Regels en richtlijnen vaardigheidsonderwijs en

advertisement
Regels en richtlijnen voor studenten en docenten
betreffende vaardigheidsonderwijs en patiëntencontact
Faculteit geneeskunde AMC/UvA
Vastgesteld door het OWI-GEN op 3 juli 2013
Volgens het Raamplan 2009 is de arts in staat om doeltreffend en ethisch
verantwoord een lichamelijk onderzoek uit te voeren en om voor open en
respectvolle communicatie tijdens het lichamelijk onderzoek te zorgen. Uitgangspunt
bij alle vaardigheden is dat de juiste techniek ervan eerst goed beheerst moet
worden, voordat de pathologie aan bod komt. Oefening in fysische diagnostiek vindt
doorgaans plaats door studenten het onderzoek op elkaar te laten oefenen. In de
latere fase komt daar het oefenen van fysische diagnostiek op simulatiepatiënten of
echte patiënten bij; voor gespreksvaardigheden heb je al in het eerste jaar contact
met simulatiepatiënten.
1. Inleiding
Tijdens de opleiding geneeskunde aan het AMC/UvA komen studenten vroeg in
contact met patiënten, bijvoorbeeld tijdens patiëntcolleges en de verpleeghulpstage
in het eerste studiejaar. Ook vindt training plaats in communicatieve vaardigheden en
lichamelijk onderzoek met medestudenten en simulatiepatiënten.
Je gedraagt je hierbij professioneel en je wordt tijdens het oefenen vaak ook
beoordeeld op professioneel gedrag. Daarnaast houd je je aan de kwaliteits- en
veiligheidsvoorschriften van het (zieken)huis waarin je verkeert. Je dient hiervan dus
op de hoogte te zijn.
Onderdelen van het lichamelijk onderzoek worden vanaf het eerste studiejaar door
studenten onderling geoefend. In het eerste jaar gaat het daarbij vooral om het
wennen aan aanraken en aangeraakt worden, het opdoen van vaardigheden op het
gebied van spoedeisende hulp en het bij elkaar leren herkennen van structuur en
functie van het lichaam. Bovendien wordt ter voorbereiding op de verpleeghulpstage
geoefend in verzorging van een patiënt /medestudent in bed. In de loop van de
bachelorfase leren studenten het onderzoek van hoofd en hals, thorax, abdomen en
perifere vaten, alsook meting van pols, bloeddruk en centraal veneuze druk. Deze
vaardigheden leert men door op elkaar te oefenen. Ook de kennismaking met
specialistisch onderzoek op het gebied van neurologie, orthopedie en heelkunde en
psychiatrie vindt plaats door op elkaar te oefenen. De beginselen van specialistisch
onderzoek op het gebied van gynaecologie/obstetrie worden aangeleerd op daarvoor
geschikte fantomen. In de onderwijsweken voorafgaand aan de coschappen, komen
1
al deze onderdelen nogmaals aan bod, evenals het leren “prikken” en
mammaonderzoek. Ook deze vaardigheden worden op elkaar geoefend.
Gynaecologisch- en andrologisch onderzoek worden in deze periode door speciaal
daarvoor opgeleide docenten aangeleerd.
2. Voorwaarden en belemmeringen bij patiëntencontact
In het kader van de wet BIG 1 blijft de superviserende arts of opleider tijdens practica
of colleges verantwoordelijk voor het welzijn van de aan de student toevertrouwde
patiënt. Hij of zij dient het niveau van bekwaamheid van iedere student die in het
kader van de opleiding een patiëntcontact aangaat vast te stellen. Van studenten
wordt verwacht dat zij pas met het afnemen van een anamnese en het doen van
lichamelijk onderzoek bij werkelijke patiënten starten, nadat zij een zeker niveau van
bekwaamheid daarin hebben bereikt (daarnaast dient de patiënt natuurlijk ook
toestemming te geven voor het oefenen op hem/haar). Deze bekwaamheid wordt
opgedaan door training met medestudenten en/of simulatiepatiënten. Datgene wat
redelijkerwijs onderling of met behulp van simulatiepatiënten kan worden aangeleerd,
moet daarom zodanig worden geoefend dat dit in principe naar behoren en
zelfstandig kan worden uitgevoerd. Zodoende voorkomt men dat het contact tussen
student geneeskunde en patiënt wordt gebruikt om vaardigheden die niet in zekere
mate worden beheerst te oefenen: patiënten mogen nimmer aan ongeoefende
studenten worden blootgesteld. Het zal in dit verband duidelijk zijn dat ongepaste,
ontactische of inadequate vragen of opmerkingen tijdens de anamnese emotionele
schade kunnen aanrichten bij de patiënt.
Je hebt bij de start van het onderwijs in de Geneeskunde een WGBO verklaring
ondertekend waarbij je o.a. onder het afgeleide beroepsgeheim valt, met een
toestemmingsvereiste en informatieplicht (informed consent) (WGBO = wet op de
geneeskundige behandelovereenkomst).
Daarnaast dient de student op de afdeling bekend gemaakt te worden met de
kwaliteit- en veiligheidsvoorschriften van het huis waarin de student zich bevindt
(bijvoorbeeld de JCI standaard in het AMC). Dit is een verantwoordelijkheid van het
afdelingshoofd, maar ook de student moet er naar vragen alvorens handelingen op
patiënten te gaan uitvoeren. Volgens de AMC-JCI regels moet je je altijd voorstellen
met naam en functie en identificeer je de patiënt altijd via twee identificatoren
(bijvoorbeeld, naam en geboortedatum).
1
De Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) beschermt patiënten tegen ondeskundig en onzorgvuldig
handelen door zorgverleners. www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/werken-in-de-zorg/registratie-in-big-register-van-beroepen
2
In de dagelijkse praktijk van het academisch ziekenhuis is het vrijwel onmogelijk om
bij alle contacten tussen student en patiënt een opleider aanwezig te laten zijn die
het hele patiëntencontact als observator bijwoont en daar vervolgens feedback op
geeft. Dit brengt voor de opleiding de noodzaak met zich mee om te zorgen voor een
optimale en adequate voorbereiding van de student, controle op het
beheersingsniveau van de vaardigheden en adequate feedback in de
trainingsperiode. Zodra patiënten namelijk onderworpen worden aan onderzoek door
zelfstandige studenten, gaat over het algemeen de voortdurende controle op het
adequaat verrichten van het onderzoek verloren.
Een ander belangrijk aspect bij het afnemen van de anamnese en bij het verrichten
van lichamelijk onderzoek, is het overslaan van “gevoelige” of ”emotioneel beladen”
onderdelen, bijvoorbeeld als gevolg van verlegenheid, onzekerheid, afkeer,
schaamte, emotionele betrokkenheid en/of culturele factoren. Zo zijn patiënten er
over het algemeen niet bij gebaat als de student of coassistent bijvoorbeeld het
rectaal toucher overslaat omdat dit teveel gêne oproept, de arteria femoralis of het
mannelijk genitaal niet onderzoekt uit angst voor een erectie, het vaginaal toucher
niet doet omdat hij/ zij dit niet durft, etc. Naast het feit dat deze onderwerpen vaker
worden “vergeten”, zal het gebeuren dat studenten voor zichzelf en hun opleider
rationaliseren dat zij zo hebben gehandeld. “Ik was al zo lang bezig en wilde de
patiënt niet onnodig belasten” of “Ik beheers dat onderzoek nog niet zo goed en heb
het dus maar aan de zaalarts overgelaten” zijn voorbeelden daarvan.
Ook als het om het uitvragen en bespreken van gevoelige onderwerpen gaat, kunnen
emotionele belemmeringen bij de student of coassistent het adequaat afnemen van
een volledige anamnese in de weg staan. Denk hierbij aan situaties waarbij het nodig
is om heel persoonlijke of intieme onderwerpen aan de orde te stellen zoals seksuele
relaties buiten de partnerrelatie, drugs- en alcoholgebruik, seksuele geaardheid,
onveilig seksueel contact en dergelijke.
Dit gedrag valt allemaal onder professioneel handelen; omgaan met taken, met jezelf
en met anderen. Dit professionele gedrag (PG) wordt gedurende de hele opleiding
naast kennis en vaardigheden getoetst. De docent kan studenten beoordelen met
een 5 voor PG waarna de studieadviseur onderzoek zal doen naar het eventuele
structurele of incidentele karakter van het probleem. Naar aanleiding hiervan kan de
studieadviseur de zaak voor leggen aan de examinator PG die na advies van de
commissie PG aanvullende opdrachten kan verstrekken. Bij een 4 wordt de student
altijd op geroepen door de commissie PG
3. Persoonlijke belemmeringen bij onderling oefenen van lichamelijk onderzoek
Op verschillende manieren wordt binnen de opleiding geneeskunde aan het AMC/
UvA aandacht besteed aan hierboven genoemde aspecten, opdat studenten
optimaal voorbereid zijn bij aanvang van hun eerste patiëntcontact. Echter,
soortgelijke belemmeringen als bij “gevoelige” of ”emotioneel beladen” onderdelen
3
van het onderzoek, kunnen zich ook voordoen als het gaat om onderdelen van de
opleiding waarbij studenten lichamelijk onderzoek op elkaar verrichten.
Aanleren van vaardigheden
Actief oefenen, met adequate feedback van medestudenten, (simulatie) patiënten en
opleider, bevordert en optimaliseert de eigen klinische vaardigheden. Daarom is het
voor de aanstaande arts nodig bij zoveel mogelijk verschillende personen van beide
geslachten het onderzoek onder begeleiding te verrichten. Studenten kunnen zich
niet onttrekken aan het actief oefenen op medestudenten, op basis van welk motief
dan ook.
De faculteit draagt zorg voor geschikte voorzieningen, waaronder voldoende kleine
ruimten en docenten voor het onderling oefenen, zodat de privacy van de student
gewaarborgd wordt tegenover buitenstaanders, net zoals dat gebeurt bij een patiënt.
Omdat het hier een oefensituatie betreft, is het niet toegestaan om gordijnen of
kamerschermen te gebruiken tijdens de practica, zodat de docent en mede
studenten geen belemmeringen ondervinden bij het meekijken, het geven van
feedback of bij het wisselen van oefenpartner.
Ervaringsleren door ondergaan van lichamelijk onderzoek
Naast het actief oefenen op medestudenten heeft het passief ondergaan van
lichamelijk onderzoek een duidelijke functie binnen de opleiding, in de zin dat
studenten daardoor letterlijk ervaren wat het lichamelijk onderzoek voor een patiënt
inhoudt. Bij dit laatste gaat het om het feit dat een ander hen aanraakt, de manier
waarop dit gebeurt en de mate waarin dit al of niet gevoelig of pijnlijk is, maar ook om
de gêne die optreedt bij inspectie en onderzoek van het ontklede lichaam. Dit speelt
uiteraard in de klinische situatie bij de patiënt ook een rol. Bovendien kunnen
studenten alleen zelf actief oefenen wanneer andere studenten hen daartoe de
gelegenheid bieden: voor wat hoort wat.
Het verplicht ondergaan van inspectie en onderzoek van het eigen lichaam stelt
sommige studenten voor een dilemma. De noodzaak en het nut staan niet ter
discussie, maar het onderling oefenen kan soms lastige gevoelens oproepen en
soms zelfs bezwaren. Studenten kennen elkaar immers ook in andere verbanden en
hebben net als iedereen hun sympathieën en antipathieën. De grens tot waar het
lichamelijk onderzoek in alle redelijkheid onderling kan en moet worden geoefend is
subjectief van aard en eveneens afhankelijk van de gangbare moraal, het
tijdsgewricht en wellicht de publieke opinie. Tegenwoordig wordt aan het AMC/UvA
het algemeen lichamelijk onderzoek op elkaar geoefend. Dit geldt ook voor het
mamma onderzoek. De regels omtrent professioneel gedrag zijn in deze situaties niet
onderhandelbaar, vooral de geheimhoudingsplicht geldt hier voor alle betrokkenen.
Het gynaecologisch en andrologisch onderzoek wordt aangeleerd en uitgevoerd op
fantomen en bij speciaal daarvoor getrainde docenten.
4
Het kan voorkomen dat studenten door overwegingen van persoonlijke aard, door
geloofsovertuiging of emotionele factoren bezwaren hebben tegen het oefenen van
lichamelijk onderzoek op medestudenten. Het kan dan bijvoorbeeld gaan om
bezwaar tegen het oefenen op of het onderzocht worden door personen van het
andere geslacht. Het nut van het ondergaan van het onderzoek voor de opleiding
alsook de noodzaak om patiënten te vrijwaren van de hoedanigheid van “proefkonijn”
maakt echter dat het onderling oefenen van het algemeen lichamelijk onderzoek, bij
voorkeur op medestudenten van beide geslachten, in de geneeskundestudie aan het
AMC/UvA verplicht is.
In zeer bijzondere gevallen, bijvoorbeeld bij lichamelijke bijzonderheden als
brandwonden of ernstige littekens, kan het bij wijze van grote uitzondering nodig zijn
deze student vrij te stellen van het zelf ondergaan van (delen van het) lichamelijk
onderzoek.
4. Regeling rond bezwaren tegen onderling oefenen
Studenten worden ruim van te voren via het rooster op de hoogte gesteld van alle
onderwijsonderdelen waarbij zij geacht worden op elkaar te oefenen. Via
voorbereidende colleges en/of via informatie over het betreffende practicum op
Blackboard worden zij geïnformeerd over de daarvoor geldende regels en richtlijnen.
Hiervoor is de vakgroep verantwoordelijk die het betreffende onderwijs verzorgt,
waarbij de uiteindelijke verantwoordelijkheid bij de coördinatoren
vaardigheidsonderwijs ligt.
Wanneer een student meent gegronde redenen te hebben voor het aantekenen van
bezwaar tegen het ondergaan van lichamelijk onderzoek dient hij of zij dit zelf tijdig,
d.w.z. minimaal 4 weken voor aanvang van het betreffende onderwijsonderdeel, aan
te kaarten bij de studieadviseurs. De studieadviseur zal samen met de student kijken
waar hij/zij tegenaan loopt en eventueel bemiddelen bij het zoeken naar een
oplossing. De mogelijkheid bestaat dat bewijsstukken opgevraagd worden
(bijvoorbeeld een artsverklaring). Indien nodig of zinvol, verwijst de studieadviseur de
student door naar de coördinator van het vaardighedenonderwijs voor een gesprek.
Als de student reële argumenten heeft die worden ondersteund door de
studieadviseurs en de coördinator van het vaardighedenonderwijs, kan in overleg
een tijdelijke aanpassing van het onderwijs worden gemaakt. Zo kan bijvoorbeeld
een mannelijke student met een lichamelijke afwijking bezwaar maken tegen het
ondergaan van lichamelijk onderzoek door studenten die hij niet kent. Er bestaat de
mogelijkheid hem in een groep te plaatsen met een voor hem bekende medestudent
bij wie hij dit bezwaar niet heeft. Bij de indeling van koppels studenten die onderling
oefenen dient de docent daar rekening mee te houden. Vrijwel altijd zal een traject
worden afgesproken waarin de student gedurende een periode toewerkt naar het
volledig zelf actief en passief oefenen van het lichamelijk onderzoek. Mocht de
studieadviseur niet overtuigd zijn of twijfelen aan de motieven van de student dan
kan een oordeel van de commissie PG worden gevraagd.
5
Wanneer de coördinator vaardigheidsonderwijs in overleg met de studieadviseur tot
een tijdelijke aanpassing van het onderwijs besluit, wordt de docent hiervan in kennis
gesteld zonder dat de aard van de bezwaren kenbaar wordt gemaakt. Voor het zelf
actief oefenen zal nooit vrijstelling worden verleend. Op deze wijze wordt optimaal
recht gedaan aan eventuele gegronde bezwaren van de student, aan de privacy van
de betrokkene, evenals aan de eisen die binnen de opleiding worden gesteld aan het
vaardigheidsniveau van studenten geneeskunde. Het inadequaat volgen van deze
bezwaarregeling kan gevolgen hebben, bijvoorbeeld studievertraging doordat pas
later deelgenomen kan worden aan het betreffende onderwijsonderdeel.
5. Bezwaren rond patiëntcontacten
Tijdens de opleiding kunnen zich ook situaties voordoen waarin studenten/
coassistenten op grond van persoonlijke motieven bezwaar hebben tegen het
onderzoeken van bepaalde patiënten. In zeldzame gevallen kan het voorkomen dat
een student zeer grote aarzeling heeft bij het behandelen van een patiënt,
bijvoorbeeld wanneer deze handtastelijk is geweest of intimiderend gedrag vertoont.
Dit zijn echter uitzonderlijke situaties. In beginsel kan een student of coassistent de
patiënten die aan zijn of haar zorg zijn toevertrouwd niet weigeren. Studenten
geneeskunde die op basis van het bereiken van een zeker vaardigheidsniveau zijn
toegelaten tot patiëntcontacten worden namelijk beschouwd als “verlengde arm” van
de arts-opleider. Dit houdt in dat zij zich dienen te gedragen zoals het een goed arts
betaamt en zich daarom, noodsituaties daargelaten, niet op persoonlijke bezwaren
kunnen beroepen wanneer zij in het kader van hun opleiding geacht worden ervaring
op te doen met anamnese en onderzoek bij patiënten.
Uiteraard kunnen studenten wel bezwaar maken tegen het aangaan van een
patiëntcontact wanneer het bijvoorbeeld een familielid of goede bekende betreft. In
zulke bijzondere situaties kan een uitzondering worden gemaakt.
6. Bijzondere eisen op het gebied van kleding en uiterlijk
In bepaalde omstandigheden, waaronder de verpleeghulpstage en andere
momenten tijdens de opleiding waarbij de student in een zorginstelling meeloopt,
worden eisen gesteld aan kleding en uiterlijk van de student. Denk hierbij aan het
dragen van een dagelijks schone witte jas, een standaard uniform, aan voorschriften
over het ontbloot zijn van de onderarmen uit hygiëne- overwegingen, wassen van
handen na patiëntencontact, wassen met alcohol en aan specifieke
kledingvoorschriften op operatiekamers. Wanneer bij onderdelen van de opleiding
dergelijke voorschriften worden gehanteerd dienen deze van tevoren bekend worden
gemaakt. De afdeling of instelling waar het onderwijsdeel wordt gevolgd is
verantwoordelijk voor deze voorschriften en het tijdig bekend maken ervan. De
hygiëne voorschriften als onderdeel van de kwaliteits- en veiligheidsaspecten voor
artsen werkend in ziekenhuizen zijn voor de meeste ziekenhuizen niet
onderhandelbaar.
6
Studenten voor wie dergelijke kledingvoorschriften een onoverkomelijk bezwaar
vormen dienen dit tijdig, dat wil zeggen minimaal 4 weken voor aanvang van het
betreffende onderwijsonderdeel, aan te geven bij de studieadviseurs. Ook in dit geval
kan de studieadviseur indien zij dit nodig of zinvol acht doorverwijzen naar de
coördinator van het vaardighedenonderwijs voor een gesprek.
Standaarduniformen die bezwaarlijk zijn voor vrouwelijke studenten in een zorgstage
kunnen wellicht worden vervangen door een broek + jasje. Geheel door kleding
bedekte onderarmen kunnen in bepaalde omstandigheden worden gedoogd (zoals in
de artsenkamer) maar niet wanneer de hygiëne in het geding is (zoals bij directe
patiëntcontacten). Van vrouwen die een hoofddoek dragen wordt verlangd dat zij bij
het betreden van ruimten waar het hoofd bedekt moet zijn uit hygiënische
overwegingen (zoals in de operatiekamer) de hoofddoek vervangen door een
operatiemuts of een andere, schone hoofddoek in plaats van de hoofddoek die
buiten de operatiekamer gedragen wordt. Van de student wordt hierin een actieve,
meewerkende participatie verwacht. De coördinator (blok, lijn of coschap) is in
voorkomende gevallen het centrale aanspreekpunt wanneer een oplossing moet
worden gevonden.
Wanneer het gaat over uiterlijk en kleding van studenten is het ondoenlijk precieze
criteria op te stellen voor wat wel of niet acceptabel is. Wat bijvoorbeeld
aanstootgevend of niet gepast gevonden wordt, wordt voor een groot deel bepaald
door subjectieve waarden en normen van de beoordelaar. Uitgangspunten voor
kleding en uiterlijk kunnen echter wel worden geformuleerd. Studenten die direct of
indirect betrokken zijn bij patiëntcontacten dienen zich professioneel en functioneel te
kleden en te gedragen en niet in negatieve zin op te vallen. Deze formulering biedt
houvast voor alle betrokkenen en tegelijk biedt zij enige bescherming tegen
mogelijke willekeur bij het stellen van eisen.
Studenten met direct of indirect contact met patiënten (bijvoorbeeld eerstejaars
studenten die de verpleeghulpstage lopen of coassistenten op een
ziekenhuisafdeling) worden geacht zich aan de niet onderhandelbare volgende
voorschriften te houden:
* Zorgen voor een optimale lichamelijke en geestelijke conditie
Patiënten moet optimale zorg worden geboden. Dit betekent dat studenten en
hulpverleners zelf in zodanige conditie zijn dat zij optimaal kunnen functioneren:
zorgen voor goede voeding en voldoende nachtrust.
* Zorgen voor een optimale hygiëne
Dit houdt in elk geval in: goede lichaamshygiëne, schoon gewassen bijeengehouden
haren, schone kleding, korte, schone en ongelakte nagels, geen onverzorgde
wondjes, geen ringen, horloges of bungelende sieraden om of aan.
7
* Geen onnodige last of ongemak veroorzaken voor de patiënt, familieleden en
andere bij de zorg betrokkenen
Dit houdt in elk geval in: gepaste nabijheid en afstand bewaren, basale
beleefdheidsnormen in acht nemen, geen sterke lichaamsgeuren (uit mond of oksels)
of parfum. Ook moet de student of coassistent, voordat hij/zij bij een patiënt een
belastend (pijnlijk, onaangenaam, intiem) onderzoek gaat doen, zich afvragen of
hij/zij de juiste persoon is om het onderzoek te doen. Dit geldt bij alle
patiëntcontacten maar vooral bij jeugdige patiënten. Bij twijfel is voorafgaand overleg
geboden.
* Geen vermijdbare belemmering of verstoring van het patiëntcontact veroorzaken,
noch in de communicatie, noch bij lichamelijk onderzoek
Dit houdt in elk geval in: geen kleding of sieraden die in de weg zitten, het niet actief
uitdragen van levens- of geloofsovertuiging (ook al is het onvermijdelijk dat
bijvoorbeeld bepaalde kleding iets zegt over levens- of geloofsovertuiging), geen
inmenging in persoonlijke aangelegenheden van de patiënt tenzij dit functioneel is.
Verder dient het gezicht en de gezichtsuitdrukking van de student of coassistent
geheel zichtbaar te zijn, wat dus inhoudt dat een sluier, die alleen de ogen van de
vrouw zichtbaar laat, niet toegestaan is.
* Geen aanstoot geven qua uiterlijk, kleding, haardracht, versierselen of anderszins
Dit is uiteraard ook gebonden aan de heersende gewoonten, mode en algemene
opvattingen van gepastheid en is veranderlijk over de tijd. Het houdt in elk geval in:
geen spijkerbroek met gaten, geen pet, geen ongebruikelijke symbolen van eigen
levens- of geloofsovertuiging, geen uitgebreide of opvallende piercings in het gezicht,
geen decolleté. Tevens houdt dit in dat maatschappelijk geaccepteerde uitingen
zoals baarden en snorren, het dragen van een hoofddoek, het dragen van een
keppeltje, onopvallende, niet bungelende oorbellen of bijvoorbeeld schoon lang haar
bij een man wel toegestaan zijn.
Deze voorschriften vormen niet meer en niet minder dan een kader, waarbij altijd
enige mate van goede wil en redelijkheid van alle betrokkenen mag worden
verwacht. Tegelijkertijd zal de mate waarin aan dit kader wordt vastgehouden
afhankelijk zijn van de omstandigheden en onderhevig zijn aan veranderingen in de
loop van de tijd.
7. Bezwaren rond kleding en uiterlijk
Juist omdat over kleding en uiterlijk van studenten gemakkelijk verschillen van
opvatting kunnen bestaan, is afgesproken dat knelpunten, problemen en eventuele
conflicten kunnen worden voorgelegd aan de studieadviseurs, die eventueel
overleggen met de coördinatoren Vaardigheidsonderwijs.
8
8. Geheimhouding
Studenten geneeskunde die op welke manier dan ook te maken hebben met
patiënten, tijdens demonstratiecolleges, bij het meelopen in de kliniek of tijdens
‘eigen’ patiëntcontacten, zijn gebonden aan de wettelijke geheimhoudingsplicht zoals
die voor artsen geldt (WGBO). Dit geldt ook ten opzichte van medestudenten, vooral
in situaties waarin studenten onderling oefenen.
9. Slotopmerking
Bovenstaande regels en richtlijnen zijn opgesteld in overleg met studenten en
docenten binnen en buiten de faculteit geneeskunde van het AMC/UvA en moeten
worden gezien als facultaire regelgeving die niet losstaat van de overige eisen en
verplichtingen die de opleiding tot arts met zich meebrengt. In het bijzonder gaat het
in dit verband om de in het Raamplan voor de artsopleiding genoemde eisen,
bijvoorbeeld ten aanzien van het persoonlijk functioneren van de (aanstaande) arts,
van communicatie en taalvaardigheid en van professionele attitude.
10. Gegevens studieadviseurs AMC
In geval van bezwaren tegen onderling oefenen kan men contact opnemen met de
studieadviseurs. Dit geldt ook voor knelpunten, problemen en eventuele conflicten
rondom kleding en uiterlijk.
De contactgegevens van de studieadviseurs zijn te vinden op Blackboard – AMC
Algemeen (voor zittende studenten geneeskunde).
9
Download