Weggeven kan altijd nog

advertisement
Kabinet moet profijtbeginsel weer in ere herstellen
Paul de Beer en Piet Emmer
In: NRC Handelsblad 15 februari 2007
Ineens was het er weer: het profijtbeginsel. Na jaren geleden uit het politieke discours te zijn
verdwenen, dook het onverwachts weer op in de financiële bijsluiter van het nieuwe regeerakkoord bij
de sector cultuur. Een nadere toelichting ontbreekt, maar blijkbaar worden de podiumkunsten geacht
hun toegangsprijzen te verhogen. De gedachte achter het profijtbeginsel is, dat wie profijt trekt van een
publieke voorziening er ook voor moet betalen. Daarmee biedt het een aantrekkelijke uitweg uit een
lastig dilemma waarmee de overheid worstelt. Ondanks de gunstige economische vooruitzichten,
waardoor de overheidsinkomsten de komende jaren fors toenemen, zijn pijnlijke keuzen tussen
concurrerende claims op de publieke middelen namelijk onvermijdelijk. Dit komt doordat in ieder
geval drie soorten publieke uitgaven veel sneller groeien dan ons nationaal inkomen en de daaraan
gekoppelde belastinginkomsten: de zorg, het onderwijs en het integratiebeleid.
De uitgaven voor de gezondheidszorg stijgen veel sneller dan die voor de meeste andere
voorzieningen en aan die stijging komt voorlopig geen eind. Daar zijn zeker vier oorzaken voor aan te
wijzen. In de eerste plaats groeit het aantal behandelbare aandoeningen en komen er steeds meer dure
apparaten en medicijnen bij. In de tweede plaats worden de arbeidskosten in de zorg net als elders
steeds maar hoger, maar zonder dat er in deze sector veel arbeidsbesparende maatregelen mogelijk zijn.
In de derde plaats veroudert de Nederlandse bevolking sterker dan ooit tevoren en een oude
volkswijsheid zegt dat ouderdom met gebreken komt. De vooruitgang in de medische wetenschap
heeft bovendien nog een vierde kostenstijging veroorzaakt door de “goedkope dood” ten gevolge van
hart- en vaatziekten steeds verder terug te dringen. Ook mensen met zware handicaps, bejaarden en
chronisch zieken blijven langer leven en vragen om disproportioneel meer zorg. Al die factoren maken
van onze gezondheidszorg in financieel opzicht een bodemloze put.
Iets soortgelijks doet zich voor bij het onderwijs en nascholing. Steeds meer mensen volgen
steeds langer onderwijs en ook daar lijkt het einde niet in zicht. Die studie-ijver heeft ons geen
windeieren gelegd, want daardoor was Nederland in staat om zijn economie om te vormen tot een
leverancier van hoogwaardige diensten en producten. De internationale concurrentie blijft ons echter
genadeloos op de hielen zitten en er zit niets anders op dan nog veel meer in onderwijs en nascholing
te investeren. Tot nu toe speelt gemeenschapsgeld daarbij de hoofdrol. Het basis- en voortgezet
onderwijs betalen we sinds jaar en dag uit de gemeenschappelijke portemonnee, en dat geldt ook voor
het universitair en hoger beroepsonderwijs, want bij veel studies dekt het collegegeld maar een klein
deel van de kosten. Tot overmaat van ramp is net als in de gezondheidszorg efficiencyverhoging maar
1
beperkt mogelijk. Goed onderwijs is dus duur onderwijs. Dat maakt de financiering van de
kenniseconomie tot een tweede bodemloze put.
Tot slot het achterstallig onderhoud bij de integratie van buitenlanders. Daar is veel te winnen,
want tot nu toe is de inburgering verre van vlekkeloos verlopen. De cijfers spreken duidelijke taal.
Immigranten en hun kinderen van Antilliaanse, Turkse, Marokkaanse en in mindere mate van
Surinaamse afkomst verdienen gemiddeld minder, zijn slechter opgeleid, begaan meer misdrijven en
overtredingen, zijn meer ziek, worden vroeger arbeidsongeschikt en doen een groter beroep op sociale
uitkeringen dan de rest van de Nederlandse bevolking. De oorzaak van deze verschillen is niet
moeilijk aan te wijzen: bij de komst van immigranten uit Suriname en de Antillen is geen enkele
selectie toegepast, terwijl de Marokkaanse en Turkse gastarbeiders wel zijn geselecteerd, maar niet
met het oog op een permanent verblijf in ons land. Het toelatingsbeleid is inmiddels bijgesteld, maar
de schade is groot. En om die nog niet groter en duurder te laten worden, moeten we de kinderen van
deze immigranten toegang bieden tot een andere maatschappelijke carrière dan die van hun ouders.
Daarvoor zullen we diep in de gemeenschappelijke portemonnee moeten tasten. Een derde bodemloze
put.
Om deze drie bodemloze putten te dempen is veel geld nodig, heel veel geld. De klassieke
manier om dat geld te vergaren is de belastingen verhogen en de uitgaven verlagen. Beide zijn niet
makkelijk te realiseren. Toepassing van het profijtbeginsel is dan een aantrekkelijk alternatief. Hoe
belangrijk hoger onderwijs ook is voor onze kenniseconomie, het meest profiteren toch degenen die
hoger onderwijs volgen. Laten zij dan ook het grootste deel van de kosten dragen en niet langer de
lager opgeleide belastingbetalers mee laten betalen. Uiteraard moet dat wel op zo’n manier dat het
geen barrière opwerpt voor talentrijke studenten uit lagere inkomensgroepen. Ook in de
gezondheidszorg zouden we verzekerden meer mogelijkheden moeten bieden tegen meerprijs extra of
extra snelle behandeling te kopen zonder de kwaliteit van de basiszorg aan te tasten. Zowel voor het
onderwijs als voor de zorg is het raadzaam om een maximumbedrag vast te stellen, dat we er per
persoon uit de publieke kas aan willen uitgeven. Wil je meer, dan moet je bijbetalen of bijlenen.
Kunnen we het profijtbeginsel ook toepassen om het achterstallig onderhoud bij de integratie
aan te pakken? Jawel, maar in dit geval zou het contraproductief zijn om die kosten te laten betalen
door de doelgroep zelf, ook niet door te dreigen met een korting op de bijstand. Het profijtbeginsel zou
hier beter in de vorm kunnen worden gegoten van een tijdelijke integratiebelasting – vergelijkbaar met
de solidariteitsheffing in West-Duitsland na de Wiedervereinigung – waarvan de opbrengst
geoormerkt is voor een deltaplan voor integratie. De 200 miljoen euro per jaar die het nieuwe kabinet
hiervoor wil uittrekken is bij lange na niet voldoende. Met een integratiebelasting van slechts 0,4
2
procent van het bruto binnenlands product zouden we die inspanning kunnen vertienvoudigen. Die
geringe extra belasting betaalt zich op termijn dubbel en dwars terug. Over profijt gesproken.
Paul de Beer is Henri Polak hoogleraar aan de Universiteit van Amsterdam en verbonden aan het
Amsterdam Instituut voor ArbeidsStudies (AIAS), en De Burcht (Centrum voor arbeidsverhoudingen).
Piet Emmer is hoogleraar aan het Instituut voor Geschiedenis te Leiden en als Randstadhoogleraar
verbonden aan het AIAS, Universiteit van Amsterdam.
3
Download