Leerlingenpracticum-onderzoeksopdracht: Tot welke stam behoort een dier? Naam: Naam medewerker(s): Punten: Datum: vakspecifieke vaardigheden orde tijdens en na het practicum: correctheid en netheid van het verslag: /3 /2 /20 labotafel: nr. /25 Orde Tafel net en droog Veiligheid Terugplaatsen en afsluiten van gebruikte stoffen Veiligheid t.o.v. medeleerlingen Afval op de juiste plaats Organisch afval vooraan Doe de potjes met dieren op formol (schadelijk) niet open en hou ze recht! Kast Reinigen glaswerk Gebroken:……………… Opbergen microscoop/ binoculair Oriënteren Houding Voorbereiding Opdracht goed lezen-uitvoeren Nauwkeurigheid Verslag tijdig indienen Gegevens volledig ingevuld (namen,datum, nr. labotafel) Teveel heen en weer geloop Praten met andere groepen Gebruik microscoop/binoculair Vlotte samenwerking 1.1: Onderzoekbare vraag formuleren. 1.2: Hypothese formuleren. Formuleer je onderzoeksvraag: Formuleer je hypothese; Voorbereiden 2.1: Welk materiaal? 2.2: Welke methode? 2.1: Materiaal Zie lijst met gegeven dieren (vloeistofpreparaten of gedroogd) 2.2: Welke methode? De klas wordt in 2 groepen gedeeld. De leerlingen die volledig zelfstandig kunnen werken doen experiment 1. De leerlingen die graag wat meer instructie nodig hebben doen experiment 2. Elke leerling mag kiezen welk experiment ze doen. 1 Experiment 1 Herkennen van aangeleerde criteria. Experiment 2 Gebruik van een dichotome tabel. Uitvoeren 3.1: Experiment uitvoeren. 3.2: Waarnemingen/resultaten noteren. 3.3: Conclusies formuleren en hypothese controleren. EXPERIMENT 1 3.1: Experiment uitvoeren Bekijk in de klas de gedroogde dieren en vloeistofpreparaten waarop heel wat kenmerken te zien zijn. Volgende diersoorten zijn gegeven. 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10. 11. 12. Zeester Krab Spoelworm Strandpier Leverbot Kwal Slang Mossel Sprinkhaan Zee-egel Zeekat (soort inktvis) Spons In de tabel op de volgende pagina zie je enkele criteria die we gebruiken om het rijk van de dieren in te delen. Wat uitleg bij deze criteria. De eerste 4 criteria hebben te maken met de uitwendige bouw. Een geleed of gesegmenteerd lichaam betekent dat het zowel uitwendig als inwendig in schijfjes, segmenten is verdeeld. Gelede aanhangsels zijn ook verdeeld in verschillende segmenten. SYMMETRIE STEUNELEMENTEN Geen Hydroskelet Kalkskelet Schelp (in- of uitwendig) Uitwendig pantser Wervelkolom of chorda Veelzijdig Tweezijdig GELEED LICHAAM Ja GELEDE AANHANGSELS Ja Nee Nee Een darmzak is een spijsverteringsruimte met één opening, een zakvormige holte. Bij een darmkanaal bestaat het spijsverteringskanaal uit een buis met 2 openingen: een mond en een anus. Je kunt het antwoord vinden door logisch te redeneren. 3.2 Waarnemingen noteren Vul de tabel in op de volgende pagina. Gebruik alleen de gegeven termen van hierboven. /60 /20 2 symmetrie Diersoort 1. zeester 2. krab 3. spoelworm 4. strandpier 5. leverbot 6. kwal 7. slang 8. mossel 9. sprinkhaan 10. zee-egel 11. zeekat 12. spons steunelementen geleed lichaam gesegmenteerd gelede aanhangsels darmzak of doorlopend darmkanaal EXPERIMENT NT 2 3.1: Experiment uitvoeren Gebruik de dichotome tabel hieronder om te onderzoeken tot welke stam een dier behoort. 1 a b Het dier is veelzijdig symmetrisch, vijfstralig of niet symmetrisch. Het dier is (meestal) duidelijk tweezijdig symmetrisch. 2 4 2 a b Het dier heeft een verhard lichaamsoppervlak met kalkstekels. STEKELHUIDIGEN Het dier heeft een zacht lichaamsoppervlak of een kalkskelet zonder stekels. 3 3 a b Het dier heeft tentakels (en meestal netelcellen). Het dier heeft geen tentakels. 4 a b Het dier heeft een zacht lichaamsoppervlak, geen steunelementen, eventueel wel een schelp. Het dier heeft een uitwendig of een inwendig skelet. 5 a b Het dier heeft een lintvormig, afgeplat lichaam. Het dier is niet lintvormig afgeplat. 6 a b Het dier is wormvormig en rond op doorsnede. Het dier is niet wormvormig, maar heeft een week lichaam, meestal met een uitwendige (of inwendige schelp). WEEKDIEREN HOLTEDIEREN SPONSEN 5 8 PLATWORMEN 6 7 7 a b De worm is niet geleed. De worm is wel geleed. RONDE WORMEN RINGWORMEN 8 a b Het dier heeft een uitwendig skelet en gelede poten. Het dier heeft een inwendig skelet (en meestal 2 paar ledematen). GELEEDPOTIGEN CHORDADIEREN 3.2 Waarnemingen noteren Noteer bij elke diersoort welke weg je volgt (zie eerste voorbeeld) 1*/ kever 1b, 4b, 8a......................................................................................... geleedpotigen..…... 2*/ zeester........................................................................................................ ................................ 3*/ mol.............................................................................................................. ................................ 4*/ zeepaardje.................................................................................................. ................................ 5*/ kreeft ................................ 6*/ leverbot (let op: in het potje bevindt zich ook de lever met galblaas) ....... ................................ 7*/ zeeappel...............................................................................................…... ................................ ......................................................................................................... 4 8*/ inktvis......................................................................................................... ................................ 9*/ spoelworm.................................................................................................. ................................ 10*/ duizendpoot................................................................................................... ................................ 11*/ lintworm…………………………………………………………………………. ……………………… 12*/ vogel…………………………………………………………………………….. ……………………… 13*/ heremietkreeft……………………………………………………………………. ……………………… 14*/ pad……………………………………………………………………………….. ……………………… 15*/ garnaal………………………………………………… ………………… ……………………… 16*/ hagedis……………………………………………………………………… ……………………… 17*/ koraal …………………………………………………………………………. ……………………… /16 3.3: Formuleer de conclusies 1. Kun je aan de hand van de aangeleerde criteria een verzameling van preparaten van dieren ordenen in stammen? /2 2. Kun je met behulp van een dichotome tabel een verzameling van preparaten van dieren ordenen in stammen? /2 Reflecteren 4.1: Hoe verliep de proef? 4.2: Wat liep goed? 4.3: Wat liep fout? 4.4. Hoe verliep de samenwerking? 4.1: Hoe verliep de proef? Heb je bereikt wat je dacht te bereiken? 4.2: Wat liep goed? Hoe weet je dat? 4.3: Wat liep fout? Ken je de oorzaak? Wat leer je ervan voor de volgende keer? 4.4: Hoe verliep de samenwerking? 5