(blanco) het gemiddelde van je blanco duplo bepalingen. Heb je het monster eerst verdund? Dan krijg je het gehalte in het onverdunde monster door te vermenigvuldigen met ml (maatkolf) ml (pipet) Zet al je waarnemingen en resultaten in één overzichtelijke tabel. Conclusie Geef als antwoorden de gehaltes van de beide duplo's. Bereken tevens de relatieve spreiding: hoogste waarde - laagste waarde gemiddelde Vraag Geef de reactievergelijking van de reactie van Cu2+ en I-. 4 Glucosebepaling volgens Luff Schoorl Toelichting De bepaling volgens Luff verloopt volgens hetzelfde principe als die van Fehling (zie PVB 3): Cu2+ wordt door glucose gereduceerd tot Cu1+. De hulpstoffen zijn hier echter anders. In plaats van tartraat wordt nu citraat (de zuurrest van citroenzuur) gebruikt om het Cu2+ in oplossing te houden. Natriumcarbonaat wordt hier gebruikt om het milieu basisch te maken. Deze bepaling wordt vooral gebruikt om het gehalte reducerende suikers te bepalen in levensmiddelen zoals ijsmixen e.d. Zoals bij het vorige practicum uiteengezet zijn niet alle suikers reducerend. In de levensmiddelenindustrie wordt het gehalte aan suikers echter bepaald alsof het allemaal glucose is. Voor invertsuiker wordt het gevonden gehalte dan vermenigvuldigd met 2. Opmerkingen 1. Er moet worden gewerkt met gec. HCl 37% (of 25%). Doe dit in de zuurkast. Wees voorzichtig met gec. zuur en in dit geval moet je ook bedacht zijn op ontwijkend HCl gas. 2. Nadat je de KI en HCl hebt toegevoegd moet je zo snel mogelijk gaan titreren met thio om zoveel mogelijk verdamping van het jodium te voorkomen (uiteraard werk je met stoperlenmeyers; ook om verdamping van het jood te voorkomen) 3. Wees voorzichtig met het dure glaswerk als stoperlenmeyers en koelers. 4. Zetmeeloplossingen zijn beperkt houdbaar. Al snel begint schimmel en vlokvorming. Tevens vindt er bacteriële afbraak van het zetmeel plaats waardoor er producten ontstaan die een irreversibel complex vormen met jodium. Ook kunnen bij vergaande afbraak van zetmeel er producten ontstaan die een bruine kleur met jodium geven i.p.v. een blauwe kleur. Maak de zetmeeloplossing dus zoveel mogelijk vers (in het uiterste geval kun je vlokken in de oplossing af filtreren). Geconcentreerdere oplossingen zijn iets beter houdbaar dan verdunde. 5. De zetmeeloplossing niet te vroeg aan het reactiemengsel toevoegen omdat je anders een slepend eindtraject krijgt (d.w.z. je titreert gemakkelijk te ver) Benodigdheden Chemicaliën Cupri-oplossing volgens Luff Schoorl van bijv. Boom BV Meppel (NEN 3571) of zelfgemaakt door de TOA: 25 g kopersulfaat.5aq in 100 ml demi 50 g citroenzuur in 50 ml demi 3889 kristalsoda in 300-400 ml lauw demi De citroenzuur onder zwenken bij de soda oplossing doen (niet omgekeerd). Nu de kopersulfaat oplossing toevoegen en aanvullen tot 1 liter. 10 % KI oplossing 37 % HCl (of 25 %) 10 % KSCN oplossing -puimsteenkorreltjes gestelde 0,1 M natriumthiosulfaat oplossing 0,5 % zetmeeloplossing (0,5 g gemodificeerd zetmeel (stijfsel) oplossen in ca. 50 ml; verhitten tot koken en 1 minuut laten doorkoken en na afkoelen aanvullen tot 100 ml; deze oplossing is zeer beperkt houdbaar) Apparatuur balans - lab glaswerk (o.m. stoperlenmeyer 300 ml) buret brander met driepoot en gaasje koeler met aan- en afvoerslangen statief + klem + mannetje Uitvoering Omdat er te weinig koelers zijn voor een hele praktijkgroep mag je in groepjes van twee werken als deze proef klassikaal wordt uitgevoerd. Als je met z'n tweeën werkt kun je alleen maar vlugger opschieten dan iemand alleen als je het werk goed onderling verdeeld. Een slecht voorbeeld van samenwerken is met z'n tweeën achter elkaar aan sukkelen de weegkamer in. Een goed voorbeeld is: één weegt wat af en de ander begint alvast met de opstelling te bouwen. Weeg een hoeveelheid monster af dat overeenkomt met 100-500 mg reducerend suiker. Heb je dus zuiver glucose weeg dan ca. 300 mg nauwkeurig af (tot op 0,1 mg op de analytische balans). Noteer het exacte gewicht (=massa inweeg). Doe dit gelijk in duplo. Glucose heeft ook andere namen (dextrose, druivensuiker). Gebruik je echter bijv. een dextrose tablet van de drogist, dan zal het glucose gehalte lager zijn dan in de onderstaande tabel omdat er in de tablet ook nog allerlei hulpstoffen zitten. Voor de gangbare producten in de levensmiddelenbranche gebruik je de volgende tabel: glucosestropen maltodextrine gedroogde glucosestroop lactose edible (= melksuiker eetbaar) fructose (= vruchtensuiker) dextrose (= druivensuiker = glucose) glucidex Indicatie % red. suikers van de droge stof 30 20 30 95 95 95 30 Afwegen in gram 1,5 1,5 1,0 0,3 0,3 0,3 1,0 Los het monster op in ca. 50 ml demi van ca. 60 C (dit betekent dus: iets verwarmen zodat het gemakkelijker oplost; lost het monster al direct goed op dan is verwarmen overbodig). Na afkoelen tot kamertemperatuur kwantitatief overbrengen in een maatkolf van 250 ml en vul aan tot de maatstreep. Pipeteer 25,00 ml Luff-Schoorl oplossing en 25,00 ml monsteroplossing (je mag géén pipet in de maatkolf steken! Voor het juist pipetteren: zie de "Basisvoorschriften") in een stoperlenmeyer van 300 ml. Voeg enkele puimsteenkorreltjes toe (om kookvertraging te voorkomen) en plaats de erlenmeyer op de driepoot en zet de koeler op de erlenmeyer. Zet de koeler vast d.m.v. statief + klem. Sluit de slangen en laat water door de koeler lopen. Controleer op lekken en druppen en of de slangen goed genoeg zijn bevestigd. Ontsteek de bunzenbrander. (Controleer eerst of alle kranen zijn gesloten en de luchttoevoer dichtgedraaid is. Doe dan eerst de hoofdkraan open, steek een lucifer af en doe dan pas voorzichtig de gaskraan wat los en ontsteek de vlam. Denk er om nooit de gele vlam onder het gaasje te zetten! Dit geeft veel roet, het stinkt en het geeft bovendien giftige verbindingen met het nikkelgaasje). Breng de oplossing in ca. 2 minuten aan de kook en laat exact 10 minuten rustig doorkoken. Spoel, nadat de oplossing van de kook is de koeler door met wat demiwater en haal dan de erlenmeyer uit de opstelling Laat de erlenmeyer afkoelen m.b.v. kraanwater (bijv. in een wastafel met koud water of onder een stromende kraan). Spoel ook de erlenmeyer aan de binnenkant even na met demi om opgespat monster weer naar beneden te spoelen. Voeg toe (maatcylindertjes!): 1. 30 ml 10% KI oplossing 2. 25 ml 25% of 37% HCl oplossing (voorzichtig!) Titreer de oplossing tot lichtgeel met 0,1 M gestelde thio Doe dit zo snel mogelijk om zo weinig mogelijk joodverlies te hebben door verdamping. Voeg toe: 1. 20 ml KSCN (kaliumthiocyanaat opl.) 10% 2. 5 ml zetmeeloplossing Titreer verder met thio tot kleursomslag (deze kleursomslag is moeilijk te zien: kijk na elke drup of er een kleurverandering optreedt in de omgeving van de drup ) Controle door de docent: een drup 0, 1 M jodium dient direct weer kleuromslag te geven. De bepaling wordt in duplo uitgevoerd: Zet de duplo zo snel mogelijk in. Voer een blanco uit (25 ml demiwater i.p.v. monsteroplossing) (ook in duplo); voor deze titratie is in principe ca. 25 ml thio nodig Gebruik voor je berekening het gemiddelde van je duplo-blanco-titraties. Voor de berekening maak je gebruik van de (klasse)-concentratie (titer) van het thio die je bij eerdere practica hebt gesteld. Is er inmiddels andere thio: dan moet je opnieuw stellen. Berekening en verwerking van de resultaten Zet al je waarnemingen (en eindantwoorden) in een overzichtelijke tabel. Bereken eerst de gehaltes van de duplo bepalingen afzonderlijk. (Voor de blancowaarde voer je het gemiddelde van je duplo's in). Bereken daarna het gemiddelde van beide waarden en de relatieve spreiding. Zet deze getallen in je conclusies. Leid uit de tabel af hoeveel mg suikers (Y) in de getitreerde oplossing aanwezig waren. Bereken daartoe eerst: X = (A-B) x t x 10 Waarin: A= volume thio verbruikt bij de blanco bepaling B= volume thio verbruikt bij het monster t = titer natriumthiosulfaatoplossing (titer = concentratie) [titer is een "oude" concentratie- aanduiding in eq/l; in dit geval -voor thio- is: eq/l (N) = mol/l (M)] X= ml thio dat via een serie reacties evenredig is met de reducerende suikers Bepaal aan de hand van de berekende X waarde de bijbehorende y waarde uit de tabel, Voor de tussenliggende Xwaarde wordt y bepaald door middel van interpolatie. Het gehalte van de reducerende suikers volgt nu uit: red. suikers gehalte (%) = Y x f x 100 % a = Y x f 10 x m = Y m Waarin: y= hoeveelheid red. suikers in de getitreerde oplossing (mg) f = verdunningsfactor (in dit voorschrift 10) a= hoeveelheid ingewogen droge stof (mg) m= hoeveelheid ingewogen droge stof (g) Het red. suiker gehalte wordt opgegeven als % van de droge stof. Daarom moet voor de stropen de ingewogen hoeveelheid worden vermenigvuldigd met de droge stof factor. X ml 0,1 M thio Glucose Fructose Invert C6H12O 1 (mg) Y 2,4 2 4,8 3 7,2 4 9,7 5 12,2 Galactose C6H12O6 A (mg) Y 2,7 2,4 17,2 8 19,8 25,0 11 27,6 12 30,3 13 33,0 14 35,7 15 38,5 44,2 18 47,1 53,0 21 56,0 22 59,1 23 62,2 3,9 4,0 3,5 3,1 4,5 85,4 4,1 83,9 3,6 71,3 4,4 80,9 4,1 3,5 3,1 76,5 79,8 67,7 4,3 4,0 75,7 64,2 4,2 72,2 71,7 60,7 4,1 68,0 67,7 3,4 3,0 63,9 63,8 57,3 4,1 3,9 3,3 3,0 20 3,9 3,2 2,9 4,1 59,8 59,9 54,0 4,1 55,7 3,8 3,2 50,8 50,0 3,8 56,0 47,6 4,1 51,6 52,2 3,2 2,9 19 3,8 3,2 2,9 4,0 47,5 48,4 44,4 2,8 17 3,8 3,1 2,8 4,0 43,5 44,6 41,2 4,0 39,5 3,8 3,1 2,7 35,5 40,8 38,1 4,0 3,8 3,0 2,7 41,3 3,7 3,0 35,0 4,0 31,5 37,0 32,0 2,7 16 3,7 33,2 29,0 4,0 27,5 29,5 3,0 2,7 23,5 25,8 26,0 3,9 3,7 3,0 2,6 10 3,7 3,0 2,6 4,0 19,6 22,1 23,0 22,4 3,7 3,0 20,0 3,9 15,6 18,4 17,0 2,6 9 3,7 2,9 2,5 3,9 11,7 14,7 2,9 4,6 90,0 4,1 88,0 A 3,9 3,7 2,9 14,1 (mg) Y 3,9 7,8 11,0 11,2 2,5 A 3,7 2,8 2,5 Maltose C12O22O11 7,3 8,3 14,7 (mg) Y 3,6 2,8 2,5 7 A 5,5 2,4 6 Lactose C12H22O11 4,6 94,6 5 Bepaling van het gehalte Waterstofperoxide Toelichting Waterstofperoxide heeft als formule: Het werkt meestal als oxidator. Dit betekent dus dat het elektronen van andere stoffen kan opnemen. Hierdoor kan het worden gebruikt als bleekmiddel, bijv. van je haar. Ook vindt het toepassing als ontsmettingsmiddel. Bijv. als je een ontsteking hebt in je keel of mond dan kun je spoelen met een 3% waterstofperoxide- oplossing. Ook de tandarts schrijft het wel eens voor. In de handel wordt het aangeleverd in geconcentreerde vorm: 30% (de rest is water). Je snapt wel, dat dit sterk spul is! H2O2 is een stof die gemakkelijk ontleed. Er ontstaat dan water (H2O) en zuurstof (O2). Daarom is een controle op het juiste gehalte altijd nodig. Vooral verdunde oplossingen ontleden gemakkelijk. Deze ontleding is gemakkelijk te zien door de belletjes zuurstof die dan ontstaan. Met een beetje bruinsteen erbij (MnO2) gaat dit heel snel. Daarom is deze bepaling ook lastig: je monster kan tijdens je analyse gedeeltelijk ontleden! Bij deze bepaling fungeert peroxide als reductor en wordt door de sterkere oxidator kaliumpermanganaat geoxideerd (het MnO4- ion is de oxidator (in zuur milieu)). Om de oplossing zuur te maken moet je wat zwavelzuur toevoegen. Reactievergelijking Permanganaat neemt elektronen op, waterstofperoxide staat elektronen af: MnO4- + 8 H3O+ + 5 e2 H2O2 Mn2+ + 12 H2O O2 + 2 e- 2 MnO4- + 10 H2O2 + 16 H3O+ (2*) (5*) 2 Mn2+ + 5 O2 + 34 H2O Benodigdheden kaliumpermanganaat 0,02 M gesteld (zie volgende blz. voor "het stellen") zwavelzuur 2 M (= 4 N); d.i. een "hulpstof" en behoef je dus niet heel precies toe te voegen monster: 3% waterstofperoxide- oplossing (in de zuurkast) Denk erom: Het monster is niet stabiel en vluchtig; dus als je wat uit de voorraad haalt en in een bekerglaasje doet ontleedt/ verdampt er al wat; monster voortdurend afdekken met een horlogeglaasje. Het monster is wat agressief, dus gebruik een pipetteerballon Werkwijze Pipeteer (met pipetteerballon) 25,00 ml van een ca. 3% waterstofperoxide- oplossing in een maatkolf van 250,00 ml. Vul aan met demi en homogeniseer. Pipeteer hieruit 25,00 ml in een erlenmeyer van 300 ml. Denk erom: je mag niet een pipet in een maatkolf steken! Gebruik voor het pipetteren een bekerglaasje (100 ml). Dit bekerglaasje gebruik je tevens om de pipet voor te spoelen (3x). Elke keer de spoelvloeistof verversen! Als je moet pipetteren telkens verse vloeistof nemen i.v.m. het ontleden van het monster . Voeg 25 ml 2 M (= 4 N) zwavelzuur toe en verdun tot ca. 100 ml Ge mag ook eerst water toevoegen en dan pas het zwavelzuur). Je moet nu titreren met permanganaat. Dit is een paarse vloeistof. Zodra de vloeistof in de erlenmeyer komt ontkleurt het (MnO4Mn2+). Het Mn2+ in oplossing is kleurloos. De reactie komt moeilijk op gang. Is er echter eenmaal Mn2+ ontstaan dan werkt dit als katalysator. Breng de reactie als volgt op gang: Voeg toe 90% van de te verwachten hoeveelheid titrant. Als je niet weet hoeveel dat is: voeg dan ca. 10 ml-15 ml toe vanuit de buret. Nauwkeurig begin- en eindstand noteren! ! Als de ontkleuring niet snel genoeg op gang komt wordt het mengsel meestal even verwarmd tot ca. 60 C. Dit is nu niet aan te raden omdat dan het peroxide ontleedt! Na de ontkleuring is er voldoende Mn2+ en titreer je verder met gestelde 0,02 M (= 0,1 N) kali urn permanganaat. Ga door tot dat de laatste druppel (halve druppel) titrant niet meer ontkleurt. De vloeistof in de erlenmeyer wordt dan licht roze. Als je een poos wacht zal deze roze kleur weer verdwijnen. Het eindpunt is bereikt als de roze kleur 30 seconden blijft bestaan. Een donker roze kleur betekent: te ver getitreerd! De totale hoeveelheid titrant die je nodig had tot het eindpunt is: de hoeveelheid die je in 't begin in één keer hebt toegevoegd + wat je daarna druppelsgewijs hebt toegevoegd (= eindstand bij het omslagpunt - eerste beginstand). Doe de bepaling in duplo. Officieel moet er ook nog een blanco bepaling worden gedaan. Dit is meestal in de orde van grootte van I druppel titrant. Dit laten wij nu achterwege. Voor de berekening heb je ook nodig de concentratie van het permanganaat Dit moet apart worden gesteld in duplo (op oxaalzuur). Het voorschrift staat in de "Basisvoorschriften", Berekening mlburet x cpermanganaat x 34,0 x 5 x 10 x 100% = % (m/ m) H2O2 25.000 We gaan er daarbij van uit dat de dichtheid van het monster is: Gebruik voor de conc. permanganaat het gemiddelde van je duplo bepaling. Bereken voor het monster het resultaat van beide duplo's en bepaal ook de relatieve spreiding: % spreiding = (hoogste waarde - laagste waarde) x 100 % gemiddelde Resultaat Lever de volgende les de meetbrief in met de resultaten. Zet je waarnemingen in een overzichtelijke tabel. Geef je resultaten van de duplo bepalingen + het gemiddelde en de relatieve spreiding. Geef evt. commentaar op de proef. 6 Het kalibreren van de pH meter I. Beantwoord de volgende vragen 1. Onder gebruikmaking van o.a. je leerboek “Scheikunde voor het laboratoriumonderwijs” deel II ga je na welke type elektroden er op de zaal aanwezig zijn. Benoem ze bij naam. 2. Op welke wijze dienen deze elektroden te worden bewaard? 3. Bij glas-elektroden rekent men met een gemiddelde levensduur van één tot drie jaar. Het meest gevoelige, kwetsbare onderdeel van deze elektrode is de membraan. Deze staat in contact met de meetvloeistof en is hierdoor onderhevig aan vervuiling en bijvoorbeeld dehydratatie (dit laatste wil zeggen dat het laagje water van 5 – 500 nm dikte op de membraan wordt aangetast). Op welke wijze kun je de glasmembraan weer regeneren (zie je boek)?. II Voer de volgende opdracht uit: Kalibreer de pH meter volgens de handleiding Bepaal de pH van enkele door de docent aangeboden oplossingen. Noteer wat tijdens het kalibreren niet goed verloopt volgens onderstaand schema; niet goed funktionerende elektroden aan de TOA geven; let op of de elektroden-houders voldoende zijn gevuld met vloeistof. Een nieuwe glaselektrode vertoont gewoonlijk een helling van 98-100% en een korte insteltijd. De asymmetriepotentiaal bedraagt in het ideale geval 0 mV. Praktisch wijkt de gemeten waarde altijd iets van 0 af. Een asymmetriepotentiaal van 0 – ca. 30 mV (DIN) is daarbij toelaatbaar. Waargenomen veranderingen 1. Te geringe steilheid 2. Te lange insteltijd 3. Te grote asymmetriepotentiaal Oorzaken Vervuild diafragma van de referentie-elektrode Verouderd of vervuild glasmembraan Vervuilde referentie-elektrode door binnendringen van de meetoplossing Vervuild diafragma Hulpelektrode zonder zilverchloride In de bijlage zullen nog enkele mogelijke oorzaken van storingen worden gegeven. Ga in ieder geval nooit een titratie beginnen met een setje elektroden dat tijdens het kalibreren veel te langzaam reageert of dat een veel te grote pH afwijking geeft. Zet deze elektroden ook niet terug maar geef ze aan de TOA! Ga voor je begint na of zich in de glas- en referentie-elektrode geen luchtbellen bevinden en of de referentieelektrode met voldoende KCl oplossing is gevuld. Bij navullen: altijd luchtbellen verwijderen! (Even kloppen met je vinger). Elektroden nooit plat op tafel leggen. Altijd direct in een statiefklem hangen en daarna in een bekerglaasje demi (dit voorkomt uitdroging van de hydratatielaag). Gebruik van pH meters zoals het type Metrohm E 632: zie bundel Apparaathandleidingen. De buffers mag je – in principe – na afloop niet meer teruggieten in de voorraadfles (dit is een reden om slechts kleine bekerglaasjes te vullen met buffer voor de kalibratie). Meet hierna de oplossingen die zijn aangereikt door de docent. Slecht funktionerende elektroden heb je aan de TOA gegeven. 7 Het stellen van 0,02 M KMnO4 (potentiometrisch) Meet-elektrode: platina (zie bijlage Potentiometrie-overzicht). Referentie-elektrode: calomel A. Weeg af ca. 300 mg kaliumhexacyanoferraat(II) - K4Fe(CN)6.3H2O – nauwkeurig (tot op 0,1 mg) en spoel over in een bekerglas van 100 ml. Voeg 10 ml 2 M zwavelzuur toe (moet dit met pipet of maatcylinder?) en voldoende demi om een titratie te kunnen uitvoeren (de platina elektrode moet zodanig diep in de vloeistof steken, dat er voldoende groot grensvlak met de oplossing ontstaat om een stabiele potentiaal af te geven). Plaats een meet- en een referentie-elektrode en titreer met de te stellen oplossing die zich in een wisselopzet bevindt. Gebruik de permanganaatoplossing die aan 3C is toegewezen. Denk erom, dat de uitloop van de buret geen luchtbellen bevat en dat je geen druppelfout maakt (te voorkomen door de punt van de uitloop het vloeistofoppervlak te laten raken). Het geheel plaats je op een roermoter. Probeer eerst boven een spoelbekerglaasje uit wat de hoogte moet zijn van je buretuitloop zodat je niet boven het monstervaatje de buretuitloop op-en-neer hoeft te bewegen. Het monstervat kun je verwisselen door eerst de roermotor eronder uit te trekken. B. De potentiaal van het beginpunt hoef je in dit geval niet te noteren. Titreer in stappen van 1,00 ml totdat de verandering van het signaal duidelijk toeneemt. Titreer de sprong in stapjes van 0,20 ml. Als je de tweede keer titreert weet je al bij welke potentiaal (en welk volume ongeveer) het eindpunt komt: je kunt dan tot ca. 3 ml voor het e.p. in grotere stappen titreren. Zet in een grafiek het aantal mV uit tegen de ml’s titrant (met EXCEL). Bepaal met de tweede verschilmethode het eindpunt van de titratie. (Zie bundel Foodpath). Voer de titratie uit in duplo. Bepaal het % relatieve spreiding. Voor dit soort titraties mag deze maximaal 0,5% zijn). Bespreek in je conclusie de juistheid en de precisie van de bepaling. Vragen: 1. Wat is een andere naam voor kaliumhexocyanoferraat(II)? 2. Waarom moet de buret bruin van kleur zijn? 3. Waarom voeg je zwavelzuur toe (twee redenen bedenken)? 4. Wat betekent 0,1 N kaliumpermanganaat (en hoeveel mol/l komt ermee overeen)? Het eigenlijke ion dat met MnO4- reageert is Fe2+. Hierin is het ijzerion de reduktor en het permanganaat de oxidator. Zoek in BINAS de halfreaktie voor permanganaat in zuur milieu en voor Fe2+. Bepaal de reaktievergelijking en de molverhouding voor deze reactie. Denk erom, dat het aantal elektronen dat wordt afgestaan (door de reduktor) gelijk moet zijn aan het aantal elektronen dat wordt opgenomen (door de oxidator). Bereken de concentratie permanganaat: Aantal mmol afgewogen stof = mginweeg/Minweeg. vburet * cburet=aantal mmolburet 8 Het stellen van 0,1 M AgNO3 (potentiometrisch) Meet-electrode: zilver (zie bijlage Potentiometrie-overzicht) Referentie-electrode: glas. Weeg af ca. 125 mg NaCl (p.a.) nauwkeurig af en spoel over in een bekerglas van 100 ml. Voeg voldoende demi toe om een titratie te kunnen uitvoeren (de elektroden moeten voldoende diep in de vloeistof steken om een stabiel signaal te kunnen geven). Voeg 2 ml 4M salpeterzuur aan de oplossing toe. Voer de titratie in duplo net zo uit als bij opdracht III vanaf B. Het zilverion Ag+ reageert met Cl- tot AgCl. Dit zie je onmiddellijk als een wit neerslag (eerst ontstaat er wat opalescentie ten gevolge van lichtverstrooing door kleine rondzwevende AgCl deeltjes. Deze deeltjes groeien geleidelijk aan tot dikke vlokken. Zij gaan op de elektrode zitten en verstoren zo je meetsignaal. Tik ze er dus regelmatig van af. Zet net als bij opdracht III je meetsignaal (mV) uit tegen de buretstand. Bepaal het e.p. middels de tweede verschilmethode. Bereken de concentratie zilvernitraat met behulp van dezelfde vergelijkingen als bij III. De molverhouding kun je afleiden uit de reactievergelijking. Bepaal de relatieve spreiding tussen de duplo’s. Noteer welke “koe” zilvernitraat je hebt gebruikt. Zet dit ook duidelijk in je meetbrief. Vragen 1. Waarom zit het zilvernitraat in een bruine buret? 2. Waarom zou je salpeterzuur moeten toevoegen? Potentiometrie overzicht Type meting Zuur/base Meetelektrode glas ReferentieElektrode Kalomel Platina Kalomel zilver Glas (pH) Redox (mV) Argento – metrie (mV) Storingen HF oplossingen en fluoride-oplossingen Hoge pH-waarden en hoge temperatuur, resp. hoog geconcentreerde hete zoutoplossingen Watervrije oplosmiddelen of sterk hygroscopische oplossingen, bij langdurige inwerking Bepaalde eiwitten, peptiden of zeepachtige stoffen (tensiden) Oververzadigde zoutoplossingen en vet- en oliehoudende oplossingen Statische oplading veroorzaakt door kunststof vloerbedekking of kleding met synthetische vezels, bij lage luchtvochtigheid Lage temperaturen van 0-20o C Bijzonderheden Ook combi-elektrode is mogelijk Glaselektrode bewaren in demi; glasbolletje goed schoon houden Kalomel-elektrode moet gevuld zijn met voldoende 3M KCl-opl.; bewaren in 3M KCl-opl. Platina-elektrode activeren in een klein beetje gec. Salpeterzuur Als je begint: in stand-by op 0 mV instellen I.v.m. trage reactie een vaste tijd (bijv. 30 sec.) aanhouden tussen toevoegen van titrant en het signaal aflezen Ag-elektrode activeren met schuurpapier Potentiaal van de referentie-el. moet constant zijn: salpeterzuur toevoegen. Als je begint: in stand-by op 0 mV instellen Als er neerslag aan de Ag-elektrode blijft plakken: eraf tikken. Krachtig roeren. Glaselektrode na afloop goed reinigen met 4M ammonia (op een tissue) NB Kalomel-el. is hierbij niet geschikt: er zit KCl in Gevolgen Foutieve potentiaalwaarden door oplossen van de hydratatielaag. Op de duur vernietiging van glasmembraan Foutieve potentiaalwaarden door alkali-fout. Verkorting van de levensduur door alkalische of hydrolytische erosie van de glasmembraan Afname van de steilheid door dehydratatie van de glasmembraan Adsorptie van deze stoffen aan de glasmembran, waardoor afname van de steilheid optreedt. Blokkering van het membraan door neerslag- of filmvorming en daardoor trage potentiaalinstelling Polarisatie van de glasmembraan door ontladingsstromen waardoor foutieve meetwaarden ontstaan en vervolgens een verlopende potentiaal Toename van de weerstand van het membraan en daardoor bepaalde meetfouten door spanningsdelereffect Praktikanten zitten met (vieze, vette) vingers aan Aanslag op de glasmembraan of dichtslibben van de poreuze prop van een de onderkant van de elektroden calomel-elektrode, waardoor o.a. een traag reagerend meetsysteem Praktikanten zetten glas-elektrode in houder met Dehydratatie van de glasmembraan 3 M KCl Vloeistof in de elektroden-houder wordt niet Glasmembraan en poreuze prop worden bedekt met aangekoekte laag vaak genoeg ververst rotzooi (schimmels e.d.) Glas/combi-lektroden worden niet vaak genoeg Traag reagerend systeem geregenereerd Praktikanten laten glas-elektrode tijd lang droog Hydratatielaag droogt uit in de lucht hangen Praktikanten laten elektroden op de tafel liggen Elektroden worden vuil; ontstaan van luchtbellen in referentie-elektrode