Onderhandelingsresultaat SCO en VSO inzake toekomst ABP-pensioen en financiële positie ABP (4 juli 2003). Algemene uitgangspunten Partijen zijn het eens over het streven naar een structurele pensioenregeling die voldoet aan kwaliteitskenmerken als solidariteit, rechtvaardigheid en intergenerationeel evenwicht, die financieel stabiel en houdbaar is en die mede gelet op de huidige financiële situatie van het fonds geen overbodige luxe (ten laste van de collectieve financiering) bevat. Hierbij hoort dat die pensioenregeling zodanig is dat deze betaalbaar is maar ook dat de bij die regeling behorende kostendekkende premie betaald dient te worden. Partijen hechten groot belang aan een aanvullende inkomensvoorziening voor de levensfase waarin men in het algemeen geen inkomen uit arbeid meer kan verwerven. Het streven daarbij is de kans dat deze inkomensvoorziening jaarlijks aangepast kan worden aan de ontwikkeling van de inkomens van actieven te kunnen blijven handhaven. De inkomensvoorziening zal ook na invoering van de geïndividualiseerde AOW in 2015 voor verschillende categorieën ( alleenstaand, alleenverdiener, anderhalfverdiener, tweeverdiener) tot een redelijk pensioenresultaat moeten leiden. Verzekerden moeten de mogelijkheid hebben om onderlinge solidariteit binnen een samenlevingsverband tot uitdrukking te brengen in de individuele toepassing van de regeling. Middelloon Ondanks de aantrekkelijkheid van een gemitigeerd eindloonsysteem, dat in een situatie van betrekkelijk stabiele en uniforme carrièrepatronen en niet al te grote verschillen binnen en tussen sectoren verdedigbaar is, stellen partijen vast dat een middelloonsysteem beter past bij de geformuleerde algemene uitgangspunten. In een middelloonsysteem kunnen de lusten en lasten tussen verschillende inkomensgroepen en verschillende generaties meer evenwichtig worden verdeeld in die zin dat door de doorsneepremie een betere relatie wordt bewerkstelligd tussen op te bouwen aanspraken en te betalen premie. Het middelloon heeft minder nadelen voor deeltijders en herintreders en is beter te combineren met flexibele inkomenspatronen, levensloopregelingen en de persoonlijke keuze voor demotie. Het systeem brengt minder onvoorspelbare financiële risico’s met zich mee dan het eindloonsysteem (back-service lasten ten gevolge van promotie-indices en loondrift). Invoering van een middelloonsysteem zal slechts geleidelijk gevolgen hebben voor het pensioenresultaat. Reeds opgebouwde pensioenjaren worden afgerekend naar het eindloon op datum 1 invoering nieuwe stelsel. Via de weg van verlaging van de franchise naar een nader te bepalen bedrag1 kan het pensioenresultaat in de structurele situatie voor personeelsleden met een gelijkmatige carrière gelijkwaardig zijn aan het pensioenresultaat in de eindloonregeling. Partijen zijn het er over eens dat een verhoging van het pensioenresultaat als gevolg van de overgang naar een middelloonregeling bij deelnemers die reeds het einde van hun carrière hebben bereikt, als onbedoeld en ongewenst moet worden beschouwd. De verlaging van de franchise geldt derhalve uitsluitend voor personen die op 1 januari 2004 jonger zijn dan 45 jaar (dan wel een daarmee corresponderend aantal dienstjaren indien dit uitvoeringstechnisch mogelijk is). Een definitieve bepaling van de franchise zal uiterlijk 1 september 2003 tussen partijen plaatsvinden. Vereenvoudiging en risicobeheersing Ter vereenvoudiging van het pensioenreglement en met het oog op risicobeheersing van de uitgaven aan de pensioenregeling komen partijen overeen een aantal elementen die als onevenwichtig of niet meer passend worden beschouwd uit de regeling te halen. Een van de uitgangspunten daarbij is dat deelnemers in niet-actieve perioden geen hoger inkomen ontvangen dan in de actieve periode. Een ander uitgangspunt is het vermijden van onverklaarbare verschillen in de mate van pensioenopbouw bij de verschillende inactiviteitsregelingen. Ook zal worden gekeken naar wijzigingen die uit het oogpunt van transparantie zijn aan te bevelen. Partijen komen in dit kader in ieder geval overeen de premievrije pensioenopbouw voor arbeidsongeschikten te beperken tot 50% en het uitkeringspercentage van de HPT regeling terug te brengen naar 80%. Aanpassing nabestaandenpensioen In de loop van het proces is partijen gebleken dat ook het nabestaandenpensioen nader zou moeten worden bezien in het licht van de toekomstige ontwikkelingen ten aanzien van de individualisering in 2015. Daarbij spreken partijen op voorhand uit dat reeds opgebouwde NP-rechten niet worden aangetast. Uitgangspunt van de geïndividualiseerde AOW per 2015 is dat partners geacht worden zelfstandig een pensioen te hebben opgebouwd. Dit zou betekenen dat de ratio voor de huidige vormgeving van een apart nabestaandenpensioen na 65 vervalt. Omdat in de praktijk een der partners vaak geen volledig pensioen kan opbouwen, wordt afgesproken de NP voorziening te handhaven op 5/14 van het OP. Nagegaan zal worden of het mogelijk is deze voorziening in te bouwen in het OP op een zodanige wijze dat deelnemers op 65 jaar de keuze voor inkoop van een NP kunnen maken, en de deelnemer Vooralsnog wordt voor het rekenmodel uitgegaan van een franchise van 12.500 euro. 1 2 voor zijn / haar partner een aanvulling van het pensioeninkomen kan verzorgen voor het geval van overlijden van de deelnemer. De risicoverzekering tot 65 jaar blijft bestaan. Pensioengrondslag. Partijen stellen vast dat consequentie van de invoering van dit middelloonsysteem is dat variabele beloningselementen deel behoren uit te maken van de pensioengrondslag. Bij een eerste analyse van verschijningsvormen van variabele beloning zijn de volgende categorieën onderkend: Categorie 1 Cao-afspraken die leiden tot generieke incidentele uitkeringen, zoals incidentele eindejaarsuitkeringen. Categorie 2 Nieuw te bedenken toelagen waarvoor de basis in een cao wordt gelegd. Categorie 3 Gratificaties in verband met bijzondere prestaties, bonussen, tijdelijke bindings- en arbeidsmarkttoelagen, functioneringstoelagen, waarnemingstoelagen, waarbij de werkgever jaarlijks opnieuw over hoogte en toekenning kan beslissen. Categorie 4 Gratificatie ambtsjubileum. Categorie 5 Overwerk en toeslagen voor onregelmatige dienst / overwerk, toeslagen in verband met bijzondere omstandigheden waarin werkzaamheden worden uitgevoerd. Dit zijn in het algemeen rechtspositioneel vastgelegde regelingen, waarbij de werkgever niet de vrijheid heeft om de activiteiten niet op te dragen. Categorie 6 Functionerings- en bindingstoelagen die voor onbepaalde tijd zijn verleend. Aanstellingspremies c.a. die op grond van de rechtspositie automatisch moeten worden verleend. Categorie 7 Alle toeslagen met het karakter van onkostenvergoedingen. Ziektekostenvergoedingen en buitenlandvergoedingen worden hier ook onder gerekend. 3 Hierover spreken partijen het volgende af: Vastgesteld wordt dat de categorieën 1, 2 en 3 met ingang van 2004 in ieder geval tot de pensioengrondslag worden gerekend. Voor de categorieën 4 en 7 geldt dat zij niet tot de pensioengrondslag worden gerekend. In samenhang met de uitvoeringsconsequenties en de ontwikkelingen terzake van het fiscaal loonbegrip en het sv loonbegrip zal door het ABP bestuur een nieuw en transparant beleidskader ten aanzien van de pensioengrondslag moeten worden ontwikkeld. Om de werkgever / sector bij de toepassing van het door het ABP bestuur vastgestelde beleidskader in de gelegenheid te stellen rekening te houden met de gevolgen daarvan voor de loonkosten wordt de invoering van het nieuwe beleidskader bepaald op 1 juli 2005. FPU De standpunten van partijen ten aanzien van de toekomst van pre-pensionering liggen ver uit elkaar. Centrales zijn van oordeel dat de in 2002 gesloten package deal op dit moment geen ruimte geeft om de FPU-regeling bij deze overeenkomst te betrekken. Werkgevers wijzen op de na de package deal gewijzigde omstandigheden en de nieuwe inzichten ten aanzien van intergenerationele effecten die een fundamentele herbezinning op de pre-pensioneringsregeling noodzakelijk maken en op de voornemens van het Kabinet inzake afbouw van de pre-pensioenregelingen. Militair personeel In hoeverre het onderhandelingsresultaat voor militair personeel van toepassing kan zijn is niet in de besluitvorming meegenomen. Dit zal op korte termijn apart in de Pensioenkamer worden besproken. Elke uitkomst van dit overleg dient kostenneutraal te zijn voor de overige sectoren. Slot Partijen stellen vast dat de pensioenvoorziening het karakter heeft van uitgesteld loon en daarom direct samenhangt met de (financiering van) de primaire loonontwikkeling. Partijen stellen vast dat op grond van de door het ABP overlegde actuariële berekeningen een kostendekkende premie inclusief solvabiliteitsopslag voor OP/NP van 19% ( bij de huidige grondslag) behoort. Mochten nadere actuariële berekeningen uitwijzen dat de kostendekkende premie hoger of lager kan zijn dan zullen partijen in het uitwerkingsoverleg de parameters van de regeling zodanig wijzigen dat een premie van 19 % wordt bereikt. Partijen gaan er bij deze overeenkomst vanuit dat de overige premies voor 2004 per saldo stabiel blijven. De ingangsdatum voor alle onderdelen van dit onderhandelingsresultaat is 1 januari 2004, tenzij anders in de tekst vermeld. 4